| |
| |
| |
IX.
Met geweld had Felix zich aan zijn verslappende apathie onttrokken. Hij was begonnen met naar Villa Norine te gaan, waar hij toevallig Willy en de meisjes Revers had aangetroffen. Uit schaamte, dat men hem anders vinden zou dan gewoonlijk, ook omdat zijn uiterlijk toch al opvallend was, dwong hij zichzelf tot opgeruimdzijn. Het ging hem beter af dan hij had verwacht, omdat hij zich dien avond bizonder goed voelde en Jacques, die vaag-ongerust op hem had zitten wachten, was blij hem zoo vroolijk thuis te zien komen. Hij had wel een scherpe kleur en zijn oogen schitterden te veel, maar dat was toch niet zoo erg als zijn lustelooze onverschilligheid.
Jacques' boek was afgedrukt en reeds was met de exploitatie er van een begin gemaakt. En of- | |
| |
schoon hij er van overtuigd was, dat het goed moest zijn, wachtte hij toch in spanning de critieken af.
Felix ging nu weer soms naar het tennis-veld om in het tentje met de meisjes te praten; spelen deed hij heel weinig, maar de meesten prefereerden verre een gesprekje met hem. Men zei, dat hij mager was geworden en bleek; hij antwoordde lachend, dat het van de warmte kwam, waar hij niet tegen kon, maar dat hij tegen den winter wel weer angstwekkend in omvang zou toenemen.
Hij zag Willy veel en bemoeide zich bijna uitsluitend met haar op een zachte, bijna eerbiedige manier, die zij niet gewoon van hem was. Maar al beefde zij van stille verrukking, als hij zoo liefkoozend zijn blik op haar liet rusten, zij wilde de hoop, die in haar hart ontlook, niet laten volbloeien. Want: na het allerhoogste in haar bereik te hebben gezien, had zij een teleurstelling niet kùnnen dragen......
Mevrouw van Heemstede zou een fête d'été geven op den 24en Augustus. In den grooten tuin van het huis op de Prinsessegracht was op het tennis-veld een plancher gelegd, afgezet met masten met vlaggetjes, waartusschen aan de gespannen lijnen Venetiaansche lantaarns hingen, die ook verder den geheelen tuin verlichtten. De
| |
| |
groote zijkamer was tot ontvang-salon ingericht, de suite tot eetzaal, waar men zou aanzitten aan kleine tafeltjes, en de eetkamer tot toilet.
In geen enkel opzicht stelde het weer de verwachting, die men er van had, teleur. Het was den ganschen dag stil en zonloos geweest, maar 's avonds was de maan in helderheid gaan heerschen en had alle dreigende regen-schaduwen overlicht.
Felix en Jacques gingen samen; Felix had Jacques tot meegaan overgehaald door hem te vertellen, dat Louise Rodenburgh voor den geheelen zomer uit de stad was gegaan.
Een vroolijk, kleuren-stralend gezelschap was reeds bijeen, toen zij de gastvrouw hun opwachting maakten. Tilly en van der Laet waren reeds aanwezig; Tilly zou 's nachts blijven logeeren, omdat het ondoenlijk was voor haar, zoo laat nog naar Scheveningen terug te keeren.
Mevrouw van Heemstede gaf het voorbeeld, om zich met een der commissarissen naar den dansvloer te begeven, vanwaar een schetterende marsch hun tegenklonk.
Felix had zich wegens het veel-omvattende en vermoeiende van die taak, voor de commissaris-functie verontschuldigd; nu waren van Marnix en van der Laet daartoe benoemd.
De balboekjes werden gegeven; Felix had zich
| |
| |
reeds van Willy's souper-dans verzekerd en met iets van zijn oude overmoedigheid vulde hij achter nog drie andere dansen zijn initialen in. Willy glimlachte, toen hij haar het boekje terug-gaf.
De polonaise had ze met hem; gearmd liepen zo langzaam de geïmproviseerde balzaal door.
- 'k Zou veel liever 'n beetje met je in de tuin gaan, zei Felix, mag dat niet?
- Welzeker.
- Weet je wat, dan wachten we even tot de dans begonnen is en gaan er dan stil van door, anders gaan ze allemaal met ons mee, zei hij.
Ze lachte.
Op het geschikte oogenblik liepen ze den gedrapeerden ingang uit en gingen een beetje door de lanen dwalen.
Ze zeiden geen van beiden veel meer dan een banale opmerking nu en dan over de versieringen, het licht en het weer, tot Felix vroeg:
- Waar is mìjn plekje ook weer?
- Jouw plekje? Bedoel je 't oue priëeltje? Dat is dáár...... Maar 't is d'r niet verlicht, want daar hoefde juist niet zoo de aandacht op gevestigd te worden......
- Kan 't jou wat schelen, dat 't daar donker is?
- Mij niet, nee.
- Laten we dan daarnaar toe gaan...... Dan
| |
| |
komen ze ons niet dadelijk storen......
Willy's hart begon te kloppen. En toch, welke reden had ze, te veronderstellen, dat hij haar nù van liefde spreken zou? Hij had zoo tallooze en zoo goede gelegenheden gehad, als hij dàt had gewild...... Waarom dan nù?
Ze zaten zwijgend naast elkaar op het eenige bankje, dat er was blijven staan. Duidelijk klonk de muziek en het vroolijk gewoel tot hen door, maar niemand zag of hoorde hen.
Felix had zijn elleboog op zijn knie gezet en steunde zijn hoofd in de rechterhand. Daar had hij opeens weer dat vreemde, dat hij gehoopt had geheel overwonnen te hebben: dat hìj 't niet was, die daar zat, maar een ander, dat hij niet behoefde te praten of zich te bewegen zelfs en dat alles toch juist gebeuren zou, zooals het gebeuren moest......
Werktuigelijk zei hij zich de woorden na, die hij in zich voelde opkomen:
- Wim...... we kennen elkaar al zoo lang...... als 'k je broer was, zou je niet beter kunnen weten, wie 'k ben, dan je nou doet, is 't wel?...... D'r zal ook dikwijls genoeg in je bijzijn gesproken zijn over m'n ruwe leven...... en dat 'k zooveel dee, wat niet goed was...... 'k Geloof dus wel, dat je alles precies van me weet......
- Maar je ben immers niet slecht, Fé, zei
| |
| |
Willy. Ondanks zichzelve vatte ze met haar hand zijn linker, die langs zijn lichaam afhing. Hij drukte de hare even en bleef haar vasthouden.
- Slecht...... slecht...... dat is zoo iets moeilijks om te bepalen...... Als 'n slechte daad d'r een is, die je doet met opzet en tegen beter weten in...... dan heb 'k zeker nooit iets slechts gedaan...... want alles, wat 'k dee, was nòch met de bedoeling van goed, nòch met de bedoeling van kwaad...... Dat 'k nooit vooruit over iets dacht, bedoel 'k...... Maar beschouwd uit 'n zedelijk en maatschappelijk oogpunt, geloof 'k wèl, dat ze me heel veel verwijten kunnen.
- Waarom zeg je me dat? vroeg Willy, ontsteld en verwonderd over zijn zachtheid.
- Waarom? Felix moest eerst even ernstig luisteren naar de stem, die in hem sprak, vóór hij haar antwoorden kon. Omdat 'k van jou wil weten, of nòu nog 'n meisje, die d'r natuurlijk heel andere reinheids-principes op nahoudt dan 'n man, me an zou willen nemen.......
- Als ze van je hield, Fé......
- Maar 'k ben zoo heel iets anders dan de kuische held aan wie de meesten alleen maar toestaan hun in liefde te naderen......
- 't Grootste en voornaamste is toch, dat je niet huichelt, zei Willy zacht en met moeite.
- Dat 's heusch geen verdienste, als tòch al
| |
| |
alles van je bekend is......
- Maar dat is alleen veronderstellen...... Positief weten doe je immers alleen, als de ondervinder 't je zelf vertelt...... Ik kan niet oordeelen over andere meisjes, maar ik geloof, dat als jij in oprechte liefde tot 'n meisje kwam en d'r eerlijk je fouten zei...... en ze hield ook van joù...... dat ze je dan niet zou kùnnen afwijzen......
Hij richtte zich op en zag haar in de vochtig-glinsterende oogen. Hij wist, dat hij haar nu in zijn armen nemen en haar kussen moest, maar hij deed het niet en bleef haar al maar aanzien, zwijgend.
Die roerlooze aanstaring choqueerde Willy, die toch al nerveus was door het begin van zijn gesprek. Ze maakte een beweging om op te staan.
Toen zonk hij plotseling voor haar op de knieën en leunde zijn voorhoofd tegen haar aan. Dat deemoedige, onderdanige van zijn zoo gebiedende natuur gaf haar een vreemde aandoening van medelijden en vrees. Ze bukte zich en kuste hem op 't haar.
Hij hief zijn hoofd weer op en zag haar lang aan met zijn ernstige oogen, totdat haar liefde haar te machtig werd en zij haar armen om hem heensloeg en hem kuste op zijn voorhoofd en zijn wang.
Hij sloot even de oogen, in onbeweeglijkheid
| |
| |
genietend van de eerste liefkoozingen, die zij uit liefde gaf. 't Was of zijn zieke hoofd door haar lippen genezen werd, of haar krachtige, jonge leven nieuwe en jonge kracht in zijn persoon deed ontstaan...... Zóó...... juist zooals het gebeurde, had hij het geloofd...... door zulk een vrouw, met een gezond lichaam als het hare...... met een gezonde ziel als de hare...... zou hij het bewustwerkelijke leven weer in kunnen gaan......
Door het vreemde, hem steeds-omgevende, dat hem geïsoleerd hield van alles om hem heen...... dat hij weg wou denken, maar dat zijn verstand overheerschte...... dat hij weg wou slaan, maar dat zijn gepoog wederstond...... was zìj doorgedrongen om hem haar mooie liefde-gave te brengen...... de kussen van haar reinen meisjes-mond zijn zieke verbeelding te genezen...
