| |
| |
| |
Eerste hoofdstuk Het voorstel van oom en tante Warnouts
Verwachting
Een der vele genoeglijkheden, die de vier nichtjes zich konden veroorloven, nu zij, gelukkig, allen geslaagd waren voor het eind-examen Hoogere Burgerschool, was het roeien met het gezellige bootje, dat Eva Warnouts op haar laatsten verjaardag gekregen had.
Zooals vanzelf spreekt, waren zij allen in de beste stemming.
Na het zware jaar van ingespannen werken, dat met zoo'n mooi succes bekroond was geworden, voelden zij zich allen zoo heerlijk vrij en opgelucht.
De vier nichtjes: Eva Warnouts, Bep Warnouts, Angeline van Eslingen en Rhoda Overmeer, waren óok vier vriendinnen en hadden, behoudens eenige meeningsverschillen en min of meer ernstige kibbelpartijen, altijd goed met elkander overweg gekund. Zij gingen samen uit, zij hielpen elkander voort met schoolvakken, waarvan de een meer dan de ander begreep, wandelden, fietsten, roeiden samen en maakten ook veel gekheid samen, daar zij alle vier een levendige, opgeruimde natuur bezaten.
De zon scheen schuin over het water, dat zachtjes zwalpte tegen de boorden van de boot.
| |
| |
Bep liet haar hand door de rustige golfjes bespoelen, en zei:
- Ik vind, je kan nooit begrijpen, dat water zoo dun is en ijl; als je er naar kijkt, dan lijkt 't net een mollig, gesmolten metaal en je verwondert je, dat 't niet warm is, als je je hand er in steekt.
- Bep ziet de dingen altijd anders dan 'n ander, zei Angeline.
- Ja, en doet ze dat expres, of komt 't vanzelf, vroeg Rhoda.
- O! vanzelf! zei Eva. Niet, Bep? Zulke dingen zette je ook altijd in je opstellen...
- En om die deftigheid en die buitengewoonheid moesten we altijd lachen, zei Angeline.
- Lachen? neen, zei Eva eerlijk. Ik ben wel eens jaloersch geweest op Bep, dat wil ik wel bekennen.
Het gebeurde wel eens meer, dat er over Bep gesproken werd, als ware zij er niet bij. Dat kwam: Bep had iets droomerigs over zich en merkte het dikwijls niet eens, als de andere drie meisjes over haar aan het praten waren.
Over het diepe blauw van den hemel dreven blanke, zonneheldere wolken. Langs de vaart strekten zich wijde weilanden uit, aan den einder bezoomd door donkere, zwaar belooverde boomen. In den omtrek was het stil, zoo vredig stil; een stem uit de verte klonk duidelijk op in de onbewogen lucht, en ergens, heel vaag, waasde een zachte muziek uit een onzichtbare gramofoon.
Zij luisterden naar de stilte; zij genoten van den mooien, zomerschen Julidag; zij vertelden elkaar van hun plannen, nu zij vrij waren, plannen, uitsluitend gericht op vermaak en pleizier.
Want zij waren immers vrij? Zoo verrukkelijk bevrijd van den schooldwang; zij konden nu doen en laten, alles, | |
| |
waar zij maar zin in hadden en behoefden zich niet meer om plichten te bekommeren.
En zij waren jong! en zij hielden van zang en dans en beweging... en van de toekomst stelden zij zich niets anders voor dan vreugde en amusement!
Zij waren allen in de gelukkige omstandigheden, dat zij geen betrekking behoefden te vervullen, iets moesten ‘worden’ om hun eigen brood te verdienen; zij mochten hun eigen liefhebberijen volgen en van dezen gunstigen toestand zouden zij een ruim en heerlijk gebruik maken; nu, reken maar!
Met geestdrift verdiepten zij er zich in, wat zij nu allemaal zouden kunnen doen - en Eva had daarbij bloemen voor oogen en Rhoda mooie kleederen, vervaardigd naar de nieuwste modes en Angeline dacht erover, hoe zij haar eigen kamer inrichten zou... met de nieuwste stalen meubelen, of... En Bep?... die had geen bepaalde ideeën, - die droomde maar, droomde maar...
- Zeg, zei ze opeens, als uit een sluimer ontwakend, en liet haar roeiriem door het water slepen, zoodat het bootje een halven slag draaide, zeg! ik heb een invitatie om vanavond bij Oom en Tante Warnouts te komen.
- Ah! jij óók? vroeg Eva verrast.
- Ja; jij dan óók?
- Ja.
- En ik ook! riep Angeline, en tegelijk riep datzelfde ook Rhoda.
- Wij alle vier?
- Waarom zou dat zijn?
- Wel, ze zullen ons willen fuiven, na ons goed volbracht examen, veronderstelde Eva.
- Of ons 'n cadeau willen geven, dacht Angeline.
- Dan hoop ik, dat ze ons zèlf laten kiezen, zei Rhoda.
| |
| |
- Och, ik vind alles goed, zei Eva. Oom en Tante Warnouts zijn altijd zóó royaal, dat je toch altijd blij moet wezen, met wat ze je geven, of met wat ze doen.
Zij waren het er allen over eens, dat deze uitnoodiging aan hen vieren tegelijk, niets anders beteekenen kon, dan dat de goede, gulle Oom en Tante, die, zelf kinderloos, voor hun nichtjes alles over hadden, hen wilden verrassen, hetzij met een gezelligen avond, hetzij met een aangenaam geschenk.
Zij verdiepten zich nog eenigen tijd in gissingen en gingen toen het bootje terugbrengen naar het schuitenhuis.
In elk geval, - dáárvan waren zij allen overtuigd, - hadden Oom en Tante het goed met hen vóór, en de avond zou hun stellig wel iets heel prettigs brengen!...
| |
Het voorstel
Oom en Tante Warnouts wachtten hun nichtjes in de groote serre van hun ruim en geriefelijk huis.
Steeds beijverden zij zich om voor de kinderen van hun broers en zusters zooveel mogelijk te zijn; de meisjes hadden menig pretje en menig geschenk aan hen te danken, en altijd voelden zij, hoe goed Oom en Tante het met hen meenden en hoe waarlijk veel zij van hun nichtjes hielden.
Zij wachtten in de met groene en bloeiende planten vroolijk versierde serre, terwijl de hooge glazen deuren wijd openstonden naar den geurigen, kleurigen tuin.
Het voorstel, dat zij hun nichtjes wilden doen, hadden zij lang en breed met elkander besproken en zij waren overeen gekomen, alvorens hun eigen plan voor den dag te brengen de meisjes eerst zelf eens te laten praten.
Achtereenvolgens kwamen Bep en Rhoda, Angeline en Eva. Lachend en opgewekt begroetten zij hun bloedver- | |
| |
wanten en elkaar en vlijden zich behagelijk in de groote rieten stoelen met de gezellige, fleurige kussens en babbelden en ‘kwetterden als jonge vogels’, zooals Oom Warnouts altijd zei, die, wanneer het meisjesviertal aanwezig was, de serre altijd zijn ‘volière’ noemde.
- En hoe voelen jullie je nu wel? vroeg mevrouw Warnouts.
- O! Tante! u bedoelt met onze niet eindigende ‘groote vacantie’?
- Verrukkelijk!
- We voelen ons als veulens in de wei!
- En laten violen maar zorgen.
- En? vroeg Oom Warnouts.
- En? vroeg Tante.
- En? vroegen verbaasd de meisjes.
- Wat nog méér, kinderen?
- Tante, wat bedoelt u?
- Begrijpen jullie me niet?... Kijk eens, we voelen natuurlijk best, dat jullie vooreerst wat ontspanning noodig hebt.
- En wie liever dan wij zouden jullie wat onbevangen vreugde gunnen! voegde Oom Warnouts er bij.
- Dat weten we, o, dat weten we! gaven de meisjes grif toe. Maar...
- Zegt u eens, waar u op zinspeelt. Tantetje, toe?
- Wel... zei Tante, en keek haar nichtjes onderzoekend aan. Hebben jullie nooit eens over een levensdoel gedacht?...
- 'n Levensdoel? proestte Rhoda, wat zegt u dat deftig, Tante!
- 'n Levensdoel! herhaalden de andere meisjes en joelden, en schaterden over het gewichtige woord en riepen:
- We zijn nog veel te jong voor een levensdoel!
| |
| |
- We willen ons leven genieten.
- We zijn maar eenmaal jong!
- En we hoeven immers niets te worden!
- Dat is gelukkig niet noodig!
- Vrij! zijn we, vrij en blij!
- O, boe, wat een woord! le-vens-doel!!
Oom en Tante Warnouts, temidden van dit levendig tumult, wisselden een blik.
Zij hadden het wel gedacht: de jonge dingen dachten aan niets dan aan vroolijkheid en pret.
Nu ja, dit was wel heel begrijpelijk en natuurlijk en niet zoo erg in het begin, maar als deze toestand al te lang zou voortduren, dan zouden hun jonge, gevoelige karakters er zich naar gaan zetten en de, in alle opzichten goed ontwikkelde, veelbelovende meiskes zouden onbruikbaar worden als lid van de maatschappij.
En... daarvan waren Oom en Tante overtuigd, ze zouden met hun oppervlakkige, niets-beteekenende levenswijze op den duur niet gelukkig worden. Een bestaan van niets dan pleizier, een aaneenschakeling van louter pretjes, kweekt verveling en... ontevredenheid.
Werkzaamheid; je krachten gebruiken; je energie de wereld ten nutte maken; voelen dat je iets beduidt in het groote wereldgeheel, dat was het eenige, wat je op den duur voldoening verschaffen kon en waardoor je, als je eenmaal oud was, in rustigen trots kon terug zien op je afgelegd leven.
- Ik had gehoopt, jongedames, zei Oom Warnouts, dat jullie uit jezelf begrepen, hoe leeg een leven is, waarin je jezelf als middelpunt stelt, - en...
- Hoe zelfzuchtig dat maakt, zei Tante.
De meisjes werden ernstiger; zij keken elkaar eens aan, in stille verstandhouding; maar elk zag zich in de ver- | |
| |
wachting van een bondgenoote bedrogen.... want... de woorden van Oom en Tante hadden méér indruk gemaakt, dan ze wel wilden erkennen... Al waren zij luchtig van aard, ware zieltjes zonder zorg, toch hadden zij óók genoeg gezond verstand, om in te zien, dat Oom en Tante geen ongelijk hadden...
- Tante... zei Angeline, ja... we begrijpen u wel, maar...
- Wij zijn nog maar zoo kort uit de schoolgevangenschap verlost...
- En om nu dadelijk aan een ‘doel’ te gaan denken...
- Ik zou niet eens weten, wat voor doel ik zou moeten kiezen...
- En ik heb niets geen zin, om dadelijk weer aan 't werk te gaan.
- En wat voor werk?
- Ja, wat voor werk?
- Ik zou 't heusch niet weten!
- Ik kan niets, ik ben voor niets geschikt.
- Ik óok niet!
- Kom, kom, dat zou wel meevallen, lachte Tante. De hoofdzaak is: dat je het wilt.
- Maar... wil ik? twijfelde Angeline.
- Ik... niet, bekende Bep.
- Ik... óók niet, zei Eva.
- En ik óók niet, als ik oprecht ben, zei Rhoda, maar in haar glimlachje school toch wel eenige verlegenheid.
- Laten we, zei Oom Warnouts, eens gemoedelijk met mekander praten, kinderen. Wij zijn oud, en kènnen het leven en de menschen zoo'n beetje. Door eigen ondervinding zijn we wijs geworden, zooals men dat noemt. En, omdat we van jullie houden, en het beste met jullie vóórhebben, daarom willen we jullie graag met onze ‘wijsheid’ en onze levensondervinding ten dienste staan.
| |
| |
- Ja, zei Tante, en weet jullie, waarom we dat zoo goed kunnen, meisjes? Omdat... ik, toen ik nog jong was, precies zóó in 't leven stond als jullie nú. Ik was in precies dezelfde omstandigheden en hoefde niets te ‘worden’. Wel, ik vatte het leven louter als een pretje op; ik dacht alleen aan mezelf, en ‘voelde’ me verschrikkelijk, zooals men dat noemt.
Toen kwam Oom, en we trouwden. Ik bleef dezelfde, en leidde 'n leventje van vroolijken Frans. En Oom liet me m'n gang gaan, en verwende me, zoodat ik hoe langer hoe egoïster en eigengerechtiger werd.
- Zóó erg was 't niet, vergoelijkte Oom. Je was jong en onnadenkend, en...
- Toen... kreeg Oom tegenslag in zaken. En ik... denk je, dat ik hem hielp en opbeurde, zooals een liefhebbende vrouw behoort te doen?... Ik... ik deed niets dan huilen en klagen en jeremieeren, en maakte Oom's leven nog veel moeilijker dan 't behoefde te zijn.
- Zóó erg was 't niet, protesteerde Oom weer, maar Tante, met haar lieve, zachte, en toch vaste en besliste stem, ging voort:
- Zoo erg was 't wèl, kinderen, helaas. En toen Oom me vriendelijk en bescheiden vroeg, hem eens met dit of dat te helpen (hij dacht, dat dit me wat afleiding geven zou) weigerde ik nukkig, of deed alles met zóó'n tegenzin, dat Oom heelemaal mismoedig werd.
Toch schijn ik eens iets (ondanks mezelf, hoor!) zóó goed te hebben gedaan, dat Oom er werkelijk door geholpen werd, en hij prees me zóó, dat ik... trotsch werd op mezelf.
Nu... toen ik eenmaal zóóver was, kreeg ik langzaamaan pleizier in mijn werk. Oom leerde me boekhouden en kantoor-werkzaamheden... en...
| |
| |
- Sindsdien, totdat we ons terugtrokken uit de zaken, is je Tante mijn dappere, trouwe, werkzame compagnon geweest, - en samen hebben we de zaak er weer boven-op gebracht.
- En... willen jullie wel gelooven, kinderen, dat ik nooit zoo gelukkig ben geweest, als toen ik mezelf had overwonnen, en schouder aan schouder met Oom stond, in den zwaren strijd om het bestaan?
De meisjes hadden stil en aandachtig geluisterd, en waren onder den indruk van het ernstig verhaal.
- Maar u had Oom, wierp Eva in het midden.
- Ja, met iemand te werken, is wèl zoo aangenaam, vond ook Angeline.
- Als ik iemand vind, ‘om schouder aan schouder’ mee te staan, dan wil ik 't dadelijk doen, zei Rhoda, en Bep voegde er ondeugend aan toe:
- Kunt u ons zóó iemand beloven, Tante?
- Neen, kinderen, dat kan ik niet, zei Tante, met een glimlachje ingaande op de scherts. Maar laat ik er jullie dit bij zeggen: als je getrouwd bent, als je van iemand houdt, dan is alles juist véél zwaarder en moeilijker, omdat je niet alleen voor jezelf hebt te zorgen, maar óók nog de verantwoordelijkheid draagt voor 'n ander.
- Onze overweging, zei Oom Warnouts was nu aldus:
't Is mogelijk, dat jullie 't op 't oogenblik geen van vieren noodig hebt, om te werken voor je brood.
Maar, ten eerste weet je natuurlijk nooit, of dat altijd zoo blijven zal. Tegenslag kan er altijd komen, je hebt dat aan mij gezien.
Ten tweede is ledigheid de bron van alle kwaad. Alleen door je talenten niet onder de korenmaat te zetten, maar ze te ontwikkelen en te gebruiken, leid je een menschwaardig bestaan.
| |
| |
En ten derde zijn jullie alle vier in de gelukkige omstandigheid van te kunnen kiezen. Daar de nood bij jullie niet dringt, behoef je niet 't eerste 't beste maar aan te pakken. Jullie kunt zorgvuldig overwegen, welke werkkring 't beste bij jullie aard en aanleg past. En dat is een groot voorrecht, dat je wèl waardeeren moogt!...
- U zou dus willen, dat... begon Eva.
- Dat we iets gingen uitvoeren?
- Maar wat zoo ineens!
- Veel zin heb ik niet, zuchtte Rhoda.
- M'n tegenwoordige leven bevalt me zoo goed... zei Angeline met een guitigen blik.
- Ja, ja, ja, 't is ook niet onze wensch, dat je je halsoverkop in 't een of ander storten zal, alleen om ons pleizier te doen, zei Oom. Jullie moeten toegeven uit overtuiging, anders geeft 't niets.
- We voelen wel... dat u gelijk hebt, erkende Bep. Maar...
- Dat is alvast een begin, lachte Tante Warnouts. En 'n goed begin zelfs! Maar nu niet aankomen met te veel ‘maren’. ‘Maren’ kan je altijd vinden, die liggen maar zóó voor 't opscheppen, en...
- En... we hebben bovendien nog niet uitgesproken, zei Oom.
- O! wat dan?
- Ja, en in hoofdzaak komt 't juist hier op aan, lachte Oom geheimzinnig. We hebben immers 'n voorstel?
- Ja! ja! dat is waar.
- O, vertel, Oom!
- We zijn zóó nieuwsgierig!
- Wat kan 't zijn?
- 't Is dit, zei Oom Warnouts.
| |
| |
Hij keek de vier meisjes één voor één lang en aandachtig aan, en zei toen:
- Je Tante en ik zijn 't volgende overeengekomen:
Jullie alle vier kiest je, in overeenstemming met je aanleg en je natuur, het een of andere doel, Wat, - daarin laten we je volkomen vrij, als 't maar iets is, waar toekomst in zit.
