| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk Eva in haar werkzaamheid
De familie Warnouts met Eva te Soeren
De zomer was warm en mooi.
Elken dag stond de zon hoog in een wolkeloos blauwen hemel en bleef de temperatuur een aangename hoogte bereiken.
Den heelen dag vertoefde de familie in de buitenlucht; 's morgens al zaten zij hoogst gezellig op het terrasje achter het huis te ontbijten; dan ging Vader met het ‘jonge goedje’ wandelen of fietsen; zij hadden toegang tot de domeinen en genoten van de prachtige landschappen, die ‘de forten’ werden genoemd: hoogten en laagten, met dichte bosschen bezet; of zij bezochten de heuvelachtige streek om Soeren heen, en - hoe dikwijls zij er ook al waren geweest, een kijkje bij den echo-put mocht geen enkel jaar worden verzuimd.
In het kleine houten huisje, om den put gebouwd, schalden hun stemmen zoo vreemd dooreen en het lachen, weerkaatsend in de ontzaglijke diepte, klonk als een woest geschater.
Eva nam aan alle pleiziertjes deel. Zij vond alles heerlijk, - maar... genoot zij er wel zooveel van als andere jaren?
In haar was een soort van onbevredigdheid alsof zij... | |
| |
alsof zij... ja, alsof zij vond, dat zij eigenlijk zoo'n beetje haar tijd ‘verdeed’.
Nu ja, - zes maanden waren haar gegund, en een half jaar is zeker niet kort, maar...
Zij zou meer rust hebben, als zij een vast plan had, om naar toe te werken, om haar gedachten mee bezig te houden; nu had zij telkens het vervelende gevoel, of zij kostbare oogenblikken voorbij liet gaan, die zij veel beter had kunnen gebruiken.
Elken morgen aan het ontbijt werden de plannetjes voor dien dag besproken.
- Wat doen we vandaag?
- Willen we eens naar Apeldoorn fietsen?
- Of gaan roeien op 't kanaal? dat hebben we van den zomer nog niet gedaan.
- Of gaan zwemmen in de zwemschool?
- Neen, laten we naar Loenen fietsen naar de watervallen.
En Eva begon altijd enthousiast deel te nemen aan de gezellige verzinsels; maar, als er een besluit genomen was, en zij zich klaar maakte voor den tocht, dan... begon er al iets ontevredens in haar te woelen... bijna, alsof zij iets verbodens deed, iets... wat haar eigenlijk niet toekwam.
Gedurig werd er door haar broertje en broer de opmerking gemaakt, dat Eva zoo ‘stil’ was. Zoo heel anders dan andere jaren, toen zij kon stoeien en ravotten als een jongen met de jongens mee.
Doch de heer en mevrouw Warnouts wisselden dan menigmaal een stillen blik.
Zij begrepen het wel, waar de schoen wrong.
En dat Eva veel in gedachten was, vonden zij heelemaal geen slecht teeken.
Hun broer en schoonzuster bleken uitstekende ‘medi- | |
| |
cijn-meesters’ te zijn geweest, om een zorgeloos, oppervlakkig, nog ál te kinderlijk meisje tot nadenken te brengen, haar geest tot overpeinzen te prikkelen en haar iets te doen voelen van den ernst des levens.
En het recept, dat zij aan de vier nichtjes hadden voorgeschreven, viel óók zeer in hun smaak.
Ten eerste was de eisch niet te hoog en... aan de vervulling ervan was een koninklijke belooning verbonden!
Het duurde niet lang, of, op een goeden avond kwam Eva haar nood bij haar ouders klagen.
De jongens waren al naar bed; zij hadden voor den volgenden dag een tocht naar Deventer beraamd, waar de oudste een vriend had; en Eva wandelde, in den wonderschoonen avond, langzaam met haar Vader en Moeder door den tuin.
De geuren van het groote stamrozenperk, - Vader's trots en glorie, die zèlf alle rozen had geplant en door verschillende grootten te kiezen een rond-oploopend effect had verkregen, - dreven welriekend door de stille lucht.
Blaadjes van de witte Malmaison's kleurden fijn op den donkeren grond en Vader zei zoo iets van: morgen bijtijds wegharken; Eva wist, dat Vader niet van afgevallen blaren hield; de tuin moest altijd zóó keurig in orde zijn als ‘een kamer na den grooten schoonmaak’, plaagde Eva wel eens; maar andere jaren had zij altijd trouw haar taak van wieden en grassnijden en -rollen, en opbinden en dorre bloemen wegknippen vervuld... maar nu was zij dikwijls lusteloos aan het werk, als was zij er met haar gedachten niet bij.
In den diepen donkeren hemel flonkerden de duizenden sterren met helderen gloed. Eva had daar altijd graag naar | |
| |
mogen kijken; zij voelde zich dan altijd van zoo'n dankbare, vredige verrukking vervuld, omdat alles om haar heen zoo mooi was, zoo grootsch, zoo machtig... Maar nu had zij nergens oogen voor; de zalige rust der natuur stemde háár niet tot rust... en opeens zuchtte zij en greep een arm van haar Vader en een arm van haar Moeder:
- Nu heb ik toch nog altijd niets gevonden, en de tijd gaat voorbij, gaat voorbij. Zoo meteen zal 't te laat zijn en...
- Stel je gerust, liefje, er zijn van de zes maanden nog nauwelijks drie weken om, troostte haar Moeder.
En haar Vader lachte:
- Je mag best een beetje vacantie hebben, hoor. Dat komt je wel toe.
- Ja, 't zou niets zijn, als ik maar iets wist. Als ik iets wist, en óók wist: dan-en-dan kan ik beginnen, - o, dan was 't niets. Dan zou ik van de dagen-hier volop kunnen genieten... Begrijpt u 't niet?
- Jazeker, jazeker, maar... is 't zóó moeilijk iets te vinden?
- Ja, Vader. En u had me bovendien beloofd, méé te zoeken. Stel je vóór, dat Rhoda, Bep en Angeline al aan 't werk zijn!! Ik moet er niet aan denken. En ik ben niet alleen nog niet bezig, maar ik weet zelfs nog niets!
- En wat doen de anderen?
- Dat weet ik niet. We hebben afgesproken, 't niet aan elkaar te vertellen, om elkaar niet in de wielen te rijden, begrijpt u? 't Zou vervelend wezen, als we van elkaar wisten, dat we hetzelfde hadden gekozen.
- Maar 't zal voor de anderen óók niet zoo gemakkelijk zijn, iets te verzinnen, dacht haar Moeder.
- Dat helpt mij niet, zuchtte Eva, en haar mismoedigheid was zóó echt, dat ze zei:
| |
| |
- Laten we hier even op deze bank gaan zitten; en eens rustig met elkaar praten.
Nauwelijks gezeten begon Eva druk haar gedachten te uiten.
- Zoolang we hier zijn heb ik gedacht en gedacht, en niets kunnen vinden. Ik... ik weet niet, of ik met bloemen en planten iets bereiken kan, wat de moeite waard is. Wat kan ik?... Sproeien, grasrollen, snoeien, wieden, stekken... wat is dat allemaal?
- Dat is 'n heeleboel, zonder dat zou onze tuin werkelijk zoo mooi niet staan!
- Hè, Vader, zei Eva, werkelijk verdrietig en ongeduldig, maak nu geen gekheid!... U zoudt me helpen, en op die manier brengt u me van den wal in de sloot.
- Nu, stil maar, stil maar, we zullen wel wat vinden.
- Ja, u praat er gemakkelijk over. Ik heb al van alles bedacht. Wilde planten te veredelen, - u weet wel, hoe aardig ons dat met madeliefjes is gelukt: alleen door wat zorg en wat kunstmest en wat water, waren ze in twee jaar tijds ‘duizendschoonen’ geworden! We waren zóó verrast, - weet u nog wel? En óók is 't zoo eigenaardig; als je 'n heel klein knopje van 'n klaproos openmaakt, dan is 't wit; neem je 'n wat grooter, dan is de knop rose, en is hij heelemaal volgroeid, dan is de bloem vuurrood. Nu dacht ik: is er geen mogelijkheid op, om de kleur wit of rose te houden?... Maar ja! ik heb geen verstand van die dingen; ik ben nooit op 'n tuinbouwschool geweest: hoe kan ik, zonder de geringste kennis, zoo iets gedaan krijgen? Met enten krijg je óók zulke leuke resultaten: zooals onze rozenstam, die aan den eenen kant roode, aan den anderen kant witte rozen draagt... Nu, - wilde planten veredelen, ik zei al, dat lijkt me 'n heerlijk werk; en er zijn zulke mooie wilde planten: u weet wel, 't St. Janskruid bijvoor- | |
| |
beeld, met de goudgele bloempjes, en de blaadjes, die, als je ze tegen 't licht houdt, doorboord lijken... of de rozeroode kattendoorn, met de witroode zwaarden; of de pimpernel, waarbij de bloemen in groene aren zitten; of de witte watervenkel, u weet wel, die ik laatst uit 'n sloot heb gehaald; en dat we den geribden stengel, die bij de knoppen rood was, zoo grappig vonden, en de snoezige azuurblauwe klokjesgentiaan, - zou met de gentianen niets zijn te doen? 't Is maar, zei ze zuchtend, dat je voor al die dingen zooveel tijd noodig hebt, en ik heb maar 'n half jaar... Wat kan je daarmee beginnen in de bloemkweekerij?
- En toch, zei haar Vader, geloof ik, dat je 't dáárin moet zoeken. Zooals je nu ál die planten opnoemde, en ze zóó goed bleek te hebben onthouden, en precies al de namen wist en de kleuren en de kenteekenen, bewees je, dat bloemen en planten je hart hebben.
- Dat is ook zoo! dat is ook zoo! zei Eva ijverig, u weet wel, ik zoek dolgraag planten, en ik ben ook dolgraag bezig in den tuin; maar... wat kan ik met m'n liefde voor bloemen en planten doen... niets! niets! Ik zou tenminste niet weten wát, tenzij ik...
- Tenzij je...?
- Tenzij ik een orchideeënkas inrichten mag.
- Jij met je orchideeënkas! lachte haar Moeder.
- 'n Kas is misschien niet zoo'n kwaad idee, zei haar Vader, maar waarom moeten 't met alle geweld orchideeën zijn!
- Waarom? Omdat, zei Eva onstuimig, orchideeën iets heel bizonders zijn, en ik met iets bizonders voor den dag komen wil.
- Och, kind, ‘heel bizondere’ bloemen, zei haar Vader. Welke bloem, zeg me, is niet bizonder? Is 'n roos niet bizonder? is 'n lelie niet bizonder? of 'n magnolia, | |
| |
of 'n tulp, of zelfs 'n zoogenaamd eenvoudige geranium, of de lisschen en de varens, die in 't wild groeien? Alles, alles is bizonder... zoo ongelooflijk mooi... zoo onbegrijpelijk-prachtig samengesteld, dat we niet anders kunnen dan er met dankbaarheid en eerbied naar staren.
- Och, ja, dat weet ik wel, zei Eva, die heelemaal niet in een stemming was, om dergelijke beschouwingen rustig aan te hooren, maar door 't publiek worden orchideeën interessanter dan alle andere bizondere bloemen gevonden. Waren orchideeën zoo populair als rozen, dan zouden we er óók niet zooveel om geven, - maar nu dat niet zoo is...
- Ook niet zooveel om geven? wie geeft er niet om rozen? vatte haar Vader vuur (want zijn rozen waren zijn lust en zijn leven). Rozen behooren tot de mooiste, verrukkelijkste bloemen, die er bestaan...
De Moeder zag, dat Eva rood van boosheid werd, maar het deed haar pleizier, dat Eva, ondanks haar opgewondenheid, haar Vader toch geen brutaal antwoord gaf en zich beheerschte; dus kwam zij haar dochtertje te hulp.
- Ja, man, dat is ook zoo, en dat weten we natuurlijk wel. Maar Eva bedoelt, dat spreekt vanzelf, niet iets ten nadeele van rozen te zeggen, als ze de orchideeën prijst. 't Woord orchidee heeft 'n aparten klank en niemand kan ontkennen, dat die bloemen betooverend mooi zijn en dat er de prachtigste variëteiten in bestaan.
- Alles goed en wel, maar Eva kan even goed 'n rozenkas als 'n orchideeënkas inrichten. 'n Rozenkas is niet zóó ontzettend kostbaar, en, wat kan ze er een pleizier van hebben! In de grijze oudheid werd de roos al de ‘Koningin der Bloemen’ genoemd, en de rozenteelt en de rozenhandel over de heele wereld hebben ernorme afmetingen aangenomen. Millioenen en millioenen rozen worden er jaarlijks gekweekt; aan de Riviera zijn er uitgestrekte lan- | |
| |
derijen van honderden hectaren, waar uitsluitend rozen worden geteeld; en ook in Nederland bijvoorbeeld heeft de handel en de teelt van rozen grootsche afmetingen aangenomen. De vraag is steeds toenemende en zooals vanzelf spreekt, moet de productie daaraan tegemoet komen...
- Maar orchideeën... hield Eva voet bij stuk.
Haar Moeder wilde Eva wel helpen, maar... zij vond toch ook veel te zeggen voor wat haar man nu te berde bracht.
Zij was straks begonnen te zeggen:
- Jij, met je orchideeën... En nu wist zij eigenlijk niet, wiens partij ze kiezen moest.
- Als je studie van rozen maakt, zei haar Vader, die zich niet zoo gauw van zijn onderwerp liet afbrengen, dan is 'n leven niet lang genoeg om daarvan op de hoogte te komen; en 't is zoo de moeite waard, - o! 't is zoo de moeite waard! Denk nu eens alleen aan de theehybriderozen, wat een variatie je daarin kan krijgen: schitterend rose of karmijnrose met zalmrose genuanceerd, of de roos, die koperkleurige glanzen heeft, of de vurig roode, of de witte met abrikooskleurige randen...
- En toch... zei Eva.
Neen, zij zou nooit zoo ver gaan, om rozen ‘banaal’ te noemen... Maar... maar... ondanks alles wat Vader zei, bleef zij rozen... toch wel heel gewoon vinden... Iedereen kende rozen, elke tuin-eigenaar hield er rozen op na... het kleinste kind wist wat een roos was, en hoe die rook... Maar orchideeën... sprookjesbloemen had zij ze altijd gevonden, en honderden malen was zij voor bloemenwinkels blijven staan, om bewonderend te kijken naar de rankende gele takken, of de witte, als zilver glanzende slingers, die zich zoo sierlijk bogen uit een slanke vaas... of naar de paarse cattleya's (de eenige orchideeën, die zij, voor het | |
| |
oogenblik bij name kende) met hun fluweelige schakeeringen... en zij vond den naam ‘Venus-schoentje’, zooals zij dien op school geleerd had, wel zeer toepasselijk...
Natuurlijk, rozen waren mooi, en zij hield heusch evenveel als Vader van hun prachtig rozenperk, maar...
Eindelijk zei ze, wat kort, want Vader bleef maar doorredeneeren:
- En wat wou u nu eigenlijk? Wou u, dat ik...
- Ik wil natuurlijk niets. Jij moet zelf beslissen. 't Is alleen maar: je hebt mij om raad gevraagd.
- En uw raad is...
- Nu, dat heb je nu wel begrepen, zou ik zeggen.
- Dus... ik moet, volgens u, 'n rozenkas...
- Moeten niet, neen.
- Hè, Vader, zei Eva ongeduldig.
- Nu niet boos worden, meisje, zei haar Vader, ik help je naar m'n beste weten.
- Dat weet ik wel, maar...
- 't Gaat hiermee, als met alles in de wereld: de raad is goed, en zal graag worden aangenomen, mits hij met m'n eigen verlangens strookt.
- Waarom zou je 't niet doen? vroeg haar Moeder vriendelijk, 'n rozen-kas?
- Omdat... zei Eva. Omdat ik nu eenmaal m'n hart op orchideeën heb gesteld.
- Ten eerste is zoo'n kas veel duurder...
- O, Vader! dát zou niets zijn. U geeft mij 'n voorschot, en later betaal ik u dat dubbel en dwars terug.
- En ten tweede eischen Oom en Tante Warnouts heelemaal niet iets heel bizonders. 't Eenvoudigste is hun goed, mits je er iets in bereikt.
- Ja, ik geloof óók, dat dit de bedoeling was, zei haar Moeder.
| |
| |
- Goed, laat dat zoo wezen, gaf Eva toe. Maar je maakt meer ‘furore’ met orchideeën, dan met rozen, die nu eenmaal Vader's manie zijn.
- En denk je, dat de kennis van orchideeën je zóó maar aanwaait?... vroeg haar Vader ironisch. Met rozen, wat keuze en verzorging betreft, kan ik je tenminste bijstaan.
- Maar er zijn toch wel handboeken, die je op de hoogte brengen, protesteerde Eva.
- Weet je wát, zei haar Moeder bemiddelend. Je begint je zoo'n handboek aan te schaffen, en kijkt, hoe de lectuur je bevalt. Denk je 't áan te durven, dan kunnen we altijd nóg zien, wat we doen als we thuis zijn. Augustus heb je dus nog tijd. Gebruik deze dagen om na te denken en 'n orchideeën-boek te bestudeeren; wat denk je daarvan?
- Dat is goed! zei Eva verlicht. En ook aan haar Vader leek dit de beste methode.
EVA'S ONZEKERHEID
In de dagen, die kwamen, kon men Eva aantreffen met een reuzendeel onder haar arm, waarmee zij overal rondsjouwde.
Den volgenden dag was zij dadelijk naar Apeldoorn gefietst en had aan den boekhandelaar een ‘boek over orchideeën’ gevraagd.
Tot haar teleurstelling had de boekhandelaar niets dergelijks in voorraad, maar hij kon natuurlijk wel iets voor haar laten komen.
- Dan dadelijk! beval Eva, en de dagen duurden haar eindeloos, eer zij het hevig begeerde boek ontving.
Toen zij het pak open maakte, schrikte zij wel eenigszins, want het was een zwaar folio-deel; en in het Duitsch.
| |
| |
Stein's Orchideenbuch heette het, en bevatte een beschrijving met afbeeldingen en cultuur-aanwijzing der aanbevelenswaardigste soorten.
Zij kende natuurlijk heel goed Duitsch; maar... of het Duitsch, dat zij op de H.B.S. had geleerd, haar helpen zou voor het begrijpen van alle technische termen?
Enfin, probeeren maar. En zich niet direct laten afschrikken door de eerste de beste moeilijkheid!
Zij zag, dat de inhoud haar op de hoogte bracht van vrijwel alles wat zij had te weten, en dadelijk na het ontbijt, zette zij zich met haar boek in het priëel en begon te ‘studeeren’.
Gingen zij roeien... haar boek ging mee. Zouden zij gaan picknicken, - Eva's boek behoorde bij de, het eerst mee te nemen bagage. 's Avonds zat zij op een tuinbank, en las en las, totdat de invallende schemering haar verder lezen belette.
Graag had zij ook nog 's avonds in haar bed gelezen, maar het den geheelen dag in de buitenlucht zijn, maakte haar zóó slaperig, dat daar niets van kwam.
Haar Vader en Moeder sloegen haar glimlachend gade. Zij vielen haar niet lastig met vragen en wachtten bedaard tot Eva-zelf zou gaan spreken.
Maar de jongens werden vaak ongeduldig, als Eva, lezende, niet antwoordde op een uitnoodiging tot een spel, en vooral de jongste kon haar dan wel eens driftig het boek uit de hand rukken. Gelukkig was Eva nog niet zóó ver heen, of zij begon te lachen, en mengde zich geanimeerd in de vroolijkheid, waarnaar zij toch eigenlijk verlangde!
| |
Cactussen of orchideeën?
Op een middag werd Eva uit den tuin geroepen, waar | |
| |
zij in haar hangmat lui lag te schommelen en na te denken.
Zij wist er nu genoeg van, om met Vader en Moeder te spreken, want de lectuur had haar meer dan ooit belust gemaakt; en nu lag zij steekhoudende argumenten te bedenken, waarmee zij haar aldoor aan rozen en nog eens rozen vasthoudenden Vader kon overtuigen.
Maar nu werd zij geroepen: er was bezoek.
Het was meneer van Welderen, een vriend der familie, dien zij voor ettelijke jaren op een excursie hadden ontmoet en die door de wederzijdsche sympathie voor planten en bloemen zich zeer tot de familie had aangetrokken gevoeld.
- Wel, jonge dame, zei de vriendelijke man, ik heb van je grootsch voornemen gehoord.
- En... mag ik op uw steun rekenen? vroeg Eva hoopvol.
- Je plan, om iets te bereiken in bloementeelt, is prachtig.
- Vooral orchideeën, hè? vroeg Eva, in de verwachting een bondgenoot te zullen krijgen, want meneer van Welderen hield vooral van het ‘bizondere’.
- Bijvoorbeeld. Of van rozen, zooals je Vader zegt. Och... wát je neemt komt er minder op aan. Alle, alle bloemen, alle, alle planten zijn interessant. Maar... daar kom ik op een idee. Waarom kies je geen cactussen?
- Cactussen? Daar heb ik nog heelemáál niet aan gedacht.
- Dat is vreemd. De cactus staat op 't oogenblik in 't brandpunt der algemeene belangstelling. En geen wonder: de aantrekkelijkheid van de cactus is groot. Zoowel uit 'n oogpunt van bizonderheid, als om de pracht der bloemen van sommige soorten, die tot de allermooiste der wereld behooren.
| |
| |
- Neen, dat zijn de orchideeën! zei Eva snel. En bovendien: wat heeft men aan cactussen voor de bloem? Sommigen gaan alleen 's nachts open, en bloeien maar 'n paar uren...
- Er zijn ook duurzame soorten en in 'n goede collectie heeft men 't heele jaar door bloeiende planten. Geen enkele plant vereischt, wat kweeken aangaat, minder zorg: een warme, droge plaats, met voldoende licht en bescherming tegen stof (want op sommige soorten is het dons, de wolligheid, het zijden haar op de bladeren zóó fijn en teer, dat zij beslist beschutting behoeven), is genoeg.