Er viel iets, dat hem beangstte en hinderde van hem weg...... hij kon weer vrij en diep ademhalen, zonder dat een angstige, vreemde benauwing zijn borst hield beklemd......
Hij bleef nog even roerloos in haar omhelzing, toen stond hij op en nam haar met innige teederheid in zijn armen en streelde haar voorhoofd met zijn gekus...... Ze boog haar hoofd achterover en zag hem aan met oogen, waaruit al de overweldigende vreugde van haar vervuld verlangen sprak...... toen drukte ze een bloode kus op zijn
| |
| |
lippen...... ze maakte zich uit zijn omarming los en verdween tusschen de boomen.
Felix voelde zich als iemand, die uit een benauwden, angst-gevenden droom is ontwaakt. Hij rekte zich uit, om te zien, of zijn lichaam de oude veerkracht nog had; een glimlach van trots speelde om zijn lippen, zijn oogen openden zich wijd... Zijn vrees, zijn twijfel waren verdwenen...... hij was weer die hij moest zijn: de krachtige, sterke, moedige, wien alles gelukte, wien alles terwille was......
Hij zocht den dansvloer weer op en allen, die hij ten dans geleidde, voelden zich doortinteld van trots aan den arm te gaan van hem met zijn koninklijk-fiere houding, met zijn hoogmoedig-opgericht hoofd en met zijn van zelfbewustzijn hel-schitterende oogen......
De tweede dans, dien hij met Willy had, was een zalige, bedwelmende wals, een rhytmische, volkomen-gelijke beweging van twee, die elkander hun liefde hadden bekend......
Voor het souper nam hij haar nog eens mee naar het priëeltje.
Hij sloeg zijn arm om haar heen en haar hoofd zoo dicht aan zijn borst houdend, dat ze bijna niet spreken kon, fluisterde hij haar toe:
- Nog niet eens heb je me gezegd, dat je van me hield......
| |
| |
- Je weet 't wel, stamelde ze, verward door zijn gloeiende kussen, die hij haar straks niet gegeven had. Maar jijzelf...... je heb me ook niet......
- Ik hou van je...... ik hou van je...... stiet hij uit tusschen zijn zoenen door, geloof je 't nou geloof je 't nòu...... lieveling?
- Ja, zei ze, zich bedwingend om het niet luid uit te jubelen, o, m'n god, wat ben 'k gelukkig......
Ze gingen weer terug in het licht en toonden hun stralend gelaat, dat velen reeds hun liefdegeheim verried......
Het souper werd voorgediend aan de kleine, voor vier paar gedekte, in één kleur met bloemen versierde tafeltjes. Felix, ofschoon geen ceremonie-meester, deed veel meer om de vroolijkheid te verhoogen, dan de andere twee het in hun macht hadden te doen.
Het souper werd langer gerekt, dan het voornemen was geweest, zoodat er daarna nog maar enkele dansen gegeven werden.
Felix nam afscheid van Willy met een krachtigen handdruk en een streelenden blik en zei haar zacht:
- Morgen kom ik... morgen om twee uur...
Jacques was verrukt, dat hij Felix den gehee- | |
| |
len avond zoo in zijn assiette ordinaire had gezien; hij vermoedde de oorzaak, maar durfde nog niet aan het verrassende gelooven. In het rijtuig bracht Felix zijn gelaat vlak bij het zijne en met flikkerende oogen schreeuwde hij bijna:
- 't Is in orde......
Jacques sloeg hem forsch op den schouder en zei met een vloek, dat die mededeeling hem hoogst gelukkig maakte.
- Wou ze dadelijk?
- Ja... 'k Heb me wel 'n beetje gek aangesteld, zei Felix, die zich schaamde, om Jacques te vertellen, dat hij op de knieën had gelegen, maar dat heeft d'r toch geen kwaad aan gedaan......
- Ze hebben juist graag, dat je d'r 'n beetje omslag van maakt...... O, jezus, wat 'n genot, dat je nou zoo ver ben......
Jacques was verstandig genoeg Felix niet op te warmen met herinneringen aan zijn vroegere beweersels; hij deed, of het de natuurlijkste zaak van de wereld was en hield zijn vreugde-betooning niet in.
Felix geloofde niet, zich ooit zoo echt, zoo volkomen gelukkig te hebben gevoeld. Dìt was 't ware... 't eenig blijvend-bestaanbare... de liefde van man en vrouw gesanctionneerd door een wettelijke formaliteit. Nooit had hij het vroeger zóó
| |
| |
ingezien...... Altijd had hij ernstiger denkbeelden en dieper gepeins met grappen weggepraat...... Maar bestond er iets grootschers en meer supérieur dan het trotsche toonen-mogen van een liefde, die, heilig door haar eigen wijding, nog heiliger werd door de toestemming der maatschappij? Was zijn verboden genot wel ooit waarachtig genot geweest...... dat, waarmee hij zich zijn geheele leven van vroeger had tevreden-gesteld: verstolen hartstocht...... bevrediging van zijn lust in het donker......
Neen...... neen...... dìt was het echte...... het eenig-ware: de fiere vereeniging, voor het oog der gansche wereld, van twee, die voor eeuwig in-liefde-één wilden zijn......
Hij voelde zijn leden zich rechter strekken en zijn hoofd zich fier verheffen door een goddelijken, in hem gloeienden trots...... Hij zou het hoogste bereiken...... zijn meest-expansieve verbeelding werd door zijn lot tot werkelijkheid gebracht......
Den volgenden morgen uit een gezonden, droomloozen slaap ontwakend, was zijn eerste gevoel dat van een heerlijke blijdschap. Maar 't was veel kalmer en zwakker nu dan het gegloei der vlammende liefde, die hem zichzelf gisteravond tot een god deed verheffen.
| |
| |
Hij voelde, dat hij zijn krachten weer had overschat, maar het liet hem onverschillig nu. Hij kon zich immers zoo veel en zoo lang hij wou aan haar liefde laven...... haar liefde zien stralen in haar oogen, haar liefde hooren trillen in haar stemmeklank...... Hij kon kracht putten uit het bewustzijn van haar gehechtheid aan hem, hij kon zich steunen aan de rustige kracht harer liefde......
O, welk een toomelooze verrukking: zich bezitter te weten van een vrouw, die op de gansche wereld van niemand inniger hield dan van hem...... Haar aan te mogen zien met je liefde-verradende oogen...... haar ieder, ieder oogenblik je liefde te mogen zeggen......
O, wat hield hij van haar...... Wat hield hij van haar...... Wat hield hij van haar zachte wangen...... van haar rechte neusje...... van haar gelukkige oogen en van haar rooden mond...... Wat hield hij van haar slanke middel...... van haar volle schouders en van haar hem streelende hand.
Hij dacht zich den ganschen engagements-tijd voorbij en zich reeds verbonden met haar...... en hij stelde zich voor hoe het wezen zou:
Hij lag met de oogen gesloten om haar te doen gelooven, dat hij haar komen niet zag...... Dan trad ze heel zacht en voorzichtig op hem
| |
| |
toe en boog zich over hem heen en vlijde haar arm om zijn hoofd...... Haar weeke, warme lippen gingen licht over zijn gelaat...... hij voelde zijn oogleden trillen van de inspanning zich niet te bewegen...... Dan werd ze moediger...... ze kuste hem...... eerst op zijn voorhoofd...... dan op zijn wangen...... en dan heel innig en vast op zijn mond...... Hij opende zijn oogen wijd en sloeg zijn armen om haar heen en hield haar aan zijn hart gevangen......
Of zij had haar hoofd tegen zijn schouder gelegd en lag in zijn armen heel rustig en stil...... Hij kon niets zien dan het blonde haar en een blanke voorhoofdstreep...... Ook hij verroerde zich niet...... hij hield haar alleen heel dicht tegen zich aan, om steeds haar lieve nabijheid te voelen......
O, dat ze nù nog niet van hem was...... dat hij haar nù nog niet altijd bij zich hebben kon...... Maar waarom behoefde dat nog zoo lang te duren? Hij zou zeggen, dat hij niet buiten haar kon...... dat hij haar hebben moèst...... moèst...... Ze zouden dan trouwen, zoo gauw het maar éénigszins mogelijk was......
Hij stond op en kleedde zich en ontbeet en drentelde toen de kamer op en neer tot lunchtijd, terwijl Jacques allerlei bemoedigende toespraken hield, waarvan hij geen woord verstond.
| |
| |
De gedachten stormden in hem om; hij zocht en verwierp de pakkendste argumenten...... hij verbeeldde zich vragen en vond het antwoord daarop...... Dien heelen morgen phantaseerde hij zoo het tooneel van zijn aanzoek. Mevrouw van Heemstede zou getroffen zijn door zijn innige ernst en hem haar Willy geven...... omdat nooit, nooit iemand haar waarachtiger zou kunnen liefhebben dan hij......
Waarom zou het niet gaan? Nièt gaan? Het moèst, zooals hij wilde...... het zou......
Werktuigelijk gaf hij Jacques eenig antwoord, wanneer die iets vroeg...... werktuigelijk kleedde hij zich...... werktuigelijk sprong hij op de omnibus, die voorbijrijden kwam......
In ongelooflijk korten tijd had hij de Spuistraat bereikt. Hij stapte af en liep, altijd recht door, de lange Pooten, het Plein, de Heerengracht en sloeg links de Prinsessegracht om.
Hij was de stoep opgegaaan en had gebeld, voor hij er zich rekenschap van had gegeven, wat hij deed.
Hij werd in de zijkamer gelaten, die nog was, zooals hij 't gisteravond had gezien, met de weggeschoven meubels en de open midden-ruimte, gereed voor de ontvangst.
Hij moest wachten. Hij vond het vreemd, dat hij Willy niet zag...... Was haar verlangen dan
| |
| |
niet even brandend geweest als het zijne? Hoe kon ze het uithouden: hem daar alleen in die kamer te weten en niet met haar kussen naar hem toe te vliegen......
Mevrouw van Heemstede kwam binnen; niet met een vroolijk-verrast gelaat, maar met een uitdrukking van twijfel, bijna verlegenheid daarop.
Felix voelde zijn hart zóó kloppen, dat hij nauwlijks spreken kon.
- Mevrouw......
Zij zette zich op de canapé en wees hem een stoel aan dicht bij haar.
- Heeft Willy u niets verteld? waagde hij te vragen.
- Ja, Wim heeft me alles gezegd, Felix. Maar......
- Maar?...... vroeg hij ademloos.
- 't Is niet, dat d'r iemand anders is, an wie 'k m'n kind liever zou toevertrouwen dan an jou, Felix...... Ik weet wel, dat je niet altijd geleefd hebt zooals 't moest...... maar je geld en je vrinden maakten zulk een situatie voor jou nogal natuurlijk...... en 'k ben d'r van overtuigd, dat je au fond 'n brave jongen ben...... Maar je heb geen positie, Felix...... Je heb in 't geheel geen ùitzicht op 'n betrekking zelfs......
- O, is 't dat maar...... zei Felix oneindig
| |
| |
verruimd, maar dat is toch niets, Mevrouw...... dat is voor ons geen bezwaar......
- Jawel, zei Mevrouw van Heemstede zeer beslist. Ik weet wel, dat 't financieel niet noodig is...... maar 'n man, die niets om handen heeft...... laat 'k liever zeggen: die z'n nuttige krachten niet gebruiken wil...... aan zoo iemand geef 'k m'n dochter nièt...... Ik wil haar niet blootstellen aan de grillen en nukken van 'n man, die zich...... verveelt......
- Ik ben advocaat, zei Felix.
- En? Wat doe je daarmee, met die titel?
- Ik wil d'rmee zeggen, dat 't voor mìj niet zoo moeilijk zal zijn, 'n betrekking te krijgen...
- Als dat zoo is...... en je van Willy houdt zal je d'r zeker gauw werk van gaan maken, niewaar? 'k Zou tevreden wezen met 't kleinste postje, als 't maar vatbaar was voor verbetering...... Maar vóór die tijd mag 'k m'n goedkeuring tot 'n engagement niet geven......
- U wèigert uw toestemming? vloog Felix op.
- Voorloopig, ja. 'k Weet, dat d'r veel me overdreven zullen vinden...... maar later, als je je gelukkig voelt in 't vervullen van je ambt, zal je me dankbaar zijn voor m'n wensch......
- En Willy? stiet hij uit, nog niet kunnend, niet willend gelooven, dat zijn droom geen werkelijkheid worden zou.
| |
| |
- Willy vond 't uitstel eerst ook héél naar, maar eindelijk heeft ze me toch gelijk moeten geven......
- Dan houdt ze niet van me, barstte hij uit. Ze zou 't anders niet kùnnen verdragen...... dan heeft ze me gisteravond voor-gelogen, toen ze zei, dat ze van me hield......
- Felix......
- Waar is ze?
- Zou 't niet beter zijn, d'r nou niet te zien, nou je zoo opgewonden ben?
- Dàt ook niet eens...... riep Felix hartstochtelijk. Zeg u d'r maar, Mevrouw, dat ze héél goed en verstandig doet, me te vernederen en te weigeren...... na alles, wat ze me gisteravond heeft wijsgemaakt......
- Felix, riep Mevrouw van Heemstede verontwaardigd.
Maar hij was al bij de deur, maakte een korte buiging en verdween.
Een bus naar Duinoord reed juist voorbij. Felix greep het ijzer en sprong achterop. Het stormde en woelde in zijn borst...... afgewezen...... hìj...... hìj...... afgewezen......
Hij dacht er niet aan, dat 't maar een uitstel was...... voor hem beteekende het op dit moment een onherroepelijke scheiding...... En als hij zich voorstelde, hoe hij gisteravond op zijn
| |
| |
knieën haar zijn liefde beleden had, dan voelde hij zijn oogen in hun kassen branden en knarste hij de tanden op elkaar.
Op het Anna Paulownaplein sprong hij roekeloos van de tree. Hij liep de Bazarstraat door...... de Hugo de Grootstraat...... sloeg de Barentzstraat in en stond even later voor zijn huis.
Hij stormde de trappen op en de kamer in, waarvan hij de deur weer toesmeet.
- Ben je al terug? zei Jacques verwonderd. En hoe is 't......
Felix zei niets. Hij zag Jacques aan met starre oogen in het van woede wit gelaat. Zijn drift was zoo hoog gestegen, dat hij geen enkel woord uitbrengen kon.
- 't Is toch niet......
- Ja, godverdomme...... schreeuwde Felix 't plotseling uit, ja......, ja...... ja...... ze hebben 't verdomd om me an te nemen...... Hij nam Jacques bij de armen en schudde hem woest heen en weer. Versta je dat...... versta je dat...... Ik...... ìk heb 'n blauwtje geloopen...... Hij stompte zich hevig op de borst. Godverdomme... ìk......
Hij schopte tegen een stoel, dat die omviel; hij bonsde met de vuist op de tafel, dat de papieren er afvlogen.
- Vervloekt...... hoe ze 't durven...... mìj
| |
| |
af te wijzen...... riep hij met den voet stampend op den grond; ze willen me vernederd hebben...... me vertrappen...... denk je, dat 'k 't voor den bliksem niet vat...... O, riep hij knarsetandend, om me dàt an te doen...... om me dàt an te doen......
- Kom, wees nou bedaard zeg, zei Jacques, die niet wist, hoe hem aan te pakken. Ze kunnen hier beneden alles hooren...... Hij vatte hem bij den arm.
- Bedaard? riep Felix en rukte zich los. Ben je bedonderd? Denk je, dat 'k nòu kalm kan zijn......
- Denk d'r toch in jezusnaam an, hoe slecht 't voor je is je zoo op te winden......
- Slecht, schreeuwde Felix, haha...... denken zìj daaran?...... Voor hun part kan 'k heelemaal wel verdommen......
- Nou, zwijg nou maar...... De heele wereld hoeft d'r niet van op de hoogte te komen......
Norsch liep Felix de beide kamers door en ging in de serre uit het raam staan kijken. Hij zag niets; alles draaide en wentelde zich voor zijn oogen en in zijn hoofd was onstilbaar de martelende gedachte: dat alles nu uit was...... gedaan......
Jacques kwam naar hem toe.
- Kan je me nòu ook soms zeggen, wat er is?
| |
| |
Felix maakte een onwillige schouder-beweging en volhardde in zijn nukkig zwijgen.
- Kom, zei Jacques hartelijk, waarom ben je zoo tegen me? Heb jij me ook niet altijd geholpen in al m'n ellende?
Toen brak Felix' trots, hij sloeg de handen voor de oogen en kermde:
- O, god, o, god......
- Wees nou sterk, Fik...... kom wees nou sterk...... denk an jezelf......
- Ik kan niet...... ik kan niet...... stotterde hij, o, jezus...... jezus, waarom moet alles nou uit zijn......
- Hebben ze je dan voor goed afgewezen, vroeg Jacques, die het niet gelooven kon.
- Omdat ik geen betrekking heb...... omdat 'k 'n advocaat ben zonder practijk...... smaalde hij. O, bliksem, wat pijnigt m'n kop me weer...
Jacques zuchtte. Daar was het weer, het noodlottig-afschuwelijke, waarvoor hij zoo'n angst had gehad...... En juist wat het geneesmiddel moest zijn, was het ergste vergif gebleken...... Waarvan hij het meeste heil verwachtte, diende juist tot verergering van zijn kwaal......
- Zeg me nou 's even, wat er is, dan laat 'k je verder met rust......
Felix zat op een rieten stoel en hield zich met beide handen aan de zij-leuningen vast.
| |
| |
- 'k Mag d'r niet hebben...... omdat 'k niets bèn......
- Daarom alleen niet?
- Ja, daarom alleen niet...... Als 'k 'n positoe heb...... dan mag 'k terugkomen...... als 'k dan wìl, voegde hij er bij met saamgeklemde tanden en opgetrokken bovenlip.
- Waar maak je dan eigenlijk zoo'n drukte over? De eerste de beste advocaat neemt je op z'n kantoor...... dan ben je d'r immers? Ben je razend, om dàarvoor zoo op te spelen......
- Begrijp je dan niet, dat 't nooit meer dàt worden kan, wat 't had mòeten zijn...... zei Felix dof; begrijp je dat niet? Al m'n gevoel is nou weg...... is nou dood......
- Ja, dat is nou op 't oogenblik van je teleurstelling zoo...... maar dat komt wel weer bij...... 'k Dacht 't wel, dat je weer overdreef... Jij waande je al getrouwd, geloof 'k...... Nou, dat spreekt van zelf, dat je dan wel 's wordt neergezet......
Felix sperde zijn oogen open en zag Jacques aan.
- 't Is weer heelemaal mis met me, zei hij half-fluisterend, m'n hoofd is weer gek......
- Waarom maak je dan ook zulke scènes, zei Jacques en zuchtte weer. Kom, ga maar weer gauw mee naar bed...... dat heeft je laatst
| |
| |
ook zoo opgeknapt......
Felix had geen kracht meer, om zich tegen Jacques te verzetten.
- Blijf je bij me...... vroeg hij zwak. 'k Voel me zoo raar alleen......
Jacques nam een boek en ging voor het bed zitten, maar hij keek over de bladzijden heen en bestudeerde Felix' uiterlijk nauwkeurig. Wat was dat bloeiende, jonge gelaat mager en ingezonken...... wat zag het er ziek en vervallen uit, nu de oogen het niet verlevendigden en de stem den ongunstigen indruk ervan niet kon weg-redeneeren...... Het was niet alleen rust, die hij behoefde: hij was ziek. Jacques kon niet nagaan, of zenuw-overspanning de oorzaak was...... of enkel lichaams-zwakte...... In elk geval, er moesten maatregelen genomen worden...... zóó wou hij 't niet langer meer aanzien...... Hij zou er niets van zeggen, maar stilletjes morgen den dokter laten komen......
Tegen den avond werd er een briefje gebracht van Willy's hand. Felix zei, het niet te willen lezen. Jacques drong er niet op aan; hij legde het zwijgend op het nachttafeltje neer, haalde een lamp en liet hem toen alleen.
Felix greep naar het briefje en opende het. Waarom zou hij het ook eigenlijk niet lezen? Even zonk zijn hand op het laken neer en
| |
| |
bedekte hij zich de oogen met de andere: het schelle licht deed de letters dwarrelen voor zijn blik. Maar toen dit weer voorbij was, nam hij den inhoud in zich op:
- Lieveling...... lieveling...... ben je boos op me? Toen ik je vanmiddag weg hoorde gaan, zonder dat ik je ook maar een oogenblik had gezien, was 'k zoo bedroefd...... en begon 'k te twijfelen, of 'k wel goed had gedaan...... O, Felix, Felix, m'n lieveling...... 't was niet alleen zelfzucht van me, ach, geloof je me niet? Ik heb 't altijd gedacht en 'k geloof 't ook nu nog...... dat je zooveel gelukkiger zou zijn, als je een betrekking had...... Ik heb 't je al meer gezegd, m'n lieveling, weet je dat niet meer? O, schat, kon ik 't je zelf maar zeggen, hoe vast ik in je geloof en hoe volkomen ik je vertrouw...... Maar voel je ook wel, dat 't beter is, dat 't voor ons geluk de waarborg zal zijn?...... Ik heb je lief, m'n lieveling...... ik heb je lief...... ik zoen je op je mond, je lieve oogen......
Willy.
- Jaap, riep Felix.
- Ja, riep Jacques uit de andere kamer, wat schrijft ze?
Felix gaf hem het briefje.
- Zie je nou wel, dat d'r goed beschouwd in
| |
| |
't geheel niets veranderd is? Wat doe je toch dadelijk zoo op te stuiven......
- Denk je, dat 'k me voor m'n plezier zoo beroerd maak? vroeg Felix met een flauwen glimlach. Nee, hoor...... dat gebeurt allemaal zonder dat 'k d'r iets van weet......
- In elk geval moet je d'r nou niet meer an denken, morgen kunnen we verder zien...... Ga je slapen?
- Ja, 'k zal probeeren.
- Goed. Wil je ook 'n kwast? Met spuitwater of gewoon......
- Met gewoon...... maar dan zoo koud mogelijk, hé......
Toen Felix den volgenden morgen wakker werd, zat er iemand voor zijn bed, dien hij niet zoo dadelijk herkende, ofschoon hij spoedig begreep, wie het moest zijn.
- God, dokter, is u 't, zei hij en wilde zich oprichten.
- Blijf stil liggen, vriend, blijf stil liggen... 't Deed me juist plezier, dat 'k je 'n oogenblikje rustig kon beschouwen...... En wat scheelt d'r nou an, voel je je niet goed?
- Ach, jawel dokter......
- Wind d'r voor mij nou maar geen doekjes om...... 'k Zie immers wel, hoe je ben...... Maar
| |
| |
wàt heb je nou eigenlijk?
- Ik kan 't moeilijk beschrijven...... M'n hoofd is 't ergste...... daar wor 'k compleet gek van...... Maar 'k voel me over 't geheel erg vervelend...... Moe...... lusteloos......
- En heb je ook ergens pijn? De dokter nam zijn pols en bleef hem, terwijl hij vroeg, steeds aanzien.
- Pijn...... ja, in m'n beenen...... en soms in m'n rug...... maar niet dikwijls......
- Nou, koorts heb je niet op 't moment, zei de dokter, zijn pols weer los-latend. Hij leunde op zijn gemak achterover in zijn stoel en vouwde de handen over zijn maag. 'k Zou je wel 'n receptje kunnen geven...... en dat zal 'k ook wel...... maar dat is toch 't voornaamste niet......
- Wat dan dokter?
- Anders niets dan dat je zenuwgestel in de war is...... maar dat is al erg genoeg...... Je moet naar buiten, naar Drenthe of Gelderland... Zou je dat kunnen?
- O, als 't moest...... zei Felix. Maar 'k heb d'r niet veel zin in...... 'k zou veel liever hier blijven......
- Ja, zin...... zin...... daar vragen we nou niet naar...... en liever-koekjes worden niet gebakken...... Is 't noodig, dat is hier de kwestie...... 'k Zou je wel kunnen aanraden 'n voetreis
| |
| |
te doen, maar daar ben je op 't oogenblik toch niet sterk genoeg voor...... Wat jij moet hebben, om weer heelemaal op je verhaal te komen, is frissche lucht, goeie versterkingen en totale rust...... Versta je dat?
- 'k Zal d'r 's over denken......
- Ja, maar zóó, dat we tot 'n resultaat komen...... En 'n beetje gauw ook, want 't is nou nog de goeie tijd......
De dokter sloeg zijn eene been over het andere, legde zijn bloc-note op de knie en schreef een recept. Toen scheurde hij het blaadje af en legde het op de nachttafel.
- Morgen kom ik 's hooren, waartoe je besloten ben, zei hij opstaande en zijn jas toeknoopend. Hij keek eens om zich heen en zei meesmuilend:
- 'n Mooie kamer heb jij hier......
Felix lachte.
- Ja, als je hier niet vandaan kòn, liet 'k je eerts 's tabula rasa maken...... Dàt is nou goed, om je heelemaal te enerveeren...... Hoe kom je d'rbij...... Je lijkt wel 'n beginnend studentje...... 'n advocaat...... schaam je......
Felix lachte weer.
- Nou, dag meneer van Weert, zei de dokter, die een oude huis-vriend der familie was, morgen kom 'k weer 's kijken. En dan zorg je maar, dat
| |
| |
je 'n fatsoenlijker kleur heb dan nou......
Jacques wachtte den dokter op in 't portaal.
- Wat zegt u van 'm, dokter?
- Nou, nou, alle hoop is nog niet verloren... zoo slim is 't nog niet...... Hij is sterk overspannen...... 'k Wil 'm d'r niet naar vragen, maar ie heeft zeker wat te veel avontuurtjes nagejaagd. Enfin. Kwaad is d'r niet bij...... tenminste voorloopig niet...... Maar we kunnen erger voorkomen door 'm voor 'n maandje naar buiten te sturen......
- Naar buiten, dokter?
- Ja, dat heeft ie noodig: 's heelemaal uit de stad zijn, begrijp je? Is me dat d'r nou uitzien voor 'n flinke, jonge kerel? Dat gaat toch niet zoo...... Jullie moeten maar 's verzinnen, wat 't beste zal zijn, dan hoor 'k 't morgen wel...... Goeie morgen.
Ten Jacques bij Felix binnentrad, riep deze hem toe:
- Nou, daar heb je me ook wat aardigs geleverd...... daar had 'k nou in 't minst niet op gerekend.......
- En zie je nou wel, dat 't noodig was? Zie je nou wel? Je moet de hei op, hè......
- Ja, hij wil me 't land opjagen...... in beide beteekenissen......
- Nou, zoo erg is 't niet.
| |
| |
- Ach kom, denk je soms, dat 'k 't doe? 'k Zal hier net zoo goed beter worden, hoor, als 'k me maar 'n beetje kalm blijf houen......
- Hij beweert van niet.
- Ja, hij......
- Wat kan 't je schelen d'r voor 'n paar dagen tusschen-uit te gaan.
- Nou zeg, 't is nogal 'n lol, om daar in je eenheid op 'n negorij te zitten......
- Als je nou eenmaal weet, dat je 't voor je gezondheid moet doen? Je hoeft ook niet juist de aller eenzaamste plek uit te kiezen......
- Ja, als 't d'r niet stil is, kan 'k even goed hier blijven......
- Nou, je gaat maar, hoor, je gaat maar...... We zullen wel 's 'n mooie gelegenheid voor je uitzoeken......
- 'k Denk ineens: zou 'k niet 'n poosje naar Weerdesteyn kunnen gaan? vroeg Felix.
- Naar Weerdesteyn? dat 's 'n idée...... dat 's 'n allemachtig goed idée...... daar zeg je zoo wat......
- Zou Bernard me kunnen hebben?
- 'k Veronderstel van ja...... hij heeft de ruimte...... Wil 'k zoometeen maar 's dadelijk an 'm schrijven?
- Nee, dat kan 'k zelf nog wel...... Zoo'n haast heeft 't ook niet......
| |
| |
- Jawel, 't heeft wèl haast...... Utrecht zal toch wel even goed zijn als 'n andere streek?
- Natuurlijk.
- Dus je wil zelf schrijven?
- Ja, morgen, of zoo.
Bernard van Weerdesteyn was een oudere studievriend van Felix en Jacques. Hij was eerder van de academie weg-gegaan en daardoor hadden zij elkaar al een paar jaar uit het oog verloren. Hij woonde, sinds den dood zijner ouders, alleen met een veel jonger zusje op Weerdesteyn, een kasteelachtig buiten bij Zeist. Het was er eenzaam en stil; geheel verdiept in zijn juridische studieën kon Bernard geen gasten verdragen. Maar Felix verwachtte, dat hij voor hem wel een uitzondering maken zou, omdat zij elkander vroeger goed mochten en hij nu een geldige reden had tot zijn verzoek.
Het gebeurde, zooals hij had verondersteld: in een vriendelijk schrijven stelde Bernard van Weerdesteyn zijn huis tot Felix' dispositie.
De dokter dreef tot spoed aan, nu hij Felix zóó ver had gebracht, dat hij weer rondloopen kon. Felix had hem en Jacques doen beloven, aan zijn Mama en Tilly niets anders te zeggen, dan dat het een gewoon logeer-partijtje gold en zelf ging hij een der laatste dagen naar Villa Norine,
| |
| |
om afscheid te nemen.
- Hoe is 't met je...... hoe is 't met je, jongen? vroeg zijn Moeder en kuste hem met hartelijkheid.
- O, heel best, Mama...... Nou weer heel best......
- Maar 't zal je toch wel goed doen zoo 's 'n tijdje buiten...... Je ziet d'r slecht uit, Fé......
- Ach, Mama, daar moet u maar niet op letten...... Zoo'n beetje bleek staat wel gedistingeerd, wat jij, Til......
- 'n Beetje wel...... maar zóó......
- Enfin, wacht nou maar 's eerst, hoe 'k d'r uit zal zien als 'k terugkom, hier......
- Als 'n roos, zeker, veronderstelde Tilly.
- Minstens......
- Ik hoop 't, zeide Mevrouw van Weert en zuchtte. Ze had er zoo'n verdriet van, dat Felix volkomen handelde, alsof hij haar niet noodig had...... Hij kwam haar nooit iets vertellen...... haar nooit eens vragen om raad......
- U weet 't zeker van Willy en mij? vroeg hij vrij kalm.
- Ja, zei Mevrouw van Weert, Wim heeft 't ons verteld......
Hij voelde het stille verwijt en zei:
- 'k Heb u ook in zoo lang niet gezien...... U weet dus alles...... En hoe vindt u dat drijven
| |
| |
van Mevrouw van Heemstede?
- Van haar standpunt gezien heeft ze misschien gelijk...... Maar 't spijt me innig voor jou, Fé.
- Ach, 'k ben d'r nou al overheen...... Maar 't was 'n heele slag voor m'n ijdelheid...... Als 'k terugkom, ga 'k d'r natuurlijk sérieus werk van maken......
- Ik vin 't ook zoo heerlijk......
- Kom, Mama...... ‘M'n zoon de advocaat’ klinkt wèl zoo goed als ‘m'n zoon de klerk’, of ‘m'n zoon de bureauschrijver’......
- Maar 't ìs toch beter, Fé......
- Nou, 'k zeg u immers, dat 'k 't zal doen?
- Je gaat Willy toch nog even goeiendag zeggen?
- 't Was m'n plan niet...... D'r is nou immers niets tusschen ons?
- Je moet 't toch doen, Felix, wees nou niet zoo hard......
Hij had maar een kleine aansporing noodig. Hij verlangde zelf zoo naar haar...... En dan de zekerheid haar in zóó lang niet te zien......
Den volgenden dag vroeg hij haar te spreken.
Zooals hij gehoopt had, kwam ze bij hem, alleen.
Ze ging dadelijk naar hem toe en sloeg haar arm om zijn hals. En haar hoofd aan zijn borst
| |
| |
verborgen, hoorde hij haar zacht gesnik.
- Waarom ga je nou weg, Fé?
- Kindje, zei hij teeder, je weet wel, dat 'k in de laatste tijd niet erg wel ben geweest? M'n zenuwen zijn 'n beetje in de war...... die moeten eerst heelemaal gekalmeerd zijn, voor 'k d'r an denken kan naar 'n betrekking uit te zien...
- Is 't zoo erg? vroeg ze verschrikt, haar hoofd oplichtend, om hem aan te zien.
Hij glimlachte.
- Nee, 't is heelemaal niet erg...... volstrekt niet...... Maar als 'k d'r niets voor deed, zou 't misschien erger kunnen worden, begrijp je?
- Maar zal 'k dan wel 's wat van je hooren? Dat heeft Mama niet verboden, Fé......
- Zeker zal 'k je schrijven, lieveling...... Maar beloof me eerst, dat je niet ongerust over me zal wezen......
- Ach, Fé......
- Maar Wimpje...... als 'k je toch zelf zeg, dat 't niets is......
- Dan zou je d'r toch niet voor weggaan zoo lang...... zei ze, in haar behoefte om gerust gesteld te worden.
- Lang? Dat zal d'rvan afhangen...... Misschien maar heel kort......
- En dat 'k je in al die tijd niet zal zien...
- Maar dat 's voor mij toch even erg......
| |
| |
Wil 'k je 's wat zeggen? Mama en Til weten niet eens, waarvoor 'k ga...... ze denken, dat 't voor m'n plezier is...... En je zegt 't hun niet, hoor...... Wil je nòu dan gelooven, dat 't niet zoo erg met me is gesteld?
Hij bleef nog even, haar troostend en liefkoozend, toen kuste hij haar met innige teederheid en nam afscheid van haar.
In Utrecht haalde Bernard van Weerdesteyn Felix met zijn dog-cart af. Reeds van ver zag Felix hem staan met zijn hooge, forsche gestalte en zijn donker, ernstig gelaat.
Felix drukte hem warm de hand.
- 'k Apprecieer 't erg, dat je me dadelijk hebben wou......
- Waarom niet? 'k Hoop nou maar, dat 't je goed zal doen......
- Als 'k niet zelf voelde, dat 'k 't noodig had, was 'k 't je niet eens komen vragen...... Maar 'k vind 't ontzettend aardig, dat je d'r direct in toestemde.
- 'k Wou je ook wel weer 's spreken...... Je ziet d'r niet best uit, van Weert.
- 'k Voel me ook niet goed...... Maar 'k twijfel niet, of 'k zal hier wel weer gauw in orde komen......
Bernard nam de teugels en reed weg van het
| |
| |
station. Felix' koffer was vooruitgezonden.
De stad door was er niet veel gelegenheid tot een gesprek, maar buiten op den Zeisterweg begonnen ze met elkaar te praten.
- Hoe is 't met je zusje? vroeg Felix.
- M'n zuster mag je wel zeggen. Ze is veel veranderd sinds je haar 't laatst zag...... is dat niet zoowat twee jaar geleden?
- Ja, dat zal wel...... Hoe oud is ze nou?
- Zeventien.
- En hoe gaat 't met d'r?
- Ach, ze mankeert wel nooit iets, maar ze is zoo tenger en zwak, dat 'k toch altijd in angst over d'r ben...... Je weet, dat m'n moeder en m'n beide zusters......
- Maar me dunkt, 't vrije, gezonde leven, dat zo leidt......
- Ja, daar heb 'k dan ook alle hoop op...... M'n andere zusters waren ook jonger, toen ze stierven...... Maar zoolang ze nog niet 'n goed eind over de twintig is, durf 'k nog niet gerust te zijn......
Bernard zag Felix aan. De stille, verraderlijke ziekte, die zijn zenuwen en zijn gestel ondermijnde, had zijn toch reeds innemend gelaat zoo verfijnd en vermooid, dat het zelfs voor een man van bekoorende schoonheid was. Bernard overwoog: zou hij hem zeggen wat hem drukte
| |
| |
op 't hart, of was het beter het mogelijk-sluimeren-blijvende in Felix niet wakker te maken?...... Hij geloofde, dat hij het zeggen moèst...... hij meende tot een waarschuwing verplìcht te zijn.
- Ze zou geen smart kunnen verdragen...... zei hij. Van Weert, zal je voorzichtig met d'r zijn?
Felix kreeg een kleur. Hij voelde zich beleedigd, door wat hij een blijk van wantrouwen noemde. Maar toen hij in Bernard's ernstige oogen zag, voelde hij al diens angst en bezorgdheid. Toch vroeg hij nog:
- Dacht je dan, dat 'k d'r niet zou ontzien?
- Ik vertrouw je, zei Bernard eenvoudig. Je zal m'n vraag wel gebillijkt hebben......
Ze spraken verder over onverschillige dingen, tot ze het hooge hek van Weerdesteyn binnenreden.
Felix kende het buitengoed wel; hij was er meermalen geweest, toen hij nog in Utrecht studeerde. Het groote, massieve gebouw was verdeeld in verscheidene groote kamers, welker uitgestrektheid de eetzaal alleen overtrof. Breed en ver strekte het zich aan weerskanten van de voordeur uit; behalve enkele logeer-, dienstboden- en voorraad-kamers bevonden alle vertrekken zich gelijkvloers. Bernard bracht Felix naar
| |
| |
een hooge, koele kamer, die met breede, openslaande ramen uitkwam op het park.
- Laten we nou alles doen, om 't resultaat te bereiken, dat je van je hierzijn verwacht, zei Bernard. Je kan volkomen doen en laten, wat je wil...... je ben hier heelemaal vrij...... Wij gaan hier ook onze gewone gang en beschouwen je als 'n huisgenoot...... Vin je 't zoo goed?
- Heerlijk, zei Felix.
- Maar zal je 't dan ook doen? Zal je 't dan ook toonen, dat je je hier thuis voelt?
- Zeker...... 'k Blijf gewoonlijk nergens lang vreemd......
- Ik zal je zoometeen alleen laten hier...... Als je me spreken wil, of je heb behoefte an gezelschap, dan kom je me maar opzoeken...... je ben me altijd welkom...... Je weet waar m'n kamer is? Of Virginie zal wel veel bij je zijn...... 't Kind mag ook wel 's 'n verstrooiïng hebben...... ze ziet nooit 'n ander dan mij...... En ga je nou even mee naar de eetzaal, daar staat 'n lunch voor je klaar......
Zijn hartelijke gastvrijheid gaf Felix een rustig, dankbaar gevoel. Zoo ergens, dan zou hij zeker in dèze kalme omgeving zijn zenuwen de baas leeren worden.
Hij was moe van de reis en ging, na wat gebruikt te hebben, naar zijn kamer terug, waar
| |
| |
hij zich neer-strekte in een lange stoel voor de open deuren. Daar hield hij van...... zoo stil naar buiten te liggen staren...... met al die hooge boomen om hem heen, die daar beveiligend als wachters stonden......
Toen de gong hem naar de eetzaal riep, zag hij binnentredend Virginie naast haar broeder staan. Hij merkte, dat ze verlegen was voor den vreemde en zag, hoe haar bloed ging gloeien onder de fijne huid van haar wang.
- Ben jij dat, Virginie? vroeg hij verrast. Hij herkende haar ternauwernood: van het schuchtere, veertienjarige kind, dat door haar teerheid nog jonger scheen, was zij volbloeid tot een treffende, maar beangstigende schoonheid... Het roerde tot een weemoedige sympathie, dat doorschijnend-blanke gelaat, met de klare oogen...... dat teedere, te slanke maagden-lijf......
Ze reikte hem zwijgend haar hand, zonder dat zo hem aanzien durfde. Haar zeer-licht blonde haren hingen in kwijnende krullen om haar hoofdje heen, haar wit, eenvoudig toiletje lijnde nauwkeurig haar gratievolle bewegingen af.
- Ja, ze is erg lang geworden, zei Bernard, te lang zelfs voor haar tengerheid......
Ze lachte verlegen.
- Je noemt me toch Felix, Virginie? Zooals vroeger ook, weet je nog wel?
| |
| |
Ze knikte.
Aan tafel vermeed Felix het, haar veel aan te zien, of tot haar te spreken; hij hoopte, dat op die manier haar schuwheid verdwijnen zou.
En toen het diner was geëindigd, vroeg ze uit eigen beweging:
- Gaat u mee naar buiten?......
- Heel graag, antwoordde hij en zich omwendende, vroeg hij: En jij, Bernard?
- Ga maar met haar...... je zal me wel verontschuldigen, hè...... 'k Heb 't nogal druk tegenwoordig......
- Willen we 't bosch ingaan? vroeg ze.
- Niet te ver, m'n kleintje, riep Bernard haar na. Denk d'r om, dat Felix pas ziek is geweest......
Maar uit den innigen blik, dien hij haar nazond, begreep Felix, dat zijn eigenlijke bezorgdheid het zich-vermoeien van zijn zustertje gold...
- Herinnerde je je me nog? vroeg Felix, toen ze samen tusschen de boomen liepen, waardoor de zoele avond-wind van tijd tot tijd suizen kwam.
- Vóór u er was, niet, maar toen 'k u zag, herkende 'k u toch wel......
- Waarom zeg je toch aldoor ‘u’, Virginie? Of mag 'k tegen jou ook geen ‘je’ meer zeggen?
Ze bloosde.
| |
| |
- Wat is 't hier goddelijk in 't bosch, riep hij met enthousiasme. Wil je wel gelooven, dat 'k me hier heel anders voel dan in den Haag onder die drukkend-zware lucht? Ik merkte 't vanmiddag dadelijk...... 't Is hier zoo ruim, zoo heerlijk-frisch, zoo......
- Werkelijk? vroeg ze. Dan moet je maar veel buiten zijn, Felix...... Je ziet toch wel héél bleek......
Een poosje later praatte ze onbevangen met hem over haar broer en zichzelve, waartoe Felix met tactvolle vragen haar had uitgelokt.
Hij voelde zich zoo bevredigd, zoo verlangeloos hier, in die veilige eenzaamheid, in die wijde, troostende stilte van het bosch...... met naast hem 't hem geleidend kind, met de onschuldige, vertrouwende oogen......
Ze vertelde hem, dat ze nooit op school was geweest.
- ...... ze vonden 't beter voor me, al was 'k ook nooit eigenlijk ziek...... Maar o, dat maakte me zoo blij en gelukkig...... want 't zal gek klinken, als 'k 't zeg...... maar 'k was altijd bang voor andere menschen...... en voor meisjes vooral...... Lach je daarom?
- Volstrekt niet...... 'k kan 't me zoo goed begrijpen van jou...... ze waren zoo anders dan je zelf was, hè?
| |
| |
- Ja, zoo heel anders...... 'k Durfde haast niet met hun te praten...... met m'n eigen nichtjes zelfs niet...... Ik voelde, dat ze me dom en onnoozel vonden en dat maakte me nog stiller en verlegener......
- Dat zal toch wel niet zoo geweest zijn...... Maar je moet wennen an 't gezelschap van anderen, als je altijd dezelfde menschen om je heen heb gehad......
- Ja, dat is 't, riep ze, verheugd, dat hij haar zoo goed begreep, dat is 't...... Bernard was bang, dat 't me geen goed zou doen en liet me daarom ook nooit uit logeeren gaan......
- Spijt je dat?
- O, nee, nee...... 'k Zou nergens gelukkig kunnen zijn dan hier, zei ze en zag hem aan met haar heldere, klaar-blauwe oogen.
- 't Is hier dan ook heerlijk, zei Felix en haalde met wellust de geurige, frissche boschlucht in.
- Willen we nog doorloopen? vroeg ze, ben je nog niet moe? Of willen we hier 'n beetje rusten? Je moet ook nog heelemaal terug......
Haar naïef zorgen voor hem gaf hem een zachte aandoening van blijheid.
- Hier even rusten dan, zei hij en zette zich neer op het mos, leunend met den rug tegen een boom.
| |
| |
Zij zat op een zelf-gemaakte mos-verhooging, haar lichte figuur mooi afgelijnd tegen den achtergrond der donkere stammen.
- Hier ben 'k haast altijd, zei ze, 't is hier zoo mooi......
Tusschen de mossige oevers stroomde een smalle, heldere beek met haastende, tintelende golfjes. De ernstige boomen er langs zagen neer in het wiegelende water, dat, zich voort-spoedend, ruischte...... en op een enkele bloem aan den kant kristallen druppels wierp......
Laag door de verre boomen heen gloeide, warm-rood, de zinkende zon en in de hooge kruinen suisde de wind, die de takken deed buigen in fluister-geruisch......
- Ja, 't is hier mooi, zei hij peinzend.
Nu opeens begon ze te spreken van haar dankbaar geluk, dat ze hier nooit weg zou behoeven te gaan en van haar liefde voor haar broer...... hij was alles voor hàar...... zij was alles voor hèm...... en ze vertelde hem, dat ze nooit verlangen naar haar ouders had gehad, omdat hìj beider plaats vervulde......
- Hij is zoo goed...... zóó goed voor me...... dat 't me soms bedroeft, zoo weinig voor hem te kunnen zijn...... Ik geloof, dat hij altijd bezorgd voor me is, maar hij heeft ook zooveel verloren...... Hij is veel ouder dan ik en heeft
| |
| |
dus àl 't verdriet van hun sterven gevoeld......
- Hij was altijd 'n beste vent, zei Felix met waardeering.
- Je houdt ook veel van hem? Maar wie zou dat ook niet van Bernard...... Bernard......
Ze liefkoosde, hem uitsprekend, dien naam in een zachte, streelende buiging van haar weeke stem en zwaar voelde hij in zich het besef, dat het leed, den een overkomen, den ander met gelijke hevigheid treffen zou......
Ze wandelden terug, in dat moment van ongestoord alleen-zijn geheel met elkanders stemmingen vertrouwd geraakt.
De theetafel stond gereed op het terras, waar Bernard hen reeds wachtte. En in dien vredigen, lichten avond in die atmosfeer van liefde en boosheids-onwetendheid nivelleerde zich Felix' smarte-denken tot een stil, emotieloos peinzen, waarin alles, wat hem omringde, hem streelend aandeed en hem beroeren ging tot een weenende, weeke melancolie......
De dagen gingen stoorloos, in kalme gelijkmatigheid voorbij. Felix voelde zich krachtiger worden, verreinen in het gezondheid en vrede gevende buiten-zijn. Met opgewektheid en trouw beantwoordde hij Willy's brieven; hij schreef haar alles van zichzelven: dat zijn zwakheid zoo
| |
| |
goed als geheel was geweken...... dat zijn zenuwen zich nu beheerschen lieten en dat de kleur weer in zijn wangen steeg......
Met de prikkelend-opwekkende stadslucht was ook de hevige emotie-behoefte verdwenen. Hij voelde zich gelukkig, dat hìj het was, die alleen of met Virginie te dwalen liep in het bosch, of bloemen en varens verzamelde...... voor wien de eenzaamheid en het zwijgen nu niets beangstigends meer had......
Virginie's maagdelijk zieltje had zich in haar geheele pure blankheid voor hem ontvouwd...... hij kende haar in al haar mooie onschuld...... in al haar kinderlijk-naïeve opvattingen van het leven......
Hij had haar iets verteld van het rustelooswoelen in zijn hoofd, van de stormende, hem vervolgende gedachten, die nu tot rust gekomen waren...... en van zijn ziek-zijn, zoo beangstigend-erg, dat hij niemand de waarheid had willen zeggen......
En hij zag in haar oogen de vreugde glanzen, als hij haar zeide, dat Weerdesteyn zijn volkomen herstel had bewerkt......
Soms regende het; dan zat hij bij haar in haar groote, eenvoudige kamer, zoo geheel verschillend van de Haagsche meisjes-boudoirs, maar waaraan zij door haar aangeboren distinctie een
| |
| |
eigen cachet had weten te geven. Veel planten waren er, bloemlooze en kleurrijk-bloeiende, veel kleine, meisjesachtige snuisterijen en een klein, gebeeldhouwd boekenkastje met door Bernard zorgvuldig gekozen boeken.
Ze liet hem haar album zien met de beeltenissen van haar ouders en de schaarsche photo's van Bernard en haarzelf.
Hij bewonderde het teeder-schoone portret van haar Moeder en naïef-verblijd vroeg ze hem toen:
- Vin jij ook, dat 'k op m'n Moeder lijk? Ze zeggen 't......
Hij zag haar opmerkzaam aan: ja, trek voor trek geleek zij die vrouw met haar noodlottige, doodelijke schoonheid...... en het kind was verheugd over dat erfdeel van haar......
- Ja, zei hij kort, oncomplimenteus, je lijkt op haar......
Ze had hem dikwerf op haar reine, meisjesachtige manier van liefde gesproken...... dat zij noch Bernard die ooit zouden voelen...... dat zij sàmen op Weerdesteyn bleven tot aan hun dood...... Maar ook, dat zij liefde als zoo iets hoogs, zelfs onbereikbaars beschouwde, dat zij alleen verwerkelijken kon in droomen......
Hij zei haar niets; hij trachtte haar niet te wekken uit haar zoeten, bewustloozen slaap......
| |
| |
want hij wist, dat de grootste der menschelijke hartstochten voor haar een geheim blijven moest...... dat de kracht van de passie haar teedere lichaam zou dooden......
Maar eens op een regendag, dat hij weer bij haar zat, las zij hem verzen voor met haar weeke, melodieuse stem en het trof hem, hoe innig en waar zij de liefde-strofen wist weer te geven...... Een onrust kwam in hem op: zou hij haar onbewust in 't liefde-verlangen hebben ingewijd?... Hij wist, dat 't nooit zijn wil was geweest......
