| |
| |
| |
VIII.
Te Brussel aan het station du Nord was Karel van der Woude, wien Felix uit Parijs een telegram had gestuurd.
Ze drukten elkaar hartelijk de hand.
- Dat 's aardig, dat je nou ook 's komt kijken, hoe ik 't heb... Hoe kwam jij zoo in Parijs verzeild?
- Dat zal 'k je liever 's op m'n gemak vertellen......
- Je ben magerder geworden...... en je ziet d'r niet opgewekt uit...... Of verbeeld 'k 't me?
- Dat zal wel......
- Heb je nog meer bagage dan dat valies?
- Nee.
- Laat 'k je even zeggen, zei Karel stilstaande, dat 't me enorm spijt, maar 'k kan je niet
| |
| |
logeeren...... M'n landlady zei, dat ze alleen nog maar 'n mansarde disponibel had...... 'k Heb dus maar 'n kamer voor je genomen in 't Hôtel de la Suède in de Rue Neuve...... 't Is d'r stil en fatsoenlijk en dicht bij mij.
- O, dat 's heel best immers......
- Wil je daar nou dadelijk naar toe, of ga je eerst met mij mee?
- Laat 'k maar eerst naar 't hôtel gaan, om me wat af te stoffen.
Ze waren een zij-uitgang van het station doorgegaan. Karel riep een der fiacres aan.
- 'k Ga maar met je mee, hè.
- Natuurlijk, 'k verwacht niet anders.
Ze kwamen na een korten rit ter bestemder plaatse. Van der Woude bestelde een lunch op Felix' kamer, die zeer voldoende was ingericht.
Felix pakte zijn toilet-benoodigdheden uit zijn valies; hij schonk water in en waschte zijn gezicht en handen.
Van der Woude lag in een leunstoel naar hem te kijken.
- Weet je, hoè je d'r uitziet? Moe.
- Dat ben 'k ook.
- Waarvan dan?
- Van 'n escapade naar Nice...... Binnen zes dagen heen en terug.
- Nou......
| |
| |
- Dat 's 'n ding, hè......
- En is 't naar je zin uitgevallen?
- Ja.
- Dat 's 't voornaamste.
- Maar 'k heb d'r voor moeten zwoegen......
- Nou, dat heb je d'r allicht voor over.
- Natuurlijk.
Felix zette zich aan zijn lunch, voortpratend onderwijl.
- En kom je nou hier in Brussel 'n nakuur doen?
Felix lachte.
- Nee, dat was m'n plan niet...... 'k Wou morgen door naar den Haag......
- Maar dat gebeurt niet, in geen geval...... Als je m'n raad volgt, ben je voor 'n heele poos weer klaar en kan je gaan rusten in je kalme residentietje, totdat de winter weer begint.
- Om je de waarheid te zeggen: 'k geloof, dat 'k d'r genoeg van heb.
Van der Woude zag hem spottend en ongeloovig aan.
- Ja, 't is waarachtig waar...... Dit is m'n laatste avontuur van 'n beetje omvang geweest... En als m'n ijdelheid niet in 't spel was en ik niet werkelijk verliefd, had 'k me d'r misschien niet eens mee ingelaten...... Maar 'k schijn d'r niet meer zoo goed tegen te kunnen...... En dat
| |
| |
is 't bewijs, dat 't nou tijd voor me begint te worden, solide te leven......
- Nou zeg, jij en solide......
- Waarom niet? 'k Heb allesbehalve lust, om d'r afgesjouwd uit te gaan zien...... En 'k blijf niet doorrazen, alleen, omdat ze nou eenmaal zeggen, dat 'k 'n vrijbuiter ben...... 'k Zal natuurlijk nooit ingetogen worden en zedig...... Maar 'k wor nou zoo langzamerhand 'n beetje kieskeuriger, begrijp je? Ik neem nou niet iedereen, die maar blieft in m'n armen te vliegen......
- Op die manier zou je zelfs tot trouwen kunnen komen......
- Waarom niet?
- Nou maar zeg, hoe heb 'k 't nou met je? Jij 'n voorstander van 't huwelijk?
- 'n Voorstander, alleen omdat 'k d'r niet meer zoo op tegen ben als vroeger?
- Wat ìk je zeg: 'n maîtresse is even goed als 'n vrouw. Even goed, nee véél beter... Je kan d'r wegdoen, als je genoeg van d'r heb, wat met 'n vrouw 'n chose is van belang...... En dan, zoo eentje verveelt je nooit zoo gauw...... ze blijft altijd pikant...... En stel je voor, dat je vrouw 't ongeluk heeft kinderen te krijgen......
- Maar 'n maîtresse zal d'r niets in zien je te bedriegen......
- Welnou, dan ben 'k immers ook vrij......
| |
| |
- Zoo'n leven van eeuwige onzekerheid gaat je toch walgen op den duur.
- Dan eindig je d'r mee, hè. Ik zou d'r voor bedanken, als m'n vrouw oud werd, altijd op zoo'n tanig vel te moeten kijken.
- Vooreerst zal 'k d'rzelf ook niet toe overgaan...... d'r zit te veel an vast, om 't begeerlijk voor me te maken...... maar wie weet...... later...
- Nou, ik nooit...... Of misschien als 'k zeventig ben......
- Als je d'r dan nog een krijgen kan...... Maar dan zou 'k d'r geen lust meer in hebben... Nee, dan sterf 'k celibatair.
- Ach, je kan d'r ook eigenlijk vooruit niets van zeggen...... Wie kan raden, wat 'n poets 'n mooie meid me nog 's bakt......
- Weet je, dat Jacques ook trouw-plannen had?
- Ja, 't is nou uit, hè? Zie je wel?
- Wat, zie je wel...... Zìj heeft 'm afgeschreven, omdat ze wat van 'm gemerkt had......
- Dieu me garde...... Dan mag ie ook blij zijn, dat ie d'r kwijt is...... Daar had ie last van kunnen krijgen...... En nou?
- Nou heeft ie weer z'n oue vlam......
- Dus die is trouwer dan z'n fiancée......
- Als we weg willen gaan, ik ben klaar, zei Felix.
| |
| |
- Goed. Dan kom je zeker 's eerst m'n kamers zien.
In de Rue du Progrès bewoonde van der Woude een eerste étage in een heel logeabel huis. De kamers waren, zooals Felix wel verwacht had ze te zullen zien; met een weeke weelderigheid ingericht, toonden ze heel duidelijk de sporen van zijn gedébaucheerde levenswijze. In den rand van den spiegel stak een portret van een brutaal-gedecolleteerde vrouw met vurige oogen.
- Ja, dat 's m'n vriendin, zei van der Woude, die zag dat Felix er naar keek. Je zal d'r wel 's zien, maar 'k heb d'r nou maar voor 'n paar dagen d'r congé gegeven...... omdat ze me met jou te veel geneeren zou...... Ze is anders heel geschikt.
- Zoo......
- Willen we nou vanmiddag 'n beetje door de stad gaan boemelen en vanavond ergens naar toe gaan?...... Als je niet te moe ben ten minste.
- O, nee, als 't maar niet al te laat wordt......
- Daar kunnen we op passen.
Ze tramden tot de Bourse, en wandelden toen de boulevards wat op en neer, om tegen het bitter-uur zich neer te zetten voor een café op den Boulevard du Nord.
Een kennis van van der Woude kwam hen aanspreken; van der Woude stelde hen aan
| |
| |
elkander voor:
- Van West... van Weert van Oldenhagen...
Ze gaven elkaar de hand.
- Aangenaam.
- Wat mag 'k je offreeren, vroeg van der Woude.
- Nou, jullie zijn an de port, zie 'k. Geef me ook maar 'n glas. Hij wendde zich tot Felix en vroeg:
- Is u hier al lang? En blijft u hier voor 'n poos?
- Nee, maar voor 'n paar dagen......
- 't Is anders 'n goeie stad, Brussel, je ben d'r zoo vrij als 'n vogel in de lucht......
- Weet jij ook, wat d'r vanavond te doen is?
- Nou, d'r is altijd wat...... In de Scala of in de Vaudeville of 't Théâtre des Galeries......
- Nee, 't moet vanavond 'n beetje kalm zijn.
- Ga dan voor de mop naar de Universel of anders naar de Pôle Nord......
- Dat kunnen we doen...... Sluit jij je bij ons aan?
- Best.
- Ken jij Otto van Arkel nog, Felix...... Herinner jij je die nog?
- Ja, zoo flauw...... Ging ie niet weg, toen wij in 't tweede jaar waren? Wat is daarmee?
- Die is hier getrouwd. Maar wat 'n gemeen
| |
| |
sujet dàt geworden is......
- Hij was toen al zoo'n patser...... en de donderaar van de groenen...... Hebben wij d'r ook niet wel 's van langs gehad?
- Nou...... Kijk, hij scharrelt aldoor maar heen en weer an de overkant...... Daar, zie je 'm niet?......
- O, ja. Is ie dàt? Genade......
- Z'n vrouw moet schatrijk zijn...... ze wonen in 'n heel mooi huis in de Rue Joseph II, 'n huis met 'n porte-cochère, 'n eetzaal met 'n parket-vloer, 'n escalier d'honneur, weet ik wat allemaal...... Niewaar, van West?
- Hoe komt zoo'n kerel an die vrouw zou je zeggen......
- Ze is burgerlijk en leelijk...... 'k Ben d'r wel 's geweest in 't begin...... Maar nou wil 'k nergens meer met 'm gezien worden...... Hij loopt de heele dag stomdronken over de straat...... en wat d'r alzoo van 'm verteld wordt, nee, dat 's gewoon bar......
- Hij drinkt de klare uit zùlke splitglazen, zei van West, en ie wordt gezien in de gemeenste kroegen bij de Barrière en op de Chaussée d'Anvers...... 't Is in één woord 'n smerige vent......
- Niemand ontvangt 'm meer...... Als ie ergens 'n visite maakte, ging ie eerst de meid afzoenen......
| |
| |
- God, jezus, hij sjouwt op ons af, geloof 'k...
- Hij loert d'r altijd op, je te ontmoeten en dan krijg je 'm niet weg...... Je kan zoo grof zijn, als je wil, hij merkt d'r geen steek van......
- Hij schijnt nou ook al 'n kleine verheuging in te hebben, zei Felix.
- O, dat heeft ie altijd......
Ze keken naar den kleinen man, met den zwarten baard om het bleeke gezicht, met zijn gesoigneerde kleeding, die zwabberde om zijn slappe gestalte heen en de blinkende hooge hoed.
- Zie je wel, hij komt hier naar toe......
- Waarachtig, hij heeft ons gezien.
De man bleef staan, met zijn fletse oogen Felix fixeerend.
- Ik ken je wel...... ik ken jou...... zei hj hakkelend, met een zwakke stem. Ben je niet Niewaerts?
- Nee, zei Felix kortaf.
- Je ben toch uit Utrecht, ben je niet? zei hij met dronkemans-luciditeit en liet zich dwars neervallen op een stoel. Nou weet 'k 't al, haha...... Hoogerwerff ben je...... jou oue doorrooker, hoe kom je hier?
- Ga je weg, van Arkel, zei van der Woude.
- Zoo ben jij daar ook, Charles?...... Machtig plezierig, dat 'k je zie...... Wat wil je drinken? Absinth?
| |
| |
- Kom, donder op. We kunnen je hier niet gebruiken.
- Donder jij zelf op, lamme vent...... Dan blijf ik hier bij m'n vrind Hoogenverff...... Hè? zei hij knipoogend en bot-lachend tegen Felix.
Van der Woude nam een lucifer en streek die af.
- Zie je dat, van Arkel? Als die opgebrand is, moet je weg wezen, anders laat 'k je door de kellners op straat gooien.
Van Arkel zag de een na den ander aan met zijn bête lach, te verstompt, om een reparti te geven.
- Dan zal 'k maar gaan...... dan zal 'k maar gaan...... stotterde hij en diep zijn hoed afnemend: Heeren, au revoir......
Hij zwaaide heen.
- Bah, wat 'n vent, zei van West.
Tot misselijk-wordens toe gedégoûteerd door de aanschouwing van het armzalig schepsel, zag Felix hem nog na en een angst steeg op in zijn keel: zou er kans zijn, dat hij ook eens zoo werd...... zijn lichaam slepend van een café naar een cocotte en van een cocotte naar een café...... Maar hij drong die gedachte weg.
- Ja, zonder Scheveningen was Den Haag 's zomers niets, bevestigde hij een vraag van van West.
Op de kamer van van der Woude dineerden
| |
| |
ze; daarna namen ze hun koffie en pousse bij Monopole op den Place de Brouckère.
De lichten waren ontstoken. De menschen liepen als vreemde, zwarte figuren, soms even weer vermenscht door een plotselingen lantaren-schijn. Soms leek alles heel ver en onwezenlijk-vreemd, dan weer heel intiem en nabij door een uitroep of een groet. En die allen, allen, die daar liepen, of zaten, of reden in trams, die allen hadden, bij hun uiterlijk leven, nog een eigen, diep-innerlijk bestaan...... Maar 't was niet noodig, dat men daarvan iets wist...... Het oppervlakkige, het juichende, het stralend-lachende leven...... dat wou hij, Felix, zien...... en zich van 't andere onwetend houden......
Dat vrij-zijn van alle banden...... dat luchtige gevoel van je-niet-overal-bespied-te-weten, zooals dat wel 't geval was in de niet-wereldsteden, dat doen en laten, wat je zelf maar verkoos...... dat leek hem het ideale leven, zooals zijn natuur dit het best verdragen zou......
- Waarom kom je dan niet hier voor goed?
- 'k Kan me niet van alles losmaken, al wou 'k ook nog zoo graag.
- 'k Zou nou dan maar goed lang blijven, nou je d'r eenmaal ben......
- Dan kom 'k liever 's terug...... Van de winter bijvoorbeeld...... 'k Voel nou, dat 'k be- | |
| |
hoefte heb an rust......
- Kan 'k d'r op rekenen, dat je dan weer komt?
- Zeker, 'k wil zelf veel te graag.
- Waar wil je nou vanavond naar toe? De Scala is hier nogal dichtbij, in de Rue de Laeken, en heeft ook 'n zij-ingang hier op de Place......
- We hadden immers afgesproken naar de Pôle Nord met van West?
- Ja, maar als je liever ergens anders wou...
- Welnee, 't is mij 'tzelfde.
- Laten we dan maar zoo langzamerhand opstappen.
In de vestibule van het Palais d'Eté liepen ze heen en weer, wachtend op van West. De deur van dè toilet-kamer stond open.
- Kijk 's, stiet van der Woude Felix aan.
Daar stonden voor den spiegel een paar demimondaines, die zich poeierden en mooi-maakten met coquette, drukke beweginkjes; de elegante figuurtjes bogen zich lenig en wendden zich en verschikten de voorhoofd-krulletjes en streken het overvloedige poeier weer weg......
- Ik geloof, dat die eene de belle is van van West.
- Wie, die donkere?
- Ja.
- De andere ziet me d'r vrij wat appetijte- | |
| |
lijker uit......
- Dat vin 'k ook.
De dames hadden haar groote, zwartbeveerde hoeden weer opgezet en de veeren boa's omgeslagen.
Lachend en de heeren fixeerend, verdwenen ze achter de deuren.
Na een poosje arriveerde van West. De zaal was vol, ze zaten dus achteraan aan een tafeltje in den wintertuin.
- Wil je bier, Felix? Wil je soms Pharo of Lambic probeeren?
- Nee, dank, 'k heb liever 'n Bock.
- Ik ook, zei van West.
Op het tooneel was een athleet krachtsoefeningen aan het vertoonen met halters en gewichten. En hierop volgde: Mr. Paul Largard, dans ses exercises surprenantes sur un fil de fer.
- Nou komen de Batignolles, las van West van het programma, die zijn wel leuk......
De ‘cinq Batignolles’ verschenen in zeegroene met rose gevoerde baby-jurken, met groote baby-hoeden op en zongen en dansten zoo fijn en gracieus, met zulke bekoorlijke gestes, dat een oorverdoovend applaus weerklonk, toen ze weggehuppeld waren.
Ze kwamen 'n bis-nummertje geven.
- Wat 'n snoetje, die middelste.
| |
| |
- Kijk die linker 's geverfd zijn.
- Toch wel mooie oogen......
- Ik vin dat kleintje de aardigste.
Een stoel werd achteruit geschoven op het grint en toen ze omzagen, bemerkten ze een groote, mooie vrouw, die er zich op neer-zette met een:
- S'il est permis......
Het was de bonne-amie van van der Woude.
- Zoo, ben jij daar, Ninette?
- Comm' tu vois. Wie heb je daar bij je?
- 'n Vriend uit den Haag.
Felix boog voor haar, glimlachend.
- 'n Schoone stad, dien Haag, mijnheer, n'est-ce-pas?
- Zeker...... maar Brussel mag d'r ook zijn.
- Ah, Bruxelles...... Bruxelles...... C'st une vill' charmante, magnifique...... Tout's autr's villes n' sont rien...... rien du tout...... Ik liever ici droog brood eet, par manière d' dire, dan gâteaux en zoo meer in 'n andere......
- Jij overdrijft altijd, Ninetje.
- Ah, mais non...... Jamais d' la vie...... Je n'exagère point...... J'adore ma ville...... j' l'aime d' tout mon coeur......
- Maar 't zoogenaamde gezelschapsleven ontbreekt hier heelemaal, zei van West.
- Dat is niet noodig hier...... On n'a pas
| |
| |
b'soin d'une vie d' famille...... men gaat uit...... men geniet...... personn' n' peut rester chez soi...
Het scherm ging op voor een pantomine, waarover Ninete in verrukking geraakte.
- Ah, dat is chic...... dat is schoon...... riep ze uit. Voyez cett' jolie p'tite fille...... elle baise les fleurs, qu' son amant lui donn'......
In de pauze wandelde men de galerijen langs, waar het warm was en vol en waar de bezoekers zich verdrongen voor de silhouetten en de tentoongestelde portretten der Batignolles. Van West werd aangetikt door zijn Adèle, die daar rondliep met de mooie, blonde vrouw, waarmee Felix en van der Woude haar ook in de kleedkamer hadden gezien. Ninette voegde zich bij hen.
- Ga 's mee naar boven, zei van der Woude, dan moet je van daar de zaal 's zien......
Ze gingen de trap op.
- Zie je wel, dat 't heele gebouw van ijzer is? zei van der Woude, 't is vroeger 'n hal geweest of zoo iets.
Op de galerij stiet hij een der deuren open en trad naar buiten op het balcon. Daar zagen ze in de nacht-straat neer; het was er koel en verfrisschend na de heete zaal-lucht van binnen.
- Wel aardig ingericht, zei Felix.
- Vin je niet?
Van West kwam hen opzoeken.
| |
| |
- O, zijn jullie hier...... 'k Begreep al niet...
- Waar zijn de dames?
- Die amuseeren zich met elkaar......
Na de pauze genoot men nog van Japansche equilibristen, een paar chanteuses en weer de Batignolles, die nu te voorschijn kwamen in fantasie-toiletjes van effen rose met een voering van zwart.
- Laten we nou maar gaan, zei van der Woude, dat is toch 't voornaamste geweest... je wou immers niet te laat?
- Nee...... als 't jou goed is......
- Ik blijf nog wat, zei van West en handengevend: Bonjour, Karel, bonjour, meneer van Oldenhagen.
Van der Woude bracht Felix naar zijn hôtel en nam daar afscheid van hem.
Felix was blij, dat hij eindelijk alleen was. Hij had 't niet willen toonen, maar hij was erger vermoeid dan hij geloofde nog ooit geweest te zijn... Zijn hoofd klopte...... Hij begreep 't onverstandige er van nog langer in Brussel te blijven...... Waarom ging hij morgen maar weer niet stil naar den Haag? Waarom deed hij dat niet?
Hij vond 't hier heel amusant...... maar als ie 't door z'n overspanning met 'n ziekte moest bekoopen, dan moest 't maar uit zijn...... Dat was gekkenwerk...... De koude van kussens en la- | |
| |
kens deed hem een oogenblik zoo onaangenaam aan, dat hij rilde....... Had ie koorts misschien? Ach wat...... Idioot...... koorts...... hoe zou ie daaraan komen?...... 't Was wel 'n herrie geweest, die reis naar Nice en terug en die scènes daar...... 't Leek net 'n droom...... Was ie d'r werkelijk geweest...... Wat beleefde 'n mensch toch veel...... véél meer dan ie in 't vooruitzicht dacht te hebben...... Kon ie maar slapen...... als ie maar slapen kon...... Dat had ie meer in de laatste tijd...... wat 'n vervloekte last was dat toch...... Mooi-blond haar die vrouw in de Pôle Nord...... en wat had ze 'n aardige lach...... Hoe heette ze ook weer, zei van der Woude? Hortense de Mauclair...... 'n lieve naam Hortense...... en de Mauclair......
Hoe laat was 't nou al? Zeker om en bij half twee...... Van dat slapen 's morgens werd je zoo dof in je hoofd...... en Karel zou ook wel vroeg weer ankomen...... Die vent sleepte je van hier naar daar...... Dacht, dat ie d'r 'm plezier mee dee...... Wat kon 't 'm schelen...... zoo'n vreemde stad...... En wat had ie gezanikt van 't Palais de Justice...... Rue de la Régence...... Rue de la Régence...... Square du Petit Sablon...... Sainte Gudule...... Porte de Hal...... waar wou ie nog meer naar toe?...... naar 't Bois de la Cambre...... Nee hoor, niks d'r van...... Hij
| |
| |
kneep morgen weer stilletjes uit...... O, god, wat was ie moe...... gek, dat ie z'n beenen zoo voelde...... zooveel had ie toch waarachtig niet geloopen... Wat zou Leni nou doen?... Maar heel goed, dat er zoo 'n einde an gekomen was...... Hij was niet eens meer boos op d'r...... hij had nou in 't geheel geen begeerte meer naar d'r...... Had ie 't wel ooit gehad?... Misschien wel niet...... Hoe kan je dat nou positief weten...... Maar nou ging ie slapen...... dat verdomde gebons in z'n hoofd......
Ga dan toch slapen, beval hij zichzelf. Maar 't gelukte niet. Rusteloos woelde hij heen en weer, totdat de benauwde bed-warmte hem zoo onuitstaanbaar werd, dat hij 't niet meer kon uithouden. Hij stapte uit bed en zocht op den tast naar den water-koeler op tafel, dien hij aan zijn mond zette, drinkend met gretige teugen. Dat deed 'm goed...... Nou nog maar even licht gemaakt en z'n hoofd wat verkoeld. Hij stak een bougie aan en sloeg een natte handdoek om zijn voorhoofd heen, wat het branden aanmerkelijk verminderen deed. Ziezoo...... nou zou ie de ramen maar openschuiven... en dan maar weer in bed kruipen...... dat zou onder de bedrijven ook wel wat koeler geworden zijn......
Den volgenden morgen ontwaakte hij, uitgerust
| |
| |
en verkwikt. O, ja, in Brussel was ie nog; 'n leuke stad, 'n in-prettige stad...... Wat 'n dolheid, om nou al weg te willen...... Nee, hoor, dat was maar malligheid...... Hij had 't immers best naar z'n zin...... en nou z'n moeheid verdwenen was, voelde-d-ie zich weer eens zoo krachtig en flink...... Hij zou vandaag toch 's an Japie schrijven...... die dacht zeker, dat ie voor goed de grenzen over was...... Dit was toch maar je ware leven, zoo vrij alles te doen, wat je maar in je kop beliefde op te komen...... Hij bleef nog maar 'n beetje liggen...... Waarvoor zoo'n haast?...... 't Was misschien nog wel vroeg...... Z'n horloge lag op tafel...... had geen lust 't te krijgen...... Nou enfin, dan moest Karel maar 'n beetje wachten......
Hij sluimerde weer in en werd pas wakker, toen van der Woude, bij zijn bed staande, hem bij den naam riep.
- Hemel, ben jij daar al?
- Al? 't Is waarachtig tien uur.
- Nou, 'k ben dadelijk klaar, hoor...... In 'n kwartier ben 'k tot je dispositie......
- Hoe heb je geslapen?
- Best. Of nee, eigenlijk kon 'k niet in slaap komen.
- Dat heb ik ook altijd in 'n hôtel.
- Ach, als 't je geen moeite is, bestel jij dan
| |
| |
even wat brood en thee......
Na Felix' haastig dejeuner begonnen ze hun morgen-wandeling.
- 'k Wou wel even aan Jaap schrijven, zei Felix, die weet in 't geheel nog niet, waar 'k zit......
- Kom dan maar mee naar 't postkantoor, dat is hier vlak bij op de Place de la Monnaie.
Aan een der met koperen traliewerk omgeven lessenaars schreef Felix aan Jacques:
Amice, na een zeer voorspoedige reis naar...... ben 'k hier op 't oogenblik in Brussel bij v.d. W., waar 't me best bevalt. Je zal 't wel gewaar worden, wanneer 'k weer thuis kom. Zijn ze al naar mijn gezondheid komen informeeren? Adieu, met een kameraadschappelijke vijf.
F.
- Waar willen we nou naar toe? vroeg van der Woude.
- Jij moet 't maar weten.
- Wil je dan 't een en ander zien?
- Ach, oppervlakkig ken 'k Brussel wel, dus dat interesseert me niet zoo bizonder...... Laten we liever wat kalmpjes door de stad drentelen, zoo maar, au hasard......
- Zooals je wil.
Maar die wandeling in de drukke, zonnige
| |
| |
straten en over de center-boulevards maakte Felix duizelig. Hij begreep daar niets van...... hij was toch goed uitgerust?
- Wat heb je? vroeg van der Woude, die merkte, dat Felix langzamer begon te loopen.
- 'k Weet 't niet...... 'k heb 'n beetje hoofdpijn...... en 'k ben duizelig...... zeker van de zon......
- Ach, je heb honger...... je heb vanmorgen niets gegeten......
- Dat 's mogelijk.
- Wil je in 'n charcuterie 'n pistolet au jambon nemen of wat anders?
- Ik geloof toch niet, dat dat 't is, zei Felix, die griezelde op 't denkbeeld van ham.
- Dan trammen we maar naar huis, om daar te dejeuneeren. 't Is nou toch al bij twaalven......
De rust in van der Woude's koele, donkere kamer deed Felix goed. Zijn duizeligheid verdween geheel en na een sterk kop koffie voelde hij zijn hoofdpijn ook wijken. Wat voor kuren waren dat toch...... Dat moest nou maar uit zijn...... Hij lachte d'r anders om, om hoofdpijn en duizeligheid, hij met z'n sterk gestel......
- Weet je, wat we moesten doen? Naar 't Park gaan, dat 's beter dan dat in de stad loopen, als je hoofdpijnachtig ben.
- Goed.
| |
| |
Op den Boulevard Botanique stapten ze in de electrische tram.
- D'r is toch geen muziek, vroeg Felix.
- Nee, vandaag niet...... Maar hoe kom je zoo sensible...... Zoo heb 'k je nooit gekend......
- Ach, ieder heeft wel 's zoo'n bui van nervositeit, daar kan je niets aan doen......
- Is 't anders niets?
- Nee.
- Nou, dan zal 't ook wel weer overgaan.
Ze wandelden den Waux-Hall langs het Park in. De vijver tegenover het Palais de la Nation vertoonde een leege, droge kom.
Door het Park liepen eenige weinige wandelaars, meest bonnes met kinderen, of een oudere dame aan den arm van haar dame de compagnie.
- Kijk 't 's donker worden, zei Felix.
- Nou, de zon hindert je immers zoo?
- Als 't maar niet gaat regenen.
- Nou, dan schuilen we ergens...... Maar we kunnen toch wel wat doorstappen......
Ze liepen het Koningspaleis voorbij en gingen de stad weer in. Juist vielen de eerste druppels neer.
- Laten we maar gauw 'n tram pakken, zei Felix.
Maar een hevige bui, die plotseling neerkletteren kwam, noodzaakte hun naar een spoediger
| |
| |
bescherming om te zien.
- Kom hier, riep van der Woude, die iets ontdekte, hard loopend naar een klein estaminet, waarvan de deur openstond.
Hier waren ze veilig. En hoewel 't maar een burgerlijk lokaaltje was, waren ze dankbaar onderdak te zijn. 't Zag er zindelijk uit. Ze zetten zich aan een tafeltje, waarop een luciferspot van wit aardewerk stond, als eenig ornament. Aan het tweede aanwezige tafeltje zaten drie mannen tabor te spelen met vuile, vreemd-beteekende kaarten. Tegen zijn buffet leunend stond de waard naar hen te zien en mengde zich soms in hun gesprekken. Uit een aangrenzend vertrek, dat een biljart-kamer scheen te zijn, klonk onverstaanbaar stem-gemompel en het eentonig getik der tegen elkaar loopende ballen.
Zoodra ze op de matten stoelen gezeten waren, kwam de waard naar hen toe.
- Un Hasselt...... jij ook, Felix?
- Nee...... is hier geen koffie?
- Avez-vous du café?
- Oui, m'ssieurs.
- Alors un Hasselt et un café au lait...... mais bien vite.
Op een blikken blaadje bood de waard van der Woude zijn Hasselt aan in een klein, laagvoetig glaasje en verdween toen in een andere
| |
| |
kamer, om voor de koffie te gaan zorgen.
- Als je nou maar geduld heb, zei van der Woude, die moet natuurlijk nog gemalen en gezet worden.
- O, geduld heb 'k wel.
Ze keken naar de tabor-spelers en luisterden naar hun gepraat.
- Versta jij d'r iets van? vroeg Felix, ik kan d'r geen wijs uit worden......
- Ik ook niet erg goed...... Kijk die eene wint weer.
- Die wint aldoor.
- Zouen die lui nou geen werk hebben......
- Dat schijnt van niet.
- De regen is opgehouen, voordat je je koffie krijgt......
- Nou, kijk 's...... 't spat nog aardig op de steenen......
- Je heb dan tenminste 't voordeel, dat 't goed warm zal zijn.
- Ja, dat 's nou zeker 'n voordeel.
De koffie kwam aan in een bijna met het zwarte vocht gevulde kop, met een wit schoteltje klontjes en een klein kannetje melk.
- 'k Hou wèl van sterk, zei Felix, maar zoo...
- Gooi wat in 't schoteltje, ried van der Woude aan.
Felix schonk voorzichtig 't heele kannetje melk
| |
| |
in zijn kop en roerde er eenige klontjes door.
- Nou gaat 't wel, zei hij.
De regen was geheel opgehouden. Van der Woude ging naar het buffet, om te betalen en naar de diepe buiging te oordeelen, waarmee de waard hun groet bij het heengaan beantwoordde, moest zijn fooi zeer ruim zijn geweest.
- Welja, heeren krijgen ze hier met elken dag, zei hij, het losse geld weer in zijn vestzak stekend.
Ze dineerden weer op van der Woude's kamer en zaten daarna, een sigaar rookend, op het balcon.
- We moeten vanavond 's naar de American Bar, zei van der Woude, daar vin je 't heele galante Brussel vertegenwoordigd:
Les rendez-vous de noble compagnie
Se donnent tous en ce charmant séjour......
- Dan moeten we daar noodig heen, zei Felix.
- Zullen we dan gaan? 't Is bij negenen.
Ze wandelden de Boulevards du Nord en du Hainaut af en op den Boulevard Anspach gekomen, sloegen ze links de Rue Grétry in, naar de American Bar.
Het was er zeer vol; een dof geluid van stemmen kwam hen tegemoet en een dichte walm van punch en sigaren. Daar zaten veel vrouwen in schitterende costuums, met blanke gezichtjes,
| |
| |
waarin vurig de oogen straalden en bij haar heeren met hooge hoeden, die lachten en al haar gestes met de oogen volgden...... De spiegels weerkaatsten het bont tooneel en wierpen het felle licht weer terug en schenen tot in het eindelooze de zaal te vergrooten......
Van der Woude ging zitten en bestelde chartreuse. Felix zat zwijgend om zich heen te kijken. De bedwelmende lichtgloed en de warmtè hadden hem even doen duizelen, nu was het weer over en vermaakte hij zich met het gadeslaan van het geestig geflirt der om hem heen zittende paren.
- Aardig gezicht, hè...... zei van der Woude, echt genoeglijk om d'r zoo stilletjes naar te zitten kijken...... Ninette is d'r niet...... komt zeker later......
Glimlachjes en blikken werden gewisseld met van der Woude, die met hoofdknikjes het vriendelijk gegroet beantwoordde. Felix werd bewonderend en verlokkend aangestaard; hij lachte, maar bleef rustig zitten.
Daar trad Adèle binnen met haar vriendin Hortense de Mauclair. Adèle ging naar van der Woude, tikte hem even op den schouder en vroeg, of van West er niet was. Hij zei van neen en stond op, om Hortense eens toe te spreken, die hij van wat dichterbij wou bekijken. Adèle nam
| |
| |
zijn plaats in en begon aanstonds geanimeerd tegen Felix te babbelen.
Na een oogenblik kwam van der Woude terug, hij boog zich over Felix heen en fluisterde hem lachend in het oor:
- 't Is om jou te doen, zeg...... Weet je, wat ze vroeg? Où est ce beau m'sieur d'hier?
Felix keerde zijn hoofd om en lachte haar toe, ze kwam nader en zette zich op den aangeschoven stoel.
- Est c' qu' tu demeures ici?
- Mais non...... je viens de la Haye......
- Maar u blijft hier voor lang?
- Du tout...... 'n Paar dagen nog......
Ze maakte met haar kleine, blanke handjes een wanhoopsgebaar: zóó kort...... Ze speelde en gesticuleerde graag met die handjes, die zoo blank waren en zoo zacht, roos-kleurig getint aan de binnen-zijde, met de glinsterend-gepolijste nageltjes en de juweelen ringen.
Hij zag, dat ze maar weinig geblanket was. Haar jeugd en frissche gezondheid maakten dit voorloopig tot overdaad. Haar oogen glansden fluweelig-zwart tusschen de blonde wimpers, het prachtige gouden haar omkroonde haar voorhoofd met een koninklijk diadeem. Een zachte violet-geur was om haar heen......
Hij vroeg haar, hoe ze heette.
| |
| |
- Hortense de Mauclair... Mais on m'appell' Toutou......
- Toutou, herhaalde hij.
Ze glimlachte tegen hem. En in dien glimlach zag hij reeds de verovering, door zijn uiterlijk gemaakt.
Hoewel Adèle geheel van hem afgewend zat, benauwde hem haar sterk heliotrope-parfum. En plotseling walgde hem zijn chartreuse, hij schoof het glaasje weg.
Het stemmen-gegons vervaagde tot heel in de verte...... om hem heen was een leeg, helder licht.
Haar liefkoozende stem bracht hem weer tot zichzelven.
- Qu'as-tu, mon mignon? Es-tu malade?
Ze zag, hoe een bleekheid over zijn wangen trok, hoewel het spoedig voorbij was. Hij mompelde iets van ‘hoofdpijn’.
- Ah, pauv' chéri...... Ze haalde een kristallen rafraîchisseur te voorschijn en besproeide hem met den inhoud.
- Ca suffit, riep hij lachend, verfrischt door de zuivere eau-de-cologne.
Ze boog haar hoofd dicht naar hem toe.
- Viens tu avec?...... J'ai un' bonn' remède pour toi, chéri...... mes baisers......
Waarom zou hij niet? Hij kwam toch in Brussel om plezier te hebben...... En dien naren
| |
| |
nacht van gisteren wou hij niet weer...... Kom, dat gevoel in zijn hoofd, daar moest hij maar overheen...... Laf, om weer toe te geven?...... Neen, lafheid, als hij wèigerde.
- Oui, j' suis méd'cine...... lachte ze voort, probeer het eens...... pourquoi pas? Et j' m' d'meure si près d'ici: Rue des Fripiers......
Hij liet zich overhalen en zei iets tegen van der Woude, die hem lachend liet gaan.
In den middag van den volgenden dag kwam Felix op van der Woude's kamer.
- Zoo, riep deze vroolijk, daar hebben we onze asceet......
- Jij moet me d'r noodig mee plagen, zei Felix op dezelfde wijze, jij heb me d'r zelf ingehaald. Is dat soms niet waar?
- En hoe is 't met je hoofdpijn?
- Daar merk 'k niets meer van...... nee, dat 's best.
- Wil jij bijgeval vanmiddag alleen op de kuier gaan? 'k Moet noodwendig 'n paar brieven schrijven...... 't Spijt me wel, maar......
- Dat 's niets, zei Felix, 'k zal de tijd wel klein krijgen...... Ik vin 't wel 's leuk zoo'n beetje door de stad te dwalen......
- Loop dan van hier naar de Nord en tram tot de Bourse...... dat is midden in de stad......
| |
| |
- Dat zal 'k doen.
- En wees dan om half vijf in Monopole, dan ontmoeten we daar elkaar weer.
In de Rue Pavillion ontmoette Felix van West, die op weg naar hen toe was.
- 'k Kwam jullie vragen met me te dineeren...... Zou 't gaan?
- Wat mij betreft, graag...... en van der Woude zal om half vijf in Monopole zijn.
- Dan kan 'k 't hem daar vragen...... En ga jij nou mee naar m'n kamers?
- Goed.
- 'k Moet eerst nog even sigaren halen bij Marceline......
- Waar is dat?
- Boulevard du Nord...... 't Is 'n goeie kennis van van der Woude en mij.
In den winkel stond een knappe, gezette vrouw met blozende wangen, donker haar en donkere oogen.
- Bonjour, Céline......
- Bonjour, m'ssieurs......
Van West maakte, de sigaren uitzoekend, een familiaar praatje met Marceline, die in haar korenblauwe blouse, met haar weggepoeierde rimpels en naïeven lach sterk den indruk maakte van jeunesse forcée.
- Is mijnheer hier gelogeerd? vroeg ze aan
| |
| |
Felix, met haar fransch accent.
Hij antwoordde bevestigend.
- En wat zegdege wel van onze stad? Is Brussel niet jolie?...... is Brussel niet splendide?......
- O, ja, maar ìeder houdt toch 't meest van z'n èigen stad.
- Omdat hij die kent 't beste...... Mais not' ville est séduissante...... est piquante pour les étrangers comm' pour les habitants......
Een jongmensch kwam door de glazen-deur der achterkamer en ging groetend voorbij, den boulevard op.
- Heb je niet meer van die ‘Commodores’, Céline? vroeg van West, die zijn keus nog niet had bepaald.
- Commodores? J' crois pas...... P't-être là...
Ze haalde ze te voorschijn.
Van West nam en betaalde. Een andere heer kwam binnen, tot wien ze ook een schertsend woordje waagde.
- Bonjour, Céline, zei van West, en Felix: Bonjour, madame.
- Bonjour, m'sieur, bonjour, mijnheer Jules, groette ze vriendelijk terug.
- Zag je die jongen die ons voorbij-schoof? vroeg van West, dat was de bon-ami van Céline.
- Houdt die d'r nog bons amis op na?
- Welja, dat 's Brusselsch...... Nou, hier
| |
| |
rechtsom, Rue Henri Vandernoot, daar woon ik.
Van West bracht Felix in een groote, ruime kamer, met een glazen uitbouw, zeer weelderig gemeubeld en zeer comfortabel ingericht.
- Vrij goed wel, hè, antwoordde hij op Felix' compliment. Ja, dat heb 'k dadelijk goed getroffen.
In den uitbouw, achter de half-neergelaten marquises, zaten ze in een gemakkelijken fauteuil met de sigaren voor zich.
- Wil je 'n glas Bourgogne? vroeg van West, of nee, 'k weet wat beters......
Hij stond op en kwam na een oogenblik terug met een flesch champagne en een paar kelkglazen.
- Doe dat nou niet, zeg, zei Felix, doe dat nou niet voor mìj......
- Volstrekt niet. 't Is m'n Zondag-gewoonte. Als 'k Zondags m'n gobelet champagne niet heb gehad, is 't niet goed...... En als 'k 'n aangename kennis heb gemaakt, is 't voor mij 'n Zondag...... zei hij lachend.
- Nou, op je welzijn dan, zei Felix. 'k Zal me maar niet laten bidden, want 'k wil wel zoo......
- A la vôtre, repliceerde van West.
- Wat is 't hier lekker koel, zei Felix.
- Ja...... Ik kan ook niet tegen die helle zon...... En de straat is ook niet te druk......
| |
| |
- Voor Brussel, nee.
- 'k Heb voor vanavond plaatsen genomen voor 't théâtre de l'Alcazar...... daar heb 'k m'n chère p'tite rendez-vous gegeven...... Karel en jij zullen ook wel de een of ander ontmoeten...... dan hebben we na afloop 'n leuk soupertje in de Duc de Brémont...... Lijkt je dat niet goed?
- Best, zei Felix, wien 't zeer goed aanstond misschien Toutou weer te zien.
- Je hebt hier anders niet zulke vaste sterren als in Parijs... daar wemelt 't... 'n echte hemel... Alleen in de Monnaie zie je nog 's wat goeds...... maar daar is nou nog niets te doen...... Diéterle...... Cléo de Mérode...... hoewel, die is eigenlijk te fijn, te etherisch voor de planken...... daar komt ze niet tot haar recht...... Maar Otéro...... la bell' Otéro......
- Heb je die wel 's gezien?
- Ja, in Ostende. Maar dàt zie je...... dàt...... Is gewoon niet te beschrijven...... Dàt is dansen...... dat is zièl leggen in de dans...... Daarna vin je alles even grof en stijf en walgelijk......
- Is ze mooi?
- On se suicide pour elle...... En ik kan daar in komen...... Je moest 't zien...... als ze geëindigd heeft, schudt ze zoo maar de juweelen van haar kleed......
| |
| |
- God...... Waar danst ze in Parijs?
- In de Folies bergère.
- Ben jij bekend in Parijs?
- Dat gaat vrij wel.
- Dan mag jij 's op 'n goeie keer m'n cicerone zijn.
- Dat neem 'k aan.
- Zou van der Woude ons niet tevergeefs wachten, zei Felix.
- Hij moest maar hier komen, vond van West.
Hij schreef een paar woorden op een visitekaartje en liet het door den huisknecht brengen naar de Monopole.
Een uitgezocht diner werd Felix en van der Woude aangeboden. Felix genoot van dezen rustigen dag, die zijn geest en lichaam voorbereiden moest op den rumoerigen avond.
Hij weigerde geen wijn, daar had hij altijd goed tegen gekund en waarom zou hij zich nu dan ontzien?
Na het diner hielden ze met hun koffie en pousse in den uitbouw gezeten, een soort van siësta. Van West rookte; dat kalmeerde hem altijd veel beter, beweerde hij, dan niets-doen in een luie stoel.
In het Moorsche café chantant in de Rue d'Arenberg vonden ze spoedig hun gereserveerde plaatsen.
| |
| |
Een mooie, jonge chanteuse, met een frissche, heldere stem, zong: Ah, qu' j' t'avais dans mes bras désirants...... en ontving na haar bis-couplet een geurige bloemenhulde.
- Zoo'n café chantant is toch altijd 't zelfde, zei van West, een geeuw onderdrukkend.
- Of je ziet altijd wat nieuws......
In de pauze werden zij dadelijk ontdekt door Ninette, die hun plaagde met te vertellen, dat Adèle en Hortense niet zouden verschijnen, hoewel ze reeds op de komst der heeren wachtten.
Toutou's oogen glansden droomerig-verliefd, toen zij Felix ontwaarde. Hij ondervond dezelfde streeling...... een zoet-zalig gevoel, dat hem even de oogen deed sluiten...... iets weg-zinkends, bedwelmends...... dat geloofde hij, een ‘vierge amoureuse’ overviel bij de nadering van haar geliefde......
- N'ai-j' t' pas bien guérie? vroeg ze vleiend.
Hij knikte met een liefkoozende beweging van ja.
De avond scheen hem lang; de dansen en het gezang verveelden hem, de muziek ging dreunend door zijn hoofd en soms vlamde het licht zoo schel voor zijn oogen, dat hij ze sluiten moest.
In de Duc de Brémont had van West een kamer voor zijn gezelschap besproken. Het souper was luidruchtig en druk, Felix was de vroo- | |
| |
lijkste van allen en de eerste, die 't uitschaterde om de ten beste gegeven grappen. Maar 't duurde niet lang, of zijn hoofd werd dof en zijn oogen werden omsluierd; hij dacht, dat 't van het drinken kwam en liet nu zijn glas niet meer onaangeroerd, om ten minste momenten van helderheid te hebben.
Hij zag niets...... hij hoorde niets meer...... hij merkte niets op, tot hij eindelijk Toutou's arm door den zijne voelde en haar zachte stem doordrong tot zijn oor:
- Laten we weggaan, mon coeur...... J' suis si fatiguée...... Et toi, t'es pâle comm' un linge...... Veux-tu, chéri? Allons-nous-en alors......
Den volgenden morgen ontbeet Felix in Toutou's boudoir van bronze antique en verguld. Zijzelve in een saut-de-lit van witte mousseline en kant, zat op een kussen aan zijn voeten, met haar hoofd tegen zijn knie. Zij kuste herhaaldelijk zijn hand, die op haar schouder lag, of streelde die met de hare.
Felix kon zich de stemming, waarin hij thans verkeerde, niet goed verklaren. Hij had zich nog nooit zoo week en zoo zwak gevoeld...... nog nooit zulk een innige behoefte gehad verzorgd en gekoesterd te worden als een vrouw... Toutou's zachte, bekorende teederheid bracht hem in een
| |
| |
stillen, aandoeningloozen toestand, waarin hij de krachtige overwinnaar niet was, maar de liefde-ontvangende, de afhankelijke......
- Ah, comm' j' t'aime, comme' j' t'aime, o, mon roi, fluisterde ze in een zucht, terwijl ze zich oprichtte en haar armen om hem heen sloeg. Ze liet haar hoofd op zijn schouder rusten en leunde tegen hem aan en Felix voelde, dat het zoo dikwijls gehuicheld gevoel hier oprecht was en waar.
- M'amour...... ma mignonne...... mon p'tit trésor, zei hij terug, haar zacht streelend over het mooie haar, ma chère Toutou......
Later zaten ze in het ronde ‘petit salon’, met de reusachtige aralia's en de meubels van wit verlakt en verguld, met roode pompadour-zijde bekleed.
Het was Felix, of hìj het niet was, die daar zat in het gebeeldhouwd fauteuiltje, terwijl Toutou haar bloemen besprenkelde uit een gietertje van rococo-porcelein. Alles ging om hem heen en langs hem heen...... haar vleiende stem...... haar zachte stap, die zich verloor in het weeke, witwollige tapijt, haar lach......
Hij droomde maar een beetje...... hij zou zoo straks wel weer ontwaken en in zijn eigen Haagsche omgeving zijn...... maar dat droomen was wel heel aangenaam...... wel heel aangenaam, zoo......
| |
| |
Zo knielde naast hem neer en vouwde haar handjes op zijn knie en vroeg, of hij nu heel, héél lang bij haar blijven zou......
En hij hoorde zich zeggen:
- Je pars demain pour la Haye, mignonne...
Ze schrikte en tranen verduisterden haar blik. Ze zei, dat hij dàt niet meende...... niet meenen kòn......
- Mon bien-aimé...... wat moet 'k nog meer voor je doen...... wat zal ik doen, afin qu' tu restes?...... Dis, bien-aimé......
Hij tilde haar op zijn knieën en lachte en sprak toen Tannhäuser na:
- De ton empire, il faut partir......
Ah, Reine! Déesse! Laisse moi m'enfuir....
- Non...... non...... je t'aime tant...... riep ze hartstochtelijk. Maar hij vond overtuigende woorden, hij wist zelf niet vanwaar, hij bracht haar tot rede, haar troostend met terug-keer-beloften, tot eindelijk ze snikkend zweeg.
En nu vroeg hij, wat ze van hem wou voor souvenir, dat hij zeker kon zijn, dat zìj hem ook niet vergeten zou...... Wat had ze het liefst...... bijoux?
- Ah non... Pas c'la...... j' suis lasse des diamants...... j' n' les aime plus......
- Wat dan...... ma très-chère?
| |
| |
- Des bonbons et des fleurs...... surtout des fleurs......
- Tu les auras......
's Middags in zijn hôtel komende, vond Felix daar van der Woude, die op hem zat te wachten.
- Ben je hier al lang?
- Nee, pas. Maar 'k dacht wel, dat je nou gauw boven water zou komen......
- Ja, 'k mag je eigenlijk wel m'n excuses maken, dat je me zoo weinig ziet, maar......
- Kerel, ben je gek, daar denk 'k niet over...... Doe wat je wil, hoor...... We leven hier in 'n vrij land......
- Ja, maar toch......
- Ach, wees toch wijzer...... M'n doel is immers, dat je je amuseert...... 't Is 'n lief dingetje, hè?
- Ja.
- Je wou morgen weggaan, hoor 'k......
- Ja, 't is nou mooi genoeg geweest......
- Dat kan je zelf alleen maar beoordeelen... 'k Durf d'r niet best op an te dringen, dat je nog blijven zal, omdat je d'r zoo fataal uitziet... Valt je dat zelf niet op?
- Nou, florissant is anders, maar 'k voel me toch goed......
- Dan is 't misschien alleen maar, dat je rust
| |
| |
noodig heb......
- Ja, anders niets...... 'k Wou voor Toutou bloemen hebben en wat bonbons...... ga jij die even met me koopen?
- Zooals je weet: geheel tot je dienst......
Bij een fleuriste op den Boulevard du Hainaut bestelde Felix een reusachtige corbeille van enkel Bougainvilles, de witte mand gegarneerd met rood-satijn lint, die dadelijk bezorgd moest worden.
- En waar moet 'k nou zijn voor bonbons?
- Dat dunkt me maar bij Senez-Sturbelle in de Rue Neuve......
Felix zocht de mooiste doozen uit met boulées en marrons glacés en gaf het adres.
- Je hoeft je voor mij in 't geheel niet te geneeren, zei van der Woude, 'k begrijp best, dat je weer naar d'r toe wil gaan...... Willen we dan nou maar afscheid-nemen...... of zal 'k morgen nog even an de trein komen......
- Doe geen moeite, zei Felix. Ik vin 't al allemachtig aardig van je, dat je je logé zooveel vrijheid laat.
- Waarom niet? Nee, dat 's nou heel gewoon...... Adieu dan, Felix, amuseer je verder...... je komt van de winter terug, hè?
- Dat doe 'k zeker...... 't Bevalt me hier best...... Hartelijk, hartelijk dank voor alles, hoor,
| |
| |
zei Felix, van der Woude de hand drukkend, je heb me d'r 'n ontzaglijk plezier mee gedaan......
- 't Beteekent niets...... je overdrijft, Felix...... 't Was me zelf een genoegen, dus brisons.
- 'k Zal van West nog wel 'n briefje schrijven......
- Die zal anders niet begrijpen, hoe je zoo ineens ben geëclipseerd......
- Dat vertel jij 'm dan wel...... Nou, Karel, bonjour.
- Bonjour.
Ze liepen door en zagen nog even om. Felix groette met de hand, welke beweging door van der Woude met zijn stok beantwoord werd.
Den volgenden morgen zat Felix in den tien-uurs-trein, na een roerend afscheid van Toutou, die hij schreiend had achtergelaten.
- Nou was alles weer voorbij...... En hoe lang was 't geleden, dat ie was gegaan? Tien dagen maar? Onbegrijpelijk was 't...... onmogelijk...... En toch wist ie, dat 't wáár was. O, wat was dat gereis toch vervelend...... dat doellooze staren naar buiten en dat dommelen in zoo'n stugge coupé-hoek...... Was ie maar weer thuis...... Lag ie maar 's flink uit te rusten in z'n eigen bed...... Wat zat de loomheid van die nuits blanches 'm nog in z'n leden...... Maar z'n hoofd
| |
| |
was beter, goddank. Dat was 'n ellende...... net of je dronken was, maar nòg beroerder...... Dat wielgestamp maakte je toch wel draaierig...... nog veel weeër gevoel kreeg je daarvan dan van de zee...... De bank was vrij...... hij legde d'r dood-eenvoudig z'n beenen op...... wat stoorde-d-ie zich an anderen... dan had ie wel dag-werk [...]...... Wat zien te slapen...... Die Figaro, die ie an de trein had gekocht, verveelde 'm ook......
Spoediger, dan hij verwacht had, doemden de forten van Antwerpen op. In Roosendaal liet hij zijn valiesje in den trein staan en ging een kop bouillon gebruiken in de restauratie-zaal.
Toen de trein weer voort-stoomde, vond hij, dat de reis nou meer dan lang genoeg had geduurd. Hij was moe...... en zoo rustte je niet, als je bang moest zijn, door je luie zitten of je been-uitstrekken den een of ander te choqueeren...... En d'r zat juist zoo'n strakke, oue vrijster tegenover 'm......
Eindelijk, eindelijk stoomde de trein de Haagsche stationskap binnen. Felix boog zich uit het raampje, ontsloot het portier en sprong op het perron.
Wat 'n lam gevoel, als je, na zoo lang gezeten te hebben, weer op je beenen terechtkwam...... Hij had toch anders wel 's langer gereisd, om d'r
| |
| |
nou zoo'n last van te hebben...... Maar 't was geen wonder...... nee, 't was geen wonder......
Hij zocht een omnibus en ging binnen zitten, wat anders zijn gewoonte niet was. Maar hij voelde zich zoo sufferig en vreemd, dat hij blij was, daar te zitten. En nu begon het eindeloos gerammel en geratel over de steenen, dat hij weer al zijn hoofdpijn terugkreeg, die hij zoo blij was kwijt te zijn.
Bij de Barentzstraat stapte hij uit en liep langzaam en moeilijk naar zijn huis.
Wat was alles hier vreemd...... zoo stijf-strak en somber...... hij herkende zijn eigen stad niet meer...... Waar was nou 't huis...... o, dat daar, met die bruine deur...... maar ze hadden allemaal bruine deuren...... net als in Brussel allemaal gele...... In Brussel...... nee, hij was nou weer terug in den Haag......
Voor hij 't wist, had hij gebeld, er niet om denkend, dat hij een sleutel had. Hij vergat de meid, die hem opendeed, te groeten en strompelde de trappen op.
Met een zwaai wierp hij de deur van de voorkamer open. Jacques sprong op van de stoel voor zijn bureau.
- Ben jij daar weer? Ik had je nog lang niet verwacht......
Felix gaf geen antwoord. Hij viel op een stoel
| |
| |
neer en streek zich met de hand over 't voorhoofd.
- Wat is er? Wat heb je? vroeg Jacques naar hem toegaande. God, kerel, riep hij, toen hij Felix goed in 't oog kreeg, wat zie jij d'r uit...... Waar heb jij gezeten?...... Wat is er toch met je gebeurd?
- Niets, zei Felix zwak, alles is best gegaan... ik heb 't heel goed gehad...... Maar 'k ben nou òp...... en 'k heb 'n onuitstaanbare koppijn......
- Ga naar bed...... je moet dadelijk naar bed gaan...... Kom, ga mee, dan zal 'k je brengen, zei Jacques. Als je beter ben, moet je me maar alles vertellen...... D'r is hier niemand om je geweest......
Hij hielp Felix zich ontkleeden en legde zijn kussens terecht, zonder dat Felix een woord meer zei. Toen temperde hij het licht door in de serre de jalouzieën neer te laten en vroeg, of Felix nog iets noodig had.
- Nee, dank je wel......
- Zou je gauw slapen?
- O, ja......
In de half-lichte zomeravond-schemering werd Felix wakker en zag, dat Jacques over hem heen stond gebogen.
- Hoe is 't d'rmee?
- Veel beter...... veel beter......
| |
| |
- Wil je niet wat eten?
- Wat heb je?
- Brood met ansjovis...... en thee, als je wil......
- Goed.
Jacques ging het halen en Felix trok zijn kussens wat op en leunde er tegen aan. Toch heerlijk...... zoo in je eigen rustige omgeving...... niets, dat je daar agiteert...... Nee, hij wou nog maar nergens over denken......
Jacques kwam terug en ging op een stoel voor Felix' bed zitten, terwijl hij at.
- Jongen...... jongen...... 'k heb je nog nooit zoo gezien...... 't Was hoog tijd, dat je terugkwam, hoor......
- Onzinnig, hè...... dat 'k me zoo lam voel... zoo zwak......
- 't Is verdomd je eigen schuld, zei Jacques heftig, 'k heb je genoeg gewaarschuwd voor dat wijf......
- God, ja...... Hélène...... Maar dat was 't 'm niet...... Nee, dat was 't 'm niet...... Toen was 'k nog heel goed...... Maar dat Brussel...... dat Brussel heeft me geknoeid...... Dat was veel te druk voor die paar dagen...... en na wat 'k al achter de rug had......
- Jij ben ook met 'n natte vinger te lijmen...... Jij laat je waarachtig maar tot alles over- | |
| |
halen......
- Ja, 'k ben nou eenmaal zoo miserabel zwak uitgevallen......
- En verder?
- Nou, daar was 'n......
- Jezus, dat ook nog......
- Ja, dat ook nog...... maar 't was 'n lief, goed kind...... en als 'k me niet zoo beroerd had gevoeld, was 'k nog niet eens terug-gekomen...
- 'k Zou haast je onwelzijn dan 'n gelukje noemen......
- Nou, 'n gelukje...... 'k wensch je zoo iets niet toe...... dat getol en gedraai van je hoofd, dat net voelt, of 't leeg is...... en dat slingeren van je beenen, of ze an draadjes zitten......
- Ga jij maar weer slapen, zei Jacques, 'k zal je nou maar niet meer vermoeien met je nog meer van je avonturen op te laten disschen...... Je ben nou gelukkig in veiligheid...... maar zooals 't altijd met jou gaat: je heb weer veel te veel van je krachten gevergd......
- Ja, maar dat merk je altijd pas, als 't te laat is, zei Felix met een flauwen glimlach.
Een paar dagen lang genoot Felix een absolute rust. Hij sliep bijna den geheelen dag, en werd alleen tegen den avond wat helderder, als Jacques met hem kwam praten.
| |
| |
Hij had Jacques alles tot in de kleinste détails verteld en deze had zich in stilte verwonderd, dat nog niet een zwaarder ziekte het gevolg was geweest van Felix' dwaze onvoorzichtigheid en roekeloos zich-overspannen.
Toch was het al erg genoeg, zooals hij daar lag met zijn bleek gezicht en wallen van zwakte onder de oogen. Hij had beweerd weer hersteld te zijn, maar Jacques had hem geraden zich nu in acht te nemen en niet eerder op te staan, dan wanneer hij zich weer volkomen normaal zou voelen.
Op villa Norine dacht men eerst, dat 't een van Felix' gewone buien was, maar toen zijn weg-blijven langer dan een week duurde, werd Mevrouw van Weert ongerust; ze vreesde, dat het op de een of andere wijze in verband stond met de reis van Mevrouw von Mayerhofen.
Van der Laet was afgezant; hij vond Felix nog te bed in de kussens liggen, met de handen gevouwen onder het hoofd.
Dit was voor hem zoo iets ongewoons, dat van der Laet aan een ernstige ziekte geloofde en schrikkend op hem toetrad. Er was iets veranderd in Felix' gezicht; hij had niet dadelijk kunnen zeggen wat, maar 't trof hem, als iets heel pijnlijks.
- O, 'k ben nou weer klaar...... Maar 'k ben
| |
| |
d'r naar an toe geweest, zei Felix lachend. Vraag maar aan Jaap, of 't niet waar is......
- Hij wou niet eens 'n dokter hebben, zei Jacques.
- Welnee...... waarvoor? Heb jij dat nooit, dat je zoo 's 'n paar dagen van de beenen ben met hoofdpijn en koorts?
- Maar je ziet d'r uit, of 't heel wat erger was dan dat......
- 'k Teeken gauw...... En eigenlijk uit luiheid blijf 'k nog in bed...... Maar waarvoor zou 'k opstaan? 'k Heb toch niets te doen......
Er kwam nog iets bij: zoodra hij trachtte op te staan, kreeg hij een gevoel, of hij in elkaar zou zakken; maar had hij zijn hoofd weer neer-gelegd, dan ging het over en kon hij op zijn kussen lachen en praten, dat allen, en nu weer van der Laet, in den waan werden gebracht, dat Felix gelijk had en dat 't zoo erg niet was, als 't wel scheen.
- Zeg 't maar niet an m'n ouwe vrouw, verzocht Felix. Ze zou minstens denken, dat 'k op sterven lag...... en zoover zijn we nog niet......
Eindelijk ging het stil-liggen Felix vervelen. Hij zei tegen Jacques, dat hij nu ‘uitgeziekt’ was en nou weer gewoon wou doen. Maar 't ging niet zoo vlot, als hij wel gewild had. En of hij
| |
| |
zijn zwakte door sterken wil zocht te overwinnen, hij kon niet loopen, zonder zich ergens aan vast te houden en duizelde voor het open zonnelicht.
Nu lag hij maar in de serre op een lange rieten stoel, met de ramen hoog-opgeschoven en de jaloezieën neer; hij las niet, hij rookte niet; hij had geen behoefte aan bezigheid, zich steeds verdiepend in retrospectieve droomerijen.
't Was, of hij het leven van een ander zag, als hij zoo aan zijn eigen lag te denken...... Het was zoo ver van hem af en zoo vreemd...... Zijn studenten-periode en het dolle gefuif van toen, scheen hem veel reëeler en begrijpelijker, dan alles wat pas achter hem lag......
Soms kostte 't hem moeite zich duidelijk Hélène's gelaat voor te stellen...... Had hìj dat alles met haar doorleefd? Ach, neen...... Hoe zou 't dan kunnen, dat alles nu uit was...... zelfs zóó volkomen, alsof het nooit was geweest?...... Dan zou dat alles hebben voortgeduurd...... totdat ze eindelijk sàmen stierven...... moe van liefde......
Maar plotseling flitste dan een herinnering met een schok door zijn hoofd...... de momenten in het duin...... in het Belgische Park...... en voor de wijde blauwheid der Middellandsche zee...... Ja, het mòest toch wel waar geweest zijn...... En dan zag hij weer het gesticuleeren van Toutou's
| |
| |
blanke handjes en voelde 't streelen daarmee over zijn wang...... Arme, kleine Toutou...... wat was ze bedroefd, toen hij ging...... Wat was ze lief voor hem en zoo zacht......
Hij had toch wel veel genoten in zijn jonge leven...... te veel...... te veel moest hij gelooven...... Hoe zou hij zijn, als hij zich eens niet altijd had toegegeven...... Als hij de eisch van zijn natuur eens niet altijd had ingewilligd?
Beter misschien, dan nu hij daar zoo week en krachteloos liggen moest, zonder de minste ambitie, om iets te beginnen...... zoo zonder den minsten lust zich voor het een of ander te interesseeren...... Zou dat zoo blijven...... zou dat nu voortaan zoo blijven? vroeg hij zich af.
Maar toen die gedachte goed tot hem doordrong, forceerde hij zich tot een lach. Wat speelde een vrijgelaten verbeelding je toch onmogelijke parten...... Als hij maar eerst weer buiten komen kon, zou hij wel gauw heelemaal weer opknappen en de oude Felix zijn......
Soms maakte hij nu 's avonds met Jacques een kleine wandeling; een eindje den ouden Scheveningschen weg op of de Boschjes in. En toen hij daarvan geen merkbaar-nadeelige gevolgen ondervond, verklaarde hij zich voor beter.
Zijn hoofd klopte nog wel van tijd tot tijd op
| |
| |
een vervelende, knagende wijze, maar hij zei daar niets van, omdat hij dacht, dat dit eerst langzamerhand kon overgaan. En dan had hij nog steeds dat vreemde, hem lichtelijk-irriteerende: alsof zijn geest ver van zijn lichaam was...... alsof hij zich als iets heel bizonders door de menschen heen bewoog: als een man, die zichzelf niet was. Een man, met zìjn uiterlijk, zìjn stem, zìjn manieren...... maar die hij toch een ander wist te zijn. Hij hoorde zich praten, hij zag zich doen...... zooals men zichzelf hoort en ziet in de eerste phase van dronkenschap of in het diepst van een droom. Hij had dit zeer sterk in gezelschap; alleen of met Jacques bijna nooit.
Ze zaten op een laten avond in de serre, languit op rieten stoelen, de beenen over elkaar geslagen en rustig een sigarette rookend. Soms, zooals ook nu weer, kwam er een zacht, weemoedig verlangen in Felix op, om gestreeld en geliefkoosd te worden door teedere vrouwen-handen, om stil en verlangloos in haar armen te rusten... Hij was nu niet sterk genoeg meer om zijn geluk te veroveren...... het moest tot hem komen als een vreugdige droom en om hem heen blijven zweven in een wondere liefelijkheid......
Jacques vond hem wel héél erg verzwakt, dat hij nog zoolang loom bleef na een zoo kortstondig ziek-zijn, maar hij begreep, dat Felix al zijn
| |
| |
krachten had uitgeput en hij wist, dat die spoediger verbruikt zijn, dan men ze terugkrijgen kan.
Felix lag steeds in vredig peinzen verloren.
Al zijn wildheid, al zijn rumoerigheid en al zijn dolle aanstellerijen lagen nu achter hem...... Hij zou het niet kunnen en hij wilde ook niet: zich weer opwekken tot zulk een roes van onstuimig genot...... Wat had hem toch de kracht gegeven, dat hij het nog zóó lang volgehouden had?
Nù smachtte hij naar het om-zich-heen-voelen van een zachte vrouwelijkheid...... van het dáárweten eener liefhebbende, trouwe...... van een vrouw, die geen buitensporige liefde-eischen aan hem stellen zou, maar die hem alles gaf, wat hij verlangde: haar goedheid, haar teedere zorg, haar steeds-nabij-hem-zijn...... En juist nu, nu heimwee hem verteerde, naar het rustig geluk van het huwelijk...... nu was al zijn kracht en overmoed van vroeger weg...... nu drong zich zelfs de vraag aan hem op: Mag ik...... mag ik nu nog wel een rein meisje tot vrouw verlangen...... ik, die altijd aan al mijn lusten den vrijen teugel heb gevierd?
Hij trachtte er om te lachen, zooals hij dat vroeger zou hebben gedaan...... Hij wilde zich wijsmaken, dat er geen enkele man bestond, die
| |
| |
niet eens uit fuiven was geweest, vóór hij een meisje vroeg...... maar de kwellende gedachte liet zich niet verdrijven.
Hij kon 't niet uithouden met zijn gedachten alleen en riep Jacques, die gedachteloos-droomend de oogen had gesloten.
- Zeg, Jaap......
- Wat is er?
- 'k Wou je wat vragen......
- En dat is?
Felix zocht naar woorden, om goed zijn bedoeling te zeggen en toen hij die niet dadelijk vond, speet het hem, dat hij er over begonnen was.
- Nou, wat heb je dan......
- Vin jij, zei Felix toen maar ineens, dat ik met m'n afgesjouwd lichaam...... nog 'n meisje tot vrouw zou durven vragen?
- Heb je soms plan? vroeg Jacques verheugd, omdat hij dit een schrede op den goeden weg vond.
- Dat is nou hier de kwestie niet...... Zeg me ronduit, wat je d'r van denkt.
- Ja, je hoèft mij niet als 'n orakel te beschouwen, want 'k ben zelf zoo leelijk mogelijk tegen de lamp aangeloopen...... Maar 'k kan je wel zeggen, hoe ik 't inzie: Je voelt je nou nog lam en 'k veronderstel, dat je daardoor denkt, dat je je zelf bedorven heb, niewaar? Maar dat
| |
| |
komt terecht...... en dan zal je lachen om je gewetensbezwaren van nou...... Maar vóór 't zoover is, zal 'k je mijn opinie zeggen: d'r is nou niets meer an je voorbije leven te doen...... laat 't verledene dan ook 't verledene blijven...... dat helpt je niet, om daar nou nog over te pikeren ......En let nou goed op: als jij nièt trouwt, ga je zoo zeker als twee maal twee vier is naar de kelder toe...... Ik beschouw 't huwelijk als 'n soort van uitredding voor jou...... Laat 't meisje, dat je vragen wil, d'r zelf maar over oordeelen, of je goed genoeg voor d'r ben of niet...... Je hoeft nog niet eens al je zonden op te biechten... wees d'r maar van overtuigd, dat iedereen wel 's over je heeft hooren spreken, dat iedereen wel weet, dat jij 'n gare ben......
Felix vond het aangenaam, dat Jacques zoo sprak; hij wou, dat hij door bleef praten en vroeg:
- Maar denk je dan, dat d'r nog een te vinden zou zijn, die me hebben wou......
- Nou zeg......
- Ja, 'k weet wel, dat 'k m'n naam en m'n geld ook vóór heb...... maar als 'k trouw, wil 'k, dat ze uitsluitend mìj, niets anders dan mezelf in me liefheeft......
- De allerbeste waarborg daarvoor is, 'n meisje te vragen, dat je al heel lang kent......
| |
| |
- Ik weet wel, wie je bedoelt......
- 'k Geloof, nee 'k kan wel zèker zeggen, dat die van je houdt......
Felix wist dat ook wel...... dat Willy van hem hield...... Zou hij, de vrouwen-kenner, dat al niet lang geraden hebben? Maar 't had hem nooit meer bewogen, dan tot een aandoening van medelijdende sympathie...... Maar nu streelde dat bewustzijn hem...... het bekoorde hem tot een zachte droefheid, dat hij misschien juist door haar, aan wie hij zich zoo weinig wijdde, zijn laatste geluk verwerven zou......
- Weet je, wat me in de laatste tijd zoo sterk in je verwondert? zei Jacques, dat jij zooveel denkt...... Hoe is 't mogelijk, dat jij, die gewoon ben, altijd impulsief iets te doen... zooveel nàdenkt en zooveel overwegingen maakt... Hoe verdiep je je toch zoo in allerlei bij-omstandigheden......
- Ach, dat weet 'k niet, dat komt zoo van zelf...... Maar 't is alles behalve 'n plezier, dat je gedwongen wordt, zoover in alles door te dringen...... 't Is 'n last, 'n geweldige last, dat kan 'k je wel verzekeren.
|
|