- En dát is dan ook de reden, dat iedereen, iedereen, iedereen tegenwoordig cactusjes kweekt, zei Eva. Bijna huis aan huis zie je de kleine glazen kasjes voor de ramen, en met Sint Nicolaas zie je ze in de winkels zelfs van marsepein! spotte zij.
- Nu ja, nu ja, zoo'n liefhebberijtje... Maar dat bedoel ik natuurlijk niet. Sommige soorten zijn zoo vreemd en bizonder, dat ze interessant zijn in alle seizoenen. Wat is weidscher dan de groote bloem van de Cereus; wat is magnifieker van pure schoonheid dan de nacht-cactus, Cactus Grandiflorus, met zijn zuiverwitte bloemen, die een honigzoeten geur verspreiden en de vreemde Senilis dan, die geheel bedekt is met lange fijne haren, die neerhangen als de grijze lokken van een ouden man?... En de Epiphyllum, - wat is te vergelijken met haar rijke, rozeroode, satijnige bloemen, die afhangen van de toppen der stengels?
- Ik vind cactussen akelige planten, verdedigde zich Eva. Ik heb er gezien, vol met dorens, die er uitzagen als de pennen van een stekelvarken, en zoo lang en scherp waren als een naald.
- Haha! lachte de heer van Welderen. Beschouw jij | |
| |
den cactus óók al als een vreemdsoortig monster onder de planten, met van die rare, dikke, vleezige bladen en venijnige stekels? Ga jij eens een echte cactus-kweekerij bekijken, dan zal je verbaasd zijn over de weidsche schoonheid, en zal je 't met me eens wezen, dat de cactus tot de mooiste sierplanten moet worden gerekend.
- Ja, zei de heer Warnouts, ik heb 't altijd van cactussen zoo belangwekkend gevonden, dat je in natuurstaat 'm vindt op een armelijken, drogen, steenachtigen bodem, of op koele hooge rotsen, of in heete, diepe dalen.
- En wat uiterlijk voorkomen betreft, dat is zóó eigenaardig, dat geen enkel ander gewas ermee kan worden vergeleken. En door het zaad van den cactus te verzamelen, kan je mogelijk zeer waardevolle variëteiten doen ontstaan. Dat van de Cereus gelijkt op een roode bes...
- En nu zal ik 's wat zeggen, zei Eva. Laat de cactussen mooi en interessant zijn, ik vind 't best. Maar... wat heeft men er voor practisch nut van? Zooals van andere bloemen, bedoel ik, die men als versiering kan gebruiken, waarvan men bouquetten en manden maakt; wij hebben 's eens 'n woestijnplant gehad, weet u wel, Moeder? Die was mooi, ik geef 't toe: 'n groote rose-en-vreemdblauwe bloem kwam uit de bladeren te voorschijn, die óp-piekten als groene, metalen degens. En wat gebeurde er? op een goeden dag lag de heele plant omver, gewoon van den wortel afgeknakt.
- Dan had je zeker te veel water gegeven...
- Of te weinig water, of te veel zon, of te weinig zon... ja, ergens zal 't natuurlijk wel aan hebben gelegen. Maar neem nu eens orchideeën; in bouquetten kan geen enkele bloem met de orchidee worden vergeleken, met haar fantastische vormen, en haar typische kleur-combinaties. U hebt blijkbaar 'n manie voor cactussen, zooals Vader 'n | |
| |
manie voor rozen heeft, - waarom mag ik dan niet 'n manie voor orchideeën hebben?
Zij begonnen allen te lachen. En meneer van Welderen zei:
- Wat dát betreft: ik heb een ‘manie’ voor álle bloemen. Ik leef met m'n planten als m'n vrienden, en wie kan ontkennen, dat bloemen ‘gevoel’ hebben? 't Kruidjeroermeniet, dat zich samentrekt onder onze aanraking, is alleen hierin 'n uitzondering, dat 't proces zooveel vlugger gaat dan bij andere planten, zoodat we 't samentrekken zien... maar álle andere gewassen doen 't óok... O, bloemen!... o, planten!... als je er 'n beetje studie van maakt, dan, o, dan... ga je ze zoo langzamerhand beschouwen alsof ze soms méér weten, dan de menschen-zelf! Kondigt niet de Afrikaansche goudsbloem droge of vochtige dagen aan? 't Windklokje zegt ons, wanneer de helft van den dag verloopen is, en de nachtschade herinnert ons aan 't invallen van den avond. De eene bloem wijst de vlucht aan van den tijd; de andere heeft een voorgevoel van den storm, en sluit haar kelk, als wij nog maar alleen een wolkenloozen hemel zien. De buiten-bewoners lezen in bloemen en planten 't geheele verloop van den dag: stilte of onweer; droog of nat weder... morgen, middag en avond. En de liefde gaf aan verschillende bloemen haar zeer sprekende beteekenis. Bloemen en vrouwen, - hoe vaak ze ook samen vergeleken zijn, - die vleiende, maar zóó natuurlijke vergelijking is door alle eeuwen heen wáár gebleken.
En daarom, kind, zei hij tot Eva, juich ik je plan, om iets met bloemen te beginnen, zoo van ganscher harte toe...
- Wij óók, zei mevrouw Warnouts, we kunnen gerust zeggen, dat onze heele familie staat in 't teeken van ‘de bloem’. Weet je nog wel, Eva, hoe we asters in potten | |
| |
hebben gekweekt, en hoe groot en mooi de bloemen toen werden?
- Neen maar! zei Eva. Zoo meteen zal ik nog een aster-kas moeten inrichten!
- En wie weet, welke resultaten je dan nog bereikte! schertste mijnheer van Welderen, misschien wel om van 'n aster 'n orchidee te maken!
De Chineezen, ging hij voort, kennen al de variëteiten, die wij óók kennen. Het bewonderenswaardige, spreekwoordelijk geworden ‘Chineesche geduld’, waar het bloemen betreft, doet hen deze kweeken met de uiterste zorg. Dan scheiden zij de kleuren en de schakeeringen en schikken ze met buitengewone bekwaamheid, zoodat ze zich als lange tapijten uitstrekken in een volmaakte kleurenharmonie.
- Dus zooiets als onze bloemenvelden.
- Ja, maar nooit is een van de bollenkweekers op het idee gekomen, van de verschillende kleuren figuren te maken, zoodat de aarde dan bedekt zou zijn als met een Oostersch tapijt.
- Een aardig idee, zei de heer Warnouts. Maar de bollenkweekers telen de tulpen, de hyacinten en de narcissen niet om de bloem, maar om den bol.
- En wordt dáár dan zooveel geld mee gemaakt? vroeg Eva ongeloovig.
- O! ja! 'n nieuwe kleur brengt schatten op. De eerste bollen van de gele gladiolen deden in het jaar 1915 tienduizend gulden! En nu zijn gele gladiolen alweer heel gewoon.
- Bijna banaal... zei Eva ondeugend. Maar is die tulpenhandel, waar je altijd van hoort, - Jules Verne vertelt er zoo aardig van in zijn Keraban de stijfhoofdige, - werkelijk zoo erg geweest?
| |
| |
- Dat zou ik denken! Het jaar 1637 werd zelfs het ‘narrenjaar’ genoemd, omdat de menschen toen de krankzinnigste prijzen voor tulpenbollen betaalden. Voor een Semper Augustus werd... zesenveertigduizend gulden gegeven (en dat in dien tijd, toen 't geld zoo heel veel meer waarde had dan tegenwoordig) en nog bovendien een koets met twee paarden!
