| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
I.
Voor de groote vergadering, die Alexander altijd eenmaal in het jaar voor de eigenaren van Meronggei belegde, waren de neven Jean en François de Méroville, - de zoons van Alexander's zuster Eva en haar man Jean de Méroville, beiden sinds lang gestorven, - uit Brussel en Parijs overgekomen, en uit Zwolle en den Haag, George en Robert van Claermont, - de zoons van Alexander's zuster Adèle en haar man George van Claermont, beiden óók overleden. Hun zuster Adèle van Claermont, getrouwd met Max Verstraeten, kon niet op reis gaan, daar zij een baby verwachtte; maar Max zou komen op den dag der vergadering. Alexander's schoonzuster Cornélie, de weduwe van zijn broer Otto, die zeer stil en terug-getrokken te Apeldoorn woonde, zou ook alleen op dien dag verschijnen.
Al de logeer-kamers op de tweede verdieping waren in gebruik. Zelfs had de leerkamer voor George van Claermont ingericht moeten worden, en deelde Bob van Claermont de kamer met Charles,
| |
| |
In luidruchtige, geanimeerde vroolijkheid bewogen de gasten zich door het huis en het park. Helle stemmen schalden op in de zomersche lucht, gelach, en opgewekt gepraat klonk, en echode, den geheelen dag, door de lanen, en in de kamers en gangen. De Fransche jongelui hielden zich met de dames bezig, en omringden haar met complimenten en courtoisie; George en Robert van Claermont bemoeiden zich meestal met Charles, wiens liefde voor sport en paarden door hen werd gedeeld.
In de prachtige, weldadige zomer-dagen, was het gezelschap bijna voortdurend in het park. 's Morgens bleef Charlotte in huis, om Jeanne, in al haar beschikkingen te helpen, ofschoon Jeanne haar aanspoorde, óók naar buiten te gaan. Maar Charlotte vond het aangenaam, bezig te zijn; zij voelde zich prettiger en rustiger gestemd, dan sinds langen tijd; Carel's schimpen, en voortdurend gesar scheen onberoerend langs haar heen te glijden; en haar verdriet om haar kind leek wel verzacht te worden, door het besef, dat niemand hem, uit afkeer of hardheid, van de andere kinderen afgezonderd hield.
In groepjes dwaalden de jongelui door de schaduw-volle lanen, zochten Alexander in den grooten moestuin op, waar de baas en de tuinjongens sla sneden, of worteltjes uit-trokken. of, tusschen de langs latwerk rankende boonen-rijen, snijboonen en dop-erwten plukten. Zij liepen langs de lage broeibakken, waar, aan de dikke, ruige, breed-gebladerde stengels, de komkommers en meloenen zich vormden, en zochten, aan de leiboomen, de | |
| |
rijpe, oranjekleurige abrikozen, de geel-roze perziken, en de goud-wazige, of blauw-donzige pruimen op, die zij dan aten, pic-nic-achtig uitgestrekt, in een klein dal, gevormd door twee hooge lanen; of zij stonden te kijken, naar het uitbaggeren van de beek, hoe, uit het brons-groene water, de slibbige, vergane planten-slierten werden opgehaald; of zij vermaakten zich, met Charles' dresseeren van Arl, of plukten bloemen, slingers wilde rozen, en kamperfoelie, en roode lijsterbessen, of wandelden langs het kippenhuis en de eendenkom, waar het snaterde en kakelde op voederingstijd, of speurden in den boomgaard, naar al-rijpe duchesse-peren, of gingen naar den stal en het koetshuis, waar de landauer, onder het linnen overtrek stond, en waar Charles de tuigenkast inspecteerde, en woedend opspeelde, als hij, tusschen de haver, muf-riekende, of gerimpelde korrels ontdekte. Zij crocketten op het crocketveld, of speelden een jeu de grâce, op het grasveld bij de oprijlaan, en rustten, in het open rozen-priëel, of in den koepel, waar Oscar zijn courant zat te lezen.
Willem en Amélie voelden zich vrijer dan ooit. In zalige luchthartigheid lieten zij de dagen voorbij-gaan; zij vrees dengeen ontdekking, in de algemeene, uitbundige drukte van de door elkaar zich bewegende gasten. Zij kusten elkaar, vluchtig weg-gescholen in de dichte struiken, zij fluisterden elkaar intieme woordjes toe, wanneer zij even, ongemerkt, elkander konden naderen, en lachten samen om Jean de Méroville, die Amélie, met zijn hardnekkig-gestadige, openlijke hofmakerij vervolg- | |
| |
de, en beklaagden Piet Erckelens, die in dezen tijd niet op ter Aar verscheen, daar Eva ongenaakbaar voor hem was, omringd als zij werd door de in 't oogloopende hulde van haar neef François. Zij schertsten en schaterden over alles: om Carel, die zich altijd opdrong aan de jongelui, om Charles, die nooit acht sloeg op meisjes, en alleen maar keek naar zijn tante Charlotte, om de geprikkeldheid, die Carel altijd aan Gerard Sterk betoonde, om den kleinen Reinout, die nooit verlegen, zich tusschen de groote menschen bewoog, om de vrijerij tusschen Truitje van den baas en Dirk, die in grinneken tegen elkaar, en stompen in elkanders zijde bestond... om alles lachten zij, en maakten zij grappige opmerkingen, die ook de anderen deden lachen, en hen nog opgeruimder maakten.
Zij liepen, wat van de anderen afgezonderd, en stoeiden als kinderen langs den weg. Zij plukten de witte bolletjes van de heesters, en trapten ze met een knal stuk op den grond, zooals Reinout deed, zij liepen elkander na, klauterden de hellingen op en af, in onvermoeiden loop, totdat Jean de Méroville, opeens aan zijn hofmakerij weer denkend, zijn gesprek afbrak met Alexander, en zich met complimenteuse frases tot Amélie richtte, haar aldoor toewendend zijn groot, blank, door zorgvuldig-geschoren côteletten omgeven gezicht. Hij was deelhebber in een Brusselsch assuradeurs-kantoor, en zonder verliefd op haar te wezen, verbeeldde hij zich, dat Amélie een geschikte vrouw voor hem zou zijn, wanneer | |
| |
haar man eens stierf, of zij zich van hem liet scheiden, want hij wist genoeg van Pierre Heeze, om te kunnen verwachten, dat het een of het ander, vast, binnen korten tijd, zou gebeuren. En bovendien was zij een eenig kind, en bezat dus fortuin. Maar Amélie behandelde hem altijd op zoo'n afgemeten, en dan plotseling weer voor den-gek-houdend familiare wijze, dat hij er niets van begreep.
Zijn broer François was een lange, slungelachtige jongen, het type van den nonchalanten boulevardier, van den niet-ongefortuneerden, maar nooit met zijn geld toekomenden, leegloopenden, jongen man. 's Morgens was hij achteloos gekleed; hij droeg geen vest of boord, maar zijn jasje hoog dicht-geknoopt, en, om zijn hals, die lang en mager er uit te voorschijn kwam, een los-omgeslagen, crème zijden foulard. Hij was niet geestig, niet onderhoudend zelfs; altijd stond zijn gezicht, bleek onder het over zijn voorhoofd vallende, sluikzwarte haar, in slappe lusteloosheid; maar Eva bewonderde hem, en toonde dat kinderlijk-onverholen; zij vond hem chic en interessant, en was gestreeld door zijn voorkeur voor haar; zij vermoedde niet, dat deze alleen uit de verstandelijke overwegingen voortkwam, dat zij er goed uitzag, niet zoo gereserveerd en koel was, als haar zuster Adèle, en, naar den staat, dien haar Vader voerde, te oordeelen, zeer gefortuneerd moest zijn.
George van Claermont was op de secretarie van den burgemeester van Zwolle; hij had getracht, Adèle zijn hof te maken, maar ofschoon hij een knappe, aardige jongen was, had Adèle hem zóó | |
| |
duidelijk haar onverschilligheid getoond, dat hij haar voortaan met rust liet, zonder een diepen spijt, omdat zijn hulde-brenging meer ridderlijkheid dan verliefdheid was geweest. De jongere van Claermont, Bob, die ongeveer Charles' leeftijd had, studeerde in Leiden, en woonde, sinds den dood zijner ouders, bij zijn oom en tante van Claermont, in den Haag. Hij had een frisch, rond jongensgezicht, durfde den nog niet geheel getemden Arl zonder zadel berijden, en mende de isabellen van den bok, als er een toer werd gemaakt.
Jeanne, die haar arm door dien van Charlotte gestoken had, wandelde, voor een enkele maal, mee. Ook de kinderen, behalve Careltje en Odilia, die, zooals elken dag, op den zandhoop speelden, stapten, of holden over de paden.
Eva plukte een takje roode verbena's uit elkaar, en neuriede een deuntje, dat zij van François had geleerd:
Naast haar, lang en slap, de smalle schouders wat naar voren gebogen, slenterde François. Nu en dan richtte hij zijn hoofd naar haar toe, en zeide iets, dan lachte Eva coquet, en zag hem, snel, vol, in de oogen.
- Kijk 's, zei Jeanne zacht tegen Charlotte. Ik ben wel 's bang... maar dan moet 'k d'r weer om lachen... dat 't ernst wordt tusschen die twee.
- 't Zou me verwonderen, zei Charlotte. Van hèm nog meer dan van háár. Hij is heel anders | |
| |
dan alle andere jongelui, die zij kent, en daarom trekt hij haar nu oogenblikkelijk aan... maar, als hij weg is, zal ze hem, dunkt me, ook wel gauw weer vergeten. Maar wat kan zij voor hèm zijn, zoo'n kind, voor hem, die al zóóveel van 't leven gezien heeft. Als 't werkelijk 's ernst mocht worden... dan moeten jullie toch nóóit je toestemming geven, Jeanne.
- Dat zúllen we ook niet, o, nee!
- Je kan haar altijd wijzen op mij... zei Charlotte, zacht.
- Wat conspireeren jullie weer? vroeg Carel, eensklaps achterdochtig zich omwendend. Geloof d'r niet, Jeanne. D'r is niks van waar, hoor.
Achter het hooge hek van het kippenhok, zat de baas de hartstochtelijk-kakelende en heftigfladderende kippen na.
- Zoek je slacht-kippen, baas? riep Alexander.
- Ja, m'neer.
- Goed, ik kom. Ik zal jullie maar niet inviteeren, mee naar binnen te gaan, zei hij tegen het gezelschap, dat, lachend en protesteerend, verder ging, terwijl hij het hek achter zich sloot.
- Hier heb 'k 'n vette, m'neer, zei de baas, die een machteloos stuiptrekkende kip, bij de vlerken, omhoog hield gestrekt. 'k Draai ze nooit d'rlui nek om, ik maak ze zóó kapot, zei hij, en gaf de kip, met de vlakke hand, een zwaren slag onder de vleugels. Onmiddellijk bleef het dier bewegingloos hangen; aan den snavel koraalde één druppel bloed.
De baas wierp de kip op den grond, en ging | |
| |
op de jacht naar een andere. En terwijl Alexander zich omkeerde, zag hij, tot zijn schrik en verbazing, de kleine gestalte van Otto, die, met zijn beide handen om de spijlen geslagen, daar doorheen stond te kijken, met een bleek, strak gezicht, en starende, donkere oogen.
Dadelijk ging hij naar buiten, en greep den jongen bij den schouder.
- Wat doe je daar? vroeg hij.
Het kind schokte in elkaar van schrik, maar antwoordde niet.
Alexander nam het kind bij een arm, en leidde het in een der lanen, die weg-voerden van het kippenhok.
- Waarom stond je daar te kijken, vroeg Alexander. Wat is daar nu aan te zien?
De jongen barstte in snikken uit.
- 't Is... zoo akelig... stamelde hij.
- En ga je d'r dan juist naar staan kijken, omdat 't akelig is?
- Ik weet niet... ik kon 't niet laten...
- Kom! 'n jongen niet laten?... Kan 'n jongen niet laten, wat hij niet wil? Dat geloof 'k niet van je.
- Ik... kan 't toch niet helpen... zei Otto, kinderlijk-hulpeloos.
- Je kan 't natuurlijk wèl helpen... Als iemand niet genoodzaakt wordt, om iets te doen, en hij doet 't tóch, hoewel hij 't akelig vindt... hoe noem je zoo iemand dan?
Otto zocht naar een woord.
- Gek?
| |
| |
- Nou... gek... maar toch dom, heel dom. Als je iets naar vindt, om er naar te kijken, dan doe je 't ook voortaan niet meer, niewaar?
- Nee... als ik kan... zei Otto.
- Kunnen... kunnen... alles kan, als je maar wil. En nu niet meer huilen.
Reinout kwam uit de struiken, met zijn armpje vol groen-stekelige, onontbolsterde kastanjes, die hij had gezocht.
- Alles kan, Pa? riep hij. Kan alles?
- Ja, zeker... als je maar wil.
- Kan 'n pendule dan zwemmen... als ik 't wil?
Alexander moest lachen om het ondeugendguitige gezicht van het kind, en hij was blij te zien, dat Otto er óók om moest lachen.
- Waar is je Moeder? vroeg hij.
- Daar, wees Reinout, bij de bruine beuk.
Alexander ging er heen, terwijl de kinderen, pratend over de kastanjes volgden. Hij weifelde, of hij zijn vrouw iets van dit voorval zou zeggen. Hij wist, hoe angstig en nerveus Jeanne gebleven was over Otto, na het laatst gebeurde met het vogeltje, en zij had het zoo geweldig druk met al haar gasten, dat zij 's avonds bijna te moe was, om nog wat te praten met hem. En dan morgen de dag van de vergadering... Neen, hij zou er haar maar niets van vertellen... zóó erg was het ditmaal ook niet.
| |
| |
| |
II.
Op haar slaapkamer, zocht Jeanne, met de juffrouw, uit de groote mahoniehouten linnenkast, de benoodigde damasten tafellakens en servetten uit.
- Met hoevelen zitten we aan tafel... we dineeren natuurlijk in de gobelin-zaal...
- Met z'n achttienen... 'n heel diner, mevrouw.
- Ja, zuchtte Jeanne. Dirk moet mee-dienen, juf. Heeft meneer u 't lijstje van de wijn al gegeven?
- Ja, mevrouw.
- Als de taarten en 't ijs nu maar bijtijds komen uit Utrecht, en de bonbons...
- O, dat zal wel mevrouw. De Vlaam zorgt altijd goed.
- Is Dirk aan 't zilverpoetsen... Wat wou ik ook weer zeggen... o, ja, de landauer moet om half elf vóór zijn, om mevrouw Cornélie te halen... en de ezelwagen om twaalf uur, voor meneer Verstraeten.
- Ja, mevrouw, de baas en Arie weten 't al.
- Mevrouw Charlotte schrijft de naamkaartjes, en regelt de plaatsen, u vraagt 't dus maar aan háár.
- En komen de kinderen ook aan 't dessert, mevrouw?
- Ja, dat is goed, zeker... Laat Truitje Odilia 't rose neteldoeksche jurkje aandoen, en Reinout 't witte pakje, met 't openhangende jasje... Phinie krijgt óók haar rose neteldoek- | |
| |
sche aan, en Otto moet zijn witte matrozenpak, met de lange broek, aanhebben. Voor Careltje moet u maar aan mevrouw Charlotte vragen.
- Ja, mevrouw. U wil zeker de kristallen dessertschalen gebruiken?
- Ja, natuurlijk, o, m'n hoofd loopt om. Om vier uur laat u port en limonade en gebakjes in de gobelin-zaal brengen, hè?
- Ook advocaat, mevrouw?
- Ja, o, ja, ook advocaat. En zijn er schuimpjes en wafeltjes en bitterkoekjes genoeg? O, god, juf, wat 'n drukte, hè. Zoet zuur moet er ook gepresenteerd worden, en augurkjes. Wie is daar?
- Ik ben 't, Ma, zei Eva, die binnen-kwam. Zij droeg een grooten, witten babyhoed, met linten vast-gemaakt, en binnen den rand vol rose rozen. Jeanne vond, dat zij er snoezig uitzag, en dat die hoed haar, bij haar popperig gezichtje, en blonde haar, uitnemend stond.
- Adèle, François, en ik gaan tante Cornélie afhalen, zei ze.
- François ook? vroeg Jeanne, een lichte ontstemming onderdrukkend. Waarom niet Amélie?
- Amélie was nog lang niet klaar met kleeden, zei ze, en wij kunnen niet langer wachten. Adieu, Ma, tot straks. Dag, juf.
Amélie had met opzet zoo langzaam mogelijk voort-gemaakt. Zij wou niet mee, en zij lachte, toen zij den landauer over het grint weg-rollen hoorde. Zij wist, dat Charles en Jean Max zouden gaan afhalen, en dat de neven van Claermont zich altijd 's morgens bezig-hielden met Arl, die zij niet | |
| |
minder ijverig dresseerden, dan Charles zelf... zoodat zij veilig met Willem wandelen kon, die, volgens hun afspraak, haar reeds wachtte in het park.
Hij sloeg zijn arm om haar schouders, en zij de hare om zijn middel; zoo liepen zij rustig voort, in den kalmen morgen. Het was, of elken dag zij elkander inniger lief gingen krijgen, of steeds hun geluk zich verdiepte en vergrootte. Zij wisten het nu zoo vast, en voor altijd, dat zij van elkander waren, dat zij bij elkander behoorden, dat hun levens één waren, door een onverbrekelijk verbond. Hun bekendheid met elkaar, van den kinderleeftijd af, maakte hun verhouding van een volkomen intimiteit; zij wisten àl elkander's neigingen en wenschen, zij begrepen elkander onmiddellijk bij het vluchtigste woord. De neiging, die altijd tusschen hen had bestaan, nu plotseling tot liefde vervolmaakt, door den opeens zich openbarenden hartstocht, had hen zóó hecht vereenigd, dat een scheiden onmogelijk was.
- 'n Drukke dag, Willy, Wim, snoes, schat, zei ze.
- Ja, maar wel leuk... dan let niemand op ons.
- François is, in mijn plaats, mee-gegaan, om tante Cornélie te halen... hij maakt werk van Eva, merk je 't niet.
- Nou, zeker, maar ze zal toch wel wijzer wezen, zoo'n slappe Tienus.
Amélie schaterde.
- Hoe kom je toch altijd op die malle namen...
- Nee, dan is Piet nog beter, zei Willem.
| |
| |
- Daar komt iemand, ik hoor 't, zei Amélie, en liet haastig Willem los. Maar hij greep haar snel, en trok haar terug in de struiken; daar nam hij haar in zijn armen, en zoende haar, heftig, herhaaldelijk, terwijl hij haar hoofd vast-hield tegen zijn schouder.
Zij maakte zich los, hijgend, warm en verward, fluisterend:
- Wees toch voorzichtig... pas toch op!... en tegelijk lachend, en innerlijk verheugd om zijn plotselinge liefkoozingen.
- Harteschat... lief... engel... zei hij, zoende haar nog eens met kracht, en liet haar los. 't Zijn de kinderen maar, zei hij.
Amélie bukte zich, en raapte werktuigelijk een takje op; Willem nam bedaard haar grooten, wit-linnen, met grof kantwerk overtrokken parasol, die op den grond was gevallen, en sloot dien.
Reinout zag hen 't eerst.
- Zoek u eikels? riep hij, met zijn hard-hooge stem. Ik heb d'r wel... duizend. Wil u d'r wat van mij?
- Graag, zei Amélie, en nam een paar eikels uit de haar gul aangeboden, volle handen. 't Zijn mooie.
- Nou, zei Reinout. Diel haalt altijd de dopjes d'raf, dat zijn kopjes voor d'r poppen. Maar ze zijn veel echter, om zóó te bewaren.
Odilia liep met Careltje aan haar hand; het kind ging zoet naast haar voort. Zijn andere armpje hing slap naar beneden, in zijn handje slingerde een groote Chineesche pop.
| |
| |
- Heb u Loeloe al gezien? vroeg Odilia. Vind u 'm niet práchtig?
- Loeloe, is dat die pop?
- Ja, die heet eigenlijk Honoloeloe, dat heeft Charles verzonnen, maar 't is zoo lang, nou zeggen we maar Loeloe. Laat 's zien, Carie?
Maar daar Careltje onbeweeglijk bleef, nam Odilia hem de pop uit de hand, en toonde die Willem en Amélie.
Otto reed op een driewielige jongensvélocipède; Phinie liep naast hem, en schikte de pluimen van een bouquet, die zij had geplukt.
- O!... riep Reinout, o!... daar heb je... dolle kervel!... kijk, nicht, ze heeft dolle kervel geplukt!... en dat mogen we nóóit van Pa.
- Och, jongen, dat is geen dolle kervel, dat is pijpkruid, de baas heeft 't me zelf gezegd; 't bloeit voor de tweede maal...
- En ik heb me zóó gebrand aan brandnetels, zei Reinout. Kijk 's... en hij liet zijn handje zien, met een paar wit-roode, vurige plekjes.
- Doet 't pijn? vroeg Amélie.
- Pijn? nee, hoor! nooit! pijn heb 'k nooit.
- Dat 's knap, zei Willem.
Otto sprong van zijn vélocipède af, en reed er mee voort aan de hand.
- Zoo, jongmensch, zei Willem. Prettig gereden? Wil je later óók graag zoo'n hooge vélo hebben, als meneer Erckelens heeft? Zoo'n boneshaker?
- Ja, knikte Otto.
| |
| |
- Hij houdt niet van paarden, heelemaal niet, hij is d'r bang voor, hè, Ot? zei Phinie.
- Ik niet, ik mag wel 's op... op Farina zitten van Arie, riep Reinout.
- Hoe laat is 't? Moeten we nog niet naar huis? vroeg Amélie.
Willem keek op zijn horloge.
- Over half twaalf.
- Ja, dan mogen we wel gaan, tante vindt 't prettig, als we allemaal in de salon zijn, om de gasten op te wachten, zei Amélie.
Zij gingen, met de kinderen naar het huis. Van verre hoorden zij al muziek, en dichtbij gekomen, zagen zij op het grasveld voor de oprijlaan, een belleman, die bonkte, met een aan zijn arm gebonden stok, op den aan zijn rug bevestigde, groote trom, die zijn hoofd schudde, zoodat de belletjes van zijn puntige muts rinkelden, op een fluit blies, en bovendien een harmonica hanteerde.
Reinout en Odilia'tje juichten, en dansten om den man heen, maar Careltje stormde, gier-huilend van angst, naar het huis, waar hij werd opgevangen door Gerard Sterk, die uit de gobelin-zaal kwam, waar hij alles voor de vergadering in gereedheid had gebracht, en die het kind bedaarde, en troostte.
Charlotte kwam juist uit den salon, toen Reinout lachend aan kwam hollen, en gilde:
- Hij is bang! o! hij is bang! hij is bang!
- Stil! zei Gerard Sterk, met Careltje nog op den arm. Je hoeft zoo'n kabaal niet te maken, | |
| |
'n jaar geleden was je zelf nog bang voor 'n belleman. Ga gauw naar boven.
De landauer reed het hek reeds binnen, Otto, Phinie, Odilia'tje en Reinout haastten zich de trappen op. Gerard Sterk droeg het, nu al veel zachter huilende Careltje naar boven.
- Ik dank u, zei Charlotte, met haar vriendelijk-ernstigen blik.
- 't Heeft niets te beduiden, mevrouw, zei hij luchtig, en lachte, om een vage ontroering te vermeesteren, die hem altijd beving, wanneer hij haar blikte in de zachte, sympathieke oogen.
In den salon wachtten Jeanne, Alexander, Oscar, Carel, Amélie, Willem, George en Bob van Claermont. Toen Charlotte weer binnen-kwam, en zeide, dat het rijtuig dadelijk vóór zou zijn, ging Alexander naar buiten, om zijn schoonzuster te verwelkomen.
De salon, even groot, als de gobelin-zaal, was een koele, donkere kamer. De hooge boomen voor de ramen benamen het zonnelicht, en het donkerroode behang van geschoren fluweel, de zware overgordijnen van damast, met geborduurde randen, de groote, hooge meubelen, de massieve ebbenhouten tafels, maakten den indruk van strenge somberheid. Niemand hield van deze kamer, waarvan ook weinig gebruik werd gemaakt; in tegenstelling met de lichte gobelin-zaal, met haar levendig behang, en veel eenvoudiger meubelen, tapijt en gordijnen, waar iedereen altijd graag was.
Jeanne droeg een grijs-blauw toilet, met plissé's en strooken; het jacquet sloot met kleine zilve- | |
| |
ren gespen. Charlotte was gekleed in een costuum van grijze zijde; in het en coeur hing, aan een fijne gouden ketting, een groot ovaal medaillon van zwart email, met een enkele parel in het midden. Frisch en lief zagen de meisjes, Eva en Adèle, er uit, in witte, met rose versierde jersey's, die zij straks, omdat zij niet op de vergadering behoefden te zijn, voor een gekleeder toilet wilden verwisselen. Amélie droeg een luchtig toilet van gestreept wit neteldoek, met witte kant, en, om haar middel, een breed, lichtblauw satijnen ceintuur, met lange einden.
Tante Cornélie kwam binnen. Zij was een oudachtige dame, met grijs-blond, in een vlecht op het achterhoofd opgerold haar, en een strak en bleek, was-geel gezicht, dat altijd in een plooi van droefheid stond. Zij betreurde nog steeds het verlies van haar man, en vond een vagen troost, in het weldoen in ruime mate. Zij was gekleed in een japon van zwarte zijde, met bijna geen tournure, en sober gegarneerd. De meisjes namen haar hoed en kanten mantille aan, en Jeanne noodigde haar naast zich op de canapé.
- Was 't warm, Cornélie, op reis, vroeg ze.
- Ja, o, zoo warm, als 'k 't niet vast had beloofd, zou 'k misschien niet eens zijn gekomen, zei Cornélie, die zich langzaam, met haar kanten zakdoek, bewuifde.
- Kom, we zien elkaar zóó weinig, en vanavond, als je terug-gaat, is 't koel.
- O, la tante blijft dus niet lang logeeren... | |
| |
fluisterde François tegen Eva, die naast hem zat. Quelle figure... net 'n bidprentje, hein?
- Stt, fluisterde Eva terug, die haar lachen bijna niet kon bedwingen.
- Petite cousine... zei hij, en zag haar aan, met bestudeerden blik, zoodat Eva, blozend-coquet, haar hoofd van hem afwendde.
- En staat je cottage nog op d'r oue plaats, Cornélie, vroeg Oscar.
- En krijg je nog zooveel dominés, als verleden jaar, op je dak, vroeg Carel. Christeneziele, die moeten 't van jou hebben, hoor.
Cornélie antwoordde haar zwagers niet, maar begon een klagerig verhaal over haar ouden koetsier, die zich bijna niet meer bewegen kon van de rheumatiek, en dat zij er zoo tegen opzag, een anderen te nemen, opeens haar relaas afbrekende, om naar de kinderen te vragen.
- Ik zal ze laten roepen, zei Jeanne, bel je even, Eva, maar François was zijn nichtje vóór, en trok aan het schellekoord bij de deur.
Bij een der ramen stonden George, Bob en Willem te praten, Adèle hield zich bezig met Amélie, terwijl Alexander, Jeanne en Charlotte een gesprek onderhielden met Cornélie, waartusschen Oscar en Carel korte opmerkingen wierpen.
De kinderen kwamen binnen, Phinie en Otto voorop, en groetten hun tante correct, maar verlegen; Reinout en Odilia'tje hadden Careltje in hun midden, die nog roode wangetjes had van het huilen van straks, maar wiens slap mondje al weer tevreden-genoegelijk lachte. De juffrouw | |
| |
bracht het eerste blad koffie binnen, en presenteerde de fijn-porceleinen koppen, terwijl Adèle haar hielp.
Bij de groote tafel in het midden gingen Otto en Phinie zitten, en bekeken de blauw ingebonden pracht-plaatwerken van Alexander Verhuell. Reinout en Odilia, met Careltje, stonden voor den bonheur du jour en praatten fluisterend, zooals zij altijd deden, in tegenwoordigheid van tante Cornélie, over de kleine ivoren en zilveren voorwerpjes, en de fijne beeldjes.
De ezelwagen, met Max Verstraeten, Jean de Méroville en Charles, reed vóór, en een oogenblik later kwamen zij binnen, lachend, pratend, Max luidruchtig, druk, vooraan.
- Ooms! tantes! neefjes nichtjes! bonjour! bonjour! Speet Adèle kolossaal, dat ze niet meekomen kon... te vermoeiend die reis... in de warmte. Gaat 't goed? Gaat 't iedereen goed? Ons ook, dank je, dank u... de kleine meid sukkelt wat met de tandjes, lastig, ja! Waar zal 'k gaan zitten, hier? Best. 'n Kop koffie? O, ja, zeker, graag, 'n kop koffie, nou! Oom Alexander, vóor de vergadering zou 'k u wel even particulier willen spreken. Belangrijk, enorm belangrijke kwestie. Begrijpt u?
- Over die mest van indigo? vroeg Carel.
- Nee, nee, nee, niet over die mest, heelemaal niet over die mest. Kinderen, hier, chocola, van jullie tante, o, nee, 't is jullie nicht, hè. Eerlijk deelen, hoor.
Willem had een stoel genomen, vlak achter Amélie, en onhoorbaar voor de anderen zaten zij | |
| |
uit te rekenen, wie bij de vergadering tegenwoordig moesten zijn.
- Iedereen, zei Amélie. Zelfs meneer Sterk... behalve Adèle en Eva.
- We hebben dus toch de middag niet aan ons?...
- Nee, 'k zou niet weten... Of François moest Eva mee naar binnen lokken, dan gaat Adèle óók.
- Dat doet hij, ik wed er wat om. Die vent is toch nog zoo kwaad niet...
- Dan zal ik voorstellen, wat bloemen te plukken, voor 't diner... en dan help jij me, hè?
- Ja... en 'k zal je... daarna... óók helpen kleeden... fluisterde hij.
- Shocking, zei Amélie, die een proest-bui onderdrukte, wat ben je een schandelijke jongen...
- Als 'k dat dan tóch ben... zei hij, en wou haar nog iets gewaagders toe-fluisteren, maar er werd op de deur geklopt, en Grada kwam melden, dat het dejeuner gereed was.
| |
III.
In de gobelin-zaal wachtte Gerard Sterk. Hij had gezorgd, dat alles in orde was voor de vergadering. Om de groote tafel stonden de stoelen gereed; hij zou naast Alexander zitten, voor wien een stoel aan het hoofd van de tafel was geplaatst. Hij geloofde niet, dat de dames, met eenig succes, de vergadering bij zouden wonen, maar het was nu eenmaal de gewoonte, dat zij er bij waren. Van Charlotte verheugde het hem, zij was ver- | |
| |
standig, en liet de woorden niet maar alleen als woorden langs zich voorbij gaan.
De zaal-deur ging open, en binnen traden Jeanne, met Cornélie en Charlotte, binnen-geleid door Oscar, Carel en Alexander; na hen kwamen Jean met Adèle, en Eva met François, die zijn arm door den hare gestoken had, en daarna, zonder ophouden samen pratende, stapten de Claermont's en Charles, met Max Verstraeten binnen.
- Nu had Amélie er óók wel bij kunnen zijn, zei Adèle.
- Amélie heeft beloofd bouquetjes voor ons te maken, en de baas te zeggen, hoe de pièce de milieu voor de tafel moet worden gearrangeerd, zei Jeanne.
Alexander regelde de plaatsen.
- Cornélie, jij hier... vrouw, naast Oscar... Charlotte, naast je man? jongelui, zoek jullie nu maar zelf verder 'n plaats.
- Waarmee beginnen we? vroeg Carel, bijna nog vóór hij gezeten was.
- Oom! oom! riep Max Verstraeten. Denk u d'r nou om! oom!
- Ja, ja, wenkte Alexander. Hij wachtte, totdat iedereen zat, wachtte óok, totdat het fluisteren van François tegen Eva, en haar gegichel daarover, gedaan was, en zei toen:
- Max heeft 'n aanbod gekregen van de van Asten's, om voor 'n halve ton z'n aandeel te verkoopen.
- Nou, allemachtig, dat doet hij toch niet, dat zou bliksems stom van 'm zijn, riep Carel.
- Ja! zei Oscar, als de van Asten's 'n halve ton bieden, is 't natuurlijk méér waard, en boven- | |
| |
dien staan we dan tegenover hen niet meer solidair.
- Maar ik doe 't, ik doe 't, ik heb al toe-gestemd, zei Max. 't Is secuurder, secuurder, je kan nooit weten. Moet om m'n kinderen denken. Nee, ik heb 't gedaan.
- Moet 't zelf weten, gromde Carel. Mij vangen ze niet, die ploerten. Eer zal 'k ze zelf laten bloeden.
Cornélie rook aan een fleschje Engelsch zout, met een hoofdpijn-gezicht. Alexander zag het, en zei:
- We hebben de mededeeling gedaan, en kunnen dus nu beginnen. Wat is punt éen van uw agenda, meneer Sterk?
- De firma Hoogeboom meldde, dat zij, in overeenstemming met hun agenten ± 1200 picols suiker aan Chineezen verkocht had, voor ƒ 15. - No. 14. Toen die prijs niet meer te bedingen was, telegrafeerde Hoogeboom zijn associé in Amsterdam, om de eigenaren van Meronggei voor te stellen, de binnen-komende suikers voor hun rekening naar Holland te verschepen. Meneer ontving daaromtrent 'n telegram, en telegrafeerde terug, dat men daartoe niet genegen was; en dit antwoord bleek uitstekend te wezen, want 10000 picols zijn verkocht tegen de prijs van ƒ 14.50, welke prijs op 't oogenblik, door de flauwe stemming voor suiker, niet meer te maken zou zijn, daar er nu voor eerste leveringen niet meer geboden wordt dan ƒ 14.25.
Bob van Claermont was met groote oogen aan 't rond-kijken. Hij begreep er niets van, zoomin als andere jaren. Jean de Méroville, zat met zijn elboog | |
| |
op de tafel, te luisteren; zijn vlak, onbeduidend gezicht werd, door een rimpel tusschen de wenkbrauwen, wat ernstiger en nadenkender gemaakt. Charles en George van Claermont maakten gekheid; Charles vroeg, ongegeneerd-hardop:
- Zeg, weet jij, zeg, wat dat beteekent: de uitstoeling van riet?
- Toe, Charles, zei Charlotte, ziende, dat Gerard Sterk, die het rapport van den administrateur voorlas, ophouden moest.
-... het weder is regenachtig... voldoende om van invloed te zijn op de densiteit van het rietsap.
Met genoegen kan ik er UEd. op wijzen, dat de uitgaven in 1882 tot en met ulto. Juni bedroegen f 134.395 en in dit jaar slechts ƒ 114.146.
- Ruim ƒ 20.000 minder, zei Alexander.
- Ah zoo! zei Oscar. Wel, wel. Met die onkosten schijnt me vrij willekeurig te worden omgesprongen.
- Hè! oom! wees nou tevreden, hè! riep Charles.
-... de productie is een weinig gestegen. De suiker goed, en het weder gunstig. Gisteren brak een tand uit het toprondsel van den grooten molen, een gevolg van brosheid van het ijzer, dat op de breuk zeer korrelig was...
Gerard Sterk las voort, met duidelijke, langzame stem. Hij keek den kring rond, en zag, hoe allen schijnbaar luisterden, maar hoe weinig werkelijke aandacht hem werd gegeven. Telkens zag hij in leege, begriplooze oogen, en slechts wanneer hij die van Alexander ontmoette, die hem | |
| |
door hun rust aanmoedigden, of die van Charlotte, die hem verstandig aan bleven zien, kon hij den lust voelen, zooals het moest, voort te gaan. Veel aangenamer vond hij een houding als van Jeanne, die geen begrijpen veinsde, en stil bleef zitten, met neer-geslagen oogen, dan die van Oscar, die hem aankeek, cynisch en hoog, of die van Carel, die brutaal-minachtend naar hem zat te staren.
- 't Laatste fabricatie-rapport, zei hij, en 'n standmonster.
Oscar nam Gerard Sterk het blad uit de hand, en reikte het, na inzage, door.
- O, ik duizel d'rvan, zei Cornélie pijnlijk, zeggen die cijfers jóu wat?
- Nee, schudde Jeanne, glimlachend, het hoofd.
- Smeden, las Carel, repareerden de karren. Timmerlieden... repareerden de karren. Ze wisten zeker niet zoo gauw, wat die hadden kunnen repareeren. Wat hebt u dáár?
- 'n Nota over Meronggei, zei Gerard Sterk.
- In gevolge der contractueele inkrimping, werd voor den oogst 1883 door 't Bestuur voor Meronggei ingedeeld een uitgestrektheid van 423 bouws. Geheel bewerkt naar het Reynoso-stelsel...
- En wat doet dat, 't Reynoso-stelsel? viel George van Claermont hem in de rede.
- Dat de gronden dieper dan vroeger worden bewerkt, zoodat de ondergrond beter kan doordrongen worden van zuurstof, die de ontleding van de organische stoffen in de bodem bevordert, zei | |
| |
Gerard Sterk, die gewoon was, aan dergelijke vragen. Hij las weer voort:
-... Centrifuges. Die hoogst nuttige instelling voldoet uitmuntend...
... Open batterijen... vacuumpannen...
Machinaal las hij de nota voor: Personeel: een administrateur, een machinist, twee tuin-opzieners, vier fabrieksopzieners, twee opzieners bij de weegbruggen...
- En nu de staat van de laatste jaren, dan kunnen we 's vergelijken, hè, zei Oscar.
- U ziet, zei Gerard Sterk, dat 't aantal verkregen picols voortdurend gestegen is.
- Voortdurend gestegen? Nee, dat zie ik niet, zei Oscar Hier staat voor '81: 44735 en voor '82 maar 40271 picols! Nota bene! Gestegen! Noemt u dat gestegen?
- In '64 was 't ± 18000, niet waar, zei Gerard Sterk geduldig, bijwijzende met zijn vinger, in '67 ± 24000... in '77 ruim 30000, en nu, de laatste jaren over de 40000... dat is toch stijging, nietwaar?
De staat ging rond de tafel. Jean, George, Bob, Carel, Charles, François grepen er om beurten naar, veel meer uit nieuwsgierigheid, dan uit belangstelling.
Jeanne kreeg van Cornélie de mededeeling, dat zij wéér geld bij de van Asten's had op moeten nemen, omdat de bouw van het weeshuis, dat zij op naam van haar man wilde stichten, ongehoorde onkosten vorderde. Adèle had zich terug-getrokken, en zat in een tapisserie- | |
| |
fauteuil bij de canapé-tafel; zonder veel aandacht bladerend in een pracht-uitgave der Camera Obscura. De vergadering verliep, zooals altijd, in een gezellige bijeenkomst; vergeefs vroeg Alexander de attentie voor Gerard Sterk's mededeelingen, over het repareeren der cristallisatie-bakken, het vernieuwen van de achtergalerij der administrateurswoning, het aantal in voorraad zijnde vadems hout... Carel en Oscar luisterden, met schampere gezichten, en stekelige opmerkingen, naar Gerard Sterk's uitleggingen over den watermolen, die geen duizend picols riet per etmaal plette, daar het water voor het meerendeel onbenut weg-liep, omdat het waterwiel niet goed was geplaatst. Als het wiel de juiste stand had, zou er wel vijfentwintighonderd picols riet per etmaal vermalen kunnen worden...
Max Verstraeten kwam Gerard Sterk op den schouder kloppen.
- En, en, en, weet u nog iets naders omtrent de, omtrent de, de indigo-bemesting?
- Gaat je niks meer aan, Max, zei Charles. Waar bemoei je je mee!
- Ja, ja! nou ja! 't Is te zenuwachtig, zie je, te zenuwachtig, voor me, met m'n drukke practijk. Adèle zegt 't ook: nu je d'r zoo goed af-kan, is 't beter. Enfin. Ik heb d'r geen spijt van. Niewaar, meneer Sterk, d'r komt 'n heeleboel bij kijken? Ja! Nou, wat 'k vroeg: weet u nog iets naders, meneer Sterk?
- Ja, zei Gerard Sterk. Hier heb 'k de scheikundige analyse van de asch van indigoplanten, | |
| |
Kunt u er wijs uit worden? Kiezelzuur, kalk... chloor... kalium-oxyde...
- Jonge, jonge. En wat denkt u d'rvan?
- O! zei Gerard Sterk. Mij dunkt, dat 't 'n goede bemesting zou opleveren, omdat de titèn, dat zijn de gedroogde bladeren, veel stikstof, phosphorzuur en kali bevatten. Maar! u begrijpt, dat er, om werkelijk de indigo als bemesting te gebruiken, 'n voldoende aanplant zou moeten zijn, en ook 'n inrichting, om de boel fijn te malen, en zoo. Bovendien ga je niet zoo gemakkelijk tot 'n verandering over, na 't jaren, en jaren lang gebruiken van dezelfde soort.
- Juist, juist, nee, dan is dat afgesprongen.
- 't Kan 'm nou niet meer verdommen, fluisterde Charles tegen Bob. Hoe vind je 'm? Net 'n ratel, hè, 'n rammelaar, zoo'n kinder-rammelaar, je weet wel.
De gemakkelijk-lachende Bob sloeg zich op de knieën van pret.
- Stt! jongens! waarschuwde Alexander.
Jean de Méroville begon een eindeloos gevraag naar druivensuiker. Hij begreep niet, wat dat kon zijn, als het niet 't zelfde als vruchtensuiker was. Een vluchtige uitlegging was hem niet voldoende. En Gerard Sterk gaf hem voorbeelden van deze suiker, die kunstmatig ook uit zetmeel kan worden bereid.... totdat Jean de Méroville zijn hoofd kwijt-raakte, werktuigelijk na-zei:
- Dextrine... zwavelzuur... juist...
- Zijn we klaar, man? vroeg Jeanne.
- Ja, ik heb geen bizondere dingen te mel- | |
| |
den... als iemand nog iets te zeggen heeft, of te vragen...
- Of we nou eindelijk kunnen rooken, zei Carel.
Jeanne had Cornélie naar de canapé geleid, waarbij ook Charlotte plaats nam. George van Claermont stond te praten met Adèle; Eva en François wandelden langzaam de zaal op en neer. Om de tafel heen zaten nog Alexander, Oscar, Carel, Charles, Max, Jean en Bob te praten met Gerard Sterk.
