| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk Bep's groote plannen
Bep's groote plannen
Och! wat gingen de dagen gauw voorbij!
Een week... twee weken... drie weken van haar kostelijken tijd waren weg-gevlogen, letterlijk weggevlogen!
Ja! hoe ging het in een druk gezin!
Moeder vond het maar al te gemakkelijk, om háár de kinderen ‘op den hals te schuiven’, (soms zaten ze haar in letterlijken zin op den hals!); want nu de bengels vacantie hadden, was er totaal geen huis mee te houden.
Ze wilden telkens wat anders. En wat het ergste was, ze konden nooit zonder toezicht zijn!
Bijvoorbeeld.
's Morgens nam zij het stel mee naar den tuin, zette ze op den zandhoop en zei, dat ze een fort moesten maken.
Goed. Dan ging zij zitten in het priëel met haar schrijfportefeuille en nog nauwelijks had zij het dopje van haar vulpen afgenomen, of zij zag Bob naar huis hollen.
- Hei, hei! wat moet dat?
- Hij gaat wat halen, vertelde Pam.
- Wat dan?
- 'n Glas, om boven op 't fort te zetten als glazen uitkijktoren.
| |
| |
Bep nam het cahier, waarin ze, met haar mooiste sierletters geschreven had:
Olga of EIse
door
Elisabeth Warnouts.
Echte fantasieletters. Nu ja, dat was leuk. Modern. Zij sloeg de bladzijde om.
| |
Eerste hoofdstuk
(Dat mocht gelukkig in gewone letters.) En nu beginnen. Het verhaal begon met een gesprek tusschen den jongen schilder en een ouden schilder, die hem had opgevoed. George, de jonge schilder, had een kunstreis gemaakt en kwam nu juist terug. Vooral natúúrlijk schrijven, precies zooals je spreekt.
‘Zoo, ben je eindelijk weer terug, zwerver?’
De jonge man, tot wien deze woorden waren gericht...
Een hevig geschreeuw deed haar opzien.
Daar lag Bob, die met een tumbler was terug-gekomen, lang-uit op het steenen pleintje voor het huis; het glas natuurlijk stuk... en Bob na-tuur-lijk een scherf in zijn hand.
- Ondeugende jongen! riep Bep, die woedend aangestoven kwam en zij sjorde hem bij zijn truitje óp van den grond. Het gezicht van bloed op het handje vermurwde haar niet, noch het hevig gehuil, noch het jammergeschreeuw van Pam:
- Ooo!... ooo! kijk nou 's... kijk nou toch 's... z'n heele hand stuk... ooo! wat 'n bloed...
| |
| |
Bob werd, niet al te vriendelijk, door Bep afgewasschen onder den gootsteen in de keuken en toen verbonden uit het verbandkistje, dat altijd in de serre stond voor dergelijke gevallen.
Troosteloos, omdat hij met zijn kapot rechterhandje nu niet meer zandgraven kon en zelfs niet schommelen of hoepelen, stond hij te jengelen bij Bep's schoot:
- Vertel 's wat...
- Nee, kind, Bep heeft nu geen tijd. Ga maar 'n prentenboek halen... of wat anders.
Maar daar kwam ook Pam erbij. Want alleen kon zij niet spelen...
- Kom, Bep, 't ‘bokjes-spel’.
(Het ‘bokjes-spel’ was een verhaal, dat Bep tot in het oneindige met de kinderen speelde. Het was de geschiedenis van twee kinderen (Pam en Bob geheeten) die een bokkenwagen hadden (vandaar den naam), en die voorgesteld werden door de kleintjes-zelf en die allerlei avonturen beleefden.
- O, ik denk er niet aan! Ga jij Bob maar wat voorlezen Pam, of speel dan schooltje met hem, of...
Maar de kinderen drensden en zanikten zóó lang, dat Bep woedend haar vulpen neersmeet, met haar vuist op de ijzeren tuintafel bonkte, dat haar schrift ervan opsprong en riep:
- Nare lastposten! nooit gunnen jullie me rust. Je bent toch met je beiden! Wat heb je altijd mij aan m'n hoofd te zeuren!
Van het ‘bokjes-spel’ kwam dien morgen niet veel terecht. Driftig commandeerde Bep: jij dit! en: jij dat!... zoodat het meer van een straf-oefening kreeg dan een spel en de kinderen, absoluut niet gewend aan Bep's bitsen toon... zij kon anders onvermoeid met hen stoeien | |
| |
en dollen... werden óók vervelend en ongezeggelijk, wat Bep's humeur niet verbeterde.
De morgen werd een mislukking en... niet deze morgen alleen!
Bep bleef de verzenen tegen de prikkelen slaan en vreemd!... door één onaangenaam element werd de geheele huiselijke harmonie verstoord.
De toon in het gezellige, gemoedelijke huis werd anders.
Eerst begreep niemand de oorzaak, door wien of door wie de ergernis ontstond.
Want Bep snauwde Frans af en Frans weer Bep en Bep en Emma waren ongenadig aan het kibbelen en Bep gaf Fietje een klap om de ooren, daar Fietje ongevraagd Bep's vulpen had weggenomen. Lex kreeg er van langs omdat hij bijna van het balcon viel en Bep een reuzenschrik bezorgde, toen hij acrobatische toeren voor haar wou uithalen... enfin, telkens was er herrie en oneenigheid, maar niemand merkte zoo gauw aan wie of wien de schuld was te wijten van de onrustige stemming in huis.
Maar toen Bep haar moeder, die haar een bezoek wou laten brengen, óók eens ongenadig had gebrutaliseerd, begon mevrouw Warnouts lont te ruiken.
- Bep! zei ze, wat mankeert jou toch in den laatsten tijd?
- Mij?!...!
- Ja, kind, je bent aldoor uit je humeur en...
- Ik?... ik?!
- Ja, zeker, jij. Ik heb 't telkens gemerkt, maar 't me weer ontgeven, maar nu je ook zoo tegen mij opspeelt...
