| |
| |
| |
VII.
Den volgenden avond zag hij haar niet. Het poortje was op slot en boos, onbevredigd moest hij heengaan. Hij had eerst nog een heele poos gewacht en àl woedender op en neer geloopen, zonder dat hij iets van haar merkte. Hij liep de villa om, maar alles was donker, evenals in villa Norine, zoodat hij begreep, dat men naar het Kurhaus was gegaan. Maar daar wilde hij haar nu niet ontmoeten. Nadat ze zijn woede zóó gaande had gemaakt, moest hun eerste onderhoud onder vier oogen zijn.
Den avond daarop, na een langen strijd tusschen hartstocht en trots, was hij er vóór den tijd. Hij hoorde haastige schreden en duwde tegen de deur, toen zij die ontsloot.
Hij greep haar bij de polsen.
| |
| |
- Waarom was je d'r gisteren niet?
- Ik kon niet...... 'k was ziek van die gang naar 't strand...... zei ze, zeer snel sprekend. En nou zijn je mama en zuster bij me.......
Hij vloekte.
- Stil, zei ze, o, god, als iemand ons 's hoorde...... 'k Ben doodstil weggeslopen, maar nou kan 'k niet langer wegblijven...... adieu.
Hij bleef haar vasthouden.
- En morgen?
- Morgen ga 'k naar je Mama, kom jij daar ook, dan kunnen we misschien even spreken. Dag......
Ze drukte een vluchtigen kus op zijn wang en snelde haastig heen.
Felix vloekte weer. Verdomd, als ze met 'm durfde spelen...... dat zou ie d'r anders leeren... Ze was nou véél te ver gegaan, om zich nog terug te kunnen trekken.
Hij durfde nu niet om het huis te dwalen en tramde naar huis, teleurgesteld, maar woedend nog mèer, dat zij hem zóó durfde behandelen......
Hij kwam den volgenden avond met opzet zoo laat op Villa Norine, dat hij er zeker van kon zijn haar daar reeds te vinden. De heele tennis-club, behalve Jacques, die zich verontschuldigd had, was tegenwoordig.
Ze zag hem niet aan bij het handen-geven en
| |
| |
hervatte onmiddellijk haar gesprek met van Marnix, wien ze het hoofd op hol scheen te hebben gebracht.
Felix hield zich, alsof hij niets merkte. Hij maakte zichzelf het middelpunt van een groepje jongelui, die wilden weten, waarom hij zooveel dagen niet op het tennisveld was geweest.
- Ik win altijd, zei hij lachend, dan is d'r geen aardigheid meer an......
- Dus kom je niet meer? vroeg Annie Revers ongerust.
- Jawel, jawel, zóó heb 'k d'r nou niet op tegen......
Hij verzon allerlei spelletjes en deed mee met een gemaakte vroolijkheid, die te natuurlijk scheen, om opgemerkt te worden. Hij deed, alsof hij het niet zag, dat Mevrouw von Mayerhofen op verzoek naar de piano was gegaan en liet van Marnix voor het keeren der muziek-bladen zorgen.
Ze zong uit ‘Samson et Dalila’:
Verse-moi, verse-moi l'ivresse,
Réponds-moi ma tendresse......
en lied op lied van Massenet, van Lassen, van Grieg en werd ieder keer hartstochtelijker toegejuicht. Maar als zij zich omkeerde, om haar triumf te genieten, zag zij steeds Felix in gesprek
| |
| |
met het meisje naast zich of zich wendend tot een ander, om een vroolijke vraag te doen.
- Nog 'n enkel stuk dan, antwoordde ze op de herhaalde bede en zong uit ‘Mireille’:
Mon coeur ne peut changer! Souviens-toi que je t'aime,
Vincent, o, mon Vincent, pourquoi nous affliger?
Ta triste solitude et ta pauvreté même
Avec toi, pour toujours, je veux tout partager!
Mon coeur ne peut changer!
Dans ta pauvre maison, je suis prête à te suivre!
A ton foyer désert, je suis prête à m'asseoir!
Cet humble soit m'enchante et ce rêve m'enivre......
Qui croit tenter mon âme, emporte un fol espoir.
Mon coeur ne peut changer! Souviens-toi que je t'aime!
Weer voelde Felix zijn woede opbruisen. Daar in het publiek durfde zij hem zulke wenken geven...... en met hem alleen wist ze, na àlles beloofd te hebben, hem steeds te ontsnappen......
Toen zij weer omzag, ontwaarde zij door de open deuren Felix in de veranda, waar hij voor Willy rozen plukte......
Zijn trots had gezegevierd...... hij zou haar nu ontwijken, haar nooit meer zien desnoods... alles was beter dan dat hij zich door haar behandelen liet, als een speelgoed, dat ze, als 't haar verveelde, weer weg-werpen kon......
Hij bleef een paar dagen thuis, omdat de warmte hem verhinderde te wandelen of te fiet- | |
| |
sen. Maar 's avonds ging hij wel eens uit, soms met Jacques, soms ook alleen.
Hij was stil en onrustig, omdat in hem het verlangen knagende was. Hij kon zijn gedachten niet beletten, zich voortdurend om haar te concentreeren, zich weer in haar armen te verbeelden en dat hij 't gekus van haar lippen genoot...... Die dagen, dat hij zich vruchteloos kwellen liet door zijn onbevredigden hartstocht, prikkelden en pijnigden hem veel meer, dan dat hij haar soms kon zien, ook al was ze door anderen omringd en zijn oogen toch kon verzadigen aan haar schoon......
Ze moèst van hem zijn...... ze moèst...... Ze zòu zich aan hem geven, vrijwillig of met geweld...... Want het onvoldaan blijven van zijn brandende lust putte zijn krachten uit en brak zijn weerstands-vermogen.
De nachten doorworstelde hij wakend en woelend in zijn warme bed, niet-vermoeid genoeg van zijn niets-doen overdag voor een gezonde slaap... Lang zat hij soms roerloos in de serre en trachtte niet te denken; totdat het morgen werd, dan wierp hij zich boven op zijn bed en viel dan in een droomlooze sluimering.
Jacques merkte Felix' veranderde stemming wel op, maar het eeuwig-preeken verveelde hem. Hij wist niet, waarover hij zich ongerust zou be- | |
| |
hoeven te maken en dacht, dat het Felix' gewone kwaal: verveling was.
Een paar dagen was Felix nog lusteloozer dan anders. Hij ging op geen van Jacques' voorstellen in en wou niets liever dan met rust gelaten worden. Hij voelde zich nu zoo week, dat hij soms zonder eenige reden tranen in zijn oogen kreeg, over welke zwakheid hij zich dan tot vloekens toe schaamde. Hij geloofde nauwelijks de macht te hebben, om bruusk tegen haar op te treden; als hij zich nu met haar verbeeldde, lag hij voor haar op de knieën, met zijn hoofd op haar schoot... Hij had niet eens de kracht haar te verwenschen, omdat zij zijn lot zoo waardeloos en hemzelf zoo weerloos maakte...... Eens had hij haar een brief geschreven, om een onderhoud gesmeekt en haar zijn liefde bezworen...... Maar hij had dien in een oogenblik van herlevende fierheid verscheurd, tot er niets meer van over was en nu wist hij niet, of hij daar spijt van had, of dat 't gòed was geweest...... Zijn zinnen slingerden zijn lichaam heen en weer, als was 't een pop zonder wil...... Ze waren sterker dan zijn zenuwen konden verdragen...... En eindelijk ging hij vreezen òf voor een zware ziekte...... òf voor...... verstands-verbijstering.
Het was op een middag na de lunch, dat Felix bewegingloos op zijn divan lag. De warmte
| |
| |
maakte hem zoo mat, dat hij niet eens een boek had genomen en van zijn peinzen half in slaap was gevallen.
Jacques zag hem daar zoo liggen en voelde opeens behoefte, hem wat op te wekken en hem in zijn gewone stemming te zien.
- Gaan we tennissen, Fik?
- Wat?...... Tennissen...... Nee, ik niet......
- 't Is d'r anders net goed weer voor.
- Te warm.
- Ja, hier in huis, dat moet je niet rekenen...
- Buiten zal 't nog wel erger zijn, zei Felix, zijn hoofd verleggend.
- Laten we 't 's probeeren...... Warmer kan moeilijk...... Willen we anders 's naar Scheveningen wandelen?
- Ik ga niet uit.
- Kom...... wees nou toch niet zoo eeuwig vervelend...... Ajasses, wat ben jij toch lui tegenwoordig...... Kom, doe je 't nou?
- Nee.
- Waarom niet? Ben je ziek? In dat geval zal 'k thuisblijven permitteeren.