Charlotte zat met den rug naar hen toe; zij luisterde vaag naar het gepraat achter haar, soms, met wat meer aandacht de stem van Gerard Sterk volgend, die het polarisatie-toestel, ter onderzoek van suiker, uitlegde. Zij merkte op, dat soms zijn stem vluchtig stokte van ongeduld bij een domme vraag, maar hoe hij zich onmiddellijk weer beheerschte, en kalm met zijn uitleggingen verder ging.
Geforceerd luid-op zuchtte Charles.
- Oom, wat dunkt u d'rvan, zei hij, en legde zijn hand even op Carel's schouder. Zouen we de kool-hydraten nou maar niet 's laten rusten, hè?
- Kool-hydraten? zei Carel onnoozel.
- Ja, oom, suiker is 'n kool-hydraat, wist u dat niet? zei Charles. Suiker is 'n verbinding van koolstof, met de bestanddeelen, die ook voorkomen in water, en in dezelfde verhouding. Hé, wist u dat niet?
Charlotte zág het Charles zeggen, zág zijn spottende, achter kalme verbazing verborgen, gelaatsuitdrukking; zij zág ook, en bloosde van ingehou- | |
| |
den ergernis, de domme, booze oogen van haar man, toen hij zei:
- En weet jij wat 'n vlegel is? niet, dan zal ik je dat 's vertellen...
Maar Charles begon, gelukkig, te lachen.
- O! oom! dat hoeft niet! ik weet 't! ik ben 'n vlegel! en hij lachte nog luider.
Nijdig stond Carel van de tafel op, en liet zich log neer-vallen, in een fauteuil bij Charlotte.
Bob en Charles liepen rond, elkaar verhalen doende. Oscar en Max voegden zich bij de anderen, rond de canapé-tafel; aan de groote middentafel zaten nog Jean, die zijn hand onder zijn hoofd gelegd had, en met dom-aandachtig gezicht voor zich uit staarde, en Alexander en Gerard Sterk, die de papieren bij elkander zochten.
- Charles, bel je even, vroeg Jeanne.
- Adèle, speel eens wat, zei Charlotte, en dadelijk stond Adèle gewillig op, en liet zich door George naar de piano geleiden, en juist had zij een muziek-stuk uit het kastje gehaald, toen de zaal-deur open-ging, en Amélie binnen-trad.
- Mag ik binnen-komen? vroeg ze. Dirk zei me, dat er al was gebeld, ik kwam juist van buiten.
Iedereen zag naar haar om, en iedereen dacht: wat een bekoorlijke vrouw. Zoo stralend-jong, zoo mooi en gracieus, zoo gelukkig stond zij daar, in haar smaakvol toilet van crême kant, over crême satijn, versierd met wat frisch-rose rozen. Haar oogen schitterden van gezonde, heerlijke vreugde, haar mond was half-geopend, in een | |
| |
glanzenden lach; zij voelde zich verrukt en uitgelaten, na het den geheelen middag, ongestoord, met Willem samen-zijn.
Jean de Méroville sprong op. Zijn uitdrukkingslooze oogen begonnen te blinken. George van Claermont vond opeens, dat Amélie zelfs nog mooier was, dan Adèle; en Carel boog zijn hoofd naar den schouder van Charlotte, en fluisterde haar scherp in 't oor:
- Dát is nou 'n jónge vrouw, begrijp je, die heeft temperament. Let d'r 's op. Dan weet je, hoe je zelf ben... steen, klomp ijs.
Zijn woorden, zooals zij begreep, voortkomende uit een oogenblikkelijke drift, gewekt door Charles, roerden haar niet; zij deed, alsof zij ze niet had verstaan.
Adèle sloeg de eerste accoorden van Spindler's Husarenritt aan. Cornélie, altijd klagerig, sprak van haar ervaring in weldoen. Zij deed hetgraag, en veel, maar je werd dikwijls ontmoedigd...
Dirk en Grada kwamen binnen met bladen ververschingen. En Willem, bedaard, ofschoon zijn bloed nog bonsde, van opgewondenheid, wandelde de zaal in, en vertelde iets van den baas, die een vogelverschrikker had opgezet in den boomgaard, en spiegeltjes tusschen de takken gehangen.
Jeanne stelde voor, naar den salon te gaan; dan werd de gobelin-zaal vrij voor het tafeldekken. De ouderen begaven zich daarheen; de jongelui gingen gedeeltelijk naar buiten, gedeeltelijk naar hun kamers, om zich te verkleeden, en | |
| |
juist wilde Charlotte, door de gang, naar boven gaan, om even naar Careltje te zien, toen zij François bemerkte, die Eva's handen vast-hield, terwijl Eva met haar coquetste gezichtje naar hem opzag, en zei:
- Wenn du das Herz hast... küsse mich!
- Eva! riep Charlotte, ondanks zichzelf. Maar Eva maakte haar handen los, en liep naar boven, met een kinderlijken, schaterenden lach.
François bleef beneden aan de trap staan, met zijn gewoon, lusteloos-onverschillig gezicht.
- Ik hoorde jullie, François, zei Charlotte, geen andere woorden vindend, daar alles, wat zij wilde zeggen, haar toe-scheen de zaak te verergeren.
- Dat mocht u, tante, zei hij kalm, waarom niet?
Zij haalde haar schouders op, en ging hem voorbij, vast besloten, Alexander iets van deze ontmoeting te zeggen. Tegen Jeanne zou zij er over zwijgen; die was nu, vóór het diner, al moe, en zenuwachtig-angstig, dat alles niet goed mocht gaan. Maar Alexander moest het weten... als het al niet te laat was...
In de groote kinderkamer was het vol drukte en lawaai. Odilia'tje zat op een stoel, en liet zich door Truitje de lage zwart-verlakte schoentjes aan de, met opengewerkte witte kousjes bedekte voetjes, doen. Zij was al gekleed in haar rose neteldoeksche jurkje, met bloote armpjes en hals.
- Tá-ànte! riep zij, toen Charlotte even met de juffrouw sprak. Kijk 's! en zij streek zich, met het handje, door de losse blonde haartjes, | |
| |
waar een rose strik uit óp-vlinderde. Ik heb... ik heb... paviljotjes ingehad... kijk u maar, allemaal... krulletjes!
- Nou d'r niet weer uithalen, hoor! zei Truitje.
- Mevrouw, Careltje is klaar op z'n pakje na, ik heb 'm even boven op bed gelegd, dan is hij straks niet zoo moe, zei de juffrouw, die Reinout's kanten kraag bijna niet bevestigd kon krijgen, daar het kind aldoor gebaren maakte, terwijl hij luidkeels zijn lievelingslied zong:
Met zilvren knoopen an...
- Juf, kom nou, help me nou even, - juf! riep Otto, die, in zijn wit zeemanspak wachtte, totdat zijn das zou worden gestrikt.
Charlotte ging naar hem toe, en legde een sailors-knot in de donkerblauw zijden das. Toen ging zij naar de slaapkamer, waar, voor Careltje, een bedje naast dat van de juffrouw geschoven was, en waar het kind lag, met roode wangetjes door het slapen, zoo rustig en lief, met zijn mooi, rond gezichtje, en glanzende blonde haar, dat Charlotte een plotselingen, hartstochtelijken aandrang tot schreien in zich op voelde komen. Als het kind wakker werd, en haar aanzag, met zijn uitdrukkingslooze oogjes, als het mondje dadelijk weer willoos-slap open-hing, o, god, dan... Maar nu, nú leek hij normaal... en zij keek, totdat zij de brandende tranen zich in de oogen voelde dringen, en haar keel beklemd werd. Maar uit | |
| |
het kamertje van Phinie klonk een huilerig stemmetje, dat haar riep, en onmiddellijk beheerschte zij zich, en ging naar het kind toe.
- Wat is er, liefje, vroeg zij.
- O, tante... klaagde Phinie. Ik heb juf en Truitje al zóó dikwijls geroepen... en die nare jurk gaat van achteren dicht, en kijk u nou toch, daar zit óok al 'n tournure in, staat 't niet gek, tante?
- Welnee! zei Charlotte, heelemaal niet! en zij keek naar de paar baleintjes, die het jurkje zoo grappig deden uitstaan, 't is juist heel aardig! Kom nu maar hier, dan zal ik je jurk wel vast-maken.
Phinie sloot haar zilveren armbandjes om haar dunne polsjes.
- Zit m'n haar goed, tante? vroeg zij, Truitje heeft 't opgemaakt, en Charlotte bekeek het opgenomen haar, en maakte een wat vluggeren strik, dan de twee rechte lussen, twee rechte einden van Truitje.
Charlotte ging terug naar de kinderkamer, waar Careltje op een stoel stond, en door Truitje geholpen werd, aan zijn witte pakje, met lichtgeel zijden sjerp.
- Mam-ma! riep het kind, en zij voelde een schok van ontroering door zich heen gaan, maar zij lachte tegen hem, zij kneep hem in zijn wangetjes, en drukte hem, in een warme lief koozing, tegen zich aan.
- We gaan, hoor! we gaan! riep Reinout. Kijken naar 't dessert, en hij stoof, gevolgd door Odilia'tje, Phinie en Otto, over de galerij, naar | |
| |
beneden. Charlotte nam Careltje bij de hand, en ging ook.
In de gobelin-zaal, waarvan de dubbele deur open-stond, waren de meiden bezig met tafel-dekken. Dirk liep heen en weer naar de eetkamer, waar, op de tafel, het zilver, de glazen, het kristal en het porcelein gereed was gezet.
Gerard Sterk stond daar bij een der ramen, met zijn voet op de vensterbank; hij keerde zich om, toen hij de kinderen hoorde, en Charlotte zag, dat zijn gezicht ongewoon-lusteloos en betrokken was. Zij dacht, dat een dag als deze bizonder moeilijk en vervelend voor hem moest zijn, en zij begreep niet, waarom bijvoorbeeld Charles niet zorgde, dat hij niet uit het gezelschap werd buiten-gesloten.
- Houdt u óók niet van die drukte, meneer Sterk? vroeg zij. Dan is u net als ik, ik ben blij dat ik even heb kunnen ontsnappen, om naar Careltje te zien.
Haar vriendelijkheid, die nooit neerbuigendheid was, veranderde oogenblikkelijk zijn stemming.
- Wat ziet hij d'r goed uit, mevrouw, 't is werkelijk opvallend, zei hij, toen het kind, losgelaten door Charlotte, dadelijk, uit zichzelf, de andere kinderen na-liep, naar de dessert-kamer.
Charlotte zuchtte licht. Zij dacht erover, of Careltje niet, onder verstandige, sterke, voortdurende leiding, wat anders... wat begrijpender zou kunnen worden... Als eens iemand zich geheel gaf aan die taak, met hart en ziel, met al zijn wil en suggestieve kracht, onophoudelijk, doorzettend, | |
| |
nooit ontmoedigd, en nooit vermoeid... of het kind dan niet... verbeteren zou?... En zij dacht, dat Gerard Sterk de man zou wezen, geschikt voor die taak... want hij bezat verstand en kracht en toewijding en tact, hij zou...
Gerard Sterk zag haar aan. Zij was zoo mooi, met haar kalm, fijn gezicht, en haar donkere, glanzende haren... Maar het leed moest weg uit die oogen, de smart-trek weg van dien mond...
- Pistaches! schreeuwde Reinout, in de andere kamer, en beiden glimlachten, ontwaakt uit hun gedachten.
- We zullen maar 's gaan kijken, zei ze, ik geloof, dat dat voorzichtiger is.
De kinderen stonden in volle bewondering voor de prachtige taarten: de Charlotte Russe, onder haar glinsterend netwerk, en de Pot-au-feu, een werkelijke pot, van noga, met pootjes er onder, en een hengsel eraan! en voor de bonbons, in hun zijachtige rose omhulsels, met gouden letters erop, en de fondants, en de chocolade-figuren, en de schuimige citroen-vla, en de donkergele rum-gelei, en de kristallen schalen met vruchten, waar, tusschen de krullige boerekoolbladeren, de blond-donzige perziken, de blauwe druiven, de groen-gouden reine claudes zich toonden.
- Eén amandeltje, tante? zei Reinout.
- Nee, jongen, nergens aankomen, hoor, straks weet je wel, krijg je.
- Komt er ook ijs, tante? vroeg Phinie.
- Ik geloof 't wel.
| |
| |
- Hè, ijs is 't lekkerste.
- Niet! aardbeien met wijn! en suiker! en room! hè, tante?
- Mevrouw, riep de juffrouw, die het toezicht op het tafeldekken hield, wil ik de kinderen nu maar weer naar boven sturen, met Truitje?
- Goed, juf, doet u dat. Gaat u mee naar de salon, meneer Sterk?
In de gang kwamen zij den baas en een tuinjongen tegen, die de bloemen voor de tafel droegen. Een prachtige kristallen pièce de milieu op zilveren voet, gevuld met een overvloed van theerozen en heliotrope, en een mandje, met kleine bouquetjes voor de dames, die Amélie smaakvol had geschikt, en waarvan zij de stelen met zilverpapier had omwoeld.
Jeanne wenkte Charlotte met de oogen, of alles goed ging, toen deze binnen-trad. En Charlotte knikte geruststellend, plaatsnemend naast Amélie, en onbevangen met haar over de bloemen pratend, alsof zij den donkeren, dreigenden blik van haar man, toen zij de kamer in kwam met Gerard Sterk, niet had gezien.
Cornélie riep Alexander, die naast haar bleef staan praten, en Oscar had een politiek gesprek met Max aangeknoopt. Eva en François fluisterden met elkaar, hij zijn hoofd neer-buigend tot het hare, en zij opziend tot hem, met haar kinderlijk-coquetten lach. Charlotte was blij, dat zij deze twee geen plaatsen naast elkaar aan tafel had gegeven, en nogmaals nam zij zich voor, Alexander met klem te waarschuwen, hoewel zij | |
| |
meer geloofde aan een spel, dan aan een ernstige bedoeling van François.
De jongelui, nu allen weer in den salon verzameld, praatten druk met elkaar, totdat opeens de hooge deuren van de gobelin-zaal open-gingen, en het gereed-zijn van het diner werd aangekondigd.
Alexander geleidde Cornélie; Oscar Jeanne: Charles had dadelijk zijn arm geboden aan Charlotte. De anderen liepen naar binnen, vroolijk zoekend naar hun plaatsen, met tevreden uitroepingen en grappen. Aan het hoofd van de tafel zaten de ouderen en getrouwden, aan het ondereinde de jongelui, in paren, zoover het ging, en Charles zat temidden van zijn neven, die luidruchtig waren van opgewondenheid, en de stemming levendig hielden.
Grada en Mina dienden de gerechten, en Dirk zorgde voor den wijn, bij elken rond-gang zijn lijstje raadplegend, welke soort er nú volgen moest, zorgvuldig lettende op de glazen, die hij te vullen had.
Alexander was spraakzaam; Cornélie, wat uitgerust van de reis, klaagde niet meer, had alleen haar air van berustende droefheid. Adèle en Eva, en vooral Amélie voerden geanimeerde gesprekken met hun buren aan tafel; Max deed lange, drukke verhalen, over zijn vrouw en de kinderen, en Charles, op jongensmanier, zat verstolen anecdotes rond te deelen, waarom, wie ze hoorde, uitbundig lachen moest.
Dirk keek de flesschen na. Wat moest er nu komen? Haut Sauternes... en hij zag om, of mijnheer hem al wenkte. Wat was die tafel prach- | |
| |
tig... met dat glanzende linnen... en dat blinkende zilver... en al dat mooie kristal... en die bloemen...
Charlotte zat tusschen Oscar en Max Verstraeten. Met beleefde hoffelijkheid wendde Oscar zich een enkele maal tot haar, maar meestal richtte hij het woord tot Max, die hem te antwoorden wist, op zijn politieke vragen.
- Is er al iets bekend over 't bezoek van de gouverneur-generaal aan Atjeh?
- Nee, oom, maar dat kan ook nog niet, alleen telegrammen...
- Ken je grancevoli, dat zijn zeespinnen, vroeg Jean de Méroville aan Amélie, die tusschen hem en Willem zat. Die heb 'k 's geproefd in Ingolstadt...
- Smakelijk eten! zei Amélie.
Carel dronk veel, en werd praatziek. Hij voerde het woord tegen iedereen, sprak over een gemengd bericht uit den Rotterdammer, en een goed merk wijn door elkaar, en liefkoosde, vóór elken teug, het hoog-geheven glas, met de oogen.
Jeanne voelde zich geruster, naarmate het diner vorderde. De fazant was al gepresenteerd... zij geloofde nu wel, dat alles goed zou blijven gaan...
Aan het dessert kwamen de kinderen binnen. Als een verlossing voelde Phinie het, dat zij nu óók opstaan, en rond-loopen mocht. De toasten begonnen; Max Verstraeten sprak rad en lang, Oscar hield een korte, bedaarde rede; Charles schreeuwde wat over de tafel heen, en Alexander | |
| |
bedankte de gasten voor hun aanwezigheid. De koffie en pousse werd rond-gediend; en de gasten verspreidden zich in de biljart-kamer, de hall en het park. Jeanne, wier oogleden neer-zonken van vermoeidheid, trok zich, met Cornélie terug in haar boudoir, totdat deze vertrekken moest. De kinderen liepen in den tuin, en speelden nog wat, hun voetjes nat-makend in het dauwige gras, totdat Truitje hen halen kwam, om naar bed te gaan, want het werd al donker.
De landauer, met Cornélie, en Max Verstraeten, die denzelfden trein ongeveer had, was weg-gereden naar het station, met Charles, en Bob van Claermont. Het geheele huis was verlicht; in de hall brandden de lampen, die bevestigd waren, op het begin, het einde en de twee buigingen van de trap-balustrade. In de gobelin-zaal quadrilleerden Oscar, Alexander, Carel, en Jean de Méroville; in de hall, rustig, in een der lage rottan-stoelen, zat Jeanne, met bij haar Gerard Sterk en Charlotte, terwijl de jongelui, nadat Charles en Bob van Claermont waren terug-gekomen, walsten in de gang, en zaten in de hall, en samen zongen, of luid-alleen.
Willem en Amélie hadden zich neer-gezet op de bank; Adèle, die een vroolijken dag had, zat met George van Claermont, Bob, Charles, Eva en François op de trappen. Adèle's costuum van crême cachemire, was versierd met groote, pompon-achtige strikken van smal, donkerrood fluweelen lint, Eva droeg hetzelfde toilet met strikken van lichtblauw.
| |
| |
Onvermoeid zongen Bob en Charles, die aan het diner veel gedronken hadden, en nu óók nog den wijn niet lieten staan:
Dan raakte Bob den draad kwijt, en zong opnieuw:
- Ma chandelle est morte,
terwijl Charles dóór-galmde:
François leerde Eva een samen-zang, en zij rustte niet, voor iedereen mee-zong, twee telkens opnieuw het lied beginnende, na twee regels, terwijl de anderen verder zongen:
- Mee-zingen, tante! Charlotte! schreeuwde Charles, en hij wierp haar de roos in den schoot, die hij in zijn knoopsgat droeg. Toen stoof hij plotseling de trappen af, naar haar toe, en liet zich naast haar neer-vallen in een stoel.
- Ik ben verliefd op je, zeg, zei hij.
| |
| |
- Charles, wees nou wat bedaard, kom...
- Bedaard, wat bedaard, ik ben bedaard, wat dacht je nou, straks zal 'k je 'n zoen geven, wacht maar, ouvre moi la porte...
Charlotte schudde glimlachend het hoofd tegen Gerard Sterk.
- Ga maar niet te laat naar bed, je ben moe, we zijn allemaal moe...
- Nou, maar ik niet, ik ben niet moe, 't begint pas; straks, als jullie maar boven zijn, gaan we lol maken, in de biljart-kamer, niet aan Pa zeggen. Adèle, ken jij 't Iö vivat spelen, Adèle!!
zong Bob ijverig, die weer in de rede gevallen werd, door Charles, die zong:
- Hè, wat 'n jongens! trok Eva haar neusje op. George van Claermont zat een wijd-loopig verhaal te doen aan Adèle, riep ook onderdeelen van dat verhaal naar Willem en Amélie, die schertsende antwoorden terug-riepen, en opmerkingen maakten tegen Jeanne over het geslaagde diner, den nerveus-drukken Max, en de steeds-vermoeide en daardoor vermoeiende Cornélie.
Uit de gobelin-zaal klonk Oscar's kalme stem:
- Remise! of Jean de Méroville's keel-klankig geluid:
- Roi de carreau... ruitenheer.
| |
| |
Charles ging geheimzinnig de jongelui langs:
- George, ga niet naar boven, we gaan nog fuiven straks, kerel.
Willem, blijf hier, hoor, Sterk, jij ook, we blijven allemaal, hoor; Jean óok, dan zullen we oom Carel 's onder tafel drinken. Bliksems, zeg, François, kerel, luister, we gaan naar de biljartkamer straks, ik zal d'r wijn laten brengen.
- Hij heeft 'm om, merk je wel? fluisterde Willem lachend tegen Amélie. Ik zal er even bij-gaan; hij zal niet eens zien, dat ik maar heel kort blijf.
Alexander kwam uit de gobelin-zaal. Het spel had weinig aandacht, daar Carel druk en onoplettend was, en Jean doezelig deed.
- Vrouw, 't is half twaalf... zouen we niet 's opbreken.
- Goed, zei Jeanne. 't Is 'n vermoeiende dag geweest.
Carel, Oscar, Jean traden nu ook te voorschijn. Allen stonden op, en wenschten elkander goeden nacht. François fluisterde nóg tegen Eva, die, met gebogen hoofdje, en ja-knikkend luisterde, totdat Adèle haar riep:
- Kóm nou, Eva!
Op de trappen werd het een druk geloop. Charlotte ging, zooals altijd naar Careltje kijken; toen zij terug-kwam op de galerij, stond daar Charles.
- O! ben je daar! zei hij. Nou breng 'k je ook naar boven, hoor.
- Toe, Charles, zei ze, laat mij nu gaan; ze wachten je immers beneden.
| |
| |
- Nou ja, even, 'k breng je alleen maar even naar boven. Kom, wat zou dat nou.
Zij liet het maar toe, dat hij zijn arm door den hare stak, en met haar de trap op-liep naar boven. Maar voor haar kamer bleef hij staan, hij sloeg zijn armen om haar heen, en zei:
- Mooierd... lieverd... gaf haar ergens op haar gezicht een zoen, liet haar eensklaps los, en holde weer naar beneden.
Met een ruk ging de deur van de kamer open, en, woedend-rood, sleurde Carel haar bij een arm naar binnen.
Charlotte schrikte onwillekeurig; zij had haar man niet boven verwacht; maar dadelijk beheerschte zij zich.
- Met wie was je daar! hè! snauwde hij. Met die schoolmeester, hè! Slet!
Zij keerde zich zwijgend, minachtend, van hem af.
- Ja! wat dacht je! Zoo kom je d'r niet! stotterde hij van drift. Hij greep haar opnieuw, en kneep haar zoo vast in den arm, dat zij zich niet los-rukken kon. Je wás daar... met die schoolmeester, hè?
- Nee! zei ze, koud, hoog, gedecideerd, hem vast aanziende, met haar sterk-kalme oogen.
- Niet! niet! Nou, lieg d'rom, voor mijn part! Jij dacht niet, dat 'k boven was, hè, toevallig, om sigaretten te...
- Ik lieg niet, zei ze, en haar oogen flikkerden.
- Niet, nou, verdómd, als ik niet beter weet... Wou jij soms beweren, dat er één ván díe jóngens naar jou omkijken zou, naar jou, naar jóu?... als | |
| |
't die schoolploert niet is... Goddome! jij! slet!
Weer wilde zij zich van hem los-maken, maar zij was machteloos in de handen van dien man, dronken van wijn en woede. Zijn oogen glinsterden van fellen wil, haar trots te breken, haar tarting voor goed te knakken, en zij voelde het, hoe hij haar geestelijken tegenstand te overwinnen trachtte door zijn lichamelijke kracht. Maar haar fierheid vlamde op, zij wilde hem geen meester maken over haar bestaan; hij had haar gezegd, dat zij loog, zij zou den naam van Charles niet noemen. Zij was niet bang, zoo dikwijls had haar psychische sterkte gezegevierd over zijn bruutheid...
- 'k Heb 't al lang gemerkt... al lang... Maar 'k zal je wel krijgen.... Geen pardon meer met jou. Kleed je uit.
- Wat?!
- Ja, en gauw. Goddome, gauw. Gauw, hóor je niet, hijgde hij. 'n Slet, jij ben 'n slet! daar heb je geen... consideratie... mee... Probeer 's... te weigeren... probeer 't 's... en daar zij terug-week, en hem krachtig afweerde, omgreep hij haar, met zijn forsche armen, hij scheurde bijna haar kleederen, en dwong haar, half haar dragend, naar het bed. En toen zij ademloos-heesch hem toeriep:
- Pas op! pas op! laat me los... ik schreeuw! klemde hij met hevigheid de hand op haar mond. Hij drukte haar neer, getergd en woedend, razend door haar verweer, dat zwakker en zwakker werd, in zijn geweldigen wil. Zij steunde, zij worstelde nog, maar haar bewegingen werden matter, en | |
| |
hij overwon haar, in een laatste, brutale poging, haar tegenstand brekend, door zijn heftige kracht.
Hij liet haar los, voldaan in zijn bruten trots van man, niet op haar lettend meer, nu zijn oogenblikkelijke wraaklust bevredigd was. Hij dacht al niet meer bewust aan haar, met zijn benevelden geest; in haastige opgewondenheid maakte hij zijn toilet weer in orde, en ging naar beneden, haar achterlatende, verslagen, ellendig, zóó vernederd, tot in het diepst van haar zijn, dat haar smart zelfs te groot, te zwaar was voor tranen.
|
|