| |
| |
| |
X.
Aan het Haagsche staatsspoor-station liep Jacques het perron op en neer.
Hij was erg nieuwsgierig Felix weer 's te zien...... Zou zeker flink opgeknapt zijn...... Naar z'n brieven te oordeelen moest ie zich zoo goed voelen, als ie maar zelden gedaan had......
Eindelijk, daar had je de trein. Dat wachten was toch 'n beroerd karwei...... En dan dat lange gezanik eer de reizigers door het hekje kwamen......
't Duurde lang, eer hij Felix in 't gezicht kreeg; toen wenkte en wuifde hij met zijn stok en Felix deed het ook, maar lang zoo opgeruimd niet, als Jacques van hem verwachtte.
Toen in Utrecht het portier achter hem was dicht-geslagen, had Felix zich met een zucht van
| |
| |
verruiming in de kussens gevlijd. Nu zag hij niet meer Bernard's verwijtende, dreigende oogen...... tegenover welke het haast niet mogelijk was een leugen te verzinnen...... Maar hàd ie dan gelogen...... Immers nee...... Wat hoefde ie 'm alles te vertellen, wanneer ie d'r niet naar vroeg...... Ja, hij zou gek zijn...... hij zou gek zijn, welja......
De trein jaagde hem niet snel genoeg voor zijn ongeduld. In den Haag...... dáár zou ie veilig wezen...... en gesteund door het kalmeerend besef ver van hem af te zijn, wel alles kunnen bedenken, wat noodig was......
Hoe kwam ie toch zoo ellendig laf, om bàng voor Bernard te zijn?...... Wel jezus nog toe, was ie dan nòg niet beter, dat ie weer zulke kuren kreeg...... Hij hàd toch niets gedaan...... Hàd ie dan iets gedaan?...... Nou, wat sabbelde-d-ie dan met z'n malle gedachten...... 'n Verdomde toer je zotte gedenk in bedwang te houen...... Hij kon 't niet...... Hoe ging dat vroeger toch met 'm... Werd ie toen ook zoo achterna-gezeten met allerlei kwellende, prikkelende, zich-an-je-hersens-vasthakende gedachtetjes?...... Nee...... Tenminste, hij herinnerde zich niets daarvan...... 't Wàs ook niet zoo geweest...... Tòen werd ie niet gesard en vervolgd...... tòen was ie vrij...... Hij wou nòu ook vrij
| |
| |
zijn, goddome...... Waarom kon dat niet? Waarom zou dat niet kunnen?...... Wat had die angst om 't lijf...... Hìj was toch niet verantwoordelijk voor wat 'n ander deed...... Niet meer denken...... Had ie niets bij zich? Nee...... Nou, dan in Gouda maar 'n courant gekocht......
Hij verdiepte zich met ernst in een blaadje, waarvan hij niet eens wist, hoe het heette, totdat den Haag was bereikt.
Goddank, daar stond Jaap. Nou maar gauw d'ruit en naar 'm toe...... Goddank, nou zou alles weer 't gewone zijn......
- Bonjour, riep Jacques hem toe, maar plotseling betrok zijn opgewekt gelaat.
- Ben je nou nòg niet in orde, vroeg hij verdrietig, toen Felix hem genaderd was.
- Jawel, zeker wel...... Waarom denk je van niet?
- Omdat je zoo'n prachtige kleur heb......
- O, dat 's van de reis...... zei Felix luchtig, 't was om te stikken in de coupé......
Zijn toon viel Jacques mee, toch zei hij:
- Nou, dan kan je nog maar 'n bitter beetje verdragen......
- Let daar alsjeblieft niet op, zei Felix dadelijk-ontstemd, dat eeuwige gevraag naar m'n gezondheid begint me nou eindelijk 's bliksems de keel uit te hangen......
| |
| |
- Was dan gebleven...... 'k Heb je toch gezegd, dat je blijven moest, als je nog niet héélemaal beter was......
- Maar dat ben 'k...... dat bèn 'k, zeg 'k je...... Laten we nou 's over wat anders praten, hè...... Weet Willy iets van 't plan?
- Nee, dat moest je d'r zelf maar bekend maken, vond 'k......
- Dat 's aardig van je, dat an mìj over te laten......
Jacques ging maar niet door op Felix' brusquerie van zooeven. Wat gaf dat...... Hij zou 't op den duur toch wel gewaar worden, of 't buiten-zijn Felix geholpen had of niet......
- Maar je Mama weet 't wèl...... En ze is d'r verbazend mee ingenomen......
- Dat kan 'k me voorstellen... ...'t Is net iets voor Mama...... Dus 't is al zoo goed als in orde?
- Als jij je goedkeuring hecht aan 't kantoor, dat ik heb uitgezocht, kunnen we dadelijk 'n bordje laten fabriceeren......
- Op 't Buitenhof, hè?
- Ja, op 't Buitenhof...... Even voorbij de Hoofdwacht......
- En hoe is de localiteit?
