| |
[Deel II]
| |
| |
VI.
Nu het winterseizoen ten einde liep, was 't Felix, of hem iets ontbreken ging, dat hij noodig had gehad, om zijn dagen door te komen. Hij was bang voor de hopelooze verveling, die hem bedreigde, nu hij niet meer van tijd tot tijd een afleiding had, die hem aan 't denken over zichzelf onttrok. Hij begon te verlangen naar geregeld werk en toch ontbrak hem de energie, om iets op te zoeken, waaraan hij zijn krachten wijden kon. De zoele lente-warmte maakte hem ongeschikt, om iets aan te vangen, hij voelde zich na de geringste inspanning al machteloos en loom. Jacques zag het wel, maar daar hij zich ook niet plezierig voelde, dacht hij, dat het dezelfde oorzaak had en sloeg er verder geen acht op.
- De reactie na een drukke winter, zei hij.
| |
| |
- Daar kan ìk toch wel tegen?
- 't Schijnt van niet......
Felix had een nieuwe fiets gekocht en maakte met Tilly, die dit jaar ook wielrijden leerde, naar hier- en daarheen tochtjes. Tilly vond dit allerliefst van hem en was hem hoogst dankbaar, dat hij haar de wegen leerde kennen, en haar trainde, om zonder zich veel te vermoeien, grootere afstanden af te leggen.
Soms ging Jacques mee en reden ze voor twaalven Clingendaal om, of naar het Huis ten Deyl en namen een kop koffie aan het Roomhuis of daar. Tilly had diep medelijden met Jacques; - ze begreep in de verste verte niet, wat Lou toch bewogen had, zoo plotseling haar engagement te verbreken. Ze was altijd vriendelijk en voorkomend tegen Jacques, wien haar zusterlijke sympathie opbeurde en vertroostte. Lou zag ze zelden; het speet haar wel, vooral, omdat Wim zich zoo bij Lou had aangesloten. 't Was net, of Wim medelijden met haar had; 't was waar, dat Lou er mager en bleek uitzag in den laatsten tijd, maar waarom had ze dan ook zoo in overijling gehandeld? Had ze er soms spijt van en durfde ze 't nu niet meer te zeggen. Aan Jacques kon ze niet veel merken. Hij was nooit heel spraakzaam geweest, dus viel zijn stil-zijn niet bizonder op. Hij scheen zich geheel verdiept
| |
| |
te hebben in zijn boek en Tilly was er zeer nieuwsgierig naar, hoe 't er wel zou uitzien. Jacques had haar een present-exemplaar beloofd, waarom Felix gelachen had en gezegd, dat ze er niets aan hebben zou.
- En an jouw dissertatie dan? Daar heb 'k heelemaal niets van begrepen en 'k vond 't toch heel aardig, om 'm te hebben......
Felix las Jacques zijn reeds vertaalde stukken van ‘La Femme et le Pantin’ voor en Jacques had hem aangemoedigd toch voort te gaan, omdat hij vond, dat 't heel goed gelukte. Maar de aardigheid was er bij Felix al weer af; hij had zooveel moeite gehad, het volgende goed over te brengen, dat hij zich maar niet eens inspannen wou voor de nog zwaardere gedeelten.
- De trein had zich weder in beweging gezet. We gingen Sainte-Marie-des-Neiges voorbij, liggend in een landschap, dat een wonder scheen. Nooit heb ik iets verheveners, iets goddelijkers aanschouwd dan dezen winternacht, den nacht van maan en sneeuw. Bij oogenblikken waande ik mij in een geruischloozen, fantastischen trein, die ter ontdekking van een tooverland ging. Een wijd, onmetelijk renperk van wit werd aan den horizon omsloten door den glooi-lijn der bleeke bergen. De luisterrijke, bevroren maan was de ziel der sneeuwen sierra zelve. De hemel was volko- | |
| |
men zwart, zij alleen lichtte èn de sneeuw......
Was dit nu goed?...... Of niet...... Hij kon 't in elk geval niet beter...... Maar zoolang hij er niet van overtuigd was, dat hij 't onverbeterlijk had gedaan, ontbrak hem de lust tot meerder ijver.
Het voorjaar was regenachtig en onaangenaam. Na een vochtigen, zachten winter volgden dampige voorjaars-dagen. Felix voelde zich nerveus en gedrukt. Waarmee toch het ledig in hem aan te vullen? Waardoor toch dat onbevredigd-rustelooze in hem te bedaren?
Hij doorging zijn eindelooze dagen in onrustige spanning, alsof hij op iets wachtte, dat maar niet komen wou, 's morgens met zuchten ontwakend, dat weer een nieuwe ochtend was aangebroken. Hij kon zijn dofheid niet meer voor Jacques verbergen, die hem het eenig geneesmiddel tegen verveling aanried: werk, - juist hetgene, waarvan Felix niet gediend wou zijn.
Hij lag op zijn divan te denken en lette niet op Jacques, die een stuk voor een tijdschrift schreef, of drukproeven corrigeerde. Jacques liet hem maar begaan; hij vond dat luie liggen minder gevaarlijk, dan het rustelooze hier- en daarheen dwalen, dat Felix soms over zich had.
Felix lag dan te peinzen over zijn nutteloos, noodeloos leven...... Wat had hij er aan? Wat
| |
| |
hadden anderen er aan? Wat 'n vergeefsche moeite toch: geboren te worden, 'n poos je waardeloos bestaan te dragen, om dan weer terug-gekelderd te worden in 't niet...... Wat 'n bespottelijk instellinkje was dat toch, als je d'r goed over na ging denken...... En hoe belachelijk, als je d'r 'n beetje in doordrong: al die idiote schepsels, die voor de korte tijd, dat ze op de wereld waren, zich inspanden met al hun krachtjes, om zich toch goed en mooi en wel-edel voor te doen... Waarom waren d'r menschen? Waarom bestond de heele aarde toch? En waarom hadden die onnoozele wezens zich zooveel behoeften eigen gemaakt? Kijk nou 's even an, waarmee 'n mensch alleen maar z'n lichaam behing: die droeg warempel kousen en schoenen en ondergoed en 'n broek en 'n jas en 'n vest...... en dan had ie soms nog handschoenen an...... en 'n hoed op z'n hoofd...... verbeel je zoo iets ergerlijk-krankzinnigs: 'n mensch met 'n hoed op z'n hoofd...... En dan maakte-d-ie huisjes en verdeelde die in idioot-achtig-kleine hokjes en sloot zich daarin op...... en vormde rechte straatjes met stoepjes en lantaarns en legde d'r rails in en liet d'r trams en omnibussen en rijtuigen en karretjes doorrijen... O, o, wat 'n idiotisme...... wat 'n belachelijk idiotisme toch...... als ze bosschen hadden en bergen, om vrij te zijn en al 't hun widerwärtige de rug
| |
| |
toe te draaien...... God, heb je 't indertijd zóó bedoeld? Was je plan 'n beetje grootscher, dan 't uitgevallen is? Of wou je 't juist zóó hebben, dat ze verachtelijke poppetjes werden, te slap, te verweekelijkt zelfs voor 't hun nog gelaten genot?..
Daar had ie eens in Utrecht op de Dom gestaan. Toen zag ie klaar om zich heen 't nietige en de kleinheid van de menschen-bouwsels...... Daar stonden roerloos de ontzettend-gelijke huizen-rijen, met daken en schoorsteentjes en deuren en raampjes, mooi aangekleed nog wel met verfjes en gordijntjes...... en daar tusschen de smalle gangetjes, die straatjes verbeeldden met het gekrioel van allerlei wezentjes, die altijd, hij begreep niet waarom, zich voordeden, of ze haast moesten maken...... En toen zag ie door 'n straatje 'n troepje soldaatjes komen, met blauwe jasjes en grijze werkbroekjes an en hij schouwde ze na, tot ze verdwenen waren door het regelmatig beweeg van hun beentjes: één...... twee...... één...... twee...... En eensklaps had ie 't uitgeschaterd van 't lachen om 't onweerstaanbaar-komieke van 't idée, dat plotseling in 'm was opgekomen: dat de heele menschheid eigenlijk zoo'n troep soldaten was, met mooi-blauwe jassen en leelijkgrijze werkbroeken an, die potsierlijk van deftigheid kwamen aanmarcheeren: één, twee, één, twee...... en dan eensklaps voor goed weer ver- | |
| |
dwenen met hun heele potsierlijke deftigheid...
De anderen, die met 'm waren, hadden 'm gek verklaard en 'm alleen gelaten met z'n onzinnig gebulder. Maar hij was ze nageloopen met allerlei grappen en ultra-bizarre gedachten, tot ze 'm eindelijk hadden toegeschreeuwd: Schei je nou uit, flauwe vent...... is 't nou mogelijk je nog meer an te stellen dan je al doet?
Toen lachte-d-ie d'r om, om die gekke wereld...... en nou...... nou zou ie wel willen huilen en knarsetanden van machtelooze woede, dat ie z'n onbezorgd-gelukkige stemming van toen niet meer terugvinden kon......
O, dat knellende, drukkende juk van de menschen-wetten...... Waarom maakten de idioten 't zichzelf zoo zwaar, zoo duivelsch zwaar, hun armzalige, onbelangrijke leven? Waarom geen luchtiger opvatting van 't lot...... 'n zeepbel, die spattend de luchten inging...... waarom moest 't 'n looden gewicht zijn, ontorschbaar, dat al je krachten knakte?
Hìj wou zich aan niemand ter wereld storen... Dat was de benadeeling van je zelf...... en je zelf ging vóór...... vóór het àl-bestaande...... Of had je geen plichten tegenover je eigen lichaam en je eigen ziel? Hadden die niet méér recht op je volkomen wijding daaraan, dan wàt d'r ook mocht bestaan? Was je zelf soms niet van alles het
| |
| |
natuurlijk middelpunt? Bestond er iets op de hééle aarde zóó belangrijk, zóó merkwaardig en zóó voornaam als je eigen persoonlijkheid? Eischte je ik niet al je zorgen, niet je geheele aandachtige contemplatie...... en moest je niet toegeven aan je verste, je meest uitgebreide verlangens tot je algeheele bevrediging?...... Wanneer je dat doel had bereikt...... dàn maar gerustelijk de eeuwigheid in...... Wat nut, om je in dat korte, onooglijke leventje, waarom je toch waarachtig niet had gevraagd, nog om anderen te bekommeren...... Ieder voor zich...... Werd je niet onafhankelijk van iedereen in de wereld gegooid? Die d'r voor gezorgd hadden, dat je d'r kwam, moesten ook maar de gevolgen dragen van hun daad...... Wie begeerde z'n leven? D'r werd je geen keus gelaten...... O, die woedende onrechtvaardigheid, dat 't veroorloofd is weer nieuwe wezens voort te brengen en dat geen sterveling òoit an z'n verantwoordelijk-zijn denkt ......en argeloos 'n ondelgbare schuld op zich laadt. Ja, 'n schuld...... 'n schuld...... Ze zetten je zóó maar de wereld in: nou vooruit...... zooals je d'r komt, zoo kom je d'r...... En als je dan nog maar òngebonden was...... Maar hoe ouer je werd, hoe meer tralies d'r om je heen kwamen te staan van: dit mag je niet en dat mag je niet en dat mag je niet en dat hoort zoo
| |
| |
niet......
O, god...... was 't heele mensch-zijn niet 'n krankzinnige droom? 'n demonische, doodlijk-benauwende droom?...... Abah, hij spuugde d'r op, op z'n leven...... z'n leven, dat 'm walgde tot wee-wordens toe...... waaraan ie te laf was om 'n einde te maken...... O, jezus...... jezus...... als dat angstige, radeloos-weeë gevoel nog moest duren, dan werd ie gek...... haast hoopte-d-ie, dat 't maar gauw mocht zijn...... Zoo was 't onhoudbaar...... Die sterke, je overheerschende drang, om overal tegen aan te beuken en 't gillend uit te gillen, dat de heele menschheid 'n verdoemelijke beesten-troep was, die in 'n modder van zotheid verdronk......
Zonder bewustzijn van wat hij deed, sloeg hij met de gebalde vuist tegen de divan-kussens aan, wier meegeven hem nog woedender maakte.
Jacques schrikte en keerde zich om.
- Wat voer je daar uit, zeg?
Felix stiet een woesten vloek uit.
- 'k Ben bezig mezelf te verdommen......
- God, jezus, wat mankeer je, zei Jacques, die opvloog.
- Let niet op me, beet Felix hem toe, die plotseling weer normaal werd, nu hij zich het voorwerp zag van Jacques' attentie, 'k heb wel 's meer 't land an mezelf......
| |
| |
- Dan doe je toch zóó niet......
- Nou, dan doe 'k anders, zei Felix kortaf, dat gaat je niet an, wat 'k doe.
Hij stond op, nog duizelig van lange en wilde gedachten; hij greep het glas port, dat Jacques straks voor hem had ingeschonken en dronk het in één teug leeg.
Toen haalde hij diep, heel diep adem en rekte zijn stijve leden. Ziezoo, goddank dat was weer voorbij, dat rare moment, waarin ie zichzelf met herkende......
- Ben je nou wat beter? vroeg Jacques, toen hij zag, dat Felix bekwam.
- Ach ja, natuurlijk...... Maar als 'k dat dikwijls had, wat 'k nou heb gehad......
- Nou, wat dan?
- Dan was m'n voorland 'n gekkenhuis...... Hoe 'k zoo veranderd ben in de laatste tijd, dat 's me 'n raadsel...... Niets interesseert me...... niets kan me meer schelen zelfs...... Als 'k ergens an beginnen wil, dan staat 't me dadelijk tegen...... Wat zou dat toch zijn...... dat miserabele, ontevreeëne, onuitstaanbare......
Jacques zag met ontzetting een angstige, onzekere uitdrukking in Felix' oogen, als vreesde hij voor een onbekend iets. Dat moest daaruit weg... Dat was iets ellendigs in dien helderen, kalmen, altijd-van-vroolijkheid-stralenden blik...... Hij
| |
| |
begon in te zien, dat Felix veel erger was dan hij ooit had vermoed......
- 'k Zal 't je zeggen, zei hij. Je heb te overdadig genoten, dat is 't...... dat is 't. D'r is 'n pessimisme van onbevredigd verlangen, maar ook een van oververzadiging, zegt Hamerling of zoo'n vent...... En wat 't jouwe is, heb 'k je zeker wel niet meer te zeggen...... Dus denk maar niet, dat je behept ben met allerlei ònnatuurlijke of bòvennatuurlijke gevoelens...... 't is 't dood-gewoonste, wat d'r bestaat, dat je heb, maar tegelijk 't allerergste en 't aller-ellendigste, namelijk: verveling.
- Kan dat dan zóó machtig veel invloed op je hebben?
- 't Werkt zóó diep op je in, dat ik voor mij geloof, dat zwaarmoedigheid heel dikwijls verveling tot oorzaak heeft......
't Was of een last sloeg van Felix' hart. Waarvoor hij bang was geweest had hij niet kunnen of niet wìllen onder woorden brengen...... Maar 't was iets verschrikkelijks geweest...... een afschuwelijke obsessie, die hem benauwde en pijnigde...
- O, werkeloosheid is zoo ontzenuwend, ging Jacques weer voort, als jij maar dagelijksche bezigheden had, dan zou 't zóóver nooit gekomen zijn...... En ook zit je veel te veel thuis te hokken tegenwoordig...... Vroeger kon je geen uur in 'n kamer blijven...... Zie je, jij overdrijft altijd......
| |
| |
je kan nooit maat houen......
- Leer jij 't me dan maar......
- Wil ik je zeggen, wat je moet doen?
- Ja......
- Wil je dat? Mij best. Vooreerst help je me dan met de correctie van m'n boek, dan wen je d'r an, wat te doen te hebben...... en als we daarmee klaar zijn, dan gaan we wat voor jou apart verzinnen...... En van morgen af gaan we groote wandelingen of fietstochten maken, zoo lang, als je 't volhouen kan, dan val je in je bed en je slaapt en heb je geen gelegenheid je op te winden met je eigen gedenk. Zoo veel beweging als maar eenigszins mogelijk is...... En dan zullen we weer 's druk visites gaan maken...... we zijn d'r diep genoeg voor in de schuld en 't is soms amusanter dan je 't je voorstellen wil...... en als dat allemaal nog niet voldoende helpt, dan gaan we 'n reisje maken......
Het beviel Felix, dat een ander voor hem dacht en handelen zou desnoods...... Dat zou wel goed zijn, zooals Jaap 't in orde bracht...... 't Klonk tenminste heel mooi en uitkomst-belovend...... Hij wou wel, hij wou 't wel, zooals Jaap 't verzonnen had......
En dagen lang ging het goed. Jacques voelde zijn onrust wijken, toen hij zag, dat Felix niets
| |
| |
ongewoons meer aan zich had. Hij had hem eerst nooit alleen uit laten gaan, zonder hem evenwel in 't minst te laten merken, dat hij bezorgd om hem was. Tot zijn verbazing had hij gezien, dat Felix soms licht-kleurend de oogen had neergeslagen, als een mooie vrouw hem even-fixeerend voorbijging. Maar hij moest daar eerder om lachen, dan dat het hem onrust gaf, hoewel hij er wel op passen zou er tegen Felix een opmerking over te maken. Maar anders scheen hij zoo normaal en verstandig, als noodig was en Jacques begon zich te verbeelden, dat hij het veel te erg had ingezien, dat 't eigenlijk niet de moeite waard was geweest er zich zóó beangst over te maken, als hij had gedaan. Maar toch was hij blij, dat hij Felix dadelijk zoo ferm had aangepakt: 't had erger kunnen worden en dan......
't Werd zomerachtig buiten. Het nu gestadige weer was juist wat Felix noodig had, om zijn zenuwen te kalmeeren, die oproerig werden en hem geen rust lieten bij regen of storm.
Men had een tennis-club opgericht, gedistilleerd uit de werkende leden van ‘Apollo en zijn Muzen’ en Felix en Jacques hadden beide tot lidworden toegestemd. Bijna elken dag reed Felix in zijn wit flanellen sportpak op zijn fiets naar de Witte Brug; hij was een hartstochtelijk speler en altijd vond hij eenige van de meisjes bereid tot
| |
| |
een single of double match. Zooals hij de held van de balzaal was geweest, zoo werd hij de held van de tennisbaan en veel meisjes achtten haar middag verloren, als hij eens een enkelen keer niet verschenen was. Soms ook zat hij met een van haar in het tentje, dan kwamen de anderen er bij en hielden ze gezellige praatjes en dronken thee.
Felix voelde zich nu weer beter, 't was hem geen inspanning meer, als van ouds te lachen en vroolijk te zijn en Jacques bewonderde soms zich zelf, dat zijn eenvoudige leefregel zoo'n dadelijk-goede uitwerking had gehad.
Verwonderd zag Felix het aan, hoe van der Laet nog altijd Tilly courtiseerde. Die houdt 't vol, dacht hij, maar in elk geval is 't 'n verstandige kerel, dat ie niet over één nacht ijs wil gaan. En Tilly scheen 'm heel aardig te vinden...... ach, waarom ook niet, hij was 'n geschikte baas, zag d'r niet kwaad uit, was rijk en van adel, had 'n goeie positie...... enfin, hij had veel vóór...... ze had 't minder goed kunnen treffen, de kleine meid......
't Amuseerde hem zeer hun verhouding gade te slaan, de ontwikkeling van flirtation tot ernst...... Alleraardigst was 't, die coquette maniertjes van Tilly aan te zien...... Ze had veel geleerd en goed-afgekeken, dat eerste jaar van haar uitgaan...... En die goedige, beschermende manier, waar- | |
| |
op van der Laet met haar omging......
Soms wandelde Felix met haar naar huis en bleef hij daar dineeren, wat Mevrouw van Weert een heerlijkheid vond, maar waarover ze niet te veel uitweidde, opdat hij zich niet weer terugtrekken zou.
En eindelijk op een middag kwam van der Laet's lang-verwachte verklaring. Felix zag, hoe ze blozend en verlegen van hem afscheid nam, toen hij, die met van Marnix achter had geloopen, ze voor hun huis had ingehaald en zei, toen hij de deur had open-gemaakt, met een lachend gezicht van-alles-begrepen-hebben:
- Nou hoop 'k maar voor je, dat Mama niet uit is......
Hij zag haar na, zooals ze heerlijk-gelukkig de gang doorvloog. Zoo'n kind...... hoe gunde hij 't haar...... en hem ook, van der Laet......
's Avonds kwam Frank, zooals Tilly hem noemde, omdat zij dien naam de allermooist-bestaande vond en na de verleende moederlijke toestemming, wandelden de nieuw-verloofden in den tuin, terwijl Felix bij zijn Mama onder de veranda zat. Hij leunde gemakkelijk in een rieten stoel en rookte.