Nu las zij Pol de Mont's ‘Van Halewijn's eerste Bruid’. En door de intuïtie van haar ontvankelijke ziel legde zij in haar toon al de verleidelijke charme, die uitgaat van het gedicht:
En lang reeds was in Halewijn's arm
Het tengere lichaam niet langer warm,
......................................................
Toen trok hij teeder zijn dolk uit de wond,
Liet zacht dien vallen op den grond;
Lei zijn beide handen stil op haar hoofd,
En verwijderde 't zacht en sprak: ‘Geloofd
Gedankt voor eeuwig zijt gij, God!
Haar ziel zweeft heen in het hoogste genot!’
......................................................
En fluisterde zingend: ‘O, zoet, zoet kind,
Nu kent gij de liefde, die eeuwiglijk mint...’
Al zachter en teederder was haar stem geworden; de laatste woorden fluisterde ze voor zich heen, terwijl haar hand het boek zinken liet.
| |
| |
- Ja, zoo is 't...... zei ze toen en zag hem aan met vragende oogen. Van liefde sterven...... is dat niet 't hoogste, 't allermooiste van ons nietig bestaan?
De liefde was voor haar niet meer zoo vaag en ver...... ze dacht er reeds over als over iets reëels...... O, god en was dat zìjn schuld?......
Hij trachtte te glimlachen.
- 't Wordt altijd zoo mooi in verzen en romans, zei hij, maar in 't dagelijksch leven is 't toch heel wat anders, hoor kindjelief...... 't Zou zeker de heerlijkste dood voor ons zijn...... maar in onze tegenwoordige maatschappij kunnen we evenmin lèven voor liefde alleen......
- Maar ik, die d'r volkomen buiten sta...... kan ìk voor m'n liefde niet leven...... en sterven eraan?......
Felix zocht naar woorden, dat zij zijn vrees niet ontdekken zou...... ze moesten ferm zijn en toch niet stroef voor haar klinken......
- Maar die je liefhad zou dan ook buiten de wereld moeten staan...... niewaar? Maar je moet daar niet zoo romantisch mee dwepen, Virginie...... We mogen niet aan liefde denken, voordat die tot ons komt......
Ze wilde meer vragen, maar durfde niet en bleef hem zwijgend aanzien met haar heldere, groote oogen. Toen ging de deur van Bernard's
| |
| |
studeerkamer open en met een rustige vraag verbrak hij de pijnlijke spanning.
Felix ging al zijn gezegde woorden en zijn gedane handelingen na...... maar hij vond niets, dat zijn angst reden gaf van bestaan...... hij had niets, niets gedaan, waarover hij zich iets verwijten kon...... Toch nam hij zichzelven voor nog meer op zijn woorden te letten, nog meer zijn doen te bestudeeren......
Ook Bernard voelde een vage angst-aandoening, als hij Virginie's lichtende oogen in teedere devotie op Felix gevestigd zag. En toch was het gedrag van zijn gast volkomen correct, hij kon daarin niets ontdekken, dat het flauwste wantrouwen rechtvaardigde. Ook kon hij hem geen wenken geven, als Felix niet zelf van vertrekken sprak...... en hem iets vragen over Virginie, dat wilde hij niet, na hem eens zijn vertrouwen te hebben geschonken.
Het eenige, wat hij kon doen, werd door hem gedaan...... hen ongemerkt meer op hun wandelingen vergezellen en meer bij hun gesprekken tegenwoordig zijn. En beiden, zich in zijn gezelschap verheugend, bespeurden niet het verborgen doel......
Na een avond-wandeling met hun drieën rustten ze op Virginie's plekje uit. Bernard en Felix hadden zich neergestrekt op het mos; Virginie
| |
| |
stond bij de beek met peinzende oogen voor zich uit te staren. En opeens kwamen Felix de woorden in de gedachte van het Chanson Violette van Samain en hij sprak ze uit:
Et ce soir là je ne sais,
Ma douce, à quoi tu pensais
Au bord de l'étang, couleur
Ze keerde zich naar hem toe.
- En verder...... verder...... Felix? Is 't 'n lied?
- Ja, 'k kan 't wel zingen, als je wil.
- Ja...... ja...... O, is 't niet beeldig, Bernard?
Felix richtte zich op en bleef haar aanzien, terwijl hij zong:
Tes yeux ne me voyaient point.
Ils étaient enfuis, loin, loin
Et je sentais, malgrée toi,
Que tu marchais près de moi
Fleur sauvage entre les fleurs,
Va, garde au fond de tes pleurs
Il faut au lis de l'amour
L'eau des yeux pour vivre un jour
- O, wat is dat lief...... lief, riep ze.
| |
| |
En ze vroeg hem nog meer te zingen, wat hij deed, eenvoudig, zijn eenvoudigste liedjes voordragend voor haar......
Aan Jacques had Felix de gunstigste berichten gezonden. En eens, hij was nu bijna drie weken op Weerdesteyn, ontving hij een uitvoerigen brief van hem terug, een die hem verrassend verblijdde:
Oue jongen, In 't eerst heb 'k je d'r niet van willen spreken, maar nou 'k zulke goeie tijding van je krijg, kan 'k 't niet langer verzwijgen. 'k Heb hier in de tijd, dat je weg was, ook niet met de handen in de schoot gezeten. Hiernevens ontvang je de recensies van m'n boek en zonder door jou voor ijdel uitgekreten te worden, kan 'k gerustelijk beweren, dat ze zéér gunstig zijn. Hoor nou, wat de ‘kranige rechtsgeleerde’, de ‘wel-onderlegde jurist’, de een-zeer-juist-inzicht-in-de-moeilijkste-kwesties-hebbende advocaat’ in jouw afwezigheid heeft uit gevoerd. 'k Vond me nou wel geschikt, om me ergens te gaan vestigen en waarom zou dat niet even goed in den Haag als ergens anders zijn? En nou was dit m'n plan: we associeeren ons voorloopig met elkaar, jij zorgt voor 't financieele, ik voor 't practische deel. En zoo druk zullen de zaken niet loopen,
| |
| |
of jij kan je in 't begin nog wat bedaardjes houen... Je zal zien, dat 't gaat... Ik voor mij ben d'r van overtuigd. En m'n opinie is, dat je dit machtig-mooie voorstel van dien ‘kranigen rechtsgeleerde’ enz. enz. enz. niet van de hand mag wijzen. Als je d'r op ingaat, kom dan 'n beetje gauw weer Haagwaarts, tenminste als je heelemaal de oue ben, hoor...... Als je soms nog niet beter ben, kan 'k je wel missen als kiespijn. En dan moeten we gauw op de zoek naar 'n kantoor, dat snap je; ik heb al iets op 't oog op 't Buitenhof, maar je moet zelf zien...... A Deo, m'n brave, m'n respect aan onzen vriend en z'n lieve zusje.
Jaap.
Felix vond het een mooie zet van Jacques in zijn af-zijn zoo zorgend om hem te denken. Hij zond hem een dankbaar-opgeruimden brief en zei zijn komst later nog te zullen bepalen.
Aan de lunch deed hij mededeeling van wat Jacques hem geschreven had. Bernard wenschte hem geluk en ried hem aan niet te lang met de uitvoering van hun plan te wachten.
- Wou je dan nou al weggaan? vroeg Virginie en zag hem aan, alsof ze het niet gelooven kòn.
- Maar kindje, 'k ben hier al bijna drie
| |
| |
weken geweest...... En in die tijd ben 'k weer heelemaal gezond geworden......
Ze zei niets meer en keek stil voor zich neer en nadat men was opgestaan, liep ze zwijgend het park in, alleen.
Bernard zag haar na; hij had haar blozen en bleek-worden wel opgemerkt en het vochtig-glinsteren harer oogen. Maar hij zou er nu maar niet meer over spreken, nu Felix' weg-gaan het kwaad misschien nog voorkomen kon......
Ze kwamen overeen, dat Felix overmorgen zou vertrekken met een vroegen trein, om tegen twaalf uur ongeveer in Den Haag te kunnen wezen.
Den volgenden dag wilde Felix het geheele park doorwandelen, om nog eens al de plaatsen te zien, waar hij zich had voelen gezond-worden en herleven.
Bernard bleef naast Felix gaan; Virginie liep voor hen uit, of bleef soms achter, zoodat zij geen van beiden de stille tranen zagen, die uit haar treurige oogen stroomden......
En 's avonds zaten ze bij elkaar op het terras; Virginie was kalm maar stil en ook Felix en Bernard zwegen meest. Op het oogenblik, dat ieder zich naar zijn eigen kamer zou begeven, zei Bernard, dat Virginie nù van Felix moest afscheid nemen, omdat zij hem den volgenden
| |
| |
morgen niet meer zou zien.
Ze strekte haar hand uit, die hij hartelijk drukte en zei hem flauw vaarwel. In de groote, donkere opening van de vestibule-deur keerde zij zich nog eens om, alsof ze iets vergeten had en zei:
- Goeie reis morgen, Fé......
Ze verheugden zich, dat Virginie zoo bedaard was gebleven: ze hadden in zichzelf gevreesd voor een uitbarsting met tranen van het kind, zoo weinig zich te beheerschen gewend......
In zijn kamer stak Felix de lamp niet aan. Het was er licht door het glansrijk binnen-dringen der zomer-maan. Hij legde de 't-laatst-er-buitengehouden dingen in zijn koffer en ging toen naar de opene glazen deuren toe, om ze te sluiten voor den nacht. Toen zag hij, dat tusschen de boomen voor zijn kamer zich iets wits bewoog; hij schrikte en voor hij het wist, had hij zacht geroepen:
- Virginie......
Ze kwam snel naar hem toe en in het witte maanlicht zag hij het helle stralen van haar oogen en de kleurloosheid van haar wangen en mond.
Ze hield de gevouwen handen recht voor zich uitgestrekt; toen ze dichter bij kwam, verborg ze haar hoofd half in haar bovenarm, dat hij
| |
| |
haar weenen niet zou zien.