- 't Is eigenlijk wel wat te groot...... maar dat 's zoo verschrikkelijk niet...... dat staat
| |
| |
wel goed...... 'n Kamer voor jou...... 'n kamer voor mij...... 'n wachtkamer en 'n hokje voor de klerken......
- Ja, die zullen we d'r veel noodig hebben, vooral in 't begin......
- Nee, zoo'n paar joggies moeten we dadelijk nemen, dat staat gekleed......
Met de omnibus reden ze naar huis. Toen Felix in zijn eigen kamer was, omving hem geheel een gevoel van dankbare veiligheid...... Nu hoefde hij niet meer te veinzen voor Bernard's streng gelaat...... nu hoefde hij zijn oogen niet meer neer te slaan voor Virginie's streelenden, liefdeverradenden blik......
's Middags, op zijn divan liggend, vertelde hij Jacques het eenvoudig verhaal van zijn verblijf op Weerdesteyn. En nu hij daar zoo kalm lag te praten, verbeeldde Jacques zich weer, dat zijn eerste indruk veel te sterk was geweest.
Felix schreef Bernard een brief, om hem nogmaals zijn grooten dank te zeggen en phantaseerde er Jacques' blijde verrassing toen hij aankwam, maar bij. En aan het slot gaf hij in enkele woorden zijn innerlijken onrust weer:
- Schrijf me eens gauw hoe 't is met Virginie...... Groet haar heel vriendelijk van me......
Meer durfde hij daarover niet te schrijven. Maar toen hij dien brief verzonden had, begon
| |
| |
er weer een angst in hem te gisten, die hem, zoolang hij geen antwoord kreeg, in steeds kwellender spanning hield: Hoe zou men Virginie gevonden hebben?...... Wat had ze gezegd?...... Wat had men haar gevraagd?
Jacques, driftig door het schijnbaar-mislukken van hun zoo goed-overdachte genees-methode, vroeg hem kort:
Wat loop je toch als 'n gek heen en weer...... Denk je, dat 'k wat in m'n oogen heb, dat 'k dat niet zie...... Nou eens en vooral: vertèl me wat je heb, of schei d'r mee uit......
Toen had Felix geen weerstand meer kunnen bieden aan de verzoeking, om Jacques, tenminste ten deele, te openbaren, waardoor hij nù weer gefolterd werd...... Maar 't was hem onmogelijk iets van de nachtelijke gebeurtenissen over zijn lippen te doen komen......
Zoo zei hij, dat hij gemeend had, liefde voor hem in Virginie te ontdekken...... En dat hij nu vreesde, dat zijn niet-beantwoorden daarvan een te groot leed voor haar zwakte zou blijken......
- Maar dat kan jij toch niet helpen...... Jij zal d'r toch waarachtig wel geen aanleiding toe gegeven hebben, veronderstel ik?
- Nee......
- Dus 't is letterlijk zoeken van jou, om iets te hebben, waar je over tobben kan...... 'n Eigen- | |
| |
aardige liefhebberij, dat moet 'k zeggen......
- Ach, daar kan je immers niets aan doen...... 't Was veel beter geweest, als 'k maar dadelijk had gezegd, dat 'k geëngageerd was... dan hàd ze zich geen illusies kunnen maken......
- Maar Mevrouw van Heemstede wou 't immers niet?
- Daarom heb 'k 't gelaten...... Maar 'k had me d'r niet an moeten storen......
- Zooals je me Virginie beschreven heb...... nog zoo'n kind, met zóó weinig begrip van waarachtig-levende liefde...... geloof jij dan, dat dat 'n beletsel zou geweest zijn voor haar?...... Als 't zoo is...... àls ze van je houdt...... dan zou 'k me heel best kunnen voorstellen, dat ze dat niet eens weet van zichzelf......
Maar àl Jacques' woorden konden Felix niet tot overtuiging brengen. Had hìj haar gezien, in zijn armen liggend, met die stervende, gebroken oogen in een laatsten liefdeblik op hem gericht......
Hij kreeg nu soms een visioen, dat ze werkelijk gestorven was en dat Bernard haar had gevonden, geheel gekleed op haar bed en hem dreigend ter verantwoording riep......
Wanneer het post-tijd werd, beefde hij van zenuwachtigheid...... en ging de bode voorbij, dan vloekte hij inwendig van woede, om een
| |
| |
uitstel van mogelijk luttele uren......
Jacques spoorde hem aan, om Willy te laten zien, dat hij thuis was, of anders eens naar zijn Mama te gaan, maar Felix bleef koppig weigeren.
- Eerst moet 'k antwoord hebben, goed of slecht......
- Dat kan nog wel zoo lang duren...... Denk je, dat Bernard maar dadelijk naar z'n schrijftafel vliegt en 'n brief an jou gaat kladden, nadat ie toch al zooveel voor je heeft gedaan?
- Hij heeft 't me beloofd......
- Nou ja, hoe gemakkelijk kan d'r wat tusschenbeiden komen...... Je zou me haast doen denken, dat je tòch verliefd op d'r was......
- Ben je gek?
- Nee, jij lijkt 't wel...... Wat stel je je an......