- 't Is 'n beste jongen, hé, zei Mevrouw van Weert.
- O, ja. 'k Heb tenminste nooit wat van 'm
| |
| |
gehoord.
- En jij ben daar 't best toe in de gelegenheid......
- Wat dat betreft, geloof 'k wel, dat u volkomen gerust kan zijn.
- Ik vin 't heerlijk, dat van je te hooren...... Til is nog zoo jong, dat we wel mee mogen kiezen en voor haar uitzien.
- Ze zal 'n aardig vrouwtje voor 'm zijn......
- Nou, maar zóó gauw zal 'k dat niet toelaten......
- Wees u heusch maar niet bang, Mama, lachte Felix, hij heeft zóó lang tijd genomen, om zich te overtuigen, dat ie nou ook wel zoo'n haast niet zal maken......
- Ik hoop 't maar.
- 'k Zag 't al van de winter op 't eerste of tweede bal......
- Ja, ik had ook al zooiets opgemerkt, maar toen d'r niets van kwam, praatte 'k me voor, dat 'k me zeker vergist had.
- En Tilly zelf?
- Die heeft me nooit iets laten blijken...... En toch geloof 'k wel, dat ze d'r verdriet van zou gehad hebben, als Frank d'r niet had gevraagd.
- Tenminste te oordeelen naar nou......
- Heb jij nog geen plannen, Fé? vroeg Me- | |
| |
vrouw van Weert. Nu ze daar zoo ongestoord-vertrouwelijk zaten, hoopte ze, dat hij zich eens wat meer uiten zou.
- Ik, Mama...... Nee, nog niet...... Eén engagement in de familie is voorloopig genoeg.
Ze zou 't zoo goed voor hem gevonden hebben, omdat hij daardoor ook genoodzaakt zou zijn een positie in te nemen......
- Te veel keus?
- Ja, zei hij lachend, dat is 't, Mama...... Wil ù voor me kiezen?
- Zeker...... Maar als je me dan 's 'n klein wenkje gaf in welke richting 'k moest gaan?
- Nee, Mama, àls 'k 't overlaat, dan laat 'k 't ook heelemaal over...... 't Heeft nog de tijd vooreerst...... Maar als 'k anders eindelijk zelf tot 'n besluit gekomen ben, dan zal u over uw aanstaande schoondochter wel tevreden zijn, vertrouw daar maar op......
De kaarten waren verzonden, de receptie had plaats gehad en Frank en Tilly waren nu formeel geëngageerd. Het was een aangenaam paar, niet altijd fluisterend, of zich afzonderend en niemand behoefde aan hun geluk te twijfelen, ook al spraken ze in gezelschap wel eens met iemand anders dan met elkaar.
Tilly had dezen zomer niet graag op reis willen
| |
| |
gaan en daarom had Mevrouw van Weert in Scheveningen aan den Nieuwen Badweg een villa gehuurd. Villa Norme was tegen een andere villa aangebouwd. De ingangen waren op zij, terwijl langs den voorkant een veranda liep, waaruit men door een trapje in de voor-tuintjes kwam, die door een laag hekje gescheiden waren. Villa Carola werd tijdelijk bewoond door een Berlijnsche dame, Mevrouw von Mayerhofen.
Men had reeds kennis gemaakt, wat onvermijdelijk was, doordat men in de voor-tuintjes elkander altijd opmerken moest. Mevrouw von Mayerhofen had één kind, een zoontje, dat altijd onder de hoede der bonne bleef. Zij was een prachtige vrouw, statig, slank, doch met gevulde vormen, met glanzend, golvend blauw-zwart haar en zwarte, vurige oogen. Ze was een Hollandsche, had ze verteld, en heette van Maasburgh; sinds vijf jaar was ze met von Mayerhofen getrouwd en woonde ze in Berlijn.
Mevrouw van Weert vond het vreemd, dat een man zijn opvallend-mooie vrouw zoo lang alleen liet reizen. Maar ongevraagd vertelde ze eens, dat haar man voor zijn gezondheid in Mentone was, dat ze hier de villa voor een maand had genomen, om haar geboorte-stad terug te zien en dat ze zich na dien tijd te Nice weer bij hem voegen zou, waar ze elk jaar een poos lang doorbrachten.
| |
| |
Er was niets in haar gedrag, dat Mevrouw van Weert kon doen besluiten, Tilly voor haar te waarschuwen, maar toch had ze zoo iets bijna onmerkbaar-indringerigs, dat Mevrouw van Weert zich had voorgenomen niet al te voorkomend tegen haar te zijn.
Den eersten Zondag waren Felix, Frank en Jacques te dineeren gevraagd op villa Norine en op verlangen van Tilly, die beweerde, dat het anders zoo onbeleefd zou schijnen, was ook Mevrouw von Mayerhofen uitgenoodigd.
Toen zag Felix haar voor het eerst. En door den schielijken blik, dien ze op hem wierp, door het even-wijd-openen en dadelijk-weer-neer-laten-vallen der oogleden begreep Felix onmiddellijk, dat hij haar belangstelling had gewekt. Maar zij ook de zijne...... hij vond haar verbazend aantrekkelijk met haar rooden mond en haar hartstochtelijke oogen. Zij moest in de tweede helft der twintig zijn, maar had toch nog zooveel van haar meisjesachtigheid behouden, dat haar vrouwelijke rijpheid er dubbel bekoorlijk door werd.
En naast haar zittend aan tafel, begon hij zijn flirt, om te zien, of dat haar aangenaam zou zijn.
De wijze, waarop ze zijn hulde ontving, zonder dat ze ook maar eenigszins gebelgd scheen over zijn veel te groote vrijmoedigheid, bij een zoo korte kennismaking, deed hem begrijpen, dat hij niet
| |
| |
de eerste was, die dit spel met haar beproefde. En hoewel dat bewustzijn hem in 't eerst choqueerde, gaf 't hem moed nog meer en nog vrijer met haar te spreken.
Zooals ze hem aanzag met haar brandende, donkere oogen voelde Felix zijn wangen gloeien en zijn hartklop versnellen...... Maar hij zat aan zijn Moeder's tafel, onder de oogen van zijn onschuldig zusje en een beetje beschaamd, dat hij zich maar dadelijk door een opwelling liet medesleepen, begon hij meer aan het algemeen gesprek deel te nemen...... Maar al zag hij haar niet aan, hij voelde toch het irriteerende van haar nabijheid, de verleidelijkheid van haar manieren...... Hij had emotie verlangd, een stralende, vlammende passie, die zijn amoureuse avonturen beëindigen zou met een schitterend slot...... Zou hij dat hier gevonden hebben? Zijn bloed prikkelde en stak hem onder de huid van zijn gezicht en zijn handen; hij liet zijn wijn onaangeroerd, om zich nog niet meer te verhitten. Hij vertelde soms iets, zonder te weten, waar hij het over had, maar hij vreesde, dat, als hij niets meer zei, zijn blikken weer naar haar zouden dwalen, die onbewust-brutaal meer zouden zeggen dan ze mochten doen......
Zij triomfeerde in stilte om de overwinning, die zij nu reeds wist op dien knappen, charmanten
| |
| |
man behaald te hebben. Liefkoozend liet zij haar oogen gaan over zijn breede schouders, zijn recht figuur...... dan volgde ze de lijn van zijn gelaat, het zonverbrand-blanke, van de slaap langs wang en kin, totdat ze eindelijk bleven rusten op zijn mond met de weeke roodheid der lippen onder den fijnen knevel......
Zoo namen zij elkander ongemerkt van ter zijde op, zonder dat de anderen er iets van bespeurden. Felix klemde de tanden op elkaar en de handen ineen, als hij schouwde naar de volle welving van haar borst en hals, de blanke ronding van haar wang, de verlokkende lijnen van haar mond......
Na het diner werd in de veranda de mokka voorgediend. Felix zat nu tegenover haar; geen enkele harer bewegingen ging voor hem verloren. Hij zag hoe loom en bevallig zij haar kopje in de hand hield en het uitdronk met kleine teugjes, hoe kwijnend ze het hoofd even omwendde, als iemand, die naast haar zat, het woord tot haar richtte, en eens zag hij haar fellen blik op zijn handen gericht, toen hij een roos afplukte, die langs het latwerk bloeide.
Felix voelde zich voldaan in de zekerheid van het onverwachte, plotseling tot hem gekomen geluk en toch vond hij 't onaangenaam in zich te bemerken, dat hij toch niet zoo volkomen gekalmeerd was, als hij had verondersteld. Een kleine
| |
| |
aanleiding maar, een aanmoedigende blik uit de oogen van een mooie vrouw, of een aanraking van haar hand, dat was al genoeg, om zijn sluimerende driften weer op te wekken en ze heviger dan ooit te doen òpvlammen.
Zulk een gevoel, als hij nu op 't moment, dat hij haar zag, voor hàar had aangegrepen, had hij nooit gehad voor reine, naïeve meisjes, als Tilly en haar vriendinnetjes er waren. Hij had zijn bloed nog nooit voelen gloeien voor een die volkomen onschuldig was...... Daar kon hij van houden met een beredeneerde genegenheid, maar nooit, maar nooit met wild, hartstochtelijk begeeren...... Lag hiervan de schuld bij de vrouwen zelf, of lag 't in hèm, dat lage: dat hij zich slechts aangetrokken voelde tot vrouwen, die reageeren konden op zijn steeds-heviger-passies-verlangende natuur?...... Hij wou daar nu maar niet over gaan philosopheeren, straks als hij haar niet meer zou zien, wist hij, dat de zelf-verwijtingen op hem aan zouden stormen, met een kracht, die al het onedele overheerschen zou en die hij nergens ontvluchten kon......
Dan wilde hij nù tenminste de weelde genieten, haar zonder hinderende bijgedachten te bespieden en na te gaan, wat zij deed en hoe zij dat deed......
Toen het duisterder werd en men niet meer
| |
| |
nauwkeurig zijn gelaatstrekken onderscheiden kon, hield Felix zich niet meer in en bleef hij zijn oogen op haar gevestigd houden. Ofschoon zij hem niet terug-aanzag, merkte hij aan haar houding, dat ze het wist, omdat elk harer bewegingen bestudeerdheid verried. Hij vermoedde vaag, dat zij, als hij er niet was geweest, evenveel notitie zou genomen hebben van Jacques of van Frank desnoods, maar hij verwierp die gedachte...... hij wou zich nu verbeelden, dat zij ook au premier abord een soort van liefde voor hem ondervonden had...... Het had er allen schijn van tenminste... Eigenaardig toch, dat je zooiets dadelijk van elkaar bemerkte......
Men ging naar binnen, naar het kleine salon, met de eenvoudige, cretonne-overtrokken canapés en fauteuils. Het helle licht deed de oogen pijnlijk aan na den zachten, behaaglijken zomer-avondschemer. Er werd rijnwijn gepresenteerd uit groote, hol-voetige-glazen en geurige perzik-bowl. Nu in het schelle, voor enkelen soms zoo onbarmhartige licht, zag Felix, dat Mevrouw von Mayerhofen een echte avond-schoonheid was. Het licht speelde in goudige glanzen over haar zwart, zij-achtig haar en spiegelde terug uit de helle glinstering harer oogen. Het lijnde haar ranke lichaam scherp tegen het haar omgevende af en tintte rose het weeke vleesch, waarvan men de
| |
| |
volheid en veerkracht ried onder het doorschijnend chiffon, waarmee het laag-uitgesneden corsage was ingevuld. Ze droeg een zeer modieus toilet van crême mousseline over lichtgele zij met kanten en volants, dat soupel meegaf met elke wending van haar lenige gestalte.
Ze zat nu te praten met Jacques, die haar met een kalme bewondering zat aan te staren, zoo ongeveer als hij een beeld beschouwen zou.
- Wilt u niet 's wat zingen, Mevrouw? vroeg Tilly, we hebben u gisteravond gehoord........ 't klonk zoo prachtig......
Mevrouw von Mayerhofen lachte gevleid.
- Ja?...... konden jullie dat zóó goed hooren?...... 'k Probeerde de piano maar 's...... Die is me erg meegevallen voor 'n quartier meublé...
- Dan moest u 's zien, of deze ook zoo goed is, vond Tilly. Toe, doet u 't?
Ook Mevrouw van Weert drong aan. Maar ze bleef nog wachten op een woord van Felix, die met een glimlach zei:
- Kunt u 't zonder muziek stellen, Mevrouw? Of moet die soms even gehaald worden?
Toen stond ze op en zei:
- Nee, uit 't hoofd kan 'k niets...... Maar 'k wil wel even wat gaan halen...... dat is geen moeite...... Ga jij even mee, Tilly, dan kan je me helpen uitzoeken,.....
| |
| |
Ze verdwenen samen in den donkeren tuin.
- Tutoyeert Mevrouw von Mayerhofen Tilly? vroeg Felix.
- Ja en ze wou ook, dat Tilly hàar bij de naam noemde, maar dat wil ze niet.
- Wat is 't 'n mooie vrouw, zei Frank.
- 'n Echte charmeuse, zei Jacques.
- Ja, 't is 'n genot voor de oogen haar aan te zien, vond Mevrouw van Weert.
Felix alleen had niets te beweren.
Jacques zag hem eens schuin aan.
- En wat zeg jij d'r van?
- Niets.
- Dat merken we. Heb jij geen oordeel over Mevrouw von Mayerhofen?
- Nog niet.
Jacques zag hem scherper aan. Beteekende die lauwheid, dat ze hem tot dusver onverschillig liet, of dat de brand weer was uitgelaaid?
- Kan ik ook helpen dragen, riep Frank, die beneden stemmen hoorde en hij liep de dames het veranda-trapje af tegemoet.
Ik wil 't wel doen, zei Mevrouw von Mayerhofen, omdat 'k d'r niet van hou, me lang te laten bidden...... Maar 'k hoop, dat 't publiek 'n beetje gratie gebruiken zal...... 'k ben niet erg best bij stem vanavond......
Ze zag Felix aan, hij stond dadelijk op en nam
| |
| |
haar het muziekblad uit de hand, om het op den piano-lessenaar te plaatsen. Het was het voor alt gezette ‘Chanson du Page’ uit Romeo et Juliette. Ze zette zich op den tabouret, verschikte die een paar maal, sloeg toen een paar accoorden aan, om zich te oriënteeren en begon. Felix stond naast haar, om de bladen om te slaan, maar zag steeds nog meer dan de muziek de verleidelijke vrouw, die scheen te zingen voor hèm.
Haar diepe, prachtige alt klankte machtig en rijk omhoog de kamer in en verijlde dan naar buiten in de luchtiger atmosfeer. Soms verzwakte haar krachtig geluid tot een week, teeder timbre, dan zwol het weer tot een harmonieus gegolf van woorden en tonen, aaneengeregen tot phrasen van zang en volle, assoneerende accoorden.
Men klapte enthousiast in de handen.
Zij keerde zich halverwege om in de kamer, zoodat zij met den rug naar Felix zat en zei, alleen maar om tegen-gesproken te worden:
- 'k Heb 't straks al gezegd, 'k ben niet goed bij stem......
- 't Was nou al onverbeterlijk, zei Felix, die had staan luisteren in stil, intiem genieten.
| |
| |
- Ja? vroeg ze en wendde het hoofd naar hem toe, dat ze hem vlak in de oogen zag. Dan nog iets? Nog 'n heel klein kleinigheidje? Maar dan ook niet meer......
Ze nam zonder antwoord een nieuw muziekstuk, een air van Gounod, en legde het andere op het boven-blad van de piano neer.
Toen toonde weer haar trillende alt en Felix' oor nam gretig de klanken in; hij boog zich voorover en las de woorden van het blad, meer nog dan hij ze van haar verstond:
Felix maakte een onwillekeurige beweging. Het bloed steeg hem heet naar het hoofd...... hoe durfde ze...... hoe durfde ze, hem zóó te provoqueeren...... Eén oogenblik walgde hem haar onbeschaamdheid, dat ze zichzelf durfde aan te bieden, maar onmiddellijk daarop, toen hij haar ronden schouder zag en haar vollen boven-arm, doortintelde hem een hevig-hoogmoedig gevoel en voelde hij zich trotsch als een vorst...... Die koninklijke vrouw...... die vrouw...... was bereid
| |
| |
zich te geven aan hem...... als hij zich verwaardigen zou de hand naar haar uit te strekken...... als hij wou, als hij maar tóónde te willen......
Ze had een moment geaarzeld, alsof ze zijn even-bewegen gemerkt had. Maar dadelijk hervatte ze, met nog meer passie en vuur:
En bij het laatste woord zag ze hem alles-trotseerend aan met een flikkerenden blik, dien hij op dezelfde wijze beantwoordde en deed vergezellen van een klein, toestemmend, voor-ieder-ander-onmerkbaar knikje met zijn hoofd. Hij stond verstomd over zijn eigen brutaliteit en vreesde tegegelijk voor haar macht over hem, die hem nù reeds forceerde tot zoo iets vulgairs als gebarenspel.
Ze zag hem het verdere van dien avond, die spoedig ten einde liep, geen enkelen keer meer aan, noch sprak tot hem, maar toen Frank, Jacques en hij opstonden, om tegelijk te vertrekken, rees zij ook loom, als vermoeid, op uit
| |
| |
haar stoel en stak een slappe hand uit naar de beide anderen, maar toen Felix zijn hand vast om de hare sloot, drukte zij die heel even en voelde hij het branden van haar zachte huid tegen de zijne.
Tot aan het hek wandelden Mevrouw von Mayerhofen en Tilly mee en zich nog eens omkeerend, zag Felix haar lichte gestalte, zich silhouetteerend tegen den donkeren achtergrond; hij huiverde even ondanks de zoelende warmte.
Frank stapte in de electrische naar het Plein en Felix en Jacques liepen naar een der achter het Kurhaus gestationneerde gewone trams.
- 'k Zal je maar dadelijk zeggen, wat 'k op 't hart heb, zei Jacques. Je heb me die mooie mevrouw vandaag 'n beetje te veel aangekeken naar m'n zin...... 'k Waarschuw je voor d'r...... 'k Zou oppassen als 'k jou was...... 't is immers toch 'n fruit défendue?
- Omdat ze getrouwd is, bedoel je? Nou, ze ziet d'r anders niet naar uit, of ze de eed an d'r man wel heel getrouwelijk houen zal, als d'r een komt, die d'r oogenblikkelijk beter bevalt......
- Juist, daarom waarschuw 'k je voor d'r...... Ze schijnt je 'n allemachtige aardige vent te vinden, maar 'k zeg je nog 's: laat je d'r niet mee in......
- Weet jij soms wat anders voor me?
| |
| |
- Wat anders? Nee...... Maar dat hoeft ook niet. Je ben tegenwoordig in 'n onthoudings-stadium, vergeet dat niet.
- Die aardigheid heeft nou meer dan lang genoeg geduurd om me bliksems te vervelen......
- Nou, je zal wel verstandig zijn...... Denk d'r om, dat 'k op je vertrouw, hoor......
Ze gingen, thuisgekomen, dadelijk naar hun slaapkamers, waar het luchtig was, omdat ze, voor heen te gaan, alle ramen tegen elkaar geopend hadden.
Maar Felix vond het broeiïg-onaangenaam in huis. Hij trok zijn jas uit en zijn vest en ging naar de serre, waar hij een rieten stoel bij een der ramen trok; hij legde zijn armen op de vensterbank en ging in het donker staren.
De warme, luwe lucht, die hem tegemoet kwam, benauwde hem nog meer, maar hij bleef stil zitten, vóórvoelende, dat elke beweging hem nog heviger verhitten zou.
Wàt was hij nu: een door de fortuin begunstigde, wien alles gelukte...... wien alles bereikte, nog vóór hij zijn wensch had geuit? Of was hij een speelbal van het noodlot...... dat hem steeds weer verlokte...... en altijd onder zijn handen stelde, wat als vergif voor hem was?......
Hij zou 't nou ook 's van 'n andere zijde beschouwen...... Gesteld: hij begeerde haar......
| |
| |
hàar of 'n ander, n'importe...... hij begeerde d'r gloeiend...... tot gek-wordens toe...... en ze wou 's niets weten van hèm?...... Wat zou ie dan lijden en révolteeren tegen 't lot, dat 'm onthield, wat ie als brood behoefde...... Wat zou ie dan z'n mensch-zijn vervloeken...... omdat de menschelijke, in 'm gelegde verlangens, niet tot vervulling kwamen......
Ja, dan...... dan zou z'n leven 'n hel zijn... 'n hel, door de martelende smart van z'n onbevredigde wil...... dan zou z'n leven onnut zijn en wàardeloozer dan als ie nooit had bestaan......
En nou z'n wensch voorkomen werd? Mocht ie zich dan onttrekken aan wat 't lot 'm beschoor... Nonsens dat idiote gedachten-gedwaal...... Weg met al wat 'm hinderde...... en weg die onnoozelheids-scrupules...... Nog ééns, zelfs machtiger dan ooit, wou ie de overweldigende trots gevoelen van heerscher te zijn over twee vereenigde levens, van vorstlijk te gebieden over 'n vrij en onbegrensd-wijd liefde-rijk...... het gloeiend genot ondervinden, dat door wederzijdsche hartstocht veroorzaakt wordt......
Hij rustte zijn hoofd achterover tegen de hooge leuning aan en sloot de oogen. Zijn handen lagen slap op zijn knieën, hij bewoog zich niet en toch brandde en gloeide zijn bloed in zijn lichaam. Zijn slapen, zijn polsen klopten, zijn wangen waren
| |
| |
warm en zijn mond, met de even-geopende lippen, vuurheet en droog...... Zijn nooit-stille verbeelding folterde hem met verleidelijke beelden... In zijn roerloosheid phantaseerde hij, dat hij haar lichaam in zijn armen nam en het warme gewicht daarvan op zijn leden voelde...... Hij dacht zich haar armen dicht om zijn hals en haar mond op den zijne...... hij voelde de vochtige warmte van haar adem op zijn gezicht...... tot hij haar zich voelde losworstelen uit zijn greep en verdwijnen...
En dan verscheen zij opnieuw en zette zich op zijn knieën neer en drong haar lijf vast aan het zijne en zoende hem op zijn hals, op zijn wangen en eindelijk heet op zijn mond...... en plotseling week zij weer weg......
En nog eens kwam zij...... en legde haar eene hand om zijn achterhoofd en haar andere onder zijn kin...... Zij drukte haar wang tegen de zijne en tegen zijn mond, dat hij haar kussen zou...... dan klemde zij haar mond zóó wild op zijn lippen, dat haar gulzig gezoen hem verstikte......
Zoo duurde dat voort, totdat hij met een schok uit zijn droom-toestand ontwaakte. Het was koeler geworden en met een soort schrik zag hij den hemel zich reeds verlichten. Hij stond op. Hij was stijf geworden en liep een paar maal gedachteloos heen en weer. Toen kleedde hij zich verder uit en zwaar vermoeid, als na een werkelijken
| |
| |
liefde-nacht, viel hij neer in zijn bed en sliep bijna onmiddellijk in.
Het was laat, toen hij wakker werd en dadelijk begon weer het bekorend gestreel zijner gedachten. Hij voelde zich krachtig, frisch, vol moed om zijn geluk te veroveren. Het ijskoude bad verhoogde nog zijn gevoel van welbehagen en fluitend voltooide hij zijn toilet. Hij bezag zich in den spiegel met een overmoedig, spotachtig-lachend gezicht: 't was toch maar drommels gemakkelijk, dat ie zoo'n knappe kerel was...... Hij dacht lang na over een das en besprenkelde zich mild met eau-de-cologne.
Zooals hij de voorkamer binnenkwam in zijn wit-flanellen pak, met zijn rayonnant gezicht, bracht hij zóó iets zomersch mee, dat Jacques, die op zijn vouwstoel had zitten lezen, zijn boek neerlegde en om hem te plagen zei:
- Je heb je beau jour vandaag......
- Wanneer heb 'k die niet? vroeg Felix onbeschaamd.
- Als je uit je humeur ben.
- Bah, hoe commun...... Dat ben 'k nooit...... uit m'n humeur......
- Behalve de keeren, dat je 't ben...... Maar ga je al zóó vroeg naar 't veld?
- Waarom niet? 't Is nou beter te doen dan 's middags......
| |
| |
- You are right...... Als 'k tijd had, ging 'k eigenlijk ook liever 's morgens.
- Nou, jij kan wel tegen 'n beetje warmte, zei Felix, die Jacques nu niet mee wou hebben.
- Misschien kom 'k tegen vier uur 's kijken.
- Goed.
Felix begon te ontbijten, terwijl Jacques zijn lectuur hervatte. De stille glimlach verdween niet van zijn lippen; hij genoot van zijn geheime gedachten, die hij koesterde en kweekte met een innig genot. Toen hij klaar was, greep hij naar zijn racket.
- Bonjour......
- Bonjour.
Hij sprong de trappen af, schoof zijn fiets buiten de deur en zwaaide er zich op; hij trapte snel aan in zijn verliefd ongeduld en had spoedig den Ouden Scheveningschen Weg bereikt.
Hij reed dien af tot Hôtel Promenade, toen sloeg hij rechts in en ging de Boschjes door, langs den Duinweg, in de richting van Villa Norine.
Hij zag al iets wits op de veranda van Villa Carola schemeren en dichterbij ontwaarde hij Mevrouw von Mayerhofen in een lossen, eleganten, witten peignoir, die zonder iets te doen in een schommelstoel lag.
Hij had wel gedacht, dat ze er zijn zou, om uit te zien naar hem, maar dat ze daar zoo zat te
| |
| |
poseeren en veinsde hem niet te bemerken, vermaakte hem buitengewoon.
Toen hij voorbijreed, lachend en groetend, boog ze even het hoofd; hij sprong af, bracht zijn wiel de stoomtram-rails over en ging den tuin in van Villa Norine.
Binnen vond hij zijn Mama, die de couranten zat te lezen.
- Dag, Mama...... 'k Kom hier dejeuneeren, zei hij, dan gaan we vanmiddag 'n beetje vroeg naar de Witte brug.......
Hij ging zitten en stoeide een beetje met de honden, om zijn uitgelatenheid daaronder te maskeeren. Ze sprongen en joelden en blaften, dat iemand hooren en zien verging.
- Ga liever in de tuin, Fé, verzocht Mevrouw van Weert, dat leven hier is niet aan te hooren...
- Is Tilly daar ook?
- Ik geloof wel.
Hij ging, achterna-gerend door Jolly en Puck, de gang door naar de glazen-deur, die uitkwam in den tuin. 't Was een vrij groot stuk grond, met tamelijk hooge boomen en aardige paadjes afgeschoten tusschen het gras.
Aan het einde zag hij Tilly staan, die speelde met een kleinen jongen, in een wit pakje met lichtblauwen matrozenkraag. Ze stonden gebogen over een groote teil met water, waarin een zich- | |
| |
zelf-bewegend scheepje dreef.
- Zoo, Fé, ben je daar, zei Tilly even omziende, en zich oprichtend, zei ze deftig: Mag 'k je even voorstellen aan Ernst, Freiherr von Mayerhofen?
- O, is hij dat? zei Felix.
- Je moet 's zien, wat 'n prachtige oogen ie heeft, fluisterde Tilly, net die van z'n Mama......
Felix lichtte het hoofd van het kind op en knikte hem toe.
- Dag vent...... dag Ernst...... Wat heb je daar een mooie boot......
Ernst zag hem eens aan, besluiteloos of hij verder zou spelen, maar toen Felix zich omkeerde, gaf hij een flinken duw tegen de teil, dat het scheepje schommelde en het water over den rand vloog.
- Laten we 'n beetje gauw gaan koffie-drinken, zei Felix, dan kunnen we vroeg gaan, vanmiddag......
- Goed...... dan zal 'k eerst hem even weg gaan brengen...... Kom boy, nou gaan we weer naar Fräulein toe...... na den eten mag je nog wel eventjes hier komen, hoor......
Hij vischte zijn speelgoed uit het water en hield het afdruipende ding in zijn handje. Tilly nam hem bij het andere en liep naar den achterkant van de schutting, waar een deur openstond.
- O, kan je daardoor, zei Felix.
| |
| |
- Ja, dat is zoo gemakkelijk...... Mevrouw von Mayerhofen heeft ook zoo'n achteruitgang...
Daar ging ze heen en riep, de deur opendoende:
- Fräulein, hier breng 'k u Ernst weer terug......
Felix zag in een tuin, gelijk aan die van villa Norine, met dezelfde lanen en perkjes en dezelfde boomen.
Een Duitsche bonne nam het kind over. Felix en Tilly wandelden samen terug.
- 't Is zoo'n leuk kind, vertelde Tilly, nou was ie 'n beetje verlegen, omdat jij d'r bij was, maar anders kan ie toch zoo alleraardigst babbelen...
Na het dejeuner, toen Tilly zich kleedde en Felix, op haar wachtend, onder de veranda een sigarette zat te rooken, zag hij in het voortuintje Mevrouw von Mayerhofen bij haar rozen staan. Hij ging het trapje af; zij zag hem komen en riep hem toe, ongegeneerd-familiaar:
- Wat is 't prachtig weer vandaag, hè?
- Ja, riep hij terug en ging bij het lage ijzeren hekje staan, echt tennisweer......
- Dat kan ik niet beoordeelen, helaas...... want tennissen kan 'k niet...... zei ze en kwam bij hem staan. Ik ben zoo jong getrouwd, dat 'k de eigenlijke mooie, jongemeisjes-jaren heb gemist......
| |
| |
- Wat belet u, om dat allemaal nog in te halen, zei hij, daardoor haar vraag uitlokkend:
- Zou ik 't dan nou nog kunnen leeren, denkt u?
- Natuurlijk, zei Felix, met 'n beetje vlugheid en 'n goed oog...... En hij voegde er bij, waar hij eigenlijk voor gekomen was, omdat hij vooruit wel wist haar te zien en te zullen spreken: Waarom zou u niet 's meegaan? Al doet u niet mee, 't is wel amusant d'r 's naar te kijken en u kunt in 't tentje rusten......
- Nou, dolgraag...... Maar voor vanmiddag is 't zeker al te laat, als 'k me nog heelemaal kleeden moet?
- Zeker niet...... als u u maar 'n beetje haast, want Tilly zal, denk 'k, al bijna klaar zijn......
- In 'n halve minuut, riep ze en liep haastig het veranda-trapje op.
Felix ging weer onder de veranda zitten en stak een nieuwe sigarette op. Hij lachte...... hij had 't wel geweten, dat 't gaan zou, zooals hij zich voorgenomen had, dat 't moest gebeuren......
Na een minuut of tien kwam Tilly beneden in haar luchtig tennis-toilet en nam haar racket, dat ergens in de veranda lag.
- Nou gaan we? vroeg ze, toen Felix kalm bleef zitten.
- Nog even wachten op Mevrouw von Mayer- | |
| |
hofen, zei hij.
- Gaat die dan mee? vroeg Tilly in de hoogste verbazing.
- Ja, ze wou 't tennissen wel 's graag zien.
- Wanneer heb je d'r dan gesproken?
- Zooeven.
- En je wou zelf zoo vroeg gaan......
- Nou ja, dat oogenblik......
- Hoe kwam je d'r toe, om te vragen, of ze mee wou gaan?
- Ik zei, dat we gingen tennissen en toen stond ze zoo languissant te kijken, dat 'k zei: ‘U moet maar 's als toeschouwster meekomen’, en toen wou ze dadelijk vandaag al.
- Had 'k dan maar niet zoo voortgemaakt... Dat wachten is zoo onuitstaanbaar...... En nou moeten we loopen ook......
- Ga jij maar op je fiets...... zei Felix, ik zal d'r wel brengen.
- Nee, broedertje, zei Tilly, die begon te lachen, je speelt bij mij zoo dikwijls voor fâcheux troisième...... dat zal 'k jou nou ook 's aandoen...
Felix schaterde 't uit.
- Wat ben je weer geestig, zei hij, enorm... enorm...... Hij kon haast niet tot bedaren komen van 't lachen.
- Nou, als je dat zoo van me gewend ben, hoef je d'r niet zoo vreeselijk om te lachen, zei Tilly.
| |
| |
Wees nou ten minste maar stil...... daar komt Mevrouw von Mayerhofen aan......
Nu droeg ze een tailor-made costuum van lichtgrijs laken, in den ceintuur van de witte blouse, onder het open-hangend mantel-jacquet, stak zij een paar Verdiers.
- Vin jij t' goed, dat 'k meega? vroeg ze aan Tilly.
- Zeker, Mevrouw...... heel aardig zelfs......
Ze wandelden weg; Mevrouw Von Mayerhofen liep in het midden met links van haar Felix en Tilly rechts, den zonnigen, warmen weg naar de Witte Brug.
- Wat weinig practisch zijn de mannen toch, zei Mevrouw von Mayerhofen. Daar loopt u nou te stoven in de zon, terwijl onze parasols ons maar heerlijk beschutten.
- Wij zijn niet zoo bang, om ons teint te bederven.......
- Als men d'r goed tegen kan, heeft men d'r ook niet zooveel reden toe......
- Nou, dat zal 'k van iedereen niet zeggen...... Maar ik voor mij bekommer me niet erg om 'n beetje zon.
Hij heeft gelijk, dacht ze, omdat ze vond, dat de licht-gebruinde tint van zijn gezicht het krachtiger, mannelijker maakte.
- O, je moet de officieren zien, als ze uit 't
| |
| |
kamp komen, zei Tilly, als ze bruin zijn, is 't niet zoo erg, maar rood...... rood......
Op het tennisveld waren Willy van Heemstede, Annie en Hermine Revers en Marguérite van Rijssel en de overal-omtegenwoordige van Alphen's.
Ze begroetten elkaar; Mevrouw von Mayerhofen werd aan de aanwezigen voorgesteld.
Een partij voor een double game vormde zich. Willy met Floris contra Hermine met Marguérite. Willem van Alphen moest voor umpire fungeeren.
Tilly wandelde met Annie een beetje rond, terwijl Felix met zijn invitée, voor wie hij een stoel had gehaald, bleef praten.
- Wie is die mevrouw? vroeg Annie, toen ze buiten gehoor waren, hebben jullie d'r meegebracht?
- 't Is onze buurvrouw in Scheveningen, ze logeert op villa Carola, je weet immers wel, naast de onze? We zien elkaar daardoor nogal veel......
- Zoo...... Ze is heel mooi, hè.
- Ja, bizonder mooi.
Ze liepen weer terug naar Mevrouw von Mayerhofen en Felix en gingen mee in het tentje zitten, waar Felix zijn aandacht tusschen haar drieën verdeelde.
Na een warmen, zeer vermoeienden strijd ble- | |
| |
ven Willy en Floris overwinnaars. Uitgeput kwamen ze in het tentje uitrusten en zich met thee verkwikken.
Willy had niet genoeg aandacht aan Mevrouw von Mayerhofen kunnen wijden, maar nu nam ze haar ongemerkt eens nauwkeurig op. Ja, ze was een ongewoon-mooie vrouw, met haar mat-blank teint, haar glanzig haar, haar brandende, smachtende oogen... Was dit nu schoonheid, die Felix admireerde? Hoe kòn hij toch zoo alleen naar het uiterlijk zien! Ze kende deze vrouw niet, maar toch vermoedde Willy, dat ze niet goed was, niet zedig, niet rein. Ze zag dat aan den rooden, zinnelijken mond, waarom soms nerveuse lachjes speelden, aan haar oogen, die onbeschroomd lonkten, aan haar houding......
Maar altijd streng zichzelve critiseerend, dacht Willy: Doet m'n jaloezie me ook zoo denken? Want zij benijdde immers iedereen, die Felix intiemer kon naderen, dan haar dat mogelijk was... en was geneigd, die scherper te beoordeelen...... O, kon ze toch maar wijzer zijn...... o, kon ze haar dwaze hart maar tot iets anders bepalen...... haar hart, dat zich hechten wou aan een, die niets om haar gaf......
Maar Willy was sterk en al weende zachtjes in haar de smart, ze bleef opgeruimd en geduldig.
- 't Is alleraardigst geweest, zei Mevrouw von
| |
| |
Mayerhofen, die er genoeg van begon te krijgen, omdat ze Felix' attentie met zooveel deelen moest, maar 'k weet zeker, dat ikzelf 't nooit leeren zal...
- Als u elken morgen hier komt, neem ik aan 't u in 'n week te leeren, zei Felix.
- Wat 'n belangstelling in de tennis-kunst, fluisterde Marguérite Hermine Revers in.
Mevrouw von Mayerhofen zag Felix lief-coquet glimlachend aan, terwijl ze 't hoofd een beetje ter zijde boog.
- Die moeite mag 'k van u niet vergen, zei ze, en lachend voegde ze erbij: Die moeite mag 'k van mezelf ook niet vergen......
- Dan zal 'k d'r maar niet verder op aandringen, zei Felix ook lachend.
Felix bleef niet bij zijn Mama dineeren; hij moest zich thuis verkleeden, om 's avonds mee naar het Kurhaus te kunnen gaan. Tegen acht uur was hij terug en vond Mevrouw van Weert met Tilly en Frank reeds op hem wachten. Een oogenblik later voegde Mevrouw von Mayerhofen zich bij hen.
Ze had mevrouw van Weert geklaagd geen Kurhaus-geleide te hebben en deze had wel niet anders kunnen doen, dan haar aan te bieden, zoo nu en dan met haar mee te gaan, van welke offerte een ruim gebruik werd gemaakt.
| |
| |
Tilly hield niet van het Kurhaus, het was er zoo vol en zoo gemêleerd, maar waar moest je 's zomers-avonds anders naar toe? Ze wandelde veel met Frank het terras op en neer, maar Mevrouw von Mayerhofen, die van muziek hield, zat met waren hartstocht te luisteren. In de pauze kwamen Tilly en Frank terug, die het niet meer aardig vonden, nu de volte begon en nu stelde Felix aan Mevrouw von Mayerhofen een promenade voor.
Ze liepen voorbij de conversatie-zaal, waar op piano-muziek werd gedanst.
Ze bleef even staan en keek tusschen de toeschouwers door.
- Houdt u van dansen? vroeg Felix haar.
- O, zei ze enthousiast, hem aanziende, als verwachtte ze een uitnoodiging daartoe.
- Hebt u soms lust in 'n toertje? vroeg hij, begrijpende, dat zij er zich niet aan storen zou, of het ton was of niet.
Ze knikte met het hoofd en ging hem voor in het zaaltje. Ze wachtten even op het tempo, toen legde hij zijn arm om haar heen en ze dansten weg.
Zij hield haar hand op zijn schouder en leunde in zijn arm, terwijl ze hem aldoor aanzag met haar omsluierden, kwijnenden blik.
Felix' zenuwen werden gespannen, nu hij haar
| |
| |
meegevend lichaam zoo dicht tegen het zijne voelde en van haar hand de droge warmte door het glacé voelde gloeien...... Met zóóveel hartstocht danste ze, dat Felix bijna zijn zelf-beheersching verloor en telkens zijn arm vaster om haar middel sloeg.
Hij hijgde en toch kon hij niet ophouden; hij zag niets meer dan haar...... hij voelde niets meer dan haar.......
Men keek naar hen: ze waren het eenige paar dat nog danste.
Zij was de eerste, die het merkte, ze dwong tot ophouden en zette zich toen even op een der stoelen neer.
- Wat is dat vermoeiend in die warmte, zei ze zacht.
Felix zag haar steeds aan met zijn wilden blik, dien ze alleen met hem zijnde nog altijd aanmoedigde, maar waarvoor ze in het publiek soms vreesde, dat iemand 't opmerken zou.
Ze stond op en liep naar de deur, die naar den corridor leidde. Daar stonden ze een oogenblik in het koele half-duister zwijgend tegenover elkaar.
Felix haalde nog steeds snel adem, hij kon geen woorden vinden, zóó hevig was hij ontroerd.
En opeens vatte hij haar arm aan, boven den pols; hij voelde haar vleesch gloeien in zijn greep.
Maar bedaard maakte ze zijn vingers los en
| |
| |
liep hem vooruit de concertzaal weer in.
Die vrouw bezat dan wel een demonische kracht, om hem zóó de macht over zichzelf te doen verliezen...... En hij wou niet...... hij wòu 't niet, dat 'n vrouw 'm beheerschte...... hìj moest de meester blijven...... de meester......
Toen Felix weer tegenover haar aan het tafeltje zat en zij weer zeer verdiept scheen in de muziek, stormden de gedachten woest door zijn hoofd.
Ze maakt me gek...... ze maakt me gek...... dacht hij. Ze zal me tot 't uiterste prikkelen en dan zich weer terugtrekken misschien...... O, god, laat 'k me toch in acht nemen voor dat wezen met d'r zwarte oogen, met d'r oogen van helle-zwart......
Ze daagde hem uit... ze moedigde hem aan... maar mogelijk was dat alleen om aan een wreeden lust te voldoen, omdat dit martelspel haar behaagde......
Dit denken irriteerde hem zoo, dat hij bij het afscheid-nemen haar niet in de oogen trachtte te zien, hoewel ze hem vleiend de hand kwam drukken.
Hij kwam morgen niet terug...... O, dacht ze soms, dat hij maar zoo'n onervaren jongen was, die zich liet spannen voor de zegekar van de eerste de beste mooie vrouw...... Dan kende ze
| |
| |
hem niet...... En hij zou lang wegblijven, zóó lang als hij 't maar eenigszins volhouden kon...