- Is dat 'n wonder? vroeg Bep kwaadaardig. Ik moet maar alles doen! Geen oogenblik heb ik rust... dan moet ik dit, dan moet ik dat...
| |
| |
- Nu ja, je bent ook de oudste dochter, die is gewoonlijk moeders rechterhand.
- Ik gun je de pret, bromde Bep. Ik wou, dat ik éénig kind was, ziedaar!
- Hè, Bep! en je hebt honderdmaal gezegd, dat je Rhoda niet benijdde, neen, dat je vreeselijk medelijden had met haar eenzaam thuis.
- Heb ik dat óóit gezegd, dat ik haar niet benijdde! zei Bep fel. Nou, dan is dat niet wáár, hoor. Ik benijd haar tot schreeuwens toe, ik ben gek jaloersch op haar!
- Bep, Bep, ik herken je niet, ik schrik van je...
- Flauwiteit, gromde Bep, waarom zou u van me schrikken? 't Is heel natuurlijk, wat ik zeg. Neem, nu vandaag: eerst komt Anton bij me en wil me de nieuwste mop voorspelen op zijn guitaar.
- Nu, is dat dan niet aardig? Dat vond je toch altijd aardig?
- Die dingen vervelen me; ik kan m'n tijd wel beter besteden. Toen komt Frans: ik moet 'n gesp naaien aan z'n sport-ceintuur. Toen komen Lex en Fietje: 't touw van den schommel is gebroken... net of ik daar wat aan kan doen... Daar komt Emma... ze wil, dat ik met haar meega naar Juffrouw Brans, u weet wel, die schooljuffrouw die boos is geworden, omdat Emma tegen haar ramen heeft geklopt, en nu moet Emma er excuus gaan vragen... ze wou niet graag alleen... en...
- Heb je haar alleen laten gaan?
- Welja, dat laffe kind. Dan moet ze ook maar niet zoo eeuwig flauw zijn om op de ramen te gaan kloppen van Juffrouw Brans. En ten overvloede komen Bob en Pam en vragen om 't bokjesspel...
- En...
| |
| |
- Ik heb gezegd, dat ik ophield met al die kinderachtigheid.
- Bep!
- Ik heb er genoeg van! ik heb er genoeg van! ik wil mezelf wezen, riep Bep onstuimig.
- Maar is dat dan niet iets heel moois, vroeg mevrouw Warnouts zacht, dat ze allemaal bij jóu komen, Bep, met hun pleizier en hun moeilijkheid, met hun spel en hun...
- Ze kunnen ophoepelen, allemaal! kreet Bep en barstte onverhoeds in tranen uit.
- Kindje, wat heb je toch! vroeg haar moeder ongerust.
- Niets! niets! maar nu was ik zoo blij met m'n middag en nu komt ú weer en wil, dat ik naar Tante Betsy zal gaan...
- Je peettante, Bep! die kan je toch niet overslaan met haar verjaardag!
- Och, nee... maar als ú gaat, zeg u dan, dat ik hoofdpijn heb, dat ik ziek ben...
- Je bent toch niet werkelijk ziek?
- Nee, natuurlijk niet, maar...
- Maar? wat is er dan?
- Ik moet stilte hebben, ik moet rust hebben, ik moet alléén zijn, ik kan geen herrie velen, 't komt er te veel op aan... Nu heb ik een eigen kamer, maar heb ik er een seconde rust? Ho maar! ik kan voor iedereen klaar staan, en...
- Maar waarom wil je dan rust hebben, je was vroeger geen oogenblik op je kamer te vinden...
- Waarom? waarom? vroeg Bep en haar moeder zag duidelijk, dat zij iets heel gewichtigs ging zeggen.
- Ja, waarom?
- Omdat ik een roman schrijf! riep Bep.
| |
| |
Doch toen werd zij dieper gegriefd dan ooit in haar leven, want haar moeder barstte spontaan in lachen uit.
- Och, neem me niet kwalijk, zei ze, toen ze het diep verdrietige en teleurgestelde gezicht van haar dochter zag, maar 't klonk zoo deftig ‘een roman’...
- En waarom? vroeg Bep. Kreeg ik niet altijd de hoogste cijfers voor m'n opstellen...
- Ja, ja, verhaaltjes, opstellen, dat is nog iets anders dan een roman! Och, kindlief, daar zit nog heel wat méér aan vast.
- Dat weet ik natuurlijk wel, zei Bep, en keek haar moeder hoogmoedig aan, dacht u, dat ik dat niet wist? Maar als je eenmaal beroemd bent, en overal in 't buitenland vertaald.
- Als... zei haar Moeder, maar in het vuur harer rede verstond Bep haar niet.
- ...en als je dan bijvoorbeeld óók nog voor de film gaat schrijven, dan word je millionnair en...
- Och, kind, ach, kind...
- En wat kan ik dan niet voor mijn familie doen! Dan zal u eens zien, wat ik allemaal doe! Vader hoeft dan niet meer te werken en u krijgt 'n groot huis, Frans zet ik in een model-boerderij, dat is immers z'n illusie, Emma laat ik studeeren, Lex krijgt 'n boot van me... en...
- Bepje, lief kind, je meent 't goed, maar...
- Maar! maar! vlamde Bep op.
- Zou je niet liever wat eenvoudiger gedachten hebben en wat kalmer beginnen...
- Ik moet in elk geval beginnen, als ik een roman wil schrijven, zei Bep, wat er later van komt, dat zien we dan wel. Eerst de roman.
En zij vertelde aan haar moeder het plan van Oom en | |
| |
Tante Warnouts, dat zij dadelijk als een ‘denderend nieuws’ had willen vertellen.
Waarom zij dit bij nader inzien tot dusverre nog niet had gedaan? Ja, dat zat nogal gecompliceerd in elkaar. Misschien omdat zij niet wou, dat men denken zou, hoe zij, alleen door de aansporing van anderen, zich tot het schrijven van een roman had gezet. Want dat wás niet zoo, hoor! Te eeniger tijd, zou zij er tóch wel toe gekomen zijn, natuurlijk. Een roeping openbaart zich immers vanzelf in je, zonder dat anderen je daartoe aanzetten. En zij had immers al lang getoond, die roeping te hebben en óók getoond, iets te kunnen! met haar opstellen en haar verhaaltjes en versjes in schoolbladen...
En óók had zij misschien over het plan van Oom en Tante gezwegen, omdat zij heimelijk tegenkanting vreesde. Gezegden als: dat kan je tóch niet en zoo. Ja! zie je! had zij het niet gedacht? Daar begon het al!
- Maar, Bepje en dacht je nu heusch, dat je dat in korten tijd klaar spelen zou? Een roman!
- Waarom niet?? vroeg Bep onstuimig. Ik schrijf een roman in een maand, breng hem naar een uitgever; het corrigeeren van de proeven duurt zeker óók niet langer dan 'n maand... en... laat het afdrukken en binden dan óók nog 'n maand duren... dat is alles samen drie maanden, en ik heb er zes, of nou ja, nu nog bijna vijf.
De moeder schudde het hoofd. Zij zuchtte: wat ben je nog 'n kind en Bep keek haar moeder tartend aan:
- U denkt, dat ik 't niet kan, hè? Neen, hier in deze bende kan ik 't niet. Ik moet rust hebben, iedere schrijver moet rust hebben, de een laat 'n tuinhuis bouwen, de ander huurt 'n molen, of laat 'n huisje op palen zetten en daar mogen ze dan niet worden gestoord, door niemand; wee hun gebeente, als iemand ze komt lastig vallen, maar | |
| |
ik, maar ik, ik word maar overal voor gebruikt, doodgewoon geëxploiteerd, in plaats dat ze beseffen, dat ik 'n kostbare kunstenaar ben!
Ondanks zichzelve moest mevrouw Warnouts even lachen, om dat ‘kostbare kunstenaar’. Ze zei:
- Als je ooit iets in de letterkunde bereiken wilt, Bep, dan moet je méér ernst hebben, dan jij toont te bezitten...
- Ach, wat weet ú daarvan! zei Bep oneerbiedig.
- Ik weet er in elk geval dit van, zei mevrouw Warnouts met nadruk, dat Goethe, - en die wist er toch zeker wèl iets van? gezegd heeft: Was lange währt, wird gut. Met andere woorden: waar je lang over werkt, wat lang duurt, wordt goed.
- Laat mij toch begáán! zei Bep, ze zeggen in Duitschland óok, dat 'n goed boek is, als 't aus einem Gusz, in één adem, bedoelen ze, geschreven is. In elk geval, ik doe 't, want ik wil en ik zal den prijs winnen. En iets mooiers dan een schrijfster zijn, bestaat er niet! Wat is nu 'n modezaak, of 'n meubelhuis of 'n bloemenkas dáárbij vergeleken! Die dingen kan iedereen. Maar schrijven! schrijven! dat kunnen alleen de uitverkorenen, de begenadigden!...
- O! zei mevrouw Warnouts. Nu begin ik alles te begrijpen. Angeline en Rhoda en Eva hebben dus dáárom zoo flink aangepakt? dat vind ik kranig! dat vind ik verstandig!
- Kranig! verstandig! smaalde Bep, zulke gewone dingen, die iedereen...
- Neen, neen, dat kan niet iedereen, daar hoort wel degelijk een bizondere energie toe, een goed inzicht. - Bep, ik wou, dat je óók zoo iets koos.
- Dat kán ik niet! riep Bep hartstochtelijk. En dat wil ik ook niet! riep ze, niet minder hartstochtelijk er na.
| |
| |
- Jammer, jammer, zei haar moeder. De nichtjes hebben alle drie iets gekozen, waar ze hun heele leven wat aan kunnen hebben.
- En ik dan!! Vergeet u de beroemdheid en het vertalen en de film! en de rijkdom en de glorie!
- Ik wou je verstandiger hebben, zei haar moeder hoofdschuddend. Zulke hersenschimmen maken je ongeschikt, om later met 't heel eenvoudige tevreden te zijn.
- O! u denkt, dat ik niets kan! U gelooft niet in me! u hebt geen vertrouwen in m'n talent! riep Bep met diep verwijt. En ik heb toch al getoond...
- Hoor eens, Bep, zei mevrouw. Probeer 't. Probeer, of 't je lukt, 'n roman te schrijven. Maar héél sober, kind, een héél simpel verhaal; om nóg 'n woord van Goethe te gebruiken: in der Beschränkung zeigt sich der Meister. In de beperking bewijst de schrijver een meester te zijn.
- Jawel, zei Bep ongeduldig.
- Maar één raad wil ik je toch óók nog geven. En die is: verbeeld je niet, dat je, door je te onttrekken aan de gewone dagelijksche taken en plichten en genoegens óók, 'n beter auteur zal worden. 'n Schrijver moet kunnen zeggen: niets menschelijks is mij vreemd, met andere woorden: alles, versta je, Bep? alles draagt tot zijn vorming bij, zelfs de alleronbeduidendste, oogenschijnlijk oppervlakkigste dingen.
Bijna had Bep er weer uitgeflapt: Wat weet ú daarvan! maar ze wilde haar moeder niet boos maken en vroeg:
- Dus krijg ik m'n kans, ja of nee.
- Natuurlijk willen we je in de gelegenheid stellen, aan den wedstrijd mee te doen. Als je 'n paar uur per dag schrijft...
- 'n Paar uur per dag?!
- Meer kán toch niet? Een paar uur per dag produ- | |
| |
ceeren, is heusch heel veel. Daarna komt dan toch ook nog 't overlezen en overdenken en overschrijven... Enfin, Bep, we zullen 't zóó inrichten, dat je een paar uur per dag vrij bent. Den tijd mag je zelf kiezen.
- Dat is tenminste iets, zei Bep. Dan kies ik... dan kies ik...
- Denk daar nog maar eens over. En ga je nu maar gauw verkleeden om naar Tante Betsy te gaan.
| |
Bep's dagboek
Dinsdag.
Moeder zegt: ik mag den tijd zelf kiezen. Maar doe dat maar eens in dit akelige huishouden. Ze klampen je den heelen dag aan; ze doen net of ze een recht op je hebben...
Kan ik 't weigeren, als Vader zegt:
Bep, schrijf dezen brief eens voor me over. Je hebt zoo'n goede hand. En je bent accuraat.
Ik schrijf den brief over. Dat is 's morgens. Ik zit in de serre, en let meteen op de ondeugende woelwaters. Goed, mijn morgen voorbij.
's Middags. Jan van Gelre komt vragen:
Bep, ga je mee fietsen?
Zeg ik ja, dan is mijn heelen middag óók voorbij.
Zeg ik nee, zooals ik al een paar keer gedaan heb, dan moet ik uitleggingen geven en 't gaat Jan niets aan, wat ik doe.
's Avonds is 't de gewone herrie. Ik voel er niet veel voor, er me aan te onttrekken. Ik houd van vroolijkheid, van zingen en wat Moeder zei: dat een schrijfster overal wat aan hebben kan, is misschien wel wáár.
Donderdag.
Vanmiddag heb ik met Jan van Gelre gefietst.
| |
| |
We zaten in het bosch en Jan zei:
- 't Is net, of je in den laatsten tijd veranderd bent, Bep.
- Ik? och, nee.
Nu ja, ik praatte er om heen, maar Jan is een secure, hij laat niet gauw los.
Enfin. Ik heb hem alles verteld.
O, hij vond mijn plan heel mooi, maar...
Ja, ronduit gezegd, hij is te vriendelijk om onomwonden te zeggen: dat kan je immers nooit. Maar dat hij twijfelt, dat zie je aan zijn gezicht.
O! ik wou dat iemand in me gelóófde!...
Vrijdag. Een week later.
Mijn roman vordert niet. Nog niet eens één hoofdstuk heb ik af. 't Is om wanhopig te worden. Een maand verspild. Waar moet dat heen?... De zomer is ook geen geschikte tijd om te werken. Wie werkt nu in den zomer.
Gisteren buitenpartij bij Werninck. Dolle pret gehad. De gramofoon was mee. En we dansten op 't gras. Nooit gedacht, dat gras zoo prettig danste. Maar 't is veerkrachtig en 't is glad. Laat kwamen we thuis. Vanmorgen was ik nog niet in een stemming, om ernstig te werken... Ik heb de drenskinderen maar weer hun zin gegeven en 't ‘bokjesspel’ gespeeld. 't Is kinderachtig en 't verveelt me. Maar je hebt van die nare bengels 't minste last, als je hun hun zin maar geeft.
2 September.
Lex heeft zijn been gebroken. Zijn verdiende loon.
Hij is bij zijn vriend Leo door een kelderluik gevallen, toen ze aan 't stoeien waren.
| |
| |
Dat was me een consternatie, toen hij werd thuis gebracht. Nu, 't is toch zoo erg niet; 'n gebroken been. Dan moet hij zoo wild maar niet wezen.
Moeder zegt:
- 't Is 'n heel ding voor den jongen, met dit mooie weer aldoor te moeten liggen.
Maar ik zeg: eigen schuld. En ik denk er niet over, met hem te gaan zitten dammen, of hem voor te lezen. Grand merci. Ik vind 't wel rustig dat die druktemaker van den vloer is. Ik heb mijn eerste hoofdstuk klaar.
5 September.
Wéér wat nieuws. Nu is er ontsteking bij dat been gekomen. Eeuwig en altijd wat.
Lex heeft koorts en hevige pijn. Kan je ook maar eenigszins begrijpen, waarom zooiets nú gebeuren moet, nu ik aan een roman bezig ben?
't Is om uit je vel te springen. Vannacht hoorde ik Lex steunen en woorden mompelen. Wat moest ik doen? Moeder had al den heelen dag met hem omgetobd.
Ik ging naar zijn kamer. Hoe ik me voelde, dat kan je begrijpen. Zelfs geen nachtrust wordt me gegund! Stel je voor, een schrijfster, die met haar hoofd werkt en die geen nachtrust genoeg krijgt. Dan zal je werk wel goed worden, hè?
Enfin, wat moest ik doen. Ik heb ijscompressen op z'n hoofd gelegd en 'm wat citroenwater te drinken gegeven. Ik zat bij hem en dacht:
Akelige jongen, ben je nu nóg niet stil.
Eindelijk was hij stil. Maar, ja, veel slapen kon ik niet meer. Onwillekeurig lig je te luisteren, hè.
En vanmorgen wou ik gaan werken, maar 't werd niets.
| |
| |
Uit baloorigheid ben ik toen maar in mijn dagboek gaan schrijven.
10 September.
Lex is naar 't ziekenhuis. Zijn been moet worden geopereerd.
11 September.
Lex is weg. En nu zou je denken, dat er rust kwam in huis? Morgen brengen.
De een jeremieert nog harder dan de ander.
Als Lex maar niet kreupel blijft... Als Lex maar niet z'n been moet verliezen... Als er maar geen bloedvergiftiging bij komt... en hij...
Welja, 'n sterke, gezonde jongen gaat zoomaar ineens dood.
Ik heb Emma en Fietje eens ongezouten de waarheid gezegd. Ik heb gezegd:
Ellendige wichten, maak alles toch niet erger dan 't is. Geen kunst, om je op te winden en anderen miserabel te maken. Houd je in, 't begint hier veel op 'n gekkenhuis te lijken.
Toen schreeuwde Fietje, 't brutale nest:
- En jij de grootste gek. Jij hebt geen gevoel. Je bent zoo hard als 'n kei.
Ik heb haar alleen minachtend aangekeken. En ben naar m'n kamer gegaan. Ik wou me sparen voor m'n werk, anders had ik 't schepsel 'n pak gegeven.
Ja, me sparen voor m'n werk!
Kan ik werken met die onrust in huis?
Zit ik voor m'n schrift, dan trillen m'n handen en m'n hart bonst, of 't m'n borst uitvliegen wil.
Ik kan niet werken.
| |
| |
15 September.
't Is verschrikkelijk, eenvoudig verschrikkelijk in huis. Moeder gaat elken dag naar 't ziekenhuis en ze zegt tegen mij:
- Bep, denk erom, dat Anna de abrikozen in 't water zet; ze moeten er een paar uur instaan voor ze ze kookt.
Bep, vergeet niet Bobbie z'n wollen vest aan te doen, als hij 's avonds in den tuin speelt en als 't gras nat is van den dauw, mag hij er volstrekt niet in loopen.
Bep, Fietje kan niet meer met die katoenen jurk loopen. Doe 'm in de wasch, en vergeet niet 'm op de lijst te schrijven.
Bep, jij kan toch wel eens voor één keer 't vel van de rundertong afhalen, niet? Als hij lang genoeg gekookt heeft, gaat 't gemakkelijk genoeg.
Jawel, gemakkelijk genoeg. O, alles gaat zoo gemakkelijk. Ja! voor Moeder misschien! Hoe ze 't klaarspeelt, weet ik niet. Ze is nooit jagerig of schutterig-druk en toch is alles ordelijk en geregeld in huis.
Nu... nu moeder telkens weg is, loopt de heele boel in het honderd. Ik kan niet aan alles denken. Dat is van mij niet te vergen. Ik bovendien met mijn grootsche doel! 't Gemeenste is, dat ik van alles de schuld krijg. ‘Jij bent de oudste’. ‘Jij moet verstandiger wezen’. ‘Jij moet dit en jij moet dat’.
Maar ik bedank ervoor. Ik wil niet alles opeten. Als ik in mijn dagboek m'n hart niet eens uitstorten kon, dan sprong ik als een bom uit elkaar.
Gisteren was Vader in ernst ontevreden. 't Eten was te laat en ik had vergeten 't schoteltje Brusselsch lof uit den oven te halen. Anna had me gevraagd er op te letten, want zij moest den zolder doen. De lof was verbrand. | |
| |
Vader was boos, en hij gaf me een standje in tegenwoordigheid van al de anderen.
Hij zei:
- Besef je dan niet, hoe beroerd 't is, dat moeder om die reden uit huis is, 'n doodzieke jongen, - en je weet nog niet eens, wat 't wordt. In plaats, dat jij, de oudste dochter, haar hier vervangt, zoo goed je kan, houd je je liever met allerlei beuzelarijen bezig...
- Beuzelarijen! (Ik stikte haast in mijn verontwaardiging).
Vader merkte 't niet eens.
- Kijk Pam er eens bijloopen. Een scheur in haar jurk. Heeft Bob z'n handjes gewasschen vóór 't eten? En hoe komt hij zoo te hoesten? Heeft hij kou gevat?
- Krijg ik zelfs de schuld, als hij zich verslikt? zei ik, zoo vinnig als ik kon.
Toen werd Vader héél boos en gooide er in zijn drift van alles uit, maar ik liet den storm verder zwijgend over me heen razen, want ik dacht er opeens aan dat ik vergeten had, Bob z'n vest aan te trekken, - en dat hij tot over de enkels nat was van 't natte gras, toen hij thuis kwam...
Nu ja, een kind hoest wel eens meer.
October.
Lex is heel erg.
De wondkoorts wil maar niet wijken.
En ze zitten elkaar bang te maken:
Weet je wel, die jongen, die 'n cricketbal tegen z'n knie had gekregen? Hij is overleden aan de gevolgen.
Herman Vogels heeft 'n stijf been gehouden.
Bij dien jongen van Sander is de bloedvergiftiging door z'n heele lijf gegaan...
| |
| |
Ik kan er niet tegen-in praten. Nukkig en norsch doe ik m'n taak. Wat zeg ik? M'n honderden, duizenden taken. Weet je, wat ik wou? Ik wou, dat ik op de Mookerhei zat.
Of ik niet eens naar 't ziekenhuis ga. Waarom? Lex is immers toch meestal buiten kennis. En ik heb thuis werkelijk genoeg te doen!
Schande is 't. Schande, zooals ik word behandeld. Voor iedereen kan ik klaar staan. En hóeveel ik ook doe, toch nooit genoeg.
Werken?
In veertien dagen heb ik misschien één cahier vol geschreven.
Je begrijpt toch zelf: je raakt den draad kwijt. En wat nog erger is: je verliest de animo. Je wordt slap en onverschillig... en je grootsche verwachtingen verpoeieren als stof.
Arme Bep. Waarom heb juist jij zoo'n moeilijk lot?
Woensdag.
De vervelende hoest van Bob wil maar niet beteren.
Ik laat Pam bij Fietje in de kamer slapen.
Want weet je, wat ze gisteren tegen me zei?
Ik ben vannacht opgestaan om wat suikerwater voor Bob te halen. 't Arme kind had 't zóó benauwd.
Ik zei:
Als Bob suikerwater moet hebben, zal ik 't 'm wel geven. Jij blijft slapen.
Toen begon ze te huilen.
- Ik kan niet slapen, als hij zoo hoest. En ik wil ook niet slapen, want ik heb veel te veel medelijden met hem.
Toen kon ze van mij 'n klets om haar ooren krijgen. Welja, zoo'n turf zal mij lesjes in medelijden geven.
| |
| |
Donderdag.
Pam heeft gelijk. Bob hoest erbarmelijk.
Ik heb den dokter getelefoneerd.
Vrijdag.
Nog méér heerlijks, zeg. Nu is Bob óók al ziek.
En de dokter...
Hij onderzocht Bob, keek bedenkelijk en deed toen boos tegen mij.
- Je had me toch al veel eerder moeten waarschuwen. Pam zegt me, dat hij zeker al drie weken zoo hoest.
- Twee weken op z'n hoogst, zeg ik.
Hij schudt het hoofd.
- Wat denkt u dan, dokter! vraag ik ongeduldig.
- 't Jongetje moet dadelijk naar bed. Dan moet er gestoomd worden. Ja! ik stuur 'n drank... elke twee uur temperatuur opnemen...
Stoomen! temperatuur opnemen... drank ingeven! Adieu, laatste restje van mijn tijd!
Donderdag.
De dokter komt elken dag, zegt hij. Als er groote verhooging komt bij Bob, moet ik hem dadelijk opbellen.
Ik heb maar gedecideerd, mijn roman voorloopig te laten rusten.
Ik heb er toch geen hoofd meer naar en zou alles verknoeien.
Eéns zal deze misère toch wel achter den rug zijn. Want nú lijkt 't wel, of alles samengespannen heeft, om me te beletten, m'n doel te bereiken. Soms voel ik me zóó in opstand tegen de heele wereld, dat ik iets zou kunnen vernielen.
| |
| |
Moeder kwam afgetobd uit het ziekenhuis, ze zag zóó bleek, dat ik grimmig zei:
- Ja, gaat u nu óók nog ziek worden, dan is 't zaakje compleet.
Ze was zoo moe, dat ze me niet eens verwijtend aankeek. Ze ging dadelijk naar Bob, en zag zuchtend de temperatuurlijstjes na.
- Waar moet dat heen... 38.8... 37.9, 39.6, bijna 40 graden!
- Och, kom, zeg ik, haar gemelijk geruststellend, u weet toch wel, dat de lichaamstemperatuur van 'n kind veel hooger is dan van 'n volwassen mensch. 'n Oud mensch heeft 34°, dus bij 40° heeft hij zes graden koorts; 'n kind heeft 37°, en bij 40° dus maar drie graden. Laatst zei de dokter, dat kinderen met 42 graden gezellig in bed zaten te spelen...
- Hij heeft niet veel lust in spelen, zei moeder droevig, keek naar Bob, die lusteloos zijn oogjes half gesloten hield.
- Hij verveelt zich. Zoolang hij óp was, was hij levendig genoeg. 't Bed verzwakt, zeggen ze altijd.
Moeder antwoordde niet. Ze is zoo mat, zoo dof, dat 't me innerlijk nog onrustiger maakt. En in mijn zenuwachtigheid werd ik er bruusk tegen in, ik kon 't niet helpen, dat ik zei:
- Ja, 't is of 't alleen allemaal gedaan wordt, om mij te treiteren. Juist nu ik tijd en rust noodig heb, juist nu 't er voor mij zóó op aan komt, worden ze allemaal ziek. Ik! ik! kan voor alles opdraaien: voor 't huishouden, de zorg voor de kinderen, - iedereen verhaalt alles op mij... en nou weer die ellendige Bob...
- O! kind!
Méér zei moeder niet, maar zóó smartelijk, dat er een verweekende golving door me heen ging... maar ik beet | |
| |
m'n tanden op elkaar: ik wou en ik zou niet huilen. Ik zei:
- Begrijpt u, waarom dat alles juist nú gebeurt? Is 't niet om uit je vel te springen. Alles komt bij elkaar, om mij te beletten, te werken. 't Is zóó gemeen!
- Och, kind, zei moeder. 't Is heusch niet nú alleen zoo. In 'n groot gezin met zooveel kinderen, is er altijd iets. Alleen... je stond er vroeger heel anders tegenover. Je bleef vroolijk en hielp waar je kon. Weet je niet meer, toen Bob, Lex, Fiet en Pam allemaal tegelijk de mazelen hadden, hoe we toen op de bovenverdieping huisden voor 't gemak en hoe jij, ondanks je school en je schoolwerk, er den moed en de opgewektheid in hield? Toen Emma die zweer had aan haar hand en alleen met moeite met potlood schrijven kon, heb je alles altijd keurig voor haar gecopieerd, zoodat ze 't zóó mee naar school nemen kon... Je hebt Anton zoo lief voorgelezen, toen hij die ontsteking had aan z'n oog, met eindeloos geduld heb je liedjes voor hem gespeeld en gezongen, om hem afleiding te geven... och, hoe hartelijk was je verleden winter niet, toen ik influenza had... Ik zei wel eens tegen je: Bep, je bent zoo lief en je doet zóó je best, dat ik gerust ziek durf zijn...
Wéér die bevende golving in mijn borst... maar huilen wil en zal ik niet.
Tóch voel ik me miskend, te kort gedaan... o, zoo valsch behandeld door de omstandigheden... Nu ja, 't is waar, moeder heeft gelijk, er was altijd wel wat. Maar 't is toch zielsongelukkig, dat 't nú juist zoo treft.
Zaterdag.
We zijn allemaal naar 't ziekenhuis geweest. Want ze denken, dat Lex...
Neen! neen! dat wil ik niet opschrijven. 't Kan niet. 't Kan niet.
| |
| |
Ik had hem in lang niet gezien. En... ik herkende hem niet. Zoo vreemd zag hij er uit. Blauwe schaduwen speelden over zijn gezicht; strak spande 't vel om de beenderen, 't leek, alsof hij... Neen! dat schrijf ik niet op.
Vader en moeder zijn daar gebleven. Straks komt er een professor. Die geeft Lex een inspuiting met een nieuw middel. Dat is 't laatste, wat ze nog kunnen probeeren. Lex is ook al bestraald... 't heeft niet geholpen. Nu dit nog. Maar als 't niet helpt...
En thuis vond ik Bob in een benauwdheid. Zoo erg als hij gehoest heeft, doet hij nu niet meer. Hij haalt hijgend, hoorbaar adem en doet moeite om te hoesten. Dan steun ik zijn hoofd en - ik kan 't niet helpen - een krampachtige woede komt over me, alsof hij maar niet beter wil worden, alsof hij zich zieker houdt dan hij is, om me te kwellen, om me maar goed aan 't verstand te brengen, dat ik de schuld ben van z'n ziekte, omdat ik moeder's aanwijzingen in den wind heb geslagen... en hem zonder wollen vest in het natte gras heb laten loopen...
Zoo klein als je bent, Bob, je wreekt je wèl goed. Ik kan mijn wrok soms niet bedwingen, als ik je zie... ik...
| |
Vervolg van Bep's dagboek
Morgen komt Lex weer thuis.
Wat?... wat zie ik? Heb ik sinds het oogenblik van de laatste poging, om Lex te redden, niet meer in mijn dagboek geschreven?
Zoo lang geleden... zóó lang geleden?...
Ja.
Weken, maanden heeft het geduurd, eer Lex in zoover was hersteld, dat men op algeheele beterschap hopen mocht. Zijn been is nog stijf, maar hij wordt geregeld ge- | |
| |
masseerd en de dokter beweert, neen, hij weet zeker, dat het heelemaal weer in orde komt.
En nu krijgen we hem morgen eindelijk weer thuis...
Fietje is in een kóórts van verrukking. Ja, Lex en zij waren altijd samen, en och, wat heeft ze haar kameraad gemist.
En mijn Bobje... na zijn longontsteking heeft het aansterken zóó lang geduurd, dat we dikwijls wanhoopten. Maar de dokter heeft goeden moed gegeven, en wat heeft hij gisteren gezegd?
- Zonder dit juffrouwtje hadden we den kleinen boy niet behouden.
Ik moest naar boven vliegen, want ik smolt in tranen.
Bobje wordt beter. En Lex komt morgen thuis.
Waarom heb ik toch zoo lang niet in mijn dagboek geschreven? Ik ga herlezen, wat ik opgeteekend heb, sinds het eerste gesprek met moeder.
Ik heb nu alles gelezen, en...
Ben ik dat, die dit heeft neergepend, in afschuwelijk egoïsme... heb ik mijn groote, lieve familie verfoeid, heb ik den armen Lex verwaarloosd, heb ik mijn kleinen Bobbie bijna gehaat, omdat hij zoo ziek was door mijn schuld?
O! wat een monster van zelfzucht ben ik geweest, dat ik alleen aan mezelf en aan mijn eigen belangen dacht, in een tijd, toen alles thuis ontredderd was, en iedereen mijn hulp behoefde...
Ik lees:
... een krampachtige woede komt in me op... Ik kan mijn wrok soms niet bedwingen...
Dat heb ik geschreven en ik heb 't gemeend. Maar was ik dan waanzinnig, toen ik dat schreef. Ik... ik...
| |
| |
Ziezoo, dat heeft me goed gedaan. Ik heb gehuild, gehuild, zooals ik zeker in m'n heele leven niet heb gehuild. Bittere, bittere tranen van schaamte, van berouw. Ik zou me zelf wel kunnen sláán, omdat ik zóó afgrijselijk egoïstisch ben geweest... Lieve, lieve menschen, vergeef me maar... ‘Bep zal het nooit meer doen’...
Neen, daar kunnen jullie gerust op zijn, hoor. Ik heb in die vreeselijke nachten, dat ik waakte bij Bob en vocht met radelooze kracht tegen de ziekte, die hem van ons wegnemen wou, - mezelf overwonnen.
Ik heb mijn grootsche plannen opgegeven...
Ja... langzamerhand is 't in me gekomen, dat... 't schrijven van een roman, dat zelfs beroemd worden en rijk, niets is in vergelijking met de gezondheid van mijn lieven, de harmonie in huis, de tevredenheid van vader en moeder...
Ik heb alles opgegeven. Ik ding niet mee naar den prijs van Oom en Tante Warnouts: de tijd is bijna om en ik heb niets om hun te toonen.
Maar ik berust. Ik voel me blij, omdat ik mezelf heb overwonnen, ik voel me dankbaar, omdat ik mijn zelfzucht gebroken heb en ik snik van geluk, omdat de dokter heeft gezegd:
- Zonder dit juffertje hadden we den kleinen boy niet behouden...
Je bent zoo hard als een kei... heeft Fietje me toegekreten. En had zij geen gelijk?
Maar er kwam een nacht, dat Bob's hoofdje met pijnlijke schokjes op het kussen bewoog... Zijn oogen waren ingezonken en half-open... 't was, of ze door een sluier keken, en keken, zonder te zien... Zijn gezichtje was blauwachtig bleek, met hardroode koortsplekken op de | |
| |
jukbeenderen en leek onuitsprekelijk zwak en uitgeput. De breede, stevige handjes... het was alsof ze langer en smaller geworden waren,... en de grauwe lipjes steunden den moeilijken adem uit...
Den heelen dag had hij geklaagd. Nu klaagde hij niet meer. Hij liet het toe, dat ik hem in de compressen wikkelde... hij was te dof, te afgemat, om er iets van te merken...
Zijn mondje... hij sloot 't niet meer. Hij zwoegde om adem te halen, alles, alles deed hem pijn, zijn hoofd, zijn rug, zijn borst... En telkens schokte zijn kopje in benauwdheid voorover...
En toen...
Nóg zie ik, hoe moeder zich over hem heen boog. Er was een oneindige liefde in haar oogen en het was, of er teederheid stróómde uit haar hand, die zij op zijn hoofdje legde, toen ze zei, met een nauwelijks hoorbare bevende stem:
- Ach, laat de marteling niet te lang moeten duren... M'n jongetje, als jij maar niet te lang hoeft te lijden...
Wat er toen met me gebeurde, ik weet 't niet. Moeder, moeder, die zichzelf vergat om Bob... die bad, dat hij maar niet te lang zou moeten lijden, ook al verloor zij hem, en zou zij haar heele leven daar over treuren... Moeder dacht niet aan zichzèlf, alleen aan het kind...
En ik... en ik...
Een heete siddering ging door me heen. Gloeiende tranen leken opgehoopt in mijn borst. En opeens greep ik moeder bij haar beide schouders en fluisterde haar hartstochtelijk toe:
Maar hij wordt beter, moeder! We maken hem beter!
En we hebben hem beter gemaakt.
Ja, - hóe, dat weet ik niet meer.
| |
| |
Ik weet alleen, dat er een ijzeren wil in me was, dat Bobbie zou genezen. Ik kon alles, ik werd niet moe. In nachten heb ik, geloof ik, niet geslapen. Aan eten dacht ik niet. Het was moeder, die óók nog aan mij dacht en me nu en dan een kop sterke bouillon met een ei opdrong. Ik was er alleen op bedacht, niets voor Bob te verzuimen... zijn droge lipjes bevochtigde ik voortdurend met een penseel... later mocht hij kleine stukjes ijs hebben... o! het geluk, toen hij weer slikken kon! o, de zaligheid, toen we voor het eerst weer zijn schorre stemmetje hoorden!
Toen hij wat beter werd en hij ongedurig woelde in bed, nam ik hem op mijn schoot en zat hem uren lang zachtjes te vertellen... en als ik dat kleine, warme lijfje zoo innig in mijn armen hield, en hij zijn kopje zoo vertrouwelijk aan mijn schouder had gevlijd... dan voelde ik, o, dan voelde ik zoo diep, dat niets me zoo dierbaar kon zijn als dit lieve kleine leventje, niets! zelfs geen roman! En dat ik, voor de vreugd, hèm te hebben mogen behouden, àlles over heb, àlles prijs geven wil, zelfs mijn ‘beroemdheid’... (och, help, och, help, wat was ik, nog maar zoo kort geleden, een kind!) en zelfs de Europeesche reis.
Ik voel me zooveel ouder, zooveel gerijpter geworden in die enkele maanden van leed en zorg. Al die verwachtingen van mijn rijkdom, roem en voor de film schrijven, - wil je wel gelooven, als ik daar nu aan denk, hoe ik in ernst er aan geloofde, dan krijg ik telkens schokjes van verbazing over zóóveel kinderachtige onnoozelheid.
Och, - laat ik me maar niet te veel schamen. Alles is nu immers voorbij en... moeder heeft gezegd:
- Bep, je bent altijd zoo'n lief kind geweest, zoo'n lieve zuster. En nu wéer ben je als van ouds. Aan die korte tusschenperiode denken we niet meer.
Ik heb eens heerlijk uitgehuild aan haar borst... en... | |
| |
heb haar óok gebiecht, hoe Bobbie... door mijn schuld...
Toen heeft ze me nog inniger aan haar hart gedrukt en heeft gezegd:
- Als 't waar is, Bep, dat 't door jou is gekomen... dan heb je daardoor zelf zóóveel geleden, dat je alle schuld wel hebt afgeboet. En wij hebben onze lieve oudste dochter en de kinderen hun lieve oudste zuster terug gewonnen. En nu moet je er niet meer aan denken hoor?
- Als ik niet hoef... zuchtte ik. Want als een knaging was mijn schuldbesef aldoor in mijn ziel. Bij de minste aanleiding huilde ik, - ik, de sterk-gezenuwde Bep! en moeder was bang voor een neurasthenie. Nu, na het verklarend gesprek met moeder, - ik heb haar óók verteld, dat ik den dokter waarschijnlijk te laat heb geroepen, - ben ik heel wat rustiger geworden! En ik zal doen, wat moeder zegt: probeeren er niet meer aan te denken!
Want Bob krijgt weer heelemaal zijn oolijke guitigheid terug en de dokter heeft ons verzekerd, dat hij uit deze ziekte niets houden zal, volstrekt niets. En hij heeft ons óók uitgelegd, dat koorts een soort verbrandingsproces is, waardoor vele verkeerde dingen uit je lichaam worden verteerd. Bob had dus zoogezegd, een zuiveringskuur ondergaan. En nu pijnig ik me zelf maar niet meer, - en verheug me in 't tegenwoordige.
O, de blijdschap, toen Bob weer voor 't eerst naar 't ‘bokjesspel’ vroeg! En de vreugde van Pam, dat ze weer met Bob mee mocht doen, met hem spelen! Arme Pam, - 't zieltje, wat is ze ongelukkig geweest zonder haar makkertje. O, als ik er aan denk, dat ze dien nacht is opgestaan, om suikerwater voor Bob te halen, terwijl ik dat had moeten doen... Stil! daar niet meer aan denken... dat hoeft niet, zegt moeder. En ik wil nu ook al die dingen van me af zetten en me er in verheugen, dat alles nog zoo prachtig terecht is gekomen.
| |
| |
Onze kring is weer voltallig, hoor!
O, wat is het toch een genot, ‘een groot gezin’, - en vooral, als je zoo vroolijk bent en zoo eensgezind!
En of Lex ook blij is, weer thuis te zijn!!
De jongen krááide haast van pleizier al zijn schatten weer terug te zien. Hij hompelde welgemoed het heele huis door, en hij riep maar:
- Wat is 't hier leuk, wat is 't hier heerlijk, wat is 't hier mooi! O, wat is 't dol, weer thuis te zijn! En hij omhelsde ons allemaal zóó krachtig, dat hij haast onze ribben over elkander schoof, en ook Anna, de oude goeierd, werd niet vergeten en kreeg een zoen op iedere wang.
Er waren bloemen en er was taart; 't was aardig om te zien, hoe elk van ons stralend al de anderen zat aan te kijken!
Neen, er gaat niets boven een groot gezin, maar dan een gezin als het onze!...
En er kwam natuurlijk veel bezoek, van allerlei vrienden en kennissen, die Lex ‘welkom thuis’ wilden wenschen en die hartelijk moesten lachen om de twee patiënten, Lex en Bob, die de vroolijkste en wildste van allen waren!
Ook trouwe Jan van Gelre ontbrak niet op het appèl.
En wat zei hij tegen mij?
- Beppie... ik schrik van je, wat ben je bleek en mager geworden. Jij lijkt wel patiënt, in plaats van de jongens... je bent toch wel goed?
- Ja, Jan, schaterde ik, ik ben volkomen goed en gezond, 't was alleen de onrust en de angst... En ik bewees hem, wèrkelijk ‘volkomen goed en gezond’ te zijn, door onvermoeid met hem te praten en met de anderen mee te zingen, het refrein van het nieuwste, door Anton opgeduikelde lied.
| |
| |
Maar al dien tijd was ik er mij van bewust, dat ik schaterde en zong, om niet in tranen uit te breken, tranen van hartstochtelijke blijdschap, dat ik mager en bleek was geworden, - want daarmee bewijs ik voor mijzelf, dat ik mijn boete, zoowel in mijn ziel als aan den lijve, zoowaarlijk-diep heb gevoeld!...
|
|