- Om van te watertanden! zei Eva. En hoe was die prachtige tulp dan wel, dat hij zooveel waard was?
- Ik bezit 't zeldzame werk van Dr. Nicolaas Wassenaer, - ik zit er dikwijls in te lezen, omdat 't zoo hoogst merkwaardig is, en als je eens bij ons komt, dan zal ik 't je laten zien, - nu, daarin staat, dat de Semper Augustus wit was met een blauwachtigen grond en met lakroode vegen, tot bovenaan gevlamd ‘noyt zach Blommist schoonder dan dese. Geen tulp is oyt in meerder estime geweest...’
- Hoe aardig, die oude taal, vond Eva.
- Andere tulpen heetten: Het testament Clusius, het testament Coornhert, Molarium van Chassellyn en Het Jufferken van Marlen de Fort...
- Hoe eenig... zei Eva. Wat een typische namen: die klinken toch veel aardiger dan Parkiet- of Papagaai- of Darwin-tulpen... Maar waarom betaalden de menschen er zulke ontzaglijke sommen voor!
- De voornaamste oorzaak was de Parijsche mode. De tulp was te Parijs de modebloem, en iedereen, die de middelen ertoe bezat, kocht haar. Op de groote bals en alle feestelijke bijeenkomsten werden geen rozen...
- ...Te banaal, fluisterde Eva, rozen...
- ...of andere bloemen meer gedragen, maar alleen tulpen, en menig ridderlijk cavalier bood zijn dame een bloem aan, die honderd, ja, soms duizend gulden kostte.
| |
| |
Ja, en wat gebeurde er toen? De bloemisten deden al het mogelijke, om de zóózeer begeerde en zóó hoog geschatte bloem aan te kweeken; en iedereen, die maar een handbreed gronds zijn eigendom kon noemen, ging tulpen telen, hopende er schatten mee te verdienen. Velen lieten zelfs hun gewoon ambt of handwerk er voor varen! De bloemenhandel sloeg over in een windhandel. In Haarlem werd in drie jaren tijds voor tien millioen gulden aan tulpen verhandeld!
Maar de veel te hoog opgedreven ‘bloemenzucht’ ging even snel achteruit als ze opgekomen was. Dat kón ook niet anders! Er kwamen zóóveel bollen aan de markt, dat de prijzen eindelijk bleven stilstaan en toen snel daalden. Veel menschen waren door den tulpenhandel rijk geworden, maar nog veel, veel meer werden er nu totaal door geruïneerd. Dat is te begrijpen: de verkoopsprijs daalde ver beneden den inkoopsprijs! Er rezen geschillen tusschen koopers en verkoopers; de regeering bemoeide er zich mee en verbood den tulpenhandel!
De Semper Augustus, de ‘koning aller tulpen’, daalde in waarde tot vijftig gulden, - en kort daarna was er niemand meer, die er zelfs dat voor gaf!... En nu...
- ...zijn tulpen reuze goedkoop... en als 't buiten nog koud is, brengen ze de lente in ieder huis, zei Eva.
- Maar, ja, ik was over de asters nog niet uitgesproken. Het wekt verbazing dat men bij feesten, voor versiering, zoo weinig gebruik maakt van de aster.
- Te banaal, zei Eva, 'n aster.
- Pas op, jij, ‘banaal’! wie 'n bloem ‘banaal’ noemt, krijgt met mij te doen.
- Ik zag eens een reusachtige asterplant, zei Eva, die wel haast anderhalve meter hoog was en een overvloed van purperen bloemen droeg.
| |
| |
- Heusch, je moet asters gaan kweeken, plaagde haar Vader. Daar gaan geen kapitalen in zitten en de aster is een gemakkelijke en dankbare bloem.
- Ja, maar als ik nu toch eenmaal mijn zin op orchideeën gezet heb...
- Kom, zei meneer van Welderen, ik geloof dat ik haar maar haar zin zou geven, Warnouts. Een mensch z'n zin is zijn lust en zijn leven...
- Ja, wat hebt u er nu precies tegen, informeerde Eva. Afgescheiden dan uw voorliefde voor rozen.
- O! riep ze, toen de heer Warnouts niet dadelijk antwoordde. Ziet u wel, u moet naar argumenten zoeken. Wil ik u 's helpen? vroeg ze ijverig. Nu dan, ten eerste:
- U vindt 't aanleggen van zoo'n kas te duur.
Dat is alleen 'n kwestie van 't begin. Later brengt zoo'n kas 't ruimschoots terug aan kapitaal.
- Oók nog in den tegenwoordigen tijd van...
- Toch! toch! zei Eva. Heusch! u hoeft maar overal de goede bloemenwinkels na te gaan, om te zien dat ze allemaal orchideeën in voorraad hebben. En de menschen koopen ze, omdat ze wel duur, maar ook ontzaggelijk duurzaam zijn.
- Goed, dat is dat, zei ze parmantig, alsof zij haar Vader's bezwaar nu volledig uit den weg had geruimd.
- Ten tweede:
- U denkt, dat 't kweeken en verzorgen boven m'n kracht en m'n kunnen gaat.
Niets is minder waar! De cultuur van orchideeën is heel gemakkelijk, en 't is hier, dat men met weinig kennis juist de mooiste resultaten verkrijgt. O, er is daarover van alles beweerd, door menschen, die er niets van weten! Weet u wel, dat ze een lang vervoer uitstekend doorstaan, ook al blijven ze wekenlang verstoken van water, licht en lucht? | |
| |
Ze verdragen hitte èn kou ‘met veel gelatenheid en geduld’, en ze hebben een taaie levenskracht, zooals je bij geen andere wilde bloem aantreft. Er zijn tallooze amateur-verzamelaars tegenwoordig, de eene doet het om de schoonheid, een ander om het aparte; 'n ander weer probeert nieuwe soorten te ontdekken, of variaties te kweeken, en 'n vierde maakt er een speculatie van... want ten eerste is de handel in orchideeën zeer belangrijk, en ten tweede stijgen de orchideeën, groeiende, elk jaar in waarde. Denkt u eens aan: 't is pas 'n groote honderd jaar geleden, dat de eerste orchideeën in Europa werden ingevoerd en wat hebben ze sindsdien niet 'n vlucht genomen en hoe hebben ze zich ontwikkeld! De kweekers hebben er de interessantste proeven mee genomen; eerst had je een zilverwitte èn een violette orchidee, nu heb je een combinatie van beiden... De namen blijven je vanzelf in 't geheugen hangen evenals die van andere bloemen en waarom zouden die namen moeilijker zijn dan heliotrope en zinnia of pelargonium en clivia en nasturtium, of aspedistra... die ons allemaal familjaar zijn!
- Daarin heeft ze gelijk, zei mijnheer van Welderen, maar hoe weet ze dat allemaal, waar haalt ze al die wijsheid vandaan?
- Hieruit! zei Eva, en wees op haar orchideeën-boek. Er komt natuurlijk bij, zei ze, dat ik er zoo vreeselijk belang in stel, anders zou ik er niet zooveel van hebben onthouden; op school gaat 't je... ging 't je!... óók zoo. Het vak, waarvan je 't meeste hield, bleef ook 't beste in je geheugen.
- En nu Vader's derde argument. Ja, Vader, ik heb alles begrepen, wat u te berde had willen brengen! Dus luister:
- Vroeger werd de orchidee als de bloem voor enkelen | |
| |
beschouwd, - nú heeft ze overal burgerrecht verkregen. U vindt de orchidee, ja, is 't zoo niet? niet eenvoudig genoeg, misschien wel ‘gekunsteld’ of ‘aanstellerig’. Wat een idee! Een orchidee is een bloem als alle andere, als alle andere, hoort u, Vader! Hebt u me zèlf niet altijd vóórgehouden als ik als kind wel eens van ‘onkruid’ sprak, - ‘er is geen onkruid’; 't is altijd uw theorie geweest: alle gewassen, zelfs de onaanzienlijkste, zijn nog wonderen, laatst hebben we het er nog over gehad...
- En nu zult u vragen, ging Eva voort, waarom ik dan met alle geweld orchideeën wil hebben?
- Omdat, zei ze, en haar wangen begonnen te gloeien van geestdrift en haar oogen fonkelden, omdat... de orchideeën zoo mooi zijn, barstte zij uit, zoo schilderachtig mooi... Orchideeën!... ik wil orchideeën hebben, omdat ik er zoo van houd, omdat ik ze zoo bewonder en ze zoo dolgraag zie, omdat ik er boven alle andere bloemen van houd, van houd, van houd!!
Mijnheer Warnouts keek zijn vrouw eens aan... zijn vrouw keek hèm eens aan... Beiden voelden, dat het wreed zou zijn, nog langer tegen te streven, nu Eva blijkbaar zóó met hart en ziel méénde, wat zij zei, en haar voorkeur in een zóó welsprekende rede had geuit. En ook de heer van Welderen knikte aanmoedigend.
- Nu, zei mijnheer Warnouts en een glimlach kwam om zijn lippen. Nu, vrouw, wat denk je ervan. Moeten we Eva haar zin maar geven?
- Ik zou 't maar doen, zei Eva's Moeder, goedig en lief.
- Och, ja, geef haar haar zin, zei mijnheer van Welderen, nu ze er zóó naar verlangt!
Met een kreet van verrukking viel Eva haar Vader om den hals, en daarna haar Moeder; zij sprong van blijdschap een voet in de lucht, en ook de heer van Welderen | |
| |
kreeg een dankbaren kus op zijn zilverwitten schedel gedrukt.
EVA'S IDEAAL VERVULD
De geheele maand Augustus had Eva nog volop genoten van het buiten zijn, doch zoodra zij terug waren uit Soeren had haar goede Vader werk gemaakt van een kas.
Het toeval was hun te hulp gekomen; op de advertentie, die haar Vader had geplaatst, was... één antwoord binnengekomen, maar dat precies aan hun verwachtingen en verlangens beantwoordde.
Een amateur had op een terrein van volkstuintjes een kas gebouwd, maar hij moest de stad verlaten, daar hij naar een andere was overgeplaatst en wist nu met het ding geen raad.
Haar Vader nam de huur van het terrein over en kocht de kas voor een civielen prijs, die met een paar kleine veranderingen ingericht kon worden voor orchideeën.
Moeilijk is de gewaarwording te beschrijven, die Eva beving, toen zij voor de eerste maal ‘haar eigen huis’, zooals zij het noemde in rechtmatigen trots, betrad.
Op lage steenen muren was een houten getimmerte opgetrokken, waarin ramen waren gezet van helder, tamelijk dik glas, waarvan het licht getemperd kon worden door middel van jaloezieën.
Op de glazen schotten rustte het dak, en aan weerszijden van de ‘serre’, zooals Eva haar beknopt verblijf graag wilde noemen, stonden de van latten samengestelde tafels, waarop de potten kwamen te staan, sommigen op standaardjes, voor de neerhangende ranken, andere planten konden ook worden opgehangen in mandjes van latten.
Terwijl haar kas werd ingericht, had Eva eenige lessen | |
| |
genomen bij een bloemist, die haar met zijn practische ervaring van veel dienst was geweest.
Daar zij al zooveel theoretische kennis had, leerde zij gemakkelijk aan; en doordat deze teelt haar heele hart bezat, begreep en onthield zij alles spoedig.
Haar ‘onderwijzer’ bracht haar alle mogelijke wetenswaardige bizonderheden bij: over de temperatuur, - (sommige tuinlieden, zei hij bijvoorbeeld, denken, dat het goed is om zoo hard mogelijk te stoken... dat is heelemaal niet waar, natuurlijk moet de kas steeds vorstvrij blijven, maar altijd gelijkmatig verwarmd zijn... in de gematigde kas mag de hitte niet hooger zijn dan van 70° tot 80°) over insecten-bestrijding en over de ziekten der orchideeën. Ook had hij goeden raad gegeven over de warmwaterinrichting voor de verwarming en aangeraden het gangpad tusschen de tabletten waarop de potten stonden, met sintels en grint te bestrooien. Over het gieten had hij haar wenken gegeven en er vooral op gewezen, dat de orchideeën van tijd tot tijd rust moeten hebben...
- Ongetwijfeld, zei hij, kan men de orchideeën er toe brengen, het heele jaar door op vollen groei te blijven; maar... zoodoende verzwakt men elk jaar hun kracht en ten slotte zouden ze van uitputting sterven.
Haar Vader had den bloemist verzocht de, voor een ‘dilettantje’ als zijn dochter nog maar was, meest geschikte planten te leveren en haar in de eerste weken nog wat bij te staan. En zoo was het gebeurd. Gelukkig was Eva ‘goed van aannemen’, en - éérste voorwaarde voor welslagen! - zij hield van haar werk.
- Verveel je je nooit, zoo alleen? vroeg haar Moeder wel eens.
- O! nooit! de tijd vliegt voorbij, ik ben altijd verbaasd als ik zie, dat 't etenstijd is!
| |
| |
Natuurlijk kwam haar Moeder dikwijls kijken en haar hard bezig zijnd dochtertje tegelijk met haar bezoekje een versnapering brengen.
Eva ontving bezoek en versnapering dankbaar, maar méér nog vond zij het prettig, als haar Moeder kwam, omdat zij haar dan veel van haar werkzaamheden toonen en uitleggen kon.
En mevrouw Warnouts, al begreep zij dikwijls niet, wat Eva beweerde en vergat zij het ook dadelijk weer, zij hoorde altijd met de meeste aandacht toe en zat zóó belangstellend te luisteren op een der houten krukjes, dat Eva in de verbeelding kwam: Moeder houdt even veel van mijn vak als ik!
En nooit was Eva gelukkiger dan wanneer haar Vader in de nog lichte Septemberavonden naar de kas kwam gewandeld en dan soms een uitroep van verrassing of van waardeering deed hooren... en het toppunt van welvoldaanheid had zij bereikt, toen haar Vader eens spontaan en eerlijk had gezegd:
- Nu, kind, ik ben maar blij, dat ik je je zin heb gegeven.
- Hebt u er geen spijt van, Vader?
- Heelemaal niet, integendeel. Je doet je best, en je hebt al aardige resultaten bereikt.
Die woorden bewaarde Eva in haar hart als een kostbare schat. Zij was er fier op dezen lof te hebben verdiend, want dit voelde zij wel: dat zij dien lof had verdiend.
Tijd, zorg, vermoeienis... alles had zij over gehad voor haar werk en zèlf kon zij met een gerechtigde satisfactie rondkijken in haar kleine en toch zoo véél beteekenende omgeving... en het prijsje van haar Vader was haar dáárom zoo veel waard, omdat zij voelde, dat hij geen leege complimentjes uitsprak, maar het wezenlijk méénde, wat hij zei.
| |
| |
In een jongen, die ook een tuintje bezat, had zij een alleraardigsten, behulpzamen medewerker gevonden.
De jongen was eens uit nieuwsgierigheid bij haar komen neuzen, en was toen niet ‘van haar weg te slaan’. De liefde voor bloemen was heel echt bij dezen eenvoudigen jongen; hij was dan ook bij een bloemist in de leer; maar op alle vrije oogenblikken was hij bij Eva in de kas, en bewees haar allerlei kleine diensten.
Al gauw had hij geleerd, de warmwater-installatie te bedienen en op de vereischte temperatuur te houden. Hij hielp haar met begieten en wist dat hij nooit op de blaren moest gieten, alleen maar op de compost. Hij hielp haar de compost bereiden; met de grootste bereidwilligheid ging hij in de vochtige weilanden het witte mos voor haar zoeken, dat ‘sphagnum’ heet; dan maakte hij het voor haar schoon door het goed uit te spoelen in schoon water en het dan uit te wringen, waardoor het gezuiverd werd van alle larven, stof, insecten, slakken, eieren en wat er nog meer voor ongerechtigheid inzitten mocht. Daarna hakte hij het mos fijn en legde het te drogen tot het in-enin-droog was: dan kan het langen tijd worden bewaard. Hij had ook wel peat willen verzamelen (zooals vezelaarde wordt genoemd: de vergane wortels van varens), maar Eva vond het eenvoudiger die te koopen bij een vertrouwde firma, daar zij het uitzoeken van de nog niet vergane wortelstukjes te veel werk vond; en vreeselijk hadden zij gelachen, toen haar Moeder in de bus het fijne, lichtbruine goedje ontwarend, dat voor ‘tabak’ had gehouden en onthutst had gevraagd:
- Maar Thomas pruimt toch niet?
Sphagnum en peat, goed dooreengemengd, vormden den compost, waarin de orchideeën het weelderigst gedijden. Eenige dagen lang werd deze compost in de potten | |
| |
met den langen gieter overvloedig besproeid en dan weer eenige dagen niet, want Eva wist, dat dit beter was, dan aldoor te blijven gieten, hoewel gematigd.
Thomas beweerde, dat regenwater het beste was, ofschoon Eva had geleerd, dat elk water kan worden gebruikt, als het maar niet al te veel kalk bevatte.
- Juffrouw, u begrijpt toch wel: regenwater is natuurwater; daar leven toch alle wilde planten en bloemen van.
- Maar in 'n stad is 't regenwater nooit zoo zuiver, Tom. Er zit wel eens roet in, en...
- O, roet hindert niet, Juffrouw.
- Hindert dat niet?
- Nee, m'n baas zegt, in roet zit ammonia en zwavelzuur, en dat is 'n goeie bemesting. Niet te veel natuurlijk, je moet niet expres roet in 't water doen, maar wat er toevallig in zit, dat werkt de vruchtbaarheid eerder in de hand, zegt m'n baas.
Van tijd tot tijd waschte Thomas ook de bladeren schoon met een zacht borsteltje of een sponsje en bleef er nog wat vochtigheid in het hart der bladeren, dan wischte hij dat er zorgvuldig af met een stukje vloeipapier.
En als Eva hem zoo bezig zag en merkte, hoe teer en eerbiedig de harde jongenshanden de planten behandelden, dan dacht zij: eigenaardig, er schijnt een veredelenden invloed uit te gaan van den omgang met planten en bloemen. Deze wilde jongen, die even goed als zijn kornuiten het eerste het beste voorwerp op straat weg-schopt, als ware het een voetbal en dien zij wel eens plukharende had aangetroffen met een kameraad, - die kon schreeuwen en rumoeren dat hooren en zien je verging..., werd tegenover den stillen bloei der gewassen een ander kind. Dan was hij rustig, aandachtig, voorzichtig; dan hoedde hij zich wel voor ruwe bewegingen en uit zijn heele houding | |
| |
sprak een zachte zorg, een overgegeven toewijding, een blijde genegenheid.
En ikzelf...? vroeg Eva zich af.
In de rust en de eenzaamheid, waarin zij nu dagelijks verkeerde, had Eva veel meer tijd en gelegenheid om over zichzelve te denken dan vroeger.
Zij zag zich nu als het ware verdeeld in twee perioden: die van vóór en in haar werkzaamheid.
Daarvóór was zij een oppervlakkig kind geweest, hunkerend naar pretjes en pleiziertjes, die het werk (toen haar schoolwerk) beschouwde als een ‘noodzakelijk kwaad’, dat gedaan worden moest, jazeker, maar waaraan je ook niet meer zorg besteedde, dan strikt noodzakelijk was.
En nu... hoe vreemd... het werk, - en dat haar nog wel zoo weinig vrijheid liet, - dat werk was haar lief geworden... zij verlangde ernaar en het gaf haar een voldoening, als zij door het naloopen van allerlei pleiziertjes, hoe gezellig die ook soms waren, nooit had gekend.
Die uitgangetjes en vroolijkheidjes, och, ze waren heel aardig, maar waren ze voorbij, dan waren ze voorbij en het liet niets bij je achter. Maar aan je werk bleef je denken met liefde en dankbaarheid.
Natuurlijk was zij niet zóo geworden, dat zij elke afleiding schuwde en star opging in haar taak; o, neen. Maar het leege pleizierzoeken was niet langer de hoofdzaak bij haar. Het werk was nummer één en niet uit plichtsbesef, maar uit diepe, diepe genegenheid.
Trouwe Tom, - dien zij wekelijks een kleinigheid gaf en die dit erkentelijk aannam, ofschoon hij had verklaard, dat hij het best ‘voor niks’ had willen doen, hielp haar ook in het afschuwelijke jachtmaken op insecten en ander ‘roofwild’, zooals Eva's Vader het grappig noemde.
| |
| |
- Daarmee moet je oppassen, Juffrouw, verklaarde de jongen wijs. Slakken, dat zijn reusachtige veelvraten; ze kunnen je in één nacht voor guldens schade doen. En ze houden zich schuil, de goocheme stiekemerds, ze komen alleen 's nachts te voorschijn en verstoppen hun eieren overal tusschen. Maar we zullen ze wel verschalken, de rakkers.
Hij legde groote slablaren op de potten; daar kropen de slakken onder en konden zoo gemakkelijk worden verdelgd.
Mieren lieten zich vangen door een potje stroop, maar het gekste en griezeligste beest vond Eva een soort van mijt, die veel nadeel aanbracht in de kas; de door hem aangetaste bladeren werden slap en grijs, als verwelkt; dit onmogelijke beest was klein en rond, geel en met een oranje vlekje aan weerskanten van den rug. Maar... brrr! Soms was het ook groenachtig van kleur, als het zich met plantensap vol had gezogen!
Maar Tom maakte een ‘lekker drankje’ voor hen klaar met bloem van zwavel, tabak en groene zeep en ‘tracteerde’ ze daarop, waarna ze er ‘niet veel van navertelden’.
Een goede raad was het om tabaksstelen op de warmwaterbuizen te leggen, waardoor een zwakke nicotineverdamping ontstond, waar maar weinig insecten tegen waren bestand.