Het af-zijn van haar trachtte hij te vergoeden, door zijn verbeelding met droomen te streelen. Maar deze toestand werd spoedig onhoudbaar, want hij begeerde haar, zooals hij nog nooit een vrouw had begeerd...... Zijn vleesch, niet gewoon dat zijn lusten werden weerstaan, kon de pijniging haast niet langer verdragen...... het eischte steeds dringender de inwilliging van zijn brandend verlangen.
Maar hij hield vol. Thuis bleef hij niet, omdat zijn innerlijke onrust hem voortdreef; hij wandelde veel en lang, het strand langs in angst en tegelijk in hoop, dat hij haar in de verte zou zien. Hij dwaalde rond, zonder te weten waarheen en Jacques, die een paar maal op zijn voorzichtige informatie, of hij soms bij haàr was geweest, een ontkennend antwoord bekomen had, geloofde de zaak in orde.
Felix bewonderde zichzelf en dacht er over, hoe zìj zich wel voelen zou, nu hij zich niet meer liet zien, na haar getoond te hebben hoè zeer ze zijn begeerte had opgewekt... Zou ze hem missen... naar hem verlangen misschien?
Den derden dag van zijn geforceerde onthouding kreeg hij een briefje van Tilly, waarin ze
| |
| |
schreef, dat de tennisclub 't plan had te gaan picnicken op Meiendal en of hij niet Jacques mee wilde gaan.
Felix begreep, dat Mevrouw von Mayerhofen op de een of andere wijze wel zou gezorgd hebben mee te gaan en één moment dacht hij er over een uitvlucht te verzinnen. Maar inwendig schaterde hij 't uit om die zichzelf-voor-den-gek-houerij...... alsof ie dat kon meenen: niet te gaan waar hij haar kon zien in de ongestoorde vertrouwelijkheid, die een buitenpartij toeliet...... als hij alleen met haar kon zijn in de eenzaamheid van het bosch......
De samenkomst was bepaald hoek Waalsdorpsche Weg - Kanaal. Felix en Jacques waren er om tien uur stipt. Natuurlijk waren ze de eerst-verschenenen.
- Je leek wel gek om zoo'n haast te maken, zei Jacques, die uit zijn humeur was, omdat Felix hem wijsgemaakt had, dat hij niet kon bedanken, terwijl hij van plan was geweest dezen dag met Marietje in Kijkduin door te brengen. Hoe lang kunnen we hier nou nog staan schilderen?
- Totdat de anderen d'r allemaal zijn, zei Felix laconiek.
Hij vond het noodig, dat Jacques er was, om hem te vervangen bij de andere meisjes, wier cavalier hij heden niet zou zijn......
| |
| |
Langzamerhand kwamen de deelnemers bijeen: Willy van Heemstede, Annie en Hermine Revers en Marguérite van Rijssel; twee van Alphen's, van Marnix, en eindelijk Tilly met van der Laet en Mevrouw von Mayerhofen, die chaperoneeren zou.
Reeds in de verte zagen Felix en zij elkander aan; toen zij hem gewaar werd, tintelden haar oogen van zulk een vlammende vreugde, dat Felix een siddering van het hoofd tot de voeten doorliep.
Men vormde paren en Felix voegde zich bij Willy, om haar te geleiden, hij wilde niet reeds in 't begin de aandacht tot zich trekken, omdat hij heel goed wist, laatst op het tennisveld ook al het voorwerp der algemeene attentie te zijn geweest.
Hij zag niet met opzet naar haar, maar hij zag haar toch, zooals ze daar vooraan liep met van Marnix, licht en luchtig als een jong meisje in haar eenvoudig kleedje van lichtblauw linon en vroolijk pratend en lachend, alsof zij zich best amuseerde.
Hij bleef naar haar zien, ofschoon hij praatte met Willy, wier vragen hij niet al te verstrooid twist te beantwoorden. Maar Willy, met haar fijnvoelen van liefhebbende vrouw, merkte, dat zij niet onverdeeld zijn aandacht bezat en ook zij
| |
| |
keek naar Mevrouw von Mayerhofen en haar luchtig beweeg. Ze mòest haar bewonderen, maar toch voelde ze, nooit sympathie voor haar te kunnen hebben...... En dat was niet alleen, omdat Felix haar uitverkoor...... 't was een instinctmatige afschuw, waarvan ze de oorzaak nog niet geheel begreep...... Hoe durfde ze toch zoo te coquetteeren...... zij, een getrouwde vrouw...... En Felix moest voorzichtiger zijn; hij moèst dat, ja...... maar 't was niet aan te nemen, dat hij zulk een provocatie zou weerstaan...... Ze wou, dat ze niet meegegaan was...... dan had ze dit niet hoeven aan te zien...... Die blik, dien ze toevallig opving, die blik tusschen hen beiden daar straks......
Ze zuchtte, zonder het zelf te weten.
Felix zag haar aan en zoo-plotseling opmerkzaam gemaakt op zijn nonchalance, werd hij weer de galante en zorgzame cavalier.
- Ben je moe, Wim, laten we dan wat langzamer loopen, zei hij.
- Goed, zei ze lusteloos. Ze was zoo bedroefd ......zoo bedroefd...... ze kon het niet langer verbergen......
Hij zag haar weer aan, in haar bleek, bekommerd gezichtje. En opeens voelde hij een ongemotiveerd medelijden met haar en had hij spijt, dat hij zich nooit anders dan met achteloosheid
| |
| |
om haar bekommerd had. 't Was toch een goed, lief kind, die Wim...... en hij wist ook wel, dat ze veel van hem hield......
Ze waren nu een eind van de anderen af door hun langzamer loopen. Ze konden ongestoord spreken, ze waren zoo goed als alleen.
- Is er iets, dat je hindert, Wim? vroeg hij hartelijk. We kennen elkaar al zoo lang en zoo intiem, dat 'k je dat wel durf te vragen......
Ze trachtte zich goed te houden en iets te zeggen, een uitvlucht te vinden, maar plotseling ontsnapte haar een harde snik.
Felix bleef staan; hij nam haar hand in de zijne.
Heb je verdriet? vroeg hij zacht.
Ze klemde haar tanden op elkaar, ze kon het niet uithouden met de klank van zijn teedere stem in haar oor. Ze maakte haar vingers uit de zijne los, en in de krachtige poging, om zichzelf meester te worden, hervond zij haar zelfbeheersching.
- 't Is niets, zei ze, 'n flauwiteitje...... iets, dat heel alleen mezelf betreft...... 'k Had niet mee moeten gaan...... dat was beter geweest. Dat had je niet van me gedacht, hè, dat 'k ook wel 's 'n melancholieke bui kon hebben, zei ze en ze trachtte te glimlachen.
- Waarom niet? Mezelf overkomt dat ook wel
| |
| |
's...... Maar 't is lam, als je 't bij anderen heb... 'k Kan 't me zóó best begrijpen...... Dat had je van mij ook niet gedacht, wel?
Ze lachte even.
- Nee, zei ze oprecht, van jou zeker niet.
- En val 'k je daardoor mee...... of tegen?
- Mee, zei ze beslist. Weet je waarom? Omdat 't 'n teeken is, dat je ledige leven je toch niet heelemaal voldoet.......
- Dat doet 't ook niet...... Maar 'k ben d'r zeker van, dat 'n leven van werk me nog slechter bevallen zou...... Daarom hou 'k dit nog maar 'n beetje vol, begrijp je?
- 't Is toch zoo jammer, Fé, zei Willy, nu weer geheel bedaard, zal je d'r later geen spijt van hebben, dat je de mooiste jaren van je leven zoo nutteloos voorbij laat gaan?
- Misschien wel...... zei hij luchtig, maar 't tegenwoordige gaat me veel directer aan dan de toekomst, dus denk 'k daar maar niet over......
- Weet je nog wel, wat je me beloofd heb? vroeg ze een beetje verlegen.
- Ja zeker, zeker wel, maar 't is immers nog geen tijd? zei hij lachend.
- Nee, maar je zei, dat 'k je d'r maar 's an moest herinneren......
- O, ja, dat 's waar ook...... Maar 'k zou 't anders niet vergeten hebben, hoor......
| |
| |
Hij bleef toch altijd gelijk...... Soms scheen het, of hij iets werkelijk in ernst meende en dan bleek het later, dat hij er niets serieux mee had bedoeld......
Men was op een beschaduwd plekje aangekomen, waar de eerste rust zou genomen worden, Men zette zich op het gras in een vroolijken kring, toen allen zich bij elkander hadden gevoegd.
Felix was het middelpunt, hij was voorzien van een nooit-uitgeputten voorraad geestige anecdoten, die altijd, zooals ook nu weer, een gunstig gehoor vonden.
Het was warm, ofschoon er een luchtig windje woei en algemeen werd besloten den tocht met matige snelheid voort te zetten.
Men bleef nu bij elkaar en voerde een algemeen gesprek, tot het doel van de wandeling, Meiendal, een boerderijtje, was bereikt.
Hier werd de lunch gebruikt, een zeer eenvoudige, op landelijke wijze aangerichte lunch, maar die zich best smaken liet.
Eenige houten tafeltjes, tot één bij elkaar gevoegd, droegen broodjes, vruchten, melk, koffie, limonade, bier en meegebrachte versnaperingen. De matten stoelen werden eerst beproefd, of zij wel stevig stonden, voor men zich tot zitten waagde, omdat het gras verraderlijke kuiltjes en hoogtetjes verborg.
| |
| |
De lunch was een aangenaam uurtje van behaaglijke rust. Daarna werden eenige voorstellen in stemming gebracht, om te wandelen, of op een gezellig plekje te praten, of gezelschapsspelletjes te doen.
Men was voor wandelen, omdat het bosch daartoe lokte en nu was het oogenblik daar, dat Felix voor zijn tête-à-tête met Mevrouw von Mayerhofen had uitgekozen.
Men verwijderde zich in paren of groepjes; Felix had even gewacht en met voldoening gezien, dat zij zich bij niemand aansloot. Toen ging hij naar haar toe.
- Willen wij ook zoo'n beetje gaan rondkuieren, Mevrouw?
- Ik ben moe, zei ze. Laten we langzaam de anderen achterop gaan en als ze uit 't gezicht zijn weer omkeeren en hier dichtbij ergens 'n plekje zoeken om te zitten.
Goed, zei hij. Ze voorkwam zijn wensch...
Langzaam en zwijgend liepen ze in dezelfde richting, waarin de anderen waren voorgegaan, toen ze het lachen en praten nog maar verwijderd hoorden, zei Mevrouw von Mayerhofen:
- Nou hier maar blijven?
Ze vonden een plekje tusschen twee kleine hoogten in; half zittend, half liggend, vlijde zij zich tegen het mos. Ze zette haar witte, ronde
| |
| |
stroohoed, met de witte anjelieren, af en beschermde zich met haar parasol tegen de scherpe lucht.
Hij zette zich ook; toen strekte hij zich op zijde uit en leunde zijn hoofd op de eene hand, terwijl hij, om zich een houding te geven, met de andere bloempjes uit-trok en die dan schijnbaar aandachtig bekeek.
- Hier is 't wel goed, zei hij.
- Ja......
Loom van verliefdheid had ze de oogen gesloten.
Een poos was het stil. Ze waren beide onrustig, hun harten klopten nerveus, ze voelden zich een beetje gegeneerd door hun alleen-zijn, terwijl de een van den ander wist, dat zijn geheim bekend was. Toch durfden ze niet het voorstel doen, om hun clubje weer op te zoeken, uit vrees, dat de ander de oorzaak van die vraag zou raden.
Ze lichtte haar wimpers op en keek daar doorheen naar hem; toen hij dat niet merkte, werd ze moediger en opende haar oogen geheel. Wat een man...... wat een prachtige man was hij...... Zoo slank en toch zoo krachtig...... Wat had hij sterke armen en een breede borst... Hij was geen jongen meer, zooals ze eerst had gedacht, toen ze zijn frisch gezicht zag en zijn lachen hoorde...... maar een man, die wist, wat hij wou... Ze was
| |
| |
een beetje bang voor hem...... omdat er met hem niet te spelen viel...... en juist daarom geloofde ze, zoo verliefd op hem te wezen......
Felix' hart bonsde en zijn hoofd gloeide door de opwinding van haar tegenwoordigheid. Zijn handen, die hij zenuwachtig samen-kneep, waren heet en droog, zijn wangen, zijn geheele gezicht brandde, alsof de felle zon er op scheen. Hij kon het niet langer uithouden, zoo dicht bij haar te zijn, zonder een woord te zeggen, of iets te doen, dat de ondraaglijke spanning breken zou. Hij voelde een weeë angst in zijn keel, die hem het spreken belette, toen hij een poging waagde; hij opende een paar maal zijn mond, om die angstbenauwing door een diepe ademhaling te verdrijven...... En eensklaps sloeg hij de oogen op, waarin zijn begeerte gloeide en zag hij recht in haar van hartstocht brandenden blik.
Een zwak geluid ontsnapte haar mond, toen waren zijn armen om haar heen, zoo dicht, dat zij zich niet verroeren kon en klemde hij zijn lippen op de hare in een zoo langen en vasten zoen, dat niets de stilte verbrak, dan het geluid van hun gejaagd door den neus ademhalen. Zij verweerde zich niet; zij hield zich aan hem vast met haar armen, die ze om zijn hals had geslagen; ze wisten niets, ze voelden niets dan de weelde van hun bij elkander zijn...... tot ze op hetzelfde oogenblik
| |
| |
elkander loslieten, uitgeput......
Ze spraken geen van beiden een woord. Zij zat met gebogen hoofd en neergeslagen oogen, snel ademhalend, met een van hartstocht rood-gekleurd gelaat. Hij zag op haar neer met zijn glinsterende oogen, wachtend op een aanmoedigend woord van haar......
Nog steeds met afgewend gelaat, steunde zij zich aan het mos-heuveltje, om op te staan; ze bukte zich weer, nam haar hoed en zette die op, dat alles met haastige, zenuwachtige bewegingen, alsof ze zoo spoedig mogelijk het gevaarlijk plekje ontvluchten wou.
- Ga je weg? vroeg hij opspringend.
- Ja...... Laten we hier weggaan... Felix...
Het schokte hem door zijn lijf, dat noemen van zijn naam door haar. Hij kwam dichter bij.
- Wanneer zie 'k je dan weer...... alleen?
- Wanneer je wil...... wanneer je wil...... maar laat me nou dan gaan......
Hij sloot zijn vingers vast om haar pols en trok haar hoofd naar zich toe.
- Nog één zoen, zei hij.
Ze hield haar hoofd achterover en zag hem niet aan.
- Ach nee...... nee, Felix...... zei ze, niet meer......
- Nog één, hield hij aan en boog zijn hoofd
| |
| |
op het hare neer en liet zijn mond op haar lippen gloeien.
- Hoe heet je, vroeg hij, haar nog in zijn armen houdend, hoe heet je toch?
- Hélène......
- Hélène, herhaalde hij.
- Zeg jij Leni, fluisterde ze hem in, maar toen hij haar weer kussen wilde, maakte ze zich snel uit zijn omhelzing los.
Ze had zich weer hersteld, eerder dan hij, die leed, nu hij zijn armen ledig voelde......
- Laten we nou teruggaan naar de hoeve en aan 'n tafeltje gaan zitten, dan denken ze, dat we daar altijd geweest zijn......
- Nou al? vroeg hij, het oogenblik nog willende rekken.
- Waarom niet? 't Kan wel heel laat geworden zijn......
Zij gingen terug, zooals zij wilde.
- Wanneer mag 'k nou komen?
- Altijd...... altijd, als je wil, zei ze, in haar verliefdheid niets meer ontziend, maar laat men 't toch niet merken......
- Nee, beloofde hij haar.
- Ze letten nou al op ons...... en 'k wil niet, dat er over gepraat zal worden...... Weet je, wat je doen kan?...... Kom 's avonds, als 't donker wordt...... om negen uur...... aan 't achter- | |
| |
poortje van m'n tuin, dan wandelen we samen...
Hij vroeg niet meer, hij moest 't verdere aan haar hartstocht overlaten...... en aan den tijd.
De tafeltjes stonden er nog, ze gingen zitten en bestelden iets, om hun daar-zijn te rechtvaardigen. Totdat de anderen terugkwamen, zaten ze daar geheel tot zichzelf te komen, met nu en dan een enkel woord, of een vluchtigen blik op elkanders gelaat.
Den volgenden avond, om negen uur, stond hij bij het poortje. Ze was er al, in een eenvoudig, weinig-opvallend toilet. Ze liet het willig toe, dat hij haar heele gelaat met zoenen bedekte, ze kuste hem weer, vleiend, vertrouwelijk. Toen sloot ze de deur en stak haar arm door den zijne.
Ze liepen langzaam door naar het Belgische Park en dwaalden daar rond, met gefluisterde woordjes en snel-gewisselde kussen.
Zij dacht het eerst aan den tijd en ofschoon hij tegenstreefde, voerde ze hem in de richting van haar huis.
Bij het poortje wilde ze afscheid nemen.
- Laat me je heelemaal thuis mogen brengen, smeekte hij, haar weer naar zich toe-trekkend.
Maar ze hield hem met de eene hand van zich af en schudde glimlachend met het hoofd van neen. Toen sloot ze de oogen en hief haar mond
| |
| |
naar den zijne voor een laatsten kus.
Den volgenden dag stormde en regende het. Felix durfde niet hopen op een avond-wandeling, maar een stout denkbeeld was in hem gerezen...... wanneer zij er niet was, zou hij den tuin binnengaan en de stoep-treden op...... dan zou zij hem zien en hem toestaan in haar huis te komen.......
Ze was er wèl, toen hij het poortje bereikt had. Ze had zich gewikkeld in een cape van plaid, waarvan ze de puntige kap over haar hoofd had getrokken.
- Ben je daar toch, zei hij verrast.
- Ja, 'k heb 'n plan...... Nou ziet niemand ons toch...... laten we 's an 't strand gaan en de zee zien bij storm.
- Durf je? vroeg hij lachend.
- Natuurlijk, met jou......
Met moeite liepen ze tegen den wind in. Haar cape en de pelerine van zijn regenjas fladderden en waaiden om hun heen, totdat hij zijn arm om haar middel legde en haar cape daar omheen vasthield. Ze liepen nu ook gemakkelijker, ofschoon ze niet spreken konden en dicht naast elkaar, voorover-gebogen, door bleven stappen.
Achter het Kurhaus, in de verlaten galerij, konden ze even tot adem komen.
- Wil je nog verder? vroeg hij, ziende, hoe
| |
| |
ze, hijgend, de kap beter op haar hoofd bevestigde.
- Zeker, jij niet?
- O, 't is mij goed......
Ze liepen het Kurhaus om en daalden de trap af naar den strandmuur.
Hier gierde en loeide en bruiste het, dat ze schreeuwend elkander ternauwernood konden verstaan. De zee stoof klotsend op tegen het strand, waarvan onder den strandmuur nog maar een klein gedeelte zichtbaar was; uit het dreigend-zwarte gewolk sloeg een kletterende regen neer.
Geen sterveling had zich gewaagd in de nabijheid van het woelende, woedende water. Ze waren geheel alleen. Ze steunden zich aan elkaar, om staande te blijven; ze wilde nog verder en zocht naar de trap, die naar het strand afdaalde. Voorzichtig waagden ze zich daarop, zich stevig vasthoudend aan elkaar en stonden toen eindelijk voor de zee, voor de imposant-prachtige zee, die zich daar eindeloos te bewegen lag in grootsche eentonigheid......
Ze staarden zwijgend...... Toen riep ze luid:
- O, heerlijk, heerlijk, dat waar je bang voor moet zijn......
Hij had haar niet gehoord en angstig, terwille van haar, voor het machtig, steeds wilder aan- | |
| |
stroomend gegolf, trok hij haar terug, om de trap weer te bereiken.
Haar kap woei af en daar stond ze in den storm, in den nacht, met haar sneeuw-bleek gelaat en haar fel-zwarte oogen.
Hij zag haar zoo: als schoonheids-koningin, als heerscheres over hun liefde en met een kreet wierp hij zijn armen om haar heen en riep in een den-wind-overklinkende jubeling:
- Ik heb je lief...... lief...... ik heb je lief......
- Ik jou ook...... ik jou ook...... stiet zij uit, zijn hals met haar arm omklemmend en nooit werden hun lippen hartstochtelijker samen-gekust, dan hier te midden van den reuzigen storm......
Heel langzaam, zoo langzaam als zij konden, liepen zij terug. Ze spraken niet meer, ze konden geen woorden vinden voor hun gevoel......
Bij het poortje kuste zij zijn van den regen vochtig gelaat.
- Laat je me zoo gaan? verweet hij haar.
- 'k Ben nou zoo moe, zei ze, kom morgen weer...... morgen......
|
|