- Ach, zanik toch niet.
't Aandringen van Jacques verveelde hem en toch was 't, of hij vaag voelde, dat de afleiding hem goed zou doen.
- Nou voor de laatste maal vraag 'k 't je:
| |
| |
ga je mee of niet, zei Jacques en toen hij zag, dat Felix zijn oogen open-deed, trok hij hem bij een arm van de divan en riep: Vooruit...... 'k wacht nog één minuut en dan ga 'k d'r van door.
De eene minuut werd gerekt tot tien, die door Felix werden benut, om in het badkamertje zijn hoofd en polsen te houden onder het ijskoude water van de waterleiding-kraan.
Een beetje verfrischt kwam hij bij Jacques, die geduldig, een sigarette rookend, had zitten wachten.
- Ik heb geen zin de oue Scheveningsche weg af te loopen, zei Felix, jij?
- Nee, ik ook niet...... We kunnen wel langs 't Kanaal gaan en dan zoo naar de zee......
Ze kwamen over het Prins Hendrikplein, door de Zoutmanstraat in de Laan van Meerdervoort, die ze geheel ten einde liepen. Toen gingen ze de stoomtram-baan over en sloegen den Kanaalweg in.
Het was stil op den weg; een schaarsche wandelaar ontmoetten ze, of een wielrijder of wel een kar met grint of schelpen. Het Kanaal lag rustig te blinken tusschen de oevers met de onvoldoend schaduw-gevende boompjes; aan de overzijde waasden in het verschiet de duinen weg, achter een vlakke strook land.
Ze liepen zwijgend te rooken, tot waar de
| |
| |
stoomtram-rails zich ombogen naar de rechterzijde.
- Willen we zoo naar Scheveningen gaan? vroeg Jacques.
- Nee, rechtuit, niet naar de drukte......
Ze gingen de tweede sluis voorbij, totdat ze, steeds doorloopend, eindelijk de volkomen eenzaamheid bereikten van duinen en zee.
Toen liepen ze langzamer en staarden naar de eindelooze wijdheid van zee en lucht, die in vale verte verwazend, één schenen aan den verren einder.
Ze bleven een oogenblik staan en namen de grootsche schoonheid in zich op van de eeuwiggelijke, de eeuwig-ongelijke zee, met haar golven van goud en grijs en donkergroen, verwelkend tot wit aan den beweeglijken top... Die àl veerkrachtiger haar golven opstuwde tegen het schijnbaar-wijkende strand, steeds zwellender, steeds verder......
Felix liep de pier op tot aan het einde, dat nu en dan overzwalpt werd door de zee. Een tijd lang staarde hij zwijgend voor zich uit, de handen in de zakken, soms, als onbewust, terugtredende voor het wit-schuimende water. Jacques liep heen en weer, ook zwijgend, geïmponeerd door den machtigen aanblik dier rusteloos, rusteloos woelende zee, dier deinende, grijze oneindigheid, met
| |
| |
slechts één lichte, zilver-lichtende plek, waar de zonstralen daalden. En om hen werd de verlaten stilte gevuld door een zwaar geruisch, opstijgend uit verre diepten en zich uitbreidend snel over het onafzienbare vlak.
Opeens keerde Felix zich om.
- Wat wor je daar beroerd van, hè? zei hij, met een flauwen glimlach om het dwaze dier uiting.
Jacques zag hem aan, verbaasd en toch vaagbegrijpend.
- Van 't zien naar de zee? Ja......
- Heb jij dat ook? Ik kan d'r niet tegen...... gek...... 'k Heb 't al zoo dikwijls geprobeerd......
Ze klommen het eerste duin over en het tweede; in een kleine, beschaduwde kom wierp Jacques zich languit op het zand.
- Nou, hier zijn we veilig, Fik......
- Ja...... zei Felix gedachteloos. Hij had zijn hoed afgegooid en lag achterover, de handen onder 't hoofd, met gesloten oogen.
Jacques, op zijn elboog leunend, keek naar hem, zooals hij daar lag, het slanke lichaam in rust, het eene been opgetrokken, het andere languit gestrekt. Het ongewoon-strak, ernstig gezicht van Felix viel hem op.
- 'k Wist niet, dat je zoo gevoelig was......
- Ik zelf ook niet...... Ik ben 't ook niet al- | |
| |
tijd...... Soms...... zooals nou weer......
- Waarom wil je 't toch eigenlijk voor niemand weten? Je doet je altijd zoo onbezorgd voor......
- 'k Schaam me d'r over...... want 't is immers zwakheid? Ik kan d'r niets an doen...... en toch wil 'k liever niet, dat iemand 't weet...... Dat 'k 't nou an jou zeg, dat komt, omdat 't me ineens te machtig werd...... Hij kwam langzaam overeind, maar staarde steeds voor zich uit, terwijl zijn handen gedachteloos woelden in 't zand. Heb jij 't nooit gehad? Als je alleen was en je zag naar de zee, dat d'r dan 'n angst over je kwam, dat je wel weg wou vliegen en toch bleef staan? Maakt dat wreede, strakke, gevoellooze water jou niet wee van angst voor alles om je heen? Dan wor je zoo gejaagd en onrustig en voel je je zoo erbarmelijk klein...... Heb jij dat nooit?
- Ja, van eens herinner 'k 't me...... Maar toen was 'k ook zoo ellendig om dat met Lou...... je weet wel......
- 't Is net 't zelfde, als je heel lang zit te turen in de diepte van de hemel...... dan krijg je 'n sensatie, of je an 'n afgrond staat en op 't punt ben van vallen...... of als je alleen in leege velden loopt of in 'n donker bosch...... de wind laag in 't koren of hoog in de boomen maakt je even beroerd als dat eeuwige zee-geruisch......
| |
| |
- Voor sommigen klinkt 't juist beruhigend... dat gelijkmatige, kalme...... Ik had dat niet van je gedacht......
- 't Verwondert mìj ook. 'k Ben zoo sterk en volkomen gezond...... 'k dacht vroeger dat alleen ziekelijke menschen iets dergelijks kenden...... Maar nou geloof 'k, dat 'n heeleboel 't hebben, die 't alleen maar niet zeggen......
- Dat kan wel...... maar mìj dunkt toch, dat je zenuwen door 't een of ander gedisponeerd worden voor zoo'n gevoel...... Dat wie dat heeft, gewoonlijk ergens erg door gehinderd wordt, bedoel 'k...... En daarom begrijp ik 't niet van jòu......
- O, juist...... 't Is waar ook: ik ben 't verpersoonlijkt geluk...... 'k Weet mogelijk niet eens wàt verdriet is, niet waar?
't Plotseling bittere in zijn toon trof Jacques.
- Hèb je dan wat? Mij kan je 't toch wel zeggen, Fik...... Of ben je ziek misschien?
- Nee, ziek niet...... 'k Voel me alleen maar zoo lam......
- Maar dan moet d'r toch wel wat zijn...
Felix keerde zich bruusk naar hem toe.
- Zal 'k 't je zeggen? vroeg hij heftig. Wil je 't weten?...... De vrouwen maken me gek...... dat is 't...... Ja, vervolgde hij, al harder en driftiger op Jacques' ongeloovigen blik, 't is zoo......
| |
| |
eindelijk... eindelijk heb 'k dan toch begrepen, wat 'k had... O, eerst vin je 't aardig, als ze je aanhalen en bederven en alles wel voor je overhebben...... maar later...... later...... dan kan je d'r niet meer buiten, je wil àl meer...... meer...... véél meer, dan ze je bij mogelijkheid kùnnen geven...... En toch blijf je willen en je laat je nemen en nog 's weer en nog 's, tot d'r van je ik niets overblijft dan 'n verslapt, verweekelijkt, waardeloos ding......
- Wat hol je door...... Ze kunnen toch niet verder gaan dan jij 't hun toestaat......
Felix lachte, kort, hard.
- Zoo, denk je dat? Ik ben de meester, hè en zij zijn willooze slavinnen...... Maar 't is juist andersom...... Zij beheerschen mìj...... heelemaal...... Ik bèn niets, ik kàn niets zonder haar...... Vrouwen zijn net als wijn: hoe meer je drinkt, hoe meer je drinken wil...... Ze winden je op, dat je niet meer weet wat je doet...... Op 'n bal, met al dat bloote vrouwen-vleesch, heb 'k me soms moeten inhouen, om die lage lijfjes niet van de schouders te rukken en dat heerlijke, zachte blanke in m'n handen te nemen...... Of op straat krijg 'k soms 'n onbedwingbare lust die lonkende deerns op de provocante oogen te slaan en ze dan in m'n armen te drukken, tot ze schreeuwen van pijn...... Afschuwelijk, hè...... vreeselijk...... En
| |
| |
is 't niet walgelijk...... niet diep-verachtelijk, smaalde hij voort, dat allemaal te weten en d'r niets tegen te kunnen doen?......
- Ja, als dat alles waar was, zou 't zeker vreeselijk zijn...... Maar dat is niet zoo...... Je zou d'r je best tegen kunnen verzetten, maar je laat je maar gaan.......
- Wat? zei Felix nog driftiger, hoe kan jij met je koue bloed dat beoordeelen? Weet jij, wat 'k voel met m'n heet temperament? Als je al hartstochtelijk ben en dan nog wordt opgehitst?...... Ik kan 't ook niet meer verdragen...... 'k wor gek als dat duren moet......
- Waarom heb je d'r niet 's eerder over gesproken? We hebben 't dikwijls genoeg over allerlei dingen gehad...... En dit kan niet alleen zijn van de laatste tijd......
- O, nee...... 'k voel 't lang...... Maar telkens dacht 'k: 't zal wel overgaan...... En na elke liaison nam 'k me voor: hiermee zal 't uitwezen...... Maar dan zag 'k d'r weer een, die 'k hebben mòest...... en àls 'k d'r had gehad ......bah, wat was 't dan weer heel anders dan 'k 't me had voorgesteld...... nòoit is iets geweest, wat 'k me d'r van had gedacht...... 't was altijd weer 't gewone weeë, banale......
- Dat je d'r op die manier geen dégoût van krijgt...... dat snap 'k niet......
| |
| |
- Omdat 'k altijd denk, dat 't beter zal zijn, dat dìt nou 't echte is......
Felix was kalmer nu. Hij staarde voor zich uit, de handen gevouwen om de gebogen knieën. Hij sprak even niet, toen vervolgde hij:
- Soms, als alles me zoo innig walgt, denk 'k wel 's: Wat komt 't d'r op an? Doe maar, wat je voelt te moèten...... Die je in de wereld gebracht hebben, zijn aansprakelijk voor je daden ......Neem je geluk toch, waar 't te vinden is...
- Dat ìs geen geluk, wat je als 'n gebraden duif in je mond vliegt...... Je moet 't veroveren, d'r om vèchten...... En dat zeggen: 'k ben nou eenmaal zooals 'k ben... doe 'k niet goed, dan is dat niet mìjn schuld...... dat 's allemachtig laf, want de slechte gevolgen, die door je eigen doen veroorzaakt zijn, schuif je dan maar van je af met 'n nonsensicaal geleuter...... Wel dégelijk ben je verantwoordelijk voor je daden...... want alles wat je doet is je vrije wil...... nièts, nièmand kan je tot iets dwìngen...... daarvoor ben je 'n mènsch...... diè alleen weet wat ie doet...... die alleen heeft 'n bewuste wil......
Felix lachte smadelijk.
- Heel mooi...... 'n bewuste wil...... allemachtig mooi, wat je zegt...... 't is alleen maar niet wáár... 'n mensch is vrij, jawel... alsof ie niet ineens in de wereld werd gezet: Daar, leef
| |
| |
nou maar...... zie maar, hoe je d'r komt...... onder allerlei omstandigheden en toestanden, waaraan ie onderworpen is en waaraan ie zich niet kan onttrekken...... Wie zou d'r vragen, om te mogen bestaan?...... 'k Denk wel geen een...
- Nee, dat denk 'k ook niet...... je moet je leven nou eenmaal accepteeren, of je 't prettig vindt, of niet. Dat 's 'n onrechtvaardigheid, die we àllemaal moeten dragen......
- Als je nagaat, waarvoor leven we dan toch eigenlijk? We moèten dood...... dan was 't toch eenvoudiger ongeboren te blijven...... En als 't nog 'n genòt was, te leven...... Bah, 'k weet niet, waar 't meer van heeft...... 't Eenige is nog, 't jezelf zoo dragelijk en aangenaam mogelijk te maken en je om niets te bekommeren......
O ja...... maar als iedereen zoo dacht, werd 't 'n nog beroerder boel dan 't al is...... En je an niemand te storen, dat gaat eenvoudig niet... want voor geluk of genot of plezier, of hoe je 't noemen wil, heb je positief àndere menschen noodig...... Dat haal je niet allemaal uit jezelf...... dat 's godsterwereld onmogelijk...... En dat gezanik: waarom wor 'k in de wereld gestopt, als 'k d'r toch weer uit moet? is maar sentimentaliteit, die nergens toe dient...... God, 'k heb ook wel 's gedacht: Als ìk iets maakte met 't doel 't te vernielen, dan zouen ze me voor gek verklaren,
| |
| |
en toch, zoo worden alle menschen geboren, met dood, dus vernietiging tot doel...... Maar je komt d'r geen steek verder mee dan dat je je lam en beroerd gaat voelen en diep-ongelukkig en verongelijkt......
Felix lag stil te luisteren.
- En dan denk je je iets heel bizonders en verheven boven anderen, die niet zoo diep in die kwesties doordringen, al zijn die ook vrij wat verstandiger...... Want als je d'r maar altijd an toegeeft, dan wor je gek...... dan mòet je wel gek worden......
- Best mogelijk...... dat ik praedispositie tot krankzinnigheid heb......
- Natuurlijk kan dat...... maar daar zullen we nooit wat met zekerheid van weten...... maar 'k zou 't niet in de hand werken, als 'k jou was...... Je kan d'r zelf véél an doen...... Wroet toch niet zoo in dingen, die je toch niet begrijpen kan......
- Ach, zei Felix met een even-schouderophalen.
Jacques zag hem oplettend aan. Hij vond iets vreemds in hem, iets weeks, iets, dat hij niet in hem kende......
- Zeg, Fik, begon hij, zich niet weer warm-makend, nu hij zag dat 't toch niets gaf, d'r is iets anders, dat je hindert...... iets veel reëelers
| |
| |
dan dat vage, zelf-gemaakte verdriet...... Is 't niet?...... Als 't niet zoo ondenkbaar was van jou, dan zou 'k haast zeggen......
- Nou, wat dan? zei Felix terzijde naar hem kijkend, om te weten, wat Jacques van hem dacht.
Jacques lachte even.
- Dat je 'n ongelukkige liefde had.
Felix draaide zijn hoofd om. Hij voelde, dat hij een kleur kreeg en schaamde zich daarover. Toen, ineens-besloten, keerde hij zijn gezicht naar Jacques en zag hem vlak in de oogen.
- Je hebt 't bij 't rechte eind, zei hij.
Jacques was verbaasd, maar liet niet merken, dat hij trotsch op zijn doorzicht was.
- Waarachtig? En wie is dat wonder dan wel?
- Als je zoo laf ben d'r mee te spotten, zeg 'k 't niet.
- Nou, 'k ben sérieus. Waarachtig, 'k meen 't. Wie is 't?
- Mevrouw von Mayerhofen.
- Wel godbewaarme! Dàt schepsel? Nou begin 'k oprecht an je verstand te twijfelen...... Wees liever bliksems dankbaar, dat 't 'n òngelukkige liefde is...... Als diè je te pakken krijgt...... Ze is door en door slecht...... 'n gemeene vrouw...... Zie jij dat zelf dan niet voor den donder?
| |
| |
- Jawel...... Maar ze is zoo kranig mooi, zei Felix met fel-glinsterende oogen.
- Maar m'n god, moet dan iedere mooie vrouw jou ter wille zijn? Ben je zoo de slaaf van je lichaam? Bah......
- 't Kan best zijn, dat ìk d'r hebben wil, juist omdat 't schijnt, dat ze mij niet wil...... Enfin, dat kan me niet schelen, daar verdiep 'k me niet in...... Maar als dìt avontuur is afgeloopen, wor 'k solide, dat zal je zien......
- Ik geloof 't nog niet...... Dat zal 'k pas doen, als 'k je veilig getrouwd zie......
- Trouwen? zei Felix schamper. Dan nekte 'k me nog liever.......
- Je zou je nog wel 's bedenken...... Waarachtig, 't is je eenige uitkomst...... Nou lijkt 't je 'n bizarrerie, maar je zal wel wennen an 't idée...... daar zal ìk wel voor zorgen...... En dan is er nog wat, iets dat je noodig heb als eten...... 'n Betrekking bedoel 'k...... al is 't substituut-griffier of maar klerk desnoods...... Je verveelt je...... Natuurlijk zoek je dan idiote gedachten en allerlei lusten tot gezelschap...... Je maakt je onmogelijk op die manier......
- Ach, je ben gek.
- Crois-moi, Naucratès, tu sens que j'ai raison...... Als dat nièt zoo was, zou je niet grof worden...... 't Gaat mij niet an...... of eigenlijk
| |
| |
wel...... je ben m'n vriend, ik mag je waarachtig graag...... Daarom ik raad je, maak d'r werk van, hoe eer hoe liever...... Dan zal je verlangen naar die vrouw ook wel weer verdwijnen......
- Je ben wel 'n goeie vent, Japie, maar 'n enorme bemoeial...... Zoek jij liever wat voor me, dan ben 'k zeker, dat 't in je smaak valt... En 'n vrouw ook...... dat kan je wel doen, dat gaat dan in één moeite door......
Jacques gaf geen antwoord, hij vond beter er niet over te praten. Hij stond op en rekte zich uit en schudde 't zand uit zijn kleeren.
- Kom, gaan we? vroeg hij.
Lui strekte Felix zich nog eens uit. Die uitbarsting had hem goedgedaan, hij was weer bedaard en normaal.
- Ga je al op de zoek? spotte hij.
Jacques liep door met een stillen, triomfantelijken lach. Zóó kende hij Felix weer.
Felix sprong op, greep zijn hoed en liep Jacques achterna.
- Wat 'n haast ineens...... Gaan we de Kanaalweg terug?
- Goed......
Ze liepen een poos lang zwijgend. Toen begon Felix het eerst weer te spreken.
- 'k Geloof wel, dat je gelijk heb, zei hij.
| |
| |
Maar 'k ben dit leven nou zóó gewend, dat 't me enorm veel kosten zal, wat anders te beginnen...... 'k Ben niet geschikt meer voor geregeld werk......
- Ach wat, dan moet je 't maar weer worden... Natuurlijk zal 't je vreemd zijn in 't begin...... Maar an niks wen je zoo gauw als an orde...... Weet je wel, dat ik me met m'n boek 'n dagelijksche taak had gesteld? Als 'k dat niet had gedaan, zou 't misschien nog niet half af wezen......
- Dat was in elk geval 'n vrijwillig werk.
- Nou ja, dat 's 't zelfde...... of 'n ander 't je opdraagt, of dat je zelf......
- Nee, dat is volstrekt niet 't zelfde.
- Nou, laten we om 'n opinie nou maar niet gaan vechten...... 'k Kom maar hierop neer, dat je werk moet hebben, hoe dan ook.
- 'k Zou 't kunnen probeeren......
- Ja, maar niet twee, drie dagen...... En waarom zou jij d'r niet even goed tegen kunnen als iedereen? Dat zou 'k wel 's willen weten......
- Ach ja, waarom ook eigenlijk niet......
- Ga 'n poosje bij 'n advocaat op 'n kantoor, dan leer je de practijk...... 't Hoeft ook volstrekt niet hier in den Haag te wezen... zelfs veel beter van niet...... dan kom je voor goed uit je oue sleur......
| |
| |
- Nee, om uit den Haag te gaan, daar bedank 'k voor.
- Jij moet 't weten...... En wanneer denk je an 't solliciteeren te gaan?
- Jij dacht zeker: morgen al? Nee, baas, je weet, wat 'k gezegd heb, eerst......
- 'k Waarschuw je nòg 's, in alle ernst: laat d'r loopen......
- 'k Kan nou niet meer terug en 'k wìl ook niet......
- Neem nou voor één keer 's 'n goeie raad van me an: maak 't onmogelijk, dat 't tusschen jou en haar wat wordt...... vraag jij 't een of ander meisje, bijvoorbeeld Willy van Heemstede......
- Die is veel te goed voor zoo'n spel......
- 't Is heelemaal geen spel...... je zou 't juist doen, om 't met die andere onmogelijk te maken......
- Maar dat wil 'k niet...... Als 'k d'r nou liet schieten, waarvoor zou ze me dan wel anzien?...... En 'k wéét, dat ze wil...... Maar daarna zeg 'k je, zal 't uit zijn.
- Hoe is dat toch gekomen?...... Heb je d'r dan zoo dikwijls gezien?
- 't Is dadelijk begonnen, de eerste keer, dat we elkaar zagen...... en toen op die picnic...... en later heb 'k d'r nog dikwijls ontmoet.
- Wat echt van jou, om dat zoo stiekem te
| |
| |
doen...... Je wist bliksems goed, dat ik 't je afraden zou......
- Maar 'k wou niet afgeraden zijn, begrijp je?
- Dat 's allemachtig stom, als je toch zelf weet, dat 't niet goed is......
- Hou nou in jezusnaam 's op met dat gezwam van dit is niet goed en dat is niet goed...... En laat me nou maar stilletjes m'n gang gaan...... als 'k eenmaal wat in m'n kop heb, moet 't gebeuren ook......
Jacques haalde zijn schouders op. Hij had nù alles gedaan, wat hij kon, om Felix terug te houden.
's Avonds ging Felix naar Scheveningen naar villa Norine. Hij bedwong den lust om achter om te loopen en even door het poortje te zien; hij had trouwens geen enkele reden, om te gelooven, dat zij er wezen zou.
Men dronk thee in de kleine salon; van der Laet zat daar bij Mevrouw van Weert en Tilly. Felix kwam, om zonder dat Mevrouw von Mayerhofen het merken zou, iets omtrent haar te vernemen en zei, dat hij maar een oogenblikje blijven kon en alleen kwam zien, hoe of ze 't maakten.
Na een poosje bracht Tilly het gesprek op haar.
| |
| |
- Weet je, dat Mevrouw von Mayerhofen weggaat? vroeg ze aan Felix.
- Wat? zei hij, zoo verbluft, dat hij zijn verrassing niet eens kon verbergen.
Ja, ze gaat naar Nizza, haar man heeft om d'r getelegrafeerd.
- Wanneer?
- Gisteren, geloof 'k, en nou gaat ze over 'n paar dagen......
- Dat 's al gauw, zei Felix, besloten, dat hij haar dezen avond nog zou zien en daardoor kalm kunnende blijven. En gaat d'r jongetje mee?
- Nee, die blijft, als 'k 't wel heb, bij familie van haar, hier in den Haag, met de bonne.
- Die heeft ook veel an z'n Mama.
- Nou......
Maar of dat 'n nàdeel of 'n vóordeel is, zou 'k niet willen beslissen, zei Mevrouw, wie Felix' snel-verbleeken zooeven niet was ontgaan.
Felix sprak over iets anders, hij praatte vroolijk en druk en entameerde alle onderwerpen, die maar behandelbaar waren in zoo'n korten tijd, zoodat er geen enkele gaping was in het gesprek en hij voldoende reden had te gelooven, dat men zijn schrik had vergeten.
Om negen uur stond hij op, hij zei een afspraak te hebben en verdween in de richting der trams. Toen liep hij langzaam denzelfden weg terug en
| |
| |
achter de villa's om bereikte hij het poortje.
Daar voelde hij haar armen om zijn hals en haar wang tegen de zijne.
- Ben je daar eindelijk, eindelijk, fluisterde ze, o, Felix, Felix, ik ben hier elke avond geweest......
Na het ontbeerde genot van haar zoenen scheen hij zich daaraan niet te kunnen verzadigen.
- En weet je, dat 'k over 'n paar dagen wegga? fluisterde ze na een poos.
- Noù zeker niet? vroeg hij teeder, de krulletjes van haar voorhoofd strijkend.
- Ja, toch wel, ik moet...... m'n man heeft me getelegrafeerd...... O, Felix, waarom ben je toch niet gekomen......
O, hoe vervloekte hij zijn dommen trots, die hem zijn genots-uren had ontroofd.......
Hij kuste haar weer.
- We hèbben elkaar nog, zei hij, 't is nog tijd......
- O, nee...... zoo op 't allerlaatst...... Ze zouen kunnen denken, dat 'k om jou weg moest gaan......
Hij stootte de deur open, om in den tuin te komen, maar ze hield hem tegen.
- God, nee, doe dat toch niet...... M'n naam was weg, als iemand dat zag......
- Niemand ziet 't...... niemand zal 't zien......
| |
| |
- Nou even, even dan... Beloof je me, niet lang?
Op een bank, die dicht bij het poortje stond, ging hij zitten en trok haar dicht naar zich toe. Wat was ze heerlijk zoo...... zoo vleiend en zacht en zoo vast tegen hem aangeleund...... wat gloeiden haar lippen, wat waren haar wangen heet... de warmte van haar lichaam drong tot het zijne door, er ging een rilling door zijn schouders, als zij teeder met haar hand zijn hals en wangen streelde......
Maar toen hij hartstochtelijker begon te worden en zij haar krachten zich voelde ontzinken, overviel haar opeens een heftige, onberedeneerde angst.
Ze rukte zich los en ontweek zijn armen, die haar weer grijpen wilden.
- Ga nou weg, Felix, je heb 't me beloofd...
- Nee, zei hij en naderde haar, maar weer trok ze zich terug en riep:
- Ga je nou...... ga je nou weg......
- Nou heb je lang genoeg met me gespeeld, zei hij, heftiger dan noodig was, nou laat 'k me niet meer als 'n kwajongen weg-jagen...... En in een vlaag van niets-ontzien greep hij haar bij den arm en trok haar naar zich toe, toen klemde hij haar lijf tegen het zijne en zijn lippen op de hare. Zijn plotseling-handelen had haar zich
| |
| |
eerst niet doen verweren, nu wrong zij zich los, hem terug-stootend met alle kracht.
- Laat me los...... los, Felix, hijgde ze fluisterend.
Haar tegenstand prikkelde hem tot krachtiger pogen. Hij omvatte haar opnieuw en drukte haar achterover, zoo forsch, dat ze op de knieën gleed en viel. Hij boog zich over haar heen en drukte zijn gezicht zoo woest op het hare, dat haar hoofd twee- driemaal neer-sloeg op den grond. Haar gillen smoorde hij door zijn gezoen, haar wild bewegen dempte hij door zijn kracht. Ze sloeg hem zinneloos met gebalde vuisten, ze worstelde haar lichaam uit zijn omhelzing los, hem weg-dringend met haar knieën.
- Ellendeling...... ellendeling, dat je ben......
- Wat...... wat...... stiet hij uit, ademloos, ben ìk dat? Hij schudde haar bij de schouders heen en weer, ben ik dat...... En jij, die dat zelf heb uitgelokt......
Snel hief ze zich op, nu ze zich vrijer voelde.
- Pas op...... dat je dat niet weer waagt...... zei ze, losbarstend in een zenuwachtig gesnik.
- 't Is nou te laat voor sentimentaliteit, zei hij ruw, nog hijgend van opgewondenheid. Je provoqueert me...... en dan die verdomde anstellerij......
Ze viel op de bank, nog trillend van emotie,
| |
| |
met nu en dan een snik.
- Ja, zei ze flauw, 'k hield van je...... maar zóó niet...... niet zóó......
- Hoe dan? zei hij scherp, haar handen voor haar oogen wegtrekkend, wat wou je dan?
Ze wist 't niet...... ze wist niet, wat ze wou...... Maar niet zoo een haastig genieten...... en vergèten......
Ze schoof van hem weg en trok haar hand uit de zijne.
- Nee, ga weg...... 't Is uit...... Uit, hoor je niet?...... Ik haat je...... ga weg......
Ze dook in elkaar voor zijn blik, die zijn hartstocht verried.
- Naar je vervloekte nonsens luister 'k niet...... Je zàl je geven, vrijwillig...... vrijwillig...... versta je dat?... Of anders...... ik waarschuw je...... dan neem 'k je...... ondanks jezelf...... ondanks al je geworstel......
- Laat me dan nòu met rust...... Ik kan niet,...... ik kan niet, nou......
- Wanneer dan? vroeg hij weer driftiger, kom zeg op......
Een denkbeeld schoot haar door het hoofd...... Maar om haar plan goed te zeggen, was kalmte noodig.
- Morgenochtend, kom dan heel vroeg...... om zes uur...... niet later dan zes uur...... dan
| |
| |
zal 'k je wat zeggen...... 'k Zal wat bedenken... 'k beloof je, 'k beloof je, Felix...... Heusch...... heusch...... geloof je me niet......
- Nee, zei hij, bang, dat ze hem ten laatste nog ontsnappen ging.
- O, 'k zweer je...... Laat me nou gaan, Felix...... toe, laat me gaan...... Ineens lag ze voor hem op de knieën, ik smeek je, laat me gaan...... Morgen, morgen, 'k zweer 't je......
- Kom, sta op, zei hij norsch. Haar onderdanigheid maakte hem wee en toch kon hij die niet met geweld beantwoorden, zooals haar heftigheid straks. Ik zal je vertrouwen; dus morgen......
Ze stond op en langzaam liep ze de lanen door, met gebogen hoofd en verdween in het huis.
Felix zag haar na tot daar, toen keerde hij zich om, verbeet een vloek en stampte met den voet op het grint. Een stommeling...... een gek...... noemde hij zichzelf. Wat een verdomd stomme streek om haar tòch te laten gaan...... Maar mormorgen, morgen...... dan zou ze hem dubbel betalen......
Het was zes uur 's morgens, toen Felix, met de handen in de zakken, bij het poortje heen en weder liep. Na een slapeloozen nacht van angst en spanning, dat ze hem tòch bedroog, gefolterd
| |
| |
door de vrees, dat hij ondanks alles de dupe zou worden van haar coquet spel, was hij nu in een stemming, om alles te wagen, alles te trotseeren en als zij nièt kwam, zou hij aan de deur der villa bellen en haar te spreken vragen, al was 't ook nog zoo vroeg. Maar had ze niet door alles getoond, dat ze òok van hem hield? Hoe had ze hem uitgedaagd en zijn hartstocht aangewakkerd en hem met woord en blik steeds aangemoedigd nòg verder te gaan......
- Felix......
Ze hield haar hoofd tusschen het poortje, ze zag bleek en angstig stonden haar oogen.
- Gauw, luister, riep ze gejaagd, luister, wat 'k heb bedacht...... Ik ga niet overmorgen, maar vandaag al...... 8.20 gaat de trein...... Ga jij dan mee met me...... Zaterdag komt m'n man pas van Monaco...... dan zijn we 'n heele dag samen......
- Met je meegaan?
- Waarom niet? Waarom niet? Niets houdt je tegen......
Het buitensporige van het plan lokte hem aan. En hij zou haar geheel voor zich alleen hebben... de reis over en dan nog een langen dag......
- Natuurlijk ga 'k mee, natuurlijk...... Dus je houdt toch wel van me?......
- O, Felix, weet je dat nou nog niet...... Nee,
| |
| |
stil, 'k moet je nog even wat zeggen...... Hier in den Haag moet je in 'n andere coupé gaan zitten...... op de grens, of waar d'r gelegenheid is, komen we weer bij elkaar......
Hij trok haar naar zich toe. Ze was toch wel heel mooi, dat ze het morgen-licht zoo goed verdroeg en dat na een slapeloozen nacht van overdenken en beschikkingen maken.......
- Nou niet meer, fluisterde ze, tot straks, m'n schat......
Verlicht en vroolijk liep hij haastig den kortsten weg naar de stad. Jacques lag nog in bed, toen Felix triumfeerend en opgewonden bij hem binnenkwam.
- Ben je al uitgeweest, of kom je pas thuis...
- 'k Ga op reis.
- Toch niet met dat...... met dat canaille, zei Jacques, opeens geheel wakker door onrust en verontwaardiging.
- Als je zoo onbeschaamd ben, daarmee Mevrouw von Mayerhofen te bedoelen, ja.
- Wel, god allemachtig...... Ben je nou heelemaal bedonderd...... om je naam en je toekomst op straat te gooien voor de caprice van 'n dag?
- Zoo ezelachtig ben 'k nog niet...... Geen sterveling zal d'r wat van te weten komen, als jij je bek stijf houdt......
| |
| |
- Je lijkt wel gek...... om zoo razend te zijn op 'n afgelikte boterham...... Goddome, wat 'n smaak hou jij d'r op na......
- 'k Zal zoo vrij zijn, me van die grofheden niks an te trekken...... Je denkt me d'r mee terug te houen, maar je heb 't glad mis...... Als jij nou maar iets bedenkt, waardoor 't mogelijk schijnt, dat 'k zoo onverwachts verschwind, heb je me al 'n kranige dienst gedaan...... Meer verlang 'k niet van je......
- Ik verlang dan wel meer van mezelf...... 'k Ben verplicht je niet te laten gaan......
- Je geweten kan rustig blijven...... Onder voogdijen ben 'k door...... 'k Blijf niet lang weg, misschien hoef je maar voor 'n week te liegen...
Hij ging naar zijn eigen kamer, verkleedde zich en pakte in een hand-valies de noodigste dingen in. Goddank, dat ie nog geld genoeg had... Nog even haastig ontbijten en dan mocht ie zich wel drommels haasten, om de trein nog te halen...... Jezus, als ie 'm 's miste...... Nou, daar kon ie op passen...... Vooruit maar...... Hoe laat was 't al, kwart voor achten...... 8.20 is 8.40...... o, dus nog tijd in overvloed......
Hij zou alleen maar 'n glas melk nemen...... eten kon ie niet...... en dat was voorloopig voldoende...... Hij was klaar.
- Bonjour, Jaap, zei hij even om de hoek van
| |
| |
de deur.
- Goeiendag, zei Jacques norsch.
Felix stak lachend zijn hoofd in het slaapkamertje.
- Benijd je me?
Jacques keerde zich met een ruk om naar den muur.
Nog lachend, vervuld van heerlijke, inwendige vreugde, en in een fluit-stemming liep hij de straten langs...... 't Was wel 'n fameuse afstand, maar 't liep toch ook aardig op...... Daar had je de toren van de Prinsestraat al...... Hoe laat? O, daar speelde 't...... Nou de Veenestraat in... en dan die eindelooze Wagenstraat nog......
Al loopende kwam er een plan in hem op. De heele reis naar Nice...... hoe lang was dat? Was 't niet 28 uur?...... in één stuk door?...... Nee, in Parijs overblijven 'n nacht...... en in Marseille nog 's...... Als ie d'r nog maar even te spreken kon krijgen, voordat ze 'n billet genomen had...
Hij draafde de Stationstraat door. De spoorklok wees vijf minuten over acht. O, dan was ze d'r ook nog niet...... dan kon ze d'r nog niet zijn......
Hij ging de groote stationshal binnen en zag scherp rond, of hij ook bekende gezichten zag. Het was nog niet zeer druk in den vroegen morgen en opeens kreeg hij een vrij en veilig gevoel,
| |
| |
dat hij hier in zijn eigen stad op reis kon gaan, zonder dat iemand 't wist. Hij moest er om lachen.
Later pas bij d'r komen...... gekheid...... en waar zou de expresse wel ophouen?...... Hij stapte doodleuk nou al bij d'r in de coupé...... en ze zou d'r niets van zeggen......
Nou als de wind 'n billet genomen en dan 'n telegrammetje gestuurd naar 'n hôtel in Parijs om 'n kamer...... Zou 't nog tijdig komen? O, welja...... Nou, vooruit dan ook...... Verbeel je, dat ze in die tusschentijd kwam...... Hij liep snel de gangen door en de trappen op.
Wat bliksem, hoe heette dat hôtel ook weer, vlak bij de Gare de Lyon? Prince Henri...... Nee, nee...... l'Archiduc d'Autriche...... daar had ie 't: Hôtel de l'Archiduc d'Autriche, Rue Vanesse...... dat zou wel terecht-komen...... zou 't niet?
Haastig liep hij weer naar den ingang terug. Nou moest ze ook maar haast komen...... 't Was bijna kwart over acht......
Daar reed een rijtuig aan, dat hij begreep, dat het hare moest zijn.
Een witkiel opende het portier en zoodra zij uitstapte, trof haar Felix' van overmoed stralend gelaat.
Een boosheid vlamde in haar oogen, maar hij lachte en schudde geruststellend het hoofd. Er
| |
| |
was niemand...... niemand, die hen niet mocht zien......
In de vestibule fluisterde hij haastig:
- Je wou toch overblijven in Parijs?
- Natuurlijk...... zei ze. Wat dacht je dan?
Zijn hart sprong op van vreugde.
- Zeg, Leni, vin je goed, dat 'k nou dadelijk bij je blijf?...... Dan kan 'k je nog wat helpen...... Waarachtig, we kunnen 't veilig doen......
Ze gaf hem geen antwoord en liep naar het plaatskaarten-bureau.
Hij volgde haar met de oogen...... wat was ze mooi...... wat bewoog ze zich gracieus in dien eleganten reismantel van dunne, zilvergrijze zij. Hij had zijn inwendige voldoening wel uit willen jubelen......
Daar kwam ze terug en gaf hem haar kaartje.
- Heb je geen bagage?
- Alleen dit valies...... M'n koffers komen me na met de p'tite vitess'......
- Laten we dan maar gaan.
De trein stond er al. Ze vonden een coupé eerste, waarin alleen een jong meisje had plaatsgenomen.
- 'k Wou, dat we nou maar gingen, zei Hélène nerveus.
Nog een haastig geloop van zich-verlaat-hebbende passagiers...... 't dicht-slaan van de portie- | |
| |
ren...... 't dreunend afluiden...... een fluitje...... daar ging de trein.
- Goddank, zei Felix binnensmonds.
- Ja, met recht goddank, stemde zij toe.
Hij zette hun beider valiezen in het netwerk en hielp haar met het uittrekken van haar reismantel.
- Zet je hoed ook af, ried hij haar.
Ze deed het, stak de naald er door en vouwde de voile er over heen. Ze trok haar handschoenen uit en schikte iets aan haar coiffure. Felix had zijn hoed op de bank tegenover zich geworpen.
Toen sloeg hij de afscheiding tusschen hun zitplaatsen op en trachtte zijn arm om haar heen te slaan.
Ze weerde hem af met een haastigen, waarschuwenden blik op het jonge meisje.
- Die heeft d'r geen erg in, fluisterde hij, en anders, ze zal misschien ook nog wel 's 'n huwelijks-reisje maken......
Ze keken beiden naar hun vis-à-vis, die in den hoek bij het portier schijnbaar zat te lezen, maar die zich toch zeker gegeneerd voelde, terechtgekomen te zijn bij een jong paar.
Ze praatten zachtjes met elkaar; Felix gaf haar al zijn lieve woordjes, die ze meest door teedere blikken beantwoordde.
De trein stoof voort en bij elke wiel-wenteling
| |
| |
voelde Felix zijn fierheid stijgen in het bewustzijn, dat de prachtige vrouw aan zijn zijde zich aan hem had overgegeven......
Het jonge meisje had de oogen gesloten en een pose aangenomen, alsof zij sliep. Nu trok Felix haar hoofd naar zich toe en kuste haar met stille, geruischlooze zoenen; hij kon zich niet verzadigen aan de blanke zachtheid van haar vel, aan de weeke volheid van haar roode lippen......
Opeens beweerde zij, dat het meisje door haar wimpers heen naar hen keek en hij liet haar los, ofschoon hij het niet geloofde.
Hij verklaarde, dat hij honger begon te krijgen; ze opende haar valies en samen snoepten ze biscuits en chocolade en dronken port uit haar reis-bekertje, dat ze uit elkander schoof. Hij maakte haar complimentjes over den geringen omvang van haar bagage en haar overal-om-denken. En zij knikte hem toe met een glimlach en een even-sluiten van haar mooie oogen......
- Nou moet je me met rust laten, zei ze, 'k zal probeeren 'n beetje te slapen...... vannacht ging dat niet erg best...... Doe jij 't ook?
Ze vlijde zich, schuin van hem af, in een hoek en zocht een steun voor haar hoofd. Hij sloeg de beenen over elkaar en kruiste de armen op de borst; toen legde hij zijn hoofd achterover tegen het kussenachtige beschot-bekleedsel en trachtte
| |
| |
in slaap te komen. Maar ondanks zichzelf viel zijn hoofd op zijde en opende hij half zijn oogen, om haar ongemerkt in haar rust te beschouwen.
Zij haalde kalm en geregeld adem. Haar mond was gesloten, verleidelijk kleurde zich het weelderig rood daarvan tegen het bleek van haar wangen. Hij wou die krulletjes wel eens van haar voorhoofd wegschuiven en den heelen vorm van haar gelaat met proevende zoenen bedekken...... Wat was ze toch goddelijk...... goddelijk...... Zijn bloed begon tintelend te gloeien, hoe meer hij naar haar keek...... Was dat beroerde wezen daar d'r maar niet...... hij voelde zijn woede opbruisen en zich in staat het meisje uit het portier te smijten...... Wat 'n tantaliseering was dat bekijken-alleen...... En die warmte...... Er was iets, dat zijn borst benauwde...... Waarom zat ze zoo ver van hem af...... waarom leunde ze zich niet dicht tegen hem aan?......
- Leni...... riep hij zacht.
Ze zag hem aan...... ze kon zijn smeekenden blik niet weerstaan en vlijde zich in zijn verlangende armen.
Het meisje sliep of hield zich zoo.
In Essen was oponthoud voor de douane. Ze stapten uit en openden hun valiesjes voor de visitatie.
- Rien à declarer?
| |
| |
- Non.......
In de restauratie-zaal verkwikten ze zich met broodjes en bouillon en zei Felix, dat hij 't nu tot Parijs wel zou uithouden.
Ze hadden er over gepraat, dat het meisje zeker wel een andere coupé zou hebben opgezocht. Maar toen zij terug-kwamen, bleek die hoop ijdel te zijn. Felix was daar woedend-nijdig om; hij stond een poos uit het raampje te staren en liep doelloos het smalle gangetje van den harmonica-wagen op en neer. Toen, moe van zijn gedachten en van zijn opwindend willen, ging hij weer zitten, maar dan weer, te gejaagd, om rustig te kunnen blijven, stond hij op en hervatte zijn rusteloos wandelen.
- Felix...... blijf toch 'n oogenblik bedaard zitten......
- Kom je dan bij me?
Ze wenkte van neen...... ze wou nu eens werkelijk zien, of ze slapen kon, om toch een beetje uit te rusten......
Hij deed, wat ze vroeg, maar onophoudelijk moest hij een minder warme zitplaats zoeken, of zijn brandend hoofd verleggen. Zijn bloed gistte...... hij durfde haar niet meer aan te zien, om haar hem lokkende bekoring...... hij had zich dan niet meer bedwongen......
De heele verdere reis was hem een heftige
| |
| |
kwelling...... uren aaneen zóó dicht bij haar en haar niet aan te mogen raken...... terwijl hij steeds werd aangehitst door zijn eigen begeerte en haar lokkend schoon.......
Tegen half zeven naderden ze Parijs.
Hélène richtte zich met een zucht overeind.
Hij boog zich zoo dicht tot haar over, dat zijn lippen haar beroerden.
- Hèb je nou wat geslapen?
- Niet veel......
De portieren sloegen open. Felix nam de valiesjes en begaf zich met Hélène naar het douane-lokaal. Hij had aan een employé gevraagd, of dat noodig was, omdat ze geen koffers hadden.
- Oui, oui, pour vot' p'tit bagage......
In het holle, sombere lokaal onder het eindeloos wachten, vermeerderde Felix' woede nog steeds. Maar eindelijk toch werden de deuren geopend en voelden zij zich vrij.
- Wat wil je nou...... gaan we met de omnibus van 't hôtel?......
- In zoo'n rammelkast door heel Parijs? Van de Nord naar de Gare de Lyon...... want daar is 't immers heelemaal? Nee, dank je wel...... wat 'n vraag...... Laten we eenvoudig gaan met de banlieue......
- Of in 'n fiacre...... wij alleen met z'n beien? Met dat wachten hebben we toch al zooveel tijd
| |
| |
verloren......
Ze vond het goed. En in het nauwe, rinkelende rijtuigje drukte Felix Hélène tegen zich aan in een lange, lange omhelzing.
In het Hôtel de l'Archiduc d'Autriche zeide men hun, dat kamer No. 4 voor hen was gereserveerd en dat daar een souper gereed stond.
De kamer was wijd en groot. Frisch stroomde de avond-lucht naar binnen door de wijd-open balkon-deuren.
Ze zaten na het souper op het balkon, zij wilde nu over haar plannen spreken, had ze gezegd. Het was zoo heerlijk koel en donker hier en stil met onder hen de verlaten tuin......
- Laten we nou even ernstig zijn, zei ze en maakte zijn armen los van haar hals, dat ze beter met hem spreken kon, luister nou even, Felix. Zaterdag verwacht 'k m'n man uit Monaco, versta je goed? Woensdag-nacht komen we in Marseille an...... daar blijven we...... en zullen dan Donderdag om 'n uur of drie, vier, denk 'k, in Nice zijn...... We hebben dan de tijd tot Zaterdag nog aan ons......
In verrukking sloeg hij de armen om haar heen.
- Nou verder...... Wìj hebben kamers in 't Hôtel de Castille in de Rue Masséna...... maar daar kan jij natuurlijk niet gaan...... Zullen we
| |
| |
binnen nou even de reisgids nazien, wat voor jou 't beste is? Dan is dat heelemaal afgehandeld en hoeven we d'r niet meer over te denken......
Onwillig stond hij op, maar toen ze pruilend zei:
- 'k Doe 't toch voor jou, Felix, lachte hij en ging het licht opsteken.
- Hier zie 'k als recommandabel: Hôtel en Pension Carabacel. Dicht bij 't station...... is dat niet goed? vroeg hij.
- Dicht bij 't station...... dat 's bijna 'n half uur van mij af...... Nee...... Is d'r niet wat anders? Ze bladerde zelf het boekje door. O, hier, dat is heel goed: Hôtel Rivoir, Promenade des Anglais 23...... dat doen we maar, dat doen we, hè, Felix?
- Ja...... ja...... m'n schat......
En haar bruusk naar zich toetrekkend, laafde hij zijn begeerte aan de kussen van haar mond en de warme nabijheid van haar lichaam...... Weg-zwijmend in hun weelderig ongestoord samenzijn, voelde hij haar weerstand verzwakken en een huivering door haar leden gaan...... en zag hij, hoe haar wang tot wit verschoot van haar heerlijke angst voor het komende......
Den volgenden morgen waren zij om negen uur aan den Gare de Lyon voor den trein Paris, Lyon,
| |
| |
Marseille. Er zaten een paar jongelui in hun coupé, waarvoor Hélène zich geneerde en Felix fluisterend verzocht, dat hij op een afstand zou blijven. Felix had de blikken gezien, die ze met elkander gewisseld hadden, toen Hélène en hij binnenkwamen en hield zich in om harentwille. Hij verdiepte zich in een Figaro, terwijl Hélène haar tijd besteedde met Bourget's ‘Passions’, waarin ze druk veinsde te lezen.
De trein stoomde Troyes, Chaumont, Dyon voorbij en bereikte Lyon, waar men een half uur oponthoud had en ze gearmd het lange perron op en neder liepen. Wat later werd het diner aangekondigd; ze stapten uit en zochten den restauratie-wagen op, waar veel passagiers reeds waren verzameld. Men zat daar aan tafeltjes, gedekt voor acht personen, waartusschen een smalle gang was vrijgelaten. Ze vonden een tafeltje, waaraan twee oude dames zaten, maar waar zich verder niemand bij kwam voegen. Het diner was overvloedig en goed; Felix nam de honneurs van het wijn-schenken waar. Tusschen de gerechten door voerden ze fluister-gesprekjes en Felix zei haar zooveel ondeugende dingen, dat Hélène hem boos en blozend aankeek. Maar hij vond haar daardoor zóó bekoorlijk, dat hij nog veel verder ging en haar verlegenheid verminderde er niet op, toen een der oude dames goedig-glimlachend
| |
| |
tegen de andere zei:
- Voyage de noce......
Het diner was afgeloopen; de trein stond weer even stil. De passagiers stegen uit, om hun eigen coupé op te zoeken.
Felix hield Hélène vast en kuste haar; toen haastten ze zich naar buiten op het: Vite, vite-geroep.
Ze zochten hun coupé, dien ze niet spoedig vonden, tot spoed aangemaand door de conducteurs, die riepen:
- En voiture...... en voiture......
De reis verlengde zich tot in het eindelooze. Valence...... Avignon...... Arles...... Ze verveelden zich, zooals ze zich nog nooit hadden verveeld. De lampen werden opgestoken en in het schemer-flauwe licht zagen ze elkaars moede, slaperige gezichten en hun lustelooze houdingen.
Om twaalf uur 's nachts arriveerde men te Marseille. Ze hadden niet om een kamer getelegrafeerd, maar Felix informeerde aan het station en vernam, dat daar dichtbij een hôtel was, 't hôtel de France, waarheen de omnibus hen brengen kon.
Gelukkig door het vooruitzicht dien dag hun doel te bereiken, waren ze opgewekt, om negen uur 's morgens naar den trein gegaan. In Parijs
| |
| |
had Felix aan Hélène gevraagd, waarom ze dàar niet zoo lang met hem bleef, in plaats van van hem een reis te vergen, die hun genotvol samenzijn verkortte en hun gevaar deed loopen ontdekt te worden. Maar het gewaagde en pikante daarvan verhoogde voor haar het genot harer heimelijke liefe: ze hield, van waar ze bang voor moest zijn...... Nog zei ze hem, aan de blauwe zee met hem te willen schwärmen, om hem een herinnering te geven, die hem de liefste zou zijn van zijn leven......
Het was een glanzende dag. De zon zond een breed-gouden licht over de prachtige streek, die ze doorsneden.
De tijd viel hun niet lang...... ze spraken over hun heerlijk genieten en over al, wat nog wachtte......
Na een kort oponthoud te Toulon, bereikten ze om vier uur Nice. Ze bepaalden, dat hij haar naar het Hôtel de Castille zou brengen, maar dan naar zijn eigen gaan en 's avonds bij haar terugkomen.
Het hôtel was een door tuinen omgeven villa. Ze nam een vluchtig afscheid van hem, maar bedacht zich en zei:
- Wandel hier maar 'n beetje rond, dan zal 'k 's gaan zien, waar m'n kamers zijn en 't je nog even zeggen...... Want als ze soms boven zijn...
| |
| |
- Wat dan? vroeg hij ongerust, dat zij hem dan 't komen verbieden zou.
- Dan zou ik naar jòu toe moeten gaan......
Hij dwaalde rond tusschen de rozen-bloeiende lanen, waarvan de geur hem bedwelmde, een enkele maal zijn hoed lichtend voor een gast, om dien te doen denken, dat hij ook daar logeerde... Maar steeds hield hij het huis in het oog, vanwaar zij terugkomen moest.......
In een stille laan liep ze hem tegemoet.
- O, Felix...... 't kàn niet mooier...... 't Derde en vierde raam opzij, die opengaan in de tuin, zijn van m'n zitkamer...... de slaapkamer is daarachter...... Zal je 't onthouen? Zie d'r 's naar, als je 't hek uitgaat...... 't zijn de eenige, die open-staan...... Dus wacht 'k je daar...... vanavond...... Adieu...... adieu, m'n lieveling......
Ze kusten elkaar hartstochtelijk. Toen liep ze snel van hem weg.
Felix vroeg naar den weg om op de Promenade des Anglais te komen en vond spoedig zijn hôtel. Hij sloeg in zijn kamer de ramen open en stond een poos lang in aandacht verloren voor de meerstille, zuiver-blauwe Middellandsche zee en het teeder-tintige berg-gelijn.
Hij gebruikte zijn diner aan de table d'hôte en rekte zijn geduld, totdat het donker genoeg zou zijn geworden, om naar Hélène te gaan.
| |
| |
Toen liep hij snel denzelfden weg van 's middags terug; stoutmoedig ging hij de rozen-geurende tuinen in en vond de ramen van Hélène's kamer open.
Zorgvuldig sloot hij de glazen deuren.
Den volgenden middag om twee uur had Hélène hem rendez-vous gegeven in de Rue des Fleurs. Den ganschen morgen liep hij te dwalen langs de Promenade des Anglais, besteeg de heerlijke Corniche, om die gedachteloos weer af te dalen. Zijn phantasie spiegelde hem voor, hoe hij daar 's middags ook zou gaan, maar dan naast hem Hélène......
Het oogenblik was gekomen. Hij zag haar reeds van ver in haar zomerkleed van rose cachemire, met de witte hoed met witte anjelieren......
- Waarom mocht 'k je eigenlijk niet afhalen? vroeg hij.
- Maar Felix......
- Wie had ons gezien in de tuin?
- Zóóveel wil ik niet wagen......
De bekoring mocht niet ontaarden in hinderende angst.
- Maar laten we gaan naar de Jardin Public, daar is 't stil...... Haar verliefde oogen zagen recht in de zijne.
Ze doolden daar rond; hij kuste haar handen
| |
| |
en in een onbewaakt oogenblik haar lippen ook. Hij vroeg, of hij haar een arm mocht geven. Ze stond het toe en zei:
- Na vandaag zal 'k me nooit meer zoo kleeden...... 'k draag dan totaal andere costuums...... En 't is hier nog zóó weinig druk, dat misschien niemand ons samen heeft gezien en me zeker niet met m'n man zal herkennen...... En hijzelf...... ach, hem zoen 'k z'n lippen toe, als ie iets durft te zeggen......
Dit kwetste hem, hij maakte een beweging met haar arm, dat ze zwijgen zou.
Ze liepen verder. Door de Avenue Durante...... de Rue des Roses...... en over den Boulevard Victor Hugo, waar hij een klein souvenir voor haar kocht, een groot, groen-geëmailleerd hart, om aan haar horloge-ketting te hangen.
Moe van het dwalen door de straten, van bergen omglooid, die opdoemden in de verte, als phantastische, bloem-kleurige luchtspiegelingen, zochten ze de Promenade op, om het in zee uitgebouwde Casino te bereiken.
Ze luisterden even naar de muziek, maar spoedig kozen ze een stil en vrij plekje onder de veranda met de zonnezeilen, waar ze goûteerden met thee en gebak.
Hij hield haar hand in de zijne en streelde die en zwijgend genoot zij die liefkoozende aanrakin- | |
| |
gen, totdat ze langzamerhand geheel onder den bekorenden invloed kwamen van hun wondermooie omgeving en van hun groot geluk......
Ze dweepten, dweepten met wat hun oog gewaar werd...... met door hun liefde voor schoonheid ontvankelijke zielen......
Hij kon dien middag geen afscheid van haar nemen en ofschoon zij het verbood, hij liep mee tot het Hôtel de Castille en ging zelfs den tuin met haar in...... ze weerde hem af...... maar hij hield haar vast en kuste haar...... kuste haar...... kuste haar......
Rusteloos, rusteloos liep hij, het donker wachtend, de Promenade op en neer; wat een vreeselijk, eindeloos lange tijd waren hem die enkele uren......
Waarom kon ze niet evengoed met hem gaan in den vallenden avond, als in den lichtenden middag...... Waarom hield ze hem in zoo'n onduldbare spanning?...... O......
Toen hij zag, dat het half negen was, kon hij zich niet meer bedwingen en liep naar het hôtel.
Geruischloos stiet hij een der glazen deuren open en kwam de kamer in; door een deur, die een weinig open-stond, kon hij in de aangrenzende slaapkamer zien.
Daar lag zij op het witte bed onder de witzijden sprei, die haar geheele gestalte na-model- | |
| |
leerde, met de naakte schouders en de naakte armen; zij zag met haar stralenden glimlach neer op een man, die voor het bed lag geknield, die zijn gelaat in haar handen had verborgen en ze met de zijne vasthoudend, kuste. Een man...... hàar man......
Hij deinsde achteruit, als trof hem een slag en stond op hetzelfde moment weer buiten, hijgend, met hevig kloppend hart, als na een snellen loop.
Hij dwaalde lang rond zonder gedachte, zonder doel. Van het eene eind der Rue Masséna naar het andere, met nu vlugge, dan langzame schreden en toen de aanblik der villa hem al te direct-hatelijk aandeed, weer terug naar de Promenade des Anglais.
Hij had een gevoel, of hij haar met wellust zou kunnen slaan...... haar pijnigen, tot ze 't om genade uitkermen zou......
Nu was hij op het Casino-terras. Daar bleef hij staan, denkloos, beseffeloos. Veel vrouwen kwamen hem voorbij met ruischen van zijden kleederen en in een wolk van parfum. Ze riepen hem vroolijk iets toe, dicht langs hem heen schuivend en een van haar streek hem met den vederwaaier langs het gelaat en neuriede uit den Don Juan:
| |
| |
Hij sloeg er geen acht op en zij ging voorbij met een schaterenden lach.
Maar later, een poos na die allen, kwam er een, wier donkere oogen hem aanzagen, vleiend en troost-belovend.
Zij legde zacht haar hand op zijn arm en fluisterde:
- Willst, feiner Knabe, du mit mir gehn?
Hij ging met haar.
Den volgenden morgen terugkomend op zijn kamer vond hij een briefje van Hélène:
Hìj is onverwachts gekomen. O, gelukkige, dat jij niet hoeft te veinzen!
L.
Hij knarste met de tanden, een rilling doorliep zijn lijf. O, veinzen...... hoe gòed kon zij dat......
Om drie uur 's middags zat hij in den sneltrein naar Parijs. Hij had zijn doel bereikt, - en toch was er in hem iets onbevredigds, dat hij door dolle haast tot zwijgen trachtte te brengen. Hij begreep, dat hoe verder hij zich van haar verwijderde, de onaangename herinneringen vernevelen zouden en slechts het aandenken blijven zou aan de oogenblikken van gloeiend, goddelijk genot...
Om negen uur 's avonds aankomende te Marseille had hij daar een uur oponthoud en stoomde
| |
| |
toen door, door, regelrecht naar Parijs. Hij sliep bijna al dien tijd. Het scheen, dat de vermoeidheid van zijn lichaam zich meegedeeld had aan zijn geest, die zoo dof was en down, dat hij ternauwernood denken kon.
Zondagmorgen om elf uur bereikte de trein Parijs. Hij dacht er over, dien zelfden dag nog naar Brussel door te gaan. Maar hij was zoo afgemat, zoo gebroken...... en dan Zondagavond in Brussel komen...... Neen, hij zou blijven... en dien heelen verderen dag niets doen dan rusten... rusten......
Naar het Hôtel de l'Archiduc d'Autriche kon hij niet gaan. 't Repugneerde hem zelfs daaraan te dènken. Hij koos de eerste, de beste omnibus, die hem bracht naar het Hôtel de la Couronne.
|
|