Nu. Dus om te beginnen doen jullie de een of andere keuze, en je gaat je dan daaraan wijden met al je gedachten en al je kracht. Je Tante en ik geven je zes maanden tijd, en verwachten daarna de resultaten te hooren.
Op de levendige gezichten van de meisjes spiegelden zich de meest verschillende gewaarwordingen af.
Rhoda had snel haar hoofd gebogen, want... zij wilde haar, niet zeer prettige verbazing verbergen, die haar beving, toen Oom zoo eigenmachtig over hun aller doen en laten beschikken wou. Zij hield veel te veel van Oom en Tante en was hun veel te dankbaar voor alle ondervonden hartelijks en liefs... maar anders zou zij misschien wel hebben gezegd: Is dat niet een zaak van onze ouders, Oom, om aldus over onze toekomst te beschikken?... Maar nu zweeg zij, en boog haar hoofd, opdat Oom noch Tante de uitdrukking van haar gezicht zou kunnen zien.
Ook in Eva was een groote verwondering gekomen, omdat Oom op deze wijze zich met hun leven bemoeide. Doch zij wachtte af, wat er verder zou worden gezegd, evenals Angeline, wie de inmenging van Oom niet zeer beviel, maar die zich bedwong tot Oom zou hebben uitgesproken.
En Bep... een hoogroode kleur steeg haar hoe langer hoe warmer naar het hoofd... een levendoel...! Zij had feitelijk al een keuze gedaan, een prachtige, prachtige! als je het goed beschouwde, - maar haar plan tot dusverre nog niet gezien als een bepaald ‘doel’.
| |
| |
Maar ook zij hield zich in, en wachtte totdat Oom zou hebben uitgesproken.
...Je Tante en ik geven je zes maanden tijd. En verwachten daarna de resultaten te hooren...
Wat beteekende dit? ‘Je Tante en ik geven je zes maanden tijd’?... Zes maanden tijd... en verwachten daarna de resultaten te hooren... Ja, Oom en Tante waren altijd engelen geweest... maar... zij hadden toch niets over hen te zeggen...?
- Ja, zei Oom, met een guitig lachje. Nu denken jullie: wat een toon slaat die Oom van ons aan! Hoe durft hij ons zoo de wetten te stellen! Maar, kinderenlief, nu komt 't eigenlijke nog. En dat is dit:
- Na zes maanden van nu af gerekend, - dat is, laten we zeggen 1 Januari van het nieuwe jaar, - verwachten dus Tante en ik den uitslag van jullie pogingen te hooren. Want, - en nu kòmt het:
Degene, die naar ons oordeel het best is geslaagd... bieden we een Europeesche reis aan, te maken met je Tante en mij, door Frankrijk, Zwitserland, Italië, Zuid Duitschland en door Noord Duitschland terug naar huis.
- Oom! Oom! klonken de verrukte kreten, en de meisjes vlogen óp en snelden naar hun Oom en Tante toe, en kusten en omhelsden hen, en riepen met stralende gezichten:
- Méént u 't?!
- 'n Europeesche reis!!
- Eenig! eenig! reuze!
- Kalm, kalm, lachte Oom Warnouts. Bedenk, jonge dames, dat één den prijs maar winnen kan.
- O! riep Bep onstuimig, dat is gemakkelijk genoeg. Ik weet al, wat ik ga doen, - ik...
- Neen, neen, riepen Oom en Tante snel, niets zeggen, | |
| |
nú nog niets zeggen! Wij willen er op 't oogenblik nog niets van weten, wat jullie plannen zijn. Je moet zèlf beslissen, zèlf nauwkeurig nagaan, waarnaar je hart je 't meeste trekt. Wij geven geen raad, wij bemoeien ons met niets, wij wenschen niet den minsten invloed op jullie uit te oefenen, en zelfs willen we voorloopig niet weten, wat je gekozen hebt. Onze belooning geldt niet het kiezen, maar het volbrengen.
En nu, meisjes, wat zeggen jullie van ons plan? Doen jullie allemaal mee?
- Ja! ja! en van harte graag!
- Natuurlijk! natuurlijk!
- Dat spreekt toch vanzelf!
- En óók dat we ons best zullen doen!...
Oom en Tante moesten lachen om deze plotselinge geestdrift; zij gaven elkander een knipoogje, want zij begrepen, dat zij door hun voorstel, het jonge viertal een duwtje in de goede richting hadden gegeven.
En, och, of het de meisjes in de eerste plaats te doen was om de ‘reis’, en niet om de zekerheid iets nuttigs te worden, wat kwam dat er op aan? De teerling was geworpen; de kinderen zouden iets gaan aanpakken, èn zoo ernstig mogelijk hun best doen. En dàt was het, wat Oom en Tante Warnouts, die den arbeid in het leven als den grootsten zegen beschouwden, voor de jonge dingen, van wie zij zóóveel hielden, hoopten en verlangden.
| |
Eva in haar huiselijke omgeving
Eva was naar huis gesneld, zóó opgewonden, dat de gedachten over elkaar heenbuitelden in haar hoofd.
Het hoogtepunt van haar enthousiasme was natuurlijk de reis.
| |
| |
Een Europeesche reis!...
De goeierds, de lieverds, die Oom en Tante Warnouts waren, om hun zóó iets verrukkelijks in het vooruitzicht te stellen!
Wat zei Oom ook weer?
Frankrijk... Zwitserland... Italië... stel je voor, Italië!! Zuid Duitschland, Noord Duitschland... wèl, dat was immers de heele wereld, die voor hen openging!... Ja, zij had al zoo lang verlangd, naar ‘het buitenland’; tot dusverre was dat heerlijke genot ‘reizen’ nog niet voor haar weggelegd; elken zomer weeraan trokken zij naar hun buitenhuisje in Soeren, - en dat stond ditmaal óók weer te gebeuren.
O, het was er prettig genoeg, zóó niet!
Je was er zoo vrij als een vogel in de lucht; de atmosfeer was er zoo frisch en licht: ‘gezondheid met lepels’ noemde Moeder het. En Vader had er een prachtigen tuin aangelegd; daarin te werken was zijn lust en zijn leven, en zij hielp hem dolgraag daarbij.
Maar... een reis!!
Dat was nog heel iets anders. En zij begon te droomen van allerlei steden met hun bezienswaardigheden en wondermooie landschappen en vreemde menschen en musea en schouwburgen en schitterende winkels... tot het haar bijna duizelde van verwachting en vreugd.
Zij zag zich in haar verbeelding bergen beklimmen, met motorbooten varen over betooverend blauwe meren en dwalen door onbekende bosschen, in de steden gebouwen bewonderen, historische plekjes bezoeken, monumenten voor beroemde personen bekijken; in de hôtels deelnemen aan overdadige diners met allerlei onbekende spijzen... en zij nam zich vóor een oneindig aantal prentkaarten te verzamelen en ook een schrift mee te nemen | |
| |
om aanteekeningen te maken... dan hield zij haar heele leven een duidelijke herinnering aan de reis.
Zij begon nog wat harder te loopen, om Vader en Moeder zoo gauw mogelijk deelgenoot te maken van het haar wachtend geluk.
Maar... temidden van haar haastigen loop, bleef zij opeens stokstil staan.
‘Het haar wachtend geluk’?...?
Ja! dat was nog de vraag! Dan moest zij de uitverkorene wezen, en... wie kon zeggen, of Angeline, of Bep, of Rhoda haar niet overvleugelen zou?!
Haar hart begon stormachtig te kloppen bij deze gedachte. Zij had zich al zóó vereenzelvigd met de gedachte, dat zij, zij, Eva zou meegenomen worden...
En toen, met een ruk, wierp zij energiek haar hoofd in den nek.
Wel! dat lag toch aan háár? Zijzèlf kon er toch alles aan doen, of zij den prijs won of niet?
Zij haalde diep adem en voelde zich nu weer gerust na haar korten schrik, ja, ontsteltenis. Het lag aan haarzèlf, dat was een heele gerustheid, want... nu, zij zóu haar best wel doen, daar kon je staat op maken!...
Zij trof haar ouders rustig bijeen gezeten, in de huiskamer aan.
Eva was de oudste dochter; ná haar kwam een broer, die naar Wageningen zou gaan, en nog een kleiner broertje.
Het was een rustig gezin; haar ouders leefden geheel met de kinderen mee en Eva had de natuurlijke gewoonte, om alles met haar Vader en Moeder te bespreken.
- Is u alleen? dat is prettig, riep zij, nog rood en opgewonden en boordevol van haar groote nieuws.
| |
| |
- Ja, de jongens zijn al naar bed. En wat hàdden Oom en Tante Warnouts?... was er iets bizonders?
- Ja! knalde Eva er uit. Ja! ja! ja! en in snelle vaart, bijna struikelend over haar woorden, vertelde zij alles van Oom en Tante's edelmoedige voorstel.