Onwillekeurig deed hij een schrede vooruit, ze leunde zich tegen hem aan, haar armen vielen slap langs haar neer......
- O, Felix, fluisterde ze snikkend, zóó kon 'k je toch niet weg laten gaan...... 'k Had je niet eens goed vaarwel gezegd...... Maar Bernard was d'r ook bij......
Het schokte hem door zijn hart van wroeging en vrees: Bernard, de hoogste, de liefste, was nu een stòornis geweest......
- Ga nog even mee, Felix, zei ze klankloos, naar de beek...... Ach toe, ga nog even met me mee...... Daar wou 'k je nog 's zien, alleen...... Vanmiddag was Bernard d'rbij......
Alweer...... Een knellende angst omsloot zijn borst...... O, kon hij nu maar woorden vinden...
- 't Is niet goed, kindje, zei hij en vatte haar zacht bij den arm, ga naar binnen, gauw, je zal kou vatten, zoo......
- Als jij niet wil, dan ga 'k alleen...... Ik kàn niet slapen vannacht...... Wìl je niet, Fé?
Haar roerend smeeken deed hem trillen van medelijden. Hij zàg, dat ze haar zeggen zou vervullen en liever, dan haar te weten dwalend alleen in het donkere vochtige, zou hij het wagen, om met haar mee te gaan.
- Wat ben je toch onvoorzichtig, kindje, zei
| |
| |
hij, om zoo maar naar buiten te gaan......
- Dat 's niets...... dat 's niets...... fluisterde ze en liep hem snel vooruit tusschen de boomen door, totdat het grijze huis achter hen in het duister verdwenen was.
Toen stond ze stil en zag licht-hijgend naar Felix om. Ze legde haar hand op zijn arm en zoo bleven ze verder gaan, totdat ze het plekje aan de beek hadden bereikt.
Mat zilverde het water tusschen de donkere oevers, de maanstralen drongen schuin tusschen de boomen door en toonden hun in half-licht hun omgeving.
Daar stond ze stil; ze sloeg haar armen om zijn hals en fluisterde zacht als een adem-tocht:
- Hier wil 'k afscheid van je nemen...... hier, waar we zoo dikwijls samen zijn geweest...... Zóó mag het wel tusschen lieve vrienden... en ze drukte haar teere, nog-nooit-gekuste lippen op zijn wang.
Felix steunde haar in zijn arm. Hij dacht aan niets op dit oogenblik; haar voelend beven in zijn armen, wist hij, dat hij haar bedaren en troosten moest.
- O, dat je weggaat...... fluisterde ze nauw hoorbaar, dat je nou weg wil gaan...... O, Felix...... Felix toch......
Hij zei iets van terugkomen en reeds te lang
| |
| |
gebleven zijn.
Ze klemde zich angstig tegen hem aan.
- O, Fé wat is dat toch...... dat 'k zoo bedroefd ben en ziek van m'n treuren, dat 'k je niet meer zal zien...... Is dat nou...... liefde...... Felix?
Maar toen ze het woord had gezegd, scheen ze ineen te zinken, alsof ze al haar krachten had verbruikt. Ze werd zwaar in zijn armen...... hij keerde zich om en zocht naar de mos-verhooging voor een steun.
Hij zonk er op neer; nog steeds hield ze zich met haar armen vast om zijn hals, nu liet ze hem los en lag bewegingloos met haar hoofd tegen zijn schouder aan. Met open oogen lag ze naar hem te staren en toen hij haar zwijgend bleef terug-aanzien, opende zij haar lippen weer:
- Ik hou van je...... ik heb je lief...... Nou weet 'k 't, omdat 'k zoo gelukkig ben hier bij je te zijn...... O, Fé...... zou je...... me niet één zoen willen geven?......
Hij boog zijn hoofd over het hare heen en kuste haar teeder op den mond. Hij wist niet, dat hij het deed; alleen een innig-diep gevoel van deernis bezielde hem voor haar, zooals hij dat had voor al, wat afhankelijk van hem was en zwak......
Ze sloot de oogen en verloor het bewustzijn.
| |
| |
En hij zag neer op het bleeke gelaat, waarop hij reeds de sporen ontdekte van een smart, die hij haar, ondanks zichzelven, veroorzaken moest....
O, god, waarom moest tòch gebeuren waarvoor hij had gewaakt en zoo zorgvuldig getracht dit vreeselijke te voorkomen......
Zijn denken waasde weg...... een heerlijke rust kwam over hem...... hij voelde niets en wist niet, waar hij zich bevond......
Een langen tijd zat hij zoo met haar roerlooze lijf in zijn armen. Beseffeloos, bewegingloos zat hij daar, zonder bewustzijn van het om-hem-zijnde...... en zonder de wassende zwaarte van haar onbeweeglijkheid te voelen......
Plotseling, met een schok, kwam de werkelijkheid weer tot hem en hij begreep, dat ze zoo niet blijven konden. Hij verlegde zijn stijve armen; hij streek over het kille gelaat van Virginie, die nog steeds bewusteloos was, en zich steunend aan een boom, trachtte hij op te staan, met het doel haar naar huis te dragen.
De beweging deed hem van pijn de tanden op elkander klemmen. De eerste schreden waren wankelend en zwaar met den last van haar lichaam op zijn moede, gebroken armen, maar hij kwam voort, zich ruggesteunend aan de boomen.
Zonder denken, zonder voelen, kracht ontvan- | |
| |
gend door de sterkte van zijn wil, ging hij voort, tot hij eindelijk het huis had bereikt, en uitgeput, maar nu met nog meer omzichtigheid naar Virginie's slaapkamer ging, de glazendeur openstiet en haar behoedzaam neerlegde op haar bed. Hij dekte haar toe met de sprei, haar verlatend in hoop en verwachting, dat warmte en rust haar onmacht in slaap zouden doen overgaan.
Hij wierp zich krachteloos op zijn bed en verviel in een toestand tusschen waken en droomen, waarin hij zich verbeeldde haar nog steeds in zijn armen te hebben en de koude stijfheid van haar lichaam te voelen......
Er werd op de deur geklopt, om hem te waarschuwen, dat het tijd voor hem was. Maar drie- viermaal moest dit kloppen worden herhaald, voor hij besef had antwoord te geven.
Zijn hoofd was zwaar, zijn lichaam was zwaar, een inspanning was elk bewegen. Maar hij klemde de handen ineen: nu kalm zijn...... kalm...... en zich voor Bernard bedwingen...... Hij rilde, als hij aan Bernard dacht...... Bernard, dien hij had bedrogen...... Bedrogen? nee...... Was alles niet reeds vooraf zóó beschikt geweest?...... had hìj de macht de loop der dingen te wijzigen?......
Hij maakte zich klaar, half zonder te weten,
| |
| |
wat hij deed; hij sloot zijn koffer, zocht naar zijn handschoenen......
In de eetzaal, waar hij na een korte aarzeling binnentrad, was Bernard niet. Hij zuchtte even van verlichting en ging aan tafel zitten met den rug naar het licht.
- Goed dat je d'r ben, riep Bernard, toen hij na een oogenblik binnenkwam, we mogen nou zoometeen ook wel gaan......
Een klein kwartier later zat Felix naast Bernard in den open landauer, om naar Utrecht terug te rijden.
Toen, in het niets-ontziend felle morgenlicht, zag Bernard hoe bleek Felix was en hoe diep zijn oogen lagen. Dit gaf hem een onaangename gewaarwording van vrees.
- Je ziet nou weer net zoo wit, als toen je hier kwam...... Wat is er, Felix?
- Niets, zei Felix, tevergeefs beproevend zijn stem niet zoo dof te doen klinken, 'k heb slecht geslapen......
- Is dat alles? En toen Felix geen antwoord gaf, drong hij aan: Zeg 't mìj, Felix...... Doet 't je leed...... om van Virginie weg te gaan?
Felix schudde sprakeloos het hoofd. En door zijn zwijgen was het Bernard niet mogelijk zijn angstig vermoeden niet onder woorden te brengen:
| |
| |
- Heb je m'n kind gespaard? vroeg hij duidelijk maar zacht. Heb je d'r nooit gesproken van liefde...... die je weet, dat voor hàar onbestaanbaar is?
Felix trachtte zijn lippen tot een antwoord te dwingen, maar hij gaf geen geluid.
- Geef me antwoord, zei Bernard hard door zijn angst, heb 'k je tevergeefs vertrouwd?
Nog sprak Felix niet.
- Hèb je d'r dan lief?
Toen herkreeg Felix de macht over zijn spraak.
- Nee, zei hij, terwijl de woorden als harde stukken uit zijn keel te voorschijn kwamen, en nòoit heb 'k d'r dat gezegd...... nooit...... op m'n woord van eer......
Bernard haalde diep adem, verruimd.
- Wat is er dàn...... als 't dàt niet is?
- 'k Ben bang...... dat m'n weggaan...... hàar verdriet heeft gedaan...... zei Felix moeilijk en langzaam, dat ze, ondanks mezelf......
Nu trachtte Bernard hèm gerust te stellen:
- Dat geloof 'k niet...... Merkte je ook niet op, hoe kalm ze gisteren van je afscheid nam... Nou wil 'k 't je wel bekennen, dat 'k ook 'n beetje ongerust was en jullie altijd in 't oog heb gehouen...... Dus weet 'k, dat jij gèen aanleiding d'r toe heb gegeven.
- Ja, niewaar, dat weet je? vroeg Felix, met
| |
| |
schuwe oogen naar Bernard ziend, voor wien hij bàng was in deze oogenblikken.
Bernard vond Felix zonderling...... die angstige oogen...... die gebroken stem...... Maar hij dacht, dat die vreemdheid voortkwam uit zorg over Virginie en nogeens zei hij, hartelijk, om al zijn onrust weg te nemen:
'k Zal je schrijven hoor, hoe ze je weggaan heeft opgenomen...... Zóó onweerstaanbaar ben je niet, dat 't nièt goed zou zijn......
|
|