Tom had ook, geheel uit zichzelf, ‘voor een verrassing’, naamplaatjes voor haar gemaakt; hij had stukjes zink genomen, in den vorm van een etiket en daar met een speciaal goedje de namen op geschreven, zoodat deze er nooit afkonden, en die ook niet roestten.
Elken dag als een goed en oplettend ‘tuinman’, keek | |
| |
zij alle haar planten na en liep zij rond door de kas met het mes in de hand. Zij wist, dat de ziekten der orchideeën niet talrijk zijn en zich door niets bizonders kenmerken, maar bleek het, dat een blad verlept was, of een wortel of knol bedorven, dan sneed zij die onverbiddelijk af, want zij wist, dat zij in dit opzicht geen ‘zachte’ heelmeester mocht zijn, wilde het bederf niet de heele plant aantasten en die ten ondergang doemen.
Zag ze een plant, die niet groeien wilde, dan kreeg deze een beter plaatsje, in of uit de zon, in of uit den lichten tocht der ventilatie. En was er een verlept, dan verpotte zij die aanstonds met zorg. Een nieuwe, grootere pot, - als de wortels te groot bleken geworden voor de oude, - werd door haar goed afgeborsteld met zeepzop en ook de scherven voor onderin maakte zij door en door schoon. O, geen moeite was haar te veel - en zij, oppervlakkige, slordige Eva, die thuis niet van opruimen hield en menige zachte berisping van haar Moeder had moeten krijgen over haar nonchalance, was nu zóó netjes en nauwkeurig geworden, dat zij er zelf vaak om moest lachen.
Als zij het ‘toilet maakte’ van een plant, - dat wil zeggen deze nauwkeurig nakeek, van alle ongerechtigheden zuiverde en alles wat niet deugde afsneed, - reken dan maar, dat het met geduld en overleg gebeurde, hoor! en dat haar behandeling nakijken kon velen!
De ‘schijnknollen’, die zich bij het groeien van de plant ontwikkelden, - vleezige en sappige verdichtsels van den stengel, - sloeg zij met de grootste aandacht gade; zij moesten in één seizoen rijp worden en zij koesterde dan haar plant, door deze licht en lucht in overvloed te geven. En het aardigste vond zij het, om een plant te vermenigvuldigen; zij sneed dan een stuk af van een plant met schijnknollen, dat een of meer knoppen bevatte en pootte het | |
| |
afzonderlijk. En verrukt was zij, toen het haar den eersten keer was gelukt, door wat temperatuurverhooging en overvloedig begieten, de nieuwe scheut wortels te doen schieten, zoodat zij begon te groeien.
In haar gematigde kas kweekte zij de meest daarvoor geschikte soorten; het verrukkelijke ‘Venusschoentje’ met haar overvloedigen bloei; weken achtereen bleven de bloemen frisch en steeds kwamen er nieuwe knoppen te voorschijn.
Deze bij uitstek krachtige plant was haar dan ook speciaal door den bloemist aanbevolen en hiervan kon zij dan ook steeds nieuwe stekken kweeken, die zich kenmerkten door een snellen en overvloedigen bloei.
O, die lieve bloemen, met het aardige lipje, dat aan den vorm van een muiltje deed denken en den naam ‘Venusschoentje’ verklaarde... O, de mooie, groote purper en rose bloemen met het stralend rose muiltje met de witte binnenvoering... Ook had zij er, bij wie het lipje geel-gezoomd was en anderen met een geel, purper geaderd ‘schoentje’. Zij vond er een genot in, de verschillende variëteiten gade te slaan en te bewonderen, - en dikwijls lachte zij zich uit, als het haar aan het hart ging, om bloemen ervan, op bestelling, af te snijden.
Mal kind, noemde zij zichzelve dan en vermaande zich, niet zoo sentimenteel te zijn... en weldra voelde zij zich dan weer getroost, als zich nieuwe bloemen ontwikkelden.
Hield zij veel van de Venusschoentjes, niet minder van de paarse statige wonderbloemen in hun zachte lila kleur met de donkerder fluweelen vlekken op de bladen; zoo fijn en sierlijk waren de bladen met een kartelrandje omzoomd... en zij had eens iemand hooren zeggen:
‘De paarse en lila's behooren tot de meest gezochte en populairste orchideeën, die het heele jaar door voort- | |
| |
durend bloeiende planten leveren; een serre met deze soort is dan ook wel het mooiste, wat een orchideeën-liefhebber zich wenschen kan.’
Eva droeg dan ook alle zorg voor dezen schat, en zij was altijd goed voorzien van die schitterende bloemen.
Eva was alleen in haar kas.
Door de hooge raamplinten gleed het heldere, zonnige morgenlicht naar binnen, hier en daar getemperd door een jaloezie, waar de planten beter wat schaduw verdroegen.
De lucht was frisch en geurig van een zoete, vanilleachtige welriekendheid en op de tabletten en opgehangen aan de zoldering, aan hoog-opschietende, of laag-neerrankende stengels, bloeiden de decoratieve bloemen met hun grillige vormen en hun wonderbaar samen-gevoegde kleuren: zilverwit en rozerood, paars en purper, bruin en geel, met roode vlekjes bespat, of overveegd met lila en zwavelkleurige, of rose en maanblauwe strepen...
Wie hier binnenkwam, kon niet anders dan bevangen worden van verbazing en grenzenlooze bewondering en dankbaarheid om zóó veel schoons, dat de natuur, in overdadigen, onuitputtelijken rijkdom aan de menschenkinderen schonk...
Met teere, voorzichtige hand nam Eva een zieke, wat kwijnende Cyprepedium (= Venusschoentje) uit haar pot. Zij voelde het werkelijk, alsof de plant een levend wezen was, met hetzelfde gevoel als een mensch... Arm, ziek schepseltje, dacht zij, wees maar gerust, je wordt weer beter, hoor... Even moet ik je pijn doen, maar 't is gauw voorbij...
Met een scherp mesje sneed zij alle zieke wortelgedeelten weg tot op het gave vleesch en bond toen de plant op | |
| |
een met water doordrenkt stuk peat. Met liefderijke vingers streelde zij over de hangende bladeren en fluisterdacht: nu zal je wel gauw weer in orde zijn...
En terwijl zij zoo keek en dacht en onwillekeurig naar het welvolbrachte werk bleef staren, een langen tijd, kwam er een ontroering in haar, als zij in haar jonge, onbezorgde leven nog nooit had gekend.
Het was een mengeling van... diepe erkentelijkheid... en zelfvoldoening... en blijdschap om het vervullen van een geliefde taak... het was een gevoel van rust door het besef nuttig bezig te zijn... van vreugde om het goed besteden van den tijd... het was een dankbare waardeering om het kunnen en mogen ontwikkelen harer beste kwaliteiten... het was... het was: geluk.
Ja, het was geluk. Het onzelfzuchtige, reine, zuivere geluk... het geluk, dat met volle teugen mag worden genoten, omdat het zoo puur en zoo mooi-menschelijk is: het geluk, dat in en door het werk ontstaat.
En Eva dacht:
Door Oom en Tante Warnouts ben ik op het denkbeeld van werken gebracht. En om de belooning te verdienen, dáárom alleen ben ik aan werken begonnen!
Maar... als ik den prijs niet behaal, - dan zal ik niet klagen of teleurgesteld zijn... want, door het vervullen van mijn taak naar mijn beste krachten, ben ik al gelukkig genoeg geworden...
|
|