- Maar dat is een prachtig plan, waardeerde haar Vader, en Moeder, blij, zeide:
- Hoe mooi, hoe heerlijk! dat moet je zien te verdienen, kind!
- Dat ben ik met u eens, gloeiend eens! lachte Eva.
- Maar hoe wil je dat aanleggen, opperde haar Vader.
- Ja, hoe!
Dát was niet het punt, waarover Eva het meeste had gedacht... en dát was 't nog wel, waar 't het meeste op aankwam!!
- Dat weet ik nog niet, zei ze, maar dat zal wel komen.
- Neen, neen, zoo luchtig moet je daar niet overheen loopen. Dat is toch 't eerste en 't belangrijkste.
- Ja, ja, u hebt natuurlijk gelijk, zei Eva. En toen lachte zij:
- 't Is gek, maar ik weet wèl, wat ik beslist niet wil doen, of liever, waar ik niet geschikt voor ben!
- Nu, dat is alvast een begin, vond haar Vader. Dan blijft ten slotte over, waar je wèl zin in hebt.
- Laat eens hooren, wat we moeten uitschakelen, vroeg haar Moeder.
- Wel, ik kan geen onderwijzeres worden en geen apothekeres, geen kantoorjuffrouw, ratelde Eva af en geen studente, geen assistente in een kliniek, geen winkelmeisje, geen tooneelspeelster, geen armenbezoekster, geen gezinsverpleegster, geen collectrice van de staatsloterij, geen boekhoudster en geen...
Zij moest even ophouden, om adem te scheppen.
| |
| |
- Jij noemt óók maar op, wat je 't eerste voor den mond komt, zei haar Vader, en alle drie moesten zij hartelijk lachen.
- En voor 't huiselijke leven deug je óók niet bizonder, glimlachte haar Moeder, die Eva'tje honderdmaal tot huishoudelijke werkjes had willen zien te krijgen, maar er nooit in was geslaagd.
- Nu ja, - huishoudelijk werk zou me toch zeker den prijs niet bezorgen, veronderstelde Eva luchtig.
- Waarom niet? vroeg haar Moeder. Oom en Tante legden, als ik 't goed begreep, niet den nadruk op wat je deed, maar op hoe je 't zou doen.
- Dat is waar, zei Eva vlug. Maar Oom en Tante drongen er vooral op aan, dat we iets zouden kiezen in overeenstemming met onzen aard en aanleg, triomfeerde zij.
- En je aanleg ligt niet precies in 't huishoudelijke, dat moet ik je toegeven, glimlachte haar Moeder.
- Neen, en ook niet in de muziek, en ook niet in teekenen, en ook niet in handwerken... als ik zoo eens mijn liefhebberijen naga, dan... houd ik 't meeste, of eigenlijk alleen van bloemen en planten.
- Maar is dat dan niet iets moois, iets heel moois? vroeg haar Vader. Zou je daarin niet iets kunnen verzinnen?
- O! riep Eva opgetogen. O!... o!... o!... Vader! ja! ja! Dat is 'n schitterend idee! O, dat doe ik! dat doe ik! dat doe ik!...
- ‘Dat doe ik’, - goed en wel, zei haar Vader practisch. Maar wàt?
- Wat? wat? O, ik vind wel iets! ik heb tijd genoeg! Ik zal een nieuwe bloem ontdekken...
- Haha, lachte haar Vader.
- Of 'n nieuwe variatie maken... oranje seringen...
| |
| |
- Zijn er al. En weet je wel, hoe lang dat duurt, om 'n bloem een andere kleur of anderen vorm te geven?
- Neen, zei Eva ongeduldig. Maar...
- Om de roode geranium wit te krijgen, zijn meer dan een millioen planten noodig geweest.
- Dan iets anders, zei Eva, niet ontmoedigd. Ik zal een prachtigen tuin aanleggen, met geschoren taxis-hagen, en met allerlei dieren en figuren; zooals we dat op de tentoonstelling van de Maatschappij voor Tuinbouw en Plantkunde hebben gezien; weet u nog wel? Zoo grappig waren die groene dieren... Of... zou 't wáár zijn, dat 't jaren duurt, eer ze zóó zijn gegroeid?... Of... nou ja, dan maar 'n ander soort tuin...
- Die zal in December niet heel bloeiend staan, vreesde haar Vader.
- Ach, neen, natuurlijk niet... Dan... dan... wel! dan bijvoorbeeld... 'n broeikas... 'n orchideeën-kas! o, Vader, Moeder, mag ik dát?!
- Weet je, wat we doen zullen? glimlachte haar Vader: Niet zoo heetgebakerd een besluit nemen. We zullen er allemaal eens rijpelijk over denken, en er dan nog wel eens samen over spreken.
- En nu gauw naar bed, 't is al laat, zei de Moeder en kuste de gloeiende wang van haar dochter, toen die haar een nachtzoen kwam brengen. En zij en haar man zagen het opgewonden meisje glimlachend na. Zij vonden het heerlijk, dat hun broer en schoonzuster de energie hunner nichtjes geprikkeld hadden, zoodat zij nu allen besloten waren, iets te gaan doen en hun tijd niet in ledigheid door te brengen.
| |
| |
| |
Rhoda en haar thuis
Langzaam, in diep nadenken verzonken, wandelde Rhoda naar huis.
Zij behoefde zich niet te haasten; geen liefhebbende Moeder wachtte haar op, aan wie zij haar nieuws glorieus meedeelen kon; Rhoda was een halve wees; nog jong had zij reeds haar Moeder verloren, en daar zij bovendien eenig kind was, had zij het wel zéér eenzaam thuis.
Haar Vader was een stil en terug-getrokken man, die nog stiller en terug-getrokkener was geworden na den dood zijner vrouw.
Rhoda had weinig aanspraak aan hem; zij zag hem alleen aan de maaltijden, want de avonden bracht hij op zijn studeerkamer door, waar zij hem tegen elf uur plichtmatig een nachtgroet kwam brengen.
Hij was ‘goed’ voor haar, o, ja, zeker; in zooverre, dat hij haar in het redelijke nooit iets geweigerd had; hij liet het haar aan niets ontbreken, gaf haar een ruim maandgeld en vroeg daar geen verantwoording van; hij stond haar verschillende kleine genoegens toe; het aanschaffen van boeken, het lid worden van de een of andere club; maar... nooit gaf hij haar eens een liefkoozing of een kus; nooit maakte hij eens een opgewekt grapje, nooit vroeg hij eens met belangstelling naar haar vriendschap met andere meisjes, haar vorderingen op school, haar voorkeuren voor muziek, sport of lectuur...
En de Juffrouw, die nu reeds een jaar of acht het huishouden bestuurde, was in alle opzichten volkomen voor haar taak berekend, alles liep vlot en geregeld, het huis zag er keurig uit, de dienstboden waren goed voor hun werk, de maaltijden smakelijk toebereid... en wat kleeding en uiterlijke verzorging betreft, had Rhoda nooit klachten | |
| |
gehad; maar liefde had Juffrouw Korte niet aan het eenzame kind gegeven, daar de Juffrouw veel meer een nuchter verstand dan een gevoelig hart bezat.
Vrijheid, algeheele vrijheid, - het ideaal van alle jonge menschen, was voor Rhoda altijd eer een beklemming en een verdriet geweest.
Hoe graag had zij thuis eens iemand deelgenoot gemaakt van haar verwachting, haar hoop, haar plannen, neigingen, illusies, gevoelens, - maar, neen, zoodra zij thuis kwam, was het als viel er een domper op haar opgewekte stemming en moest zij zwijgen over wat haar het meeste ter harte ging.
Zij kon wel spreken, natuurlijk, en alles vertellen, wat haar vervulde, maar de koelheid, waarmee haar berichten werden ontvangen, stelde haar bitter teleur, zoodat zij er maar mee eindigde en alles opsloot in zichzelf.
Gelukkig, dat zij met haar drie nichtjes een prettigen omgang had en veel aandacht voor haar omstandigheden vond bij de goede, lieve Oom en Tante Warnouts.
Maar aan de koude ongezelligheid thuis, de kille onverschilligheid, - had zij nooit kunnen wennen.
O! dacht zij, met hartstochtelijk verlangen, - aan niemand is zoo'n buitenlandsche reis beter besteed dan aan mij!
Eva, Angeline, Bep hebben allen een prettig thuis, - ik... ik ben altijd alleen, met niemand die om me geeft...
O! wat zou zij genieten! met welk een gretige belangstelling zou zij kennis nemen van al het vreemde en nieuwe, - en dan, aldoor in het aangename gezelschap van Oom en Tante Warnouts te wezen, - dat was toch zeker óók wel iets waard!
Zij schelde aan haar huis; de Juffrouw deed haar zelve open:
| |
| |
- Gelukkig, dat je er bent, Rhoda; ik ben moe van den grooten kamerdag, maar wou niet naar bed gaan, eer je er was. Je chocola is aangeroerd, je hebt alleen 't electrische keteltje in te schakelen en kokend water bij te schenken. Heb je nog iets noodig, kan ik nog iets voor je doen?
- Neen, dank u, zei Rhoda, na een onmerkbare aarzeling. Gaat u gerust naar bed.
De Juffrouw deed de voordeur zorgvuldig op de knip, maande Rhoda nog aan, als ze de huiskamer verliet, niet te vergeten, de lichten uit te doen en ging naar boven, na den gewonen groet.
- Welterusten, Rhoda.
- Nacht, Juffrouw. Welterusten.
Rhoda trad de verlaten huiskamer in. Haar chocola stond klaar, met een trommeltje beschuitjes; zij had niets anders te doen dan even warm water te maken en den kop vol te schenken... Ach, ja, het ontbrak haar aan niets, maar...
Zij zuchtte.
Een seconde had zij de aanvechting gehad, om de Juffrouw iets van haar mooi vooruitzicht te vertellen; maar zij had die opwelling bedwongen: de Juffrouw zou maar met een half oor luisteren, verstrooid zeggen: ‘dat is heel mooi, ja’, - en dan hunkeren om naar boven te gaan, - zij was immers zoo moe na den ‘grooten kamerdag’!
Rhoda dronk haar chocola; bracht den gebruikten kop in de keuken, - zooals haar van kind-af was geleerd en knipte overal plichtmatig de lichten uit.
Toen ging zij naar boven, naar haar Vader's kamer.
Zij vond hem, zooals gewoonlijk, voor zijn schrijftafel; hij keek even op, toen zij binnen kwam, maar in de houding van iemand, die duidelijk laat merken, dat hij gestoord wordt.
| |
| |
- Hebt u 'n oogenblik voor mij, Vader? vroeg Rhoda.
- 'n Oogenblik... zeker, antwoordde haar Vader, maar de herhaling van het woord ‘oogenblik’ liet Rhoda begrijpen, dat zij het niet te lang maken moest.
Zij voelde zich een seconde zóó ontmoedigd, dat zij dacht:
Och, waarom val ik Vader met mijn aangelegenheden lastig. Hij stelt er immers niet het minste belang in, niet het geringste...
Toch zou zij het nog eenmaal probeeren, - want, wat zij vertellen wou, was gewichtig genoeg!
- Vanavond, zei ze, ben ik met Eva, Bep en Angeline bij Oom en Tante Warnouts geweest. Ze hadden een voorstel aan ons vieren.
- En dat was?
- Dat we ons elk 'n levensdoel zouden kiezen om ons daaraan te wijden. Over zes maanden moesten we hun dan de resultaten mededeelen. En degene, die naar hun inzien het beste was geslaagd, zouden zij als belooning meenemen op een Europeesche reis.
- Ah! dat is mooi.
- Ja, vindt u niet? 'n Reis door Frankrijk en Zwitserland, door Italië en Duitschland...
- Dat is mooi, herhaalde haar Vader. Toen dwaalde zijn aandacht al weder af en hij zei:
- Dan mag je wel goed je best doen, om die belooning te verdienen.
- Ja, ja, natuurlijk. Maar wát moet ik doen?
- Ja, wat, zei haar Vader verstrooid. Daar moet je dan maar eens goed over denken.
Ondanks haarzelve ontsnapte Rhoda een diepe zucht. Zij bedwong den lust, om onstuimig te roepen:
En wilt u met 's met me mee denken, me helpen, me | |
| |
raad geven?... U is toch degene, die me 't naaste staat, u is m'n eigen Vader... wáár moet ik gaan als ú me niet bijstaat met gedachte en daad?...
Maar zij beheerschte zich, zooals zij al honderden malen had gedaan, en liet haar Vader met rust.
- Ja, zei ze, er goed over denken, dat zal ik. Goedennacht, Vader.
- Goedennacht, kind.
Rhoda, in haar eigen kamer, zette zich in een leunstoeltje en sloot de oogen.
Vreemd, dat zij zich, na dezen prettigen en veelbelovenden avond, zoo triest en geestelijk afgemat voelde.
Zij moest nu juist blij zijn, en vol geestdrift aan het beramen gaan van een plan.
Maar... doelloos lagen haar handen in haar schoot. En haar hersenen werkten zoo traag, als zij dit altijd in momenten van teleurstelling en droefheid deden.
...Dan mag je wel goed je best doen, om die belooning te verdienen... En wát je zal doen? Daar mag je dan wel eens goed over denken...
Je best doen... goed over denken... die vage aanmoedigingen, waar zij natuurlijk niets aan had, die sprak haar Vader tot haar, en niet de eerste de beste vréémde...
Zij voelde zich zóó verslagen en pijnlijk-verdrietig, dat zij dacht:
Wil ik morgen Oom en Tante maar even opbellen, en hun zeggen, dat ik niet meedoe? Dat ik niets kan bedenken en de kans overlaat aan de andere drie?...
Maar neen, dat was toch ál te laf. En had zij niet juist vanavond, in hartstochtelijk verlangen gedacht:
Aan niemand is zoo'n buitenlandsche reis beter besteed dan aan mij?...
| |
| |
Och, wat gaf het, of haar Vader weinig of geen belangstelling toonde? Dat was zij immers van hem gewend! Altijd had zij voor zichzelve moeten beslissen, had hij haar vrij gelaten, en, zij was er trotsch op, te kunnen erkennen, dat zij die vrijheid nooit misbruikt, en nooit laks bij de pakken neergezeten had. Neen, ofschoon nooit iemand haar eens een aansporing gaf, of een woord van lof, had zij op school toch altijd flink gewerkt en behoorlijk alle overgangsexamens en het eindexamen volbracht.
En nu zou zij zich willen terugtrekken van den wedstrijd, zij, die zóó goed haar verstand bezat, en zóóveel capaciteiten had?... Dát was te dwaas. De kwestie was alleen: wát zou zij verzinnen?
En terwijl zij hier eenzaam te peinzen zat, kwam er nóg een gedachte in haar, die haar nog grooter lust gaf, om deel te nemen aan het plan.
Het was deze gedachte:
Wat zou mijn leven zijn zonder doel? Wat zou ik met al mijn dagen moeten beginnen, wanneer ik niets had, om me aan te wijden? Nu, nú al voel ik me dikwijls zoo leeg van binnen, zoo eenzaam, zoo troosteloos... en dán het vooruitzicht, dat het altijd zoo zal zijn, dat ik tot niets nut ben, dat alle gaven, die ik bezit, ongebruikt blijven, en al mijn krachten onontwikkeld... o, dat is niet te dragen...
En toch... als die goede, verstandige Oom en Tante niet met dit mooie voorstel gekomen waren, dan zou ik een, op de wereld, totaal overbodig schepsel gebleven zijn.
En zij voelde, hoe dankbaar zij die wijze, lieve menschen moest zijn, die haar een weg gewezen hadden, om aan haar innerlijken onvrede en haar uiterlijke ledigheid te ontkomen.
Ja! zelfs al was er geen belooning aan verbonden, dan nóg moest zij dankbaar wezen... want zij voelde het nu | |
| |
zoo diep, dat haar toekomst vaal en eentonig, en vervelend, vervelend, vervelend zou zijn geweest, zonder doel, zonder werkzaamheid.
Zij richtte zich op, met een energieke beweging van het hoofd. Och, als je jong bent en de zweep van de bittere noodzaak zit niet achter je, dan laat je je maar gaan, en leeft voort in de sleur. Maar nu was het uit daarmee! Zoodra zij iets had bedacht, ging zij aan den slag, - en dan zou je eens zien, hoe zij zich weren zou!...
Nu gold het nog alleen maar, iets te bedenken...
Zij stond op, om naar bed te gaan en aldoor, terwijl zij haar kleederen aflegde, dacht zij na, dacht zij na.
De zaak was natuurlijk niet om maar het eerste het beste aan te pakken, alleen maar om iets te doen. Neen, zij moest wel degelijk rekening houden met haar aanleg en aard, zooals Oom en Tante hadden gezegd... en zien te ontdekken, wat haar roeping was.
Aardig japonnetje, dit. Geheel op háár aanwijzingen gemaakt. En de schoentjes, die zij erbij had laten vervaardigen, - van dezelfde gestreepte zij als de jurk, - waren iets nieuws, - en om dit oorspronkelijke idee hadden de andere meisjes haar benijd.
O, zij had veel smaak, dat werd algemeen gezegd. Een goed inzicht om zich te kleeden, veel oog voor kleuren, voor de verhoudingen, voor de keuze der materialen... en...
Eensklaps bleef zij roerloos staan tegenover haar beeld, dat zij zag in haar spiegelkast. Zij keek, zij keek naar zichzelve, met een diepen, aandachtigen ernst, en onderwijl werkte haar brein met een snelle, heftige kracht: kan ik met deze eigenschappen niet iets doen? kan ik ze mij niet ten nutte maken... kan ik niet... kan ik niet... een modehuis oprichten, waarvan ik de directrice ben en aan alle | |
| |
ondergeschikten mijn aanwijzingen geef?... Een modehuis... een door en door Hollandsch modehuis... waar gewerkt wordt met uitsluitend Hollandsche producten... waar alleen Hollandsche krachten arbeiden... waar, aan het hoofd staat een Hollandsche... om te bewijzen, dat onze vrouwen zich niet altijd naar het buitenland behoeven te begeven, om goed gekleed te zijn, omdat zij in Nederland best terecht kunnen... O! o! juichte zij innerlijk, ik heb het gevonden... ik heb het gevonden!
Zij moest er om glimlachen, zooals haar gezicht veranderd was, in de enkele oogenblikken, dat zij zich in den spiegel bekeek.
Hadden haar oogen haar eerst dof en droevig aangeblikt, nu straalden en flonkerden ze haar tegen, met nieuwen moed, met nieuwe kracht, met nieuwe energie bezield!
O, welk een andere Rhoda legde dien avond haar hoofd op het kussen. Verrukkelijk... verrukkelijk, dat zij iets had gevonden, - en dat zij iets had gevonden, wat zóó geheel met haar innerlijkste neigingen strookte...
Natuurlijk moest zij geld hebben, om haar zaak te beginnen. Maar zij was blij, dat zij haar Vader daar niet om behoefde te vragen: zij bezat haar moederlijk erfdeel, dat zij zeker nooit beter zou kunnen gebruiken dan tot verwezenlijking van haar plan. Haar Vader zou het in dit opzicht wel met haar ééns zijn. En het was haar een dubbele vreugde, te bedenken, dat zij het aan haar Moeder te danken zou hebben, dat zij in de toekomst een werkkring had, - een heerlijk levensdoel.
| |
Angeline en haar broer
Vol blijde gedachten had Angeline van Eslingen zich naar haar huis begeven.
| |
| |
Onderweg had zij loopen denken, ernstig en diep, wat, wát, wat ter wereld zij zou verzinnen, om den prachtigen prijs te winnen.
Reizen! reizen! het was van kind-af haar lust en haar leven geweest.
Zij herinnerde zich nog, hoe zij eens met haar ouders, broer en zusje gelogeerd had te Ubbergen in een huis, dat nogal hoog was gelegen en hoe je, als het helder weer was, tot over de Duitsche grens kon zien.
Opgetogen, letterlijk opgetogen, was zij, toen haar vijf jaar oudere broer Henri haar, beiden op fietsen, meegenomen had op een tochtje over de grens.
- Ik ben in Duitschland geweest! ik ben in Duitschland geweest! had zij gejuicht en toen zij, na de vacantie, weer op school terugkwam en de meisjes elkaar vroegen, waar zij met de vacantie waren geweest, had zij met stralende oogen, zegevierend geantwoord:
- Ik? In Duitschland!!
Toen was zij nog maar heel klein. Later was zij meegenomen naar Brussel... heerlijk had zij dat gevonden!... en was met haar familie naar de Ardennen geweest en naar Kleef. Zij had dus nogal iets van de wereld gezien, maar... alles zoo'n beetje ‘in de buurt’. Nú... werd haar een Europeesche reis aangeboden om van te droomen, om van te watertanden... stel je voor, verbeeld je, denk je er eens in: Parijs zou zij zien... Parijs!! en heel Frankrijk en heel Zwitserland en heel Italië en heel Duitschland... (niet alleen maar eventjes over de grens!) O, 't was een wonder, dat ze niet honderd voet in de lucht sprong en geen kreten uitstiet als een verrukte vogel!!
Moes, Paps en Henri waren natuurlijk nog op, aan dezen kon ze dadelijk haar heerlijke nieuws vertellen.
| |
| |
In de eetkamer vond zij haar drietal aan de avondboterham.
- Wil jij nog een sneedje? vroeg Moes, die den gezonden eetlust van haar dochter kende, maar Angeline riep:
- O, Moes, neen! Eten zou ik nu niet kunnen... ik ben veel te vol van mijn groote nieuws.
- Je groote nieuws? dat is zeker goed nieuws, zei Moes, die het glanzende gezicht van Angeline met genoegen bekeek.
- Heb je de honderdduizend getrokken? vroeg glimlachend haar Vader.
- Heb je een huwelijksaanzoek gehad? plaagde haar broer.
- Beter dan dat! beter dan dat! jubelde Angeline vroolijk. Ik kan, als ik wil, 'n Europeesche reis gaan maken!!
- Hè?...
- 'n Europeesche reis?
- Zóó maar in je eentje?
- Neen, natuurlijk niet in m'n eentje, met Oom en Tante Warnouts.
- Kolossaal!
- Niet te gelooven!
- Gaan ze zelf op reis, en mag jij mee?...
- Ja, als ik wil... 't Hangt alleen maar van m'n wil af...
- Alleen van je wil?... Nu, dan zou ik maar gauw ja zeggen, lachte haar Vader.
- Ja... van m'n wil... en van nog iets anders, zei Angeline.
- Van wat dan?
En toen deed Angeline het heele verhaal, en de drie toehoorders roemden de edelmoedigheid van Oom en | |
| |
Tante ten zeerste, maar tegelijk dachten zij: Welk een practisch inzicht, hoe goed, hoe verstandig...
- En dus ben jij van plan den prijs te verdienen?
- Natuurlijk, Vader!
- En waarmee?
- Ja... dat weet ik nog niet.
- Nu, dan moeten we toch gauw probeeren 'n beer te vinden, dien je schieten kan, schertste Henri, want je was al mooi op weg, zijn huid te verkoopen!
- Verzin jij wat voor me...
- Gemakkelijk gezegd, jongedame!
- Toe, jij weet wel wat, vleide Angeline, je hebt me zoo dikwijls geholpen...
Angeline was vaak bij haar broer gekomen om hulp, als zij moeilijkheden had met haar schoolwerk en hij had haar dan altijd bijgestaan, niet door haar vraagstukken voor haar te maken, of haar opstellen voor haar te schrijven, maar door haar, kalm en geduldig, uit te leggen, wat zij niet begreep, of haar een onderwerp voor een opstel aan de hand te doen, dat binnen haar macht lag. Dus nú ook zeide hij:
- Ja, wat ken je alzoo. Wil je soms 'n groote uitvinding doen?
- Graag! schaterde Angeline. Bijvoorbeeld, hoe je rubber eetbaar maken kan, of hoe je auto's kan fabriceeren van geperst papier... Maar nu zonder gekheid: Wat zal ik doen.
- Ja... wat zal je doen! Willen we ons daar alle vier eens op beslapen, en morgen vertellen, wat we hebben bedacht?
- Hè, neen, hè, neen, dan kan ik den heelen nacht niet slapen van onrust... Bedenken jullie nú iets voor me, - toe!
| |
| |
- Je bent nog al goed in talen. Je zou les kunnen geven aan de zoontjes van m'n aannemer, die m'n huis heeft gebouwd, - Henri had zich gevestigd als inrichter van woningen, - daar zou je 'n goed werk mee doen.
- En dáármee Oom en Tante's belooning verdienen? zóó'n belooning? vroeg Angeline ongeloovig.
Tal van andere plannen werden geopperd, die Angeline allen verwierp:
- Je kan zoo aardig kantklossen; als je eens een heel mooi kleed voor Tante maakte?
- Daar heeft Oom niets aan. En 't hoeft ook niet zóóiets te zijn. 't Is hun natuurlijk niet te doen, om zelf iets te krijgen, ze willen...
- Ja, ze willen, dat je iets presteert, waarmee je zoo noodig altijd zelf je brood kan verdienen. 't Moet dus feitelijk een soort van werkkring zijn.
- Juist!...
Na nog veel heen en weer gepraat, kwam eindelijk Henri met het verlossende woord voor den dag.
- Als je eens bij mij in de zaak kwam, zusje.
- Bij jou...? Maar dan doe ik toch niets bizonders.
- O, ja! o, ja, zeker wel. Ik zou je 'n zelfstandige positie kunnen geven; je zou 'n aparte afdeeling voor je rekening kunnen nemen; bijvoorbeeld...
- Bijvoorbeeld? vroeg Angeline gretig, en een blos van verwachting brandde op haar wangen.
- Je zou bijvoorbeeld nieuwe meubelen kunnen ontwerpen... iets speciaals voor huiskamers of kinderkamers, of...
- O! riep Angeline verrukt. Dát is 't! dát is 't! Dat wil ik dolgraag doen, en zij vloog haar broer om den hals en pakte en kuste hem, dat het een aard had.
- En mag ik dan bij jou modelkamers maken, Henri?
| |
| |
- Ja, dat mag je.
- Heerlijk! heerlijk! verrukkelijk! jubelde Angeline. Maar... aarzelde zij. Is dit wel, wat Oom en Tante hebben bedoeld? Wat denkt u ervan. Paps? En u, Moes?
- O, stellig, betoogde haar Vader. 't Is Oom en Tante alleen te doen, om je aan 't werk te krijgen, om je niet maar 'n lui en gemakkelijk leventje te laten leiden, zooals ze natuurlijk wel begrepen, dat je van plan was te doen, lachte hij.
- Ja, dat heb ik er óók uit begrepen, zei Moes. En ook Henri stemde dit toe.
- O, gelukkig, zuchtte Angeline welvoldaan. Ik ben zóó blij, dat ik wat heb gevonden. 't Is 'n heele rust. En ik beloof je, dat ik m'n best zal doen, Henri!
- Daar vertrouw ik op, anders kan ik je niet gebruiken, lachte haar broer.
- En je wilt me eerst zeker wel wat op weg helpen, hè?
- Natuurlijk.
- Hoera! riep Angeline. En opgewonden vroeg zij:
- Mag ik morgen met je mee, en maken we dan 'n plan?
- Ja; ik zou zeggen: hoe eerder hoe beter.
Zacht zingend ging Angeline naar boven, zingend ontkleedde zij zich en toen de slaap haar oogleden zwaar begon te maken, neurieden nog haar lippen.
| |
Bep's prachtige plan
Bep's daverende bel klonk door het geheele huis als een luide jubelkreet.
In de huiskamer hoorde zij gejoel en muziek.
- Ah! die zijn vroolijk! dacht zij. Nu, dat past goed bij mijn eigen uitgelaten stemming.
Zij stormde opgewonden naar binnen en werd opge- | |
| |
vangen door Jan van Gelre, een der vrienden van haar broers, en aanstonds stepte hij met haar op een wijs, die door de gramofoon werd afgedraaid.
- Jij ontbrak nog aan m'n geluk, zei hij, den heelen avond is er een dame te weinig geweest.
Het was bij deze Warnoutsen altijd een ‘gezellige pan’.
Alles kon er, alles mocht er: vrienden en vriendinnen der kinderen stoven op de onverwachtste uren naar binnen en werden vriendelijk welkom geheeten en onthaald. Papa en Mama waren jong met de jongeren mee, en het scheen wel, of zij evenveel pleizier hadden in joligheid en vertier als hun kroost.
Het was Mama nooit te veel moeite, om gauw een lekkernijtje te maken, of de jongens en meisjes met verkleeden te helpen, als zij tooneelstukjes wilden opvoeren, of een maskerade wilden houden; Papa hielp graag met het schrijven van kleine tooneelstukjes, of gedichten om te declameeren; en na afloop van een instuif waren alle kinderen opgewekt bereid, alles op te ruimen, en den boel weer op orde te brengen.
O, Bep had een heerlijk tehuis, dat zij voor geen goud van de wereld met een ander zou willen ruilen.
Er werd piano gespeeld, gezongen en gedanst bij alle mogelijke gelegenheden; en de algemeene sfeer stond altijd in het teeken van den gezonden en gullen lach.
Bep was van plan geweest, haar denderend nieuws als een bom in de kamer te werpen, maar het gejoel en geschreeuw was er oorverdoovend; Anton, de oudste zoon, snerpte met zijn gitaar dwars door de onverdroten dóórtampende melodie van de gramofoon; Lex en Fietje zongen de wijs daarbij, en Bep gooide zich eindelijk lachend in een stoel, en riep:
| |
| |
- 't Lijkt hier wel 'n Oud-Hollandsche kermis, hooren en zien vergaat je...
Papa liet kleine Pam aan het eind van zijn lange armen hopsen, dat het een aard had; (moest dat kind nog niet naar bed? maar och, aan bepaalde uren werd in den huize Warnouts niet zoo strikt vastgehouden, en dan vooral nu, in de vacantie!) Mama, bij het buffet, schonk ijverig limonade in: Jan, hier, jij hebt 't liefst citroen; Bepje, moet jij niets hebben, of heb je geen dorst; kom hier, Fietje, met je glas, dan krijg je nog een beetje spuitwater... Emma en Frans zaten elkaar gillend na; Emma struikelde van de serretrapjes en viel languit in het grasveld, waar zij bleef liggen schateren; Karel had een stel kleppers meegebracht, en oefende zich daarmee, en Bobbie, ongewoon zoet, bleek een groote gevulde koek te hebben veroverd, waarmee hij zijn mondje volpropte, tot hij zich bijna verslikte.
- Menschen, luistert toch eens! trachtte Bep zich verstaanbaar te maken door het tumult; lui! ik heb groot nieuws! probeerde zij nog eens, maar niemand hoorde naar haar.
En Bep, terwijl haar hoofd duizelde van het lawaai, het voor haar oogen warrelde en in haar ooren druischte, dacht aan haar prachtige plan met warme zelfvoldoening. Als zij slaagde!... nu, dan zouden zij wèl aandacht voor haar hebben... o! wat zouden ze dan naar haar gapen en haar bewonderen, - enfin, nú zou zij er hier maar niet over spreken, ze zouden op het oogenblik het diepe gewicht er niet van begrijpen...
- Kom, ik ga naar boven! kondigde zij aan. Ik ben vanavond óók al uitgeweest.
- Och, Bep, als je dan toch naar boven gaat, neem dan de kinderen mee? verzocht Mama. Ze hadden al lang naar bed gemoeten.
| |
| |
- Kom, Pammetje, kom, Bob, commandeerde Bep schertsend, één, twee, één twee.... voorwaarts... marsch!
Het duurde een heelen tijd eer Bep de woelige kinderen uitgekleed en gewasschen en in bed gekregen had.
En toen nog wilde Bob, achter de tralies van zijn ledikantje met alle geweld een leeuw voorstellen, en Pam buitelde over haar hoofd, en was niet tot bedaren te brengen van geestdrift, toen het haar tweemaal achter elkaar was gelukt.
- En als jullie nú niet stil zijn, verkoop ik je allebei aan 'n circus! dreigde Bep, maar haar waarschuwing had het tegenovergestelde effect, want Pam en Bobbie riepen als om strijd:
- O, asjeblieft, o, asjeblieft! en kom je dan naar ons kijken?!
Lachende ontsnapte Bep aan de armpjes, die haar nog wilden grijpen, en voor de dwingende stemmetjes hield zij haar handen voor de ooren; en op haar eigen kamer, was het een oogenblik, of de stilte als een koele, veilige mantel langs haar schouders viel.
Hier, in de rustige omgeving van haar eigen vertrekje, - hier zou zij haar prachtige plan ten uitvoer brengen.
Haar plan... haar mooie, haar grootsche plan was:
een schrijfster te worden.
Ja, Bep wilde schrijfster worden.
In vage omtrekken, nog onzeker en onbepaald, had dit voornemen haar al lang voor den geest gezweefd.
Op de Hoogere Burgerschool waren haar opstellen sinds de eerste klasse altijd geprezen en aan de andere meisjes ten voorbeeld gesteld.
O, zij herinnerde zich nog...
| |
| |
Zij kreeg haar opstellen-cahier terug en er onder stond, in rooden inkt:
Hebt ge alleen gewerkt?
Zij had een kleur van blijdschap gekregen, want, is die vraag niet een groot compliment als je alleen hebt gewerkt?
Nu, sedert dat oogenblik had zij altijd haar uiterste best op haar opstellen gedaan.
In de tweede klasse was het haar voor het eerst gebeurd, dat een opstel van haar in de klasse werd voorgelezen!
Die vreugde... die triomf... nóóit zou Bep ze vergeten. En óók niet, haar trots, toen de leerares had gezegd:
- Ik zal 't ook in IIb voorlezen (Bep zat in IIa).
Den middag, op het uur van de Hollandsche taal-les, in IIb, toen IIa in het teeken-lokaal verzameld was, had Bep verlof gevraagd, haar teekendoos te mogen halen, die zij, - behoeft het nog te worden gezegd? - expres vergeten had, om een voorwendsel te hebben, uit de zaal te komen.
En toen was zij met haar oor tegen de deur van IIb gaan staan... en had geluisterd, geluisterd, hoe haar opstel werd voorgelezen en hoe de meisjes uitroepen deden hooren... en nooit, nooit, in haar toch zeer gelukkig leven, was zij zóó gelukkig geweest...
Later had zij nog dikwijls veel succes met haar werk gehad. En ook wel eens kleine schetsjes geschreven in meisjes- en kinderbladen... en, o, hoe verrukkelijk had zij het gevonden, zich voor de eerste maal gedrukt te zien!
Natuurlijk, met haar studie voor school, en het zich inspannen voor het eind-examen, had zij geen tijd gehad, om zich aan haar geliefde werk te wijden.
In de vacanties probeerde zij het wel eens, maar, och, hoe gaat het dan, hè. Die dagen zijn meest een aaneen- | |
| |
schakeling van pretjes; je wordt hier uitgevraagd, je wordt dáár uitgevraagd; je gaat eens uit logeeren... en vóór je 't weet, is de vacantie om.
Maar nú was zij vrij!
En van die vrijheid zou zij een goed gebruik maken, daar kon je zeker van zijn!
Elken morgen sloot zij zich hier op in haar heiligdom, en zou er uren blijven werken en niet rusten vóór zij haar doel had bereikt; en dat doel was:
een roman te schrijven!
O, tegen dit hooge, dit groote, kon geen der drie andere nichtjes op, dat wist zij zeker!
Oom en Tante hadden ten eerste altijd vriendelijk belang gesteld in haar ‘schrijverij’. En ten tweede: zouden zij er niet trotsch op zijn, dat de naam ‘Warnouts’ op deze wijze omstraald zou worden door een krans van roem?
Ja! ja! dat zouden ze ontzaglijk waardeeren. O! wat zouden ze er een pleizier in hebben!
Zij zág hun lieve gezichten al en zij hóórde hun verraste stemmen, die zouden zeggen:
- Maar, Bep, maar, kind, heb jij dat gedaan. Heb jij den naam Warnouts tot glorie gebracht?... Jij, jij verdient den prijs, en niemand anders. Natuurlijk, natuurlijk! jij!...
Bep lachte van heimelijk genoegen. Zij staarde voor zich uit met open oogen, en daar, vlak vóór zich zag zij den vorm van een boekband en daarop, in gouden letters:
OLGA OF ELSE
Door
Elisabeth Warnouts
O! o! wat een verrukking zou er door haar handen gaan, | |
| |
en door haar armen tot in haar hoofd en haar hart, als zij haar eerste boek tusschen de vingers hield!
De blijdschap klopte door al haar aderen, zij haalde snel adem en voelde zich nú al het gelukkigste schepsel van alle gelukkige schepselen op aard.
En dán nog de reis! O, wat zou die haar goed te pas komen. Wat zou die haar veel nieuwe indrukken geven, die zij dan weer kon verwerken in andere, latere romans. Zij zou goed opmerken en alles onthouden... en als de menschen haar boeken lazen, dan zouden ze zeggen:
- Wat spreekt die met kennis van zaken over al die vreemde landen; ze is er stellig zelf geweest!...
Wat heerlijk, dat Oom en Tante haar zooveel tijd gelaten hadden. Zes maanden! Wel, als zij haar roman nu eens in één maand schreef, dat kon ze toch zeker!... dan was er immers nog ruimschoots gelegenheid, om hem uitgegeven te krijgen. Dat corrigeeren van de drukproeven ging gauw genoeg... en dan... en dan... in alle boekwinkels zou haar boek voor de ramen liggen en achter de ruiten fonkelden de gouden letters je tegen:
OLGA OF ELSE
Door
Elisabeth Warnouts
O! een schrijver te zijn was toch maar het mooiste, wat er op aarde bestond. Tot in een oneindige toekomst bleef je werk bestaan en verre nageslachten hadden nog pleizier er van. Stel je nu eens voor, een ontdekkingsreiziger. Na hem komen er anderen, die nog veel meer ontdekken en dan is de eerste vergeten. Stel je voor, een uitvinder. Heel knap, jazeker, maar ná hem worden honderd andere din- | |
| |
gen uitgevonden en... nummer éen is heelemaal uit de gedachten van de menschen weg. Wie denkt er nog aan James Watt, den uitvinder van de stoom, zooals je op school leerde?... Neen, dán een schrijver! Werd Vondel niet nog altijd geëerd en Hooft en Huygens... neen, groote schrijvers werden nooit vergeten, maar altijd in dankbaarheid en eerbied herdacht!...
Zij wist precies, hoe haar roman worden zou. Dikwijls, als zij 's morgens wakker werd, lag zij gezellig te fantaseeren, allerlei verhalen te bedenken en één was erbij, datwas tamelijk compleet. En dáárvan zou zij haar roman maken.
Zij had eens van Emma op haar verjaardag twee lijstjes gekregen, met fantasie-plaatjes erin: het eene stelde een blond meisje voor, het andere een donker meisje. Bééldige kopjes! bééldig gewoon! Nu, die twee werden de heldinnen van haar roman. De donkere had zij genoemd: Helena, en de blonde Elisabeth, (toen zij nog niet wist, dat zij er een roman van maken zou).
Elisabeth, dat ging natuurlijk niet, omdat zij zèlf zoo heette.
Wel, dan noemde zij de oudste, (dat was de donkere)... Olga. Hè, ja, dat had zij altijd zoo'n mooien naam gevonden. En de blonde zou heeten: Hélène?... of... Thérèse? of... daar had zij het: Else.
Else... dat stond dan óók nog eenigszins in betrekking tot Elisabeth en dat vond zij leuk, want zij hield van haar blondje... ofschoon van haar donkertje óók, hoor... en of!
Die twee zouden haar dan toch maar beroemd maken en haar de reis bezorgen, de schitterende reis, waarvan je tot in je ouderdom nog droomen kon!...
De inhoud van den roman was zóó:
Olga en Else zijn de dochters van een baron en wonen op een kasteel.
| |
| |
Dan is er een jonge man. Een kunstschilder. Die is op reis geweest. En komt thuis bij zijn Oom (die hem heeft opgevoed, en die óók schilder is.)
Daar ziet hij, op een schildersezel, het portret van een meisje staan. Dat is Olga. En dol wordt hij op haar verliefd.
Hij gaat naar het kasteel. En maakt Olga het hof, om haar liefde te winnen. (Else is op kostschool.)
Maar eens op een keer, wandelend door het kasteelpark, vindt hij op het tafeltje van een priëel een dik cahier.
Het is een dagboek.
Het dagboek van Olga.
Hij kan niet nalaten er in te lezen, en...
Hij bemerkt, dat zij van een ander houdt, met wien zij zich weldra zal verloven.
Zeer terneergeslagen trekt hij weg van het kasteel en gaat weer een beetje zwerven.
Dan ziet hij ergens een meisje, een heel mooi meisje, in een bootje zitten. (Het is Else.)
Het bootje slaat om, en hij redt haar met levensgevaar.
Dan hoort hij, dat zij Else is, de zuster van Olga en nog op kostschool.
Dan wordt hij op háár verliefd, nog veel meer dan op Olga; maar zij is nog op kostschool en dus...
En om hem tot geduld aan te manen zingt zij een lied van Bach:
Wilt gij uw hart mij schenken,
Zorg dat gij 't heimlijk doet,
Geen sterveling vermoedt.
Maar, als Else weer thuis is, wacht hij niet langer; hij doet zijn aanzoek en twee huwelijken worden tegelijk op het kasteel voltrokken. Dat is me een feest!...
| |
| |
Met gloeiende wangen had Bep dit verhaal herdacht.
Mooi, mooi, zou het worden, dat wist zij zeker en boeiend, o!
Zij trad op het balkon van haar kamer en breidde haar armen uit in den stillen zomernacht.
En heel haar ziel was vervuld van een geluk, zóó groot, dat zij het wel had willen uitjubelen.
Ik! ik! een schrijfster! dacht zij. Mijn naam op aller lippen! Ik beroemd in heel Nederland en ook daarbuiten misschien, als haar boeken werden vertaald. Bep Warnouts, de kraan van de heele familie... tegen wie iedereen óp zou zien... en die benijd zou worden èn vereerd... èn... ja, rijk werd zij natuurlijk óók... als zij tenminste een Europeesche vermaardheid kreeg...
En waarom zou dat niet kunnen? Mogelijk ging zij wel schrijven voor de film en àls zij dat deed, - wèl, dan waren haar rijkdommen niet te tellen!
Die goeie, lieve Oom en Tante... hun voorstel was haar een goede spoorslag geweest!
Als zij niet waren gekomen met hun plan... dan... och... zou zij misschien nog niet eens aan een roman zijn begonnen.
In géén geval dezen zomer! Er stonden zóóveel afspraakjes en pretjes op het programma, dat de maanden voorbij waren, eer je het wist.
Maar zij zou sterk wezen, zich niet laten afleiden en geen rust hebben, vóór zij haar doel had bereikt en de laatste regel geschreven zou zijn!
De frissche nachtwind verkoelde haar van opwinding hamerende slapen; haar hart klopte onstuimig... en bij zichzelve legde zij de gelofte af, dat zij haar best zou doen, haar uiterste best, totdat haar roman was voltooid!...
|
|