Twee dagen verliepen in al tijd-nog-wassen van Felix' verlammenden angst. Hij sliep haast niet 's nachts en lag dan roerloos te staren naar het plafond, tot zijn oogen van vermoeienis toevielen en zijn martelend denken weer begon......
Hij was vroeg wakker 's morgens. Eens lag hij moe en loom van den langen nacht in zijn kussens en hoorde, hoe de voorkamer in orde werd gebracht. De ramen werden opengeschoven...... Het ontbijt werd klaar-gezet...... Hij
| |
| |
hoorde duidelijk het neerzetten van de bordjes en van het servies......
Nu ging de meid de kamer uit; ze was klaar. En Felix overlegde, of hij nu zou gaan zien naar den brief...... die er ongetwijfeld wezen zou...... Hij zag zich al, haastig tusschen de brieven en couranten zoeken, die altijd op de ontbijt-tafel werden neergelegd...... Bernard's schrijven er uit opheffen en het trillend open-scheuren...... en dan zijn wreede woorden lezen...... de ergste tijding, die hij ontvangen kon...... Neen, hij durfde niet...... Hij haalde kort adem door zijn hevig hartebonzen en de angst, die hem tot stikkens toe benauwde. Dáár was de brief...... en nù al voelde hij zich tot verstijvens toe verloomen, als hij dacht aan 't oogenblik, dat hij dien in de hand zou hebben......
Eindelijk kwam Jacques uit zijn kamertje... Nu zocht hij ze uit, de brieven...... en dadelijk zou hij de porte-brisée open-schuiven en hem zijn noodlot komen brengen...... omdat hij hem een genoegen met die vlugheid dacht te doen...
Maar Jacques ging weer naar zijn slaapkamer terug. Wat beteekende dat?...... Wàs er geen brief...... Was er gèen brief?...... Hij richtte zich op...... zou hij gaan zien?
Maar slap viel hij in de kussens terug: Jacques ging de kamer door, kwam recht op de
| |
| |
deuren af...... In pijnlijk staren wachtte hij het opengaan......
- 'k Ben onbescheiden geweest, riep Jacques hem luide toe. Maar je zal 't me niet kwalijk nemen...... 't Is in orde, hoor...... hier is je brief.
Bewegingloos, met open oogen, staarde Felix hem aan. In orde? Kòn dat? Kòn 't in orde zijn?
- Nou, lees je niet? vroeg Jacques, die den brief op Felix' bed had gegooid.
- Vertel jij......
Jacques vond Felix' ontroering overdreven, maar toch zei hij vlug:
- Hij schrijft, dat 't met Virginie uitstekend is en dat ie hoopt, dat jij zoo wèl ben, als zij is...... Zeg, Fik, je ben toch niet geïndigneerd over m'n indiscretie, hoop 'k?
- O, god, zoo dankbaar......
- Nou zie je 's, hoe gegrond je ongerustheid was......
- Is 't werkelijk waar? vroeg Felix.
- Nou, 'n eigen brief van Bernard liegt toch niet?...... Wat wil je nou nog meer?...... Om je de waarheid te zeggen, je was zoo down, dat 't waarachtig ook op mij oversloeg...... En toen 'k die brief zag zooeven, dacht 'k: die zal 'k zoo vrij zijn te confiskeeren......
| |
| |
- En als 't 's anders was geweest...... Had je 'm dan weggehouen......
- Dat snap je toch...... Anders was m'n brutaliteit onnoodig geweest...... Nou, 'k laat je met vrede.
O, wat 'n zalig, rustig gevoel was dat...... als zoo ineens de zwaarte van je angst van je werd weggenomen...... Hij vouwde zijn handen over den brief, die op zijn borst lag. O, wat voelde-d-ie zich nou kalm en veilig en gelukkig......
Hij ontvouwde het blad en las met schemerende oogen:
Waarde Felix, Om te beginnen met 't geen je 't meest interesseeren zal: Virginie is vroolijk en heeft haar gewone kleur, sinds je weg ben gegaan. Toen ik dien morgen weer uit Utrecht terugkwam, stond ze op 't terras met de zon in haar oogen en 't trof me, zoo goed en gelukkig en, durf 'k 't wel te zeggen... zoo gezònd als ze er uitzag. Ik hoor haar neuriën nu en dan en op onze wandelingen loopt ze zoo luchtig me vooruit, dat ik nog geen oogenblik, haar aanziende, moest denken, dat je heengaan haar leed had gedaan. Ze is dezelfde, volkomen dezelfde en dit is nu niet om je opzettelijk in je ijdelheid te kwetsen, maar om je gehèel gerust te stellen: zelfs nog opgewekter en levendiger dan ik haar
| |
| |
ooit heb gezien...... En zich anders voordoen, dan ze zich voelt, dat kan m'n kind-zusje niet...
Het verdere zou hij later lezen...... dìt was 't, wat hij weten wou...... En de kleinste reste van onrust kon nù niet meer bestaan...... Want Bernard had alle angst van hem weggenomen...
Waardoor Virginie zoo opgeruimd was, begreep hij niet goed...... Maar daar wou hij zich nu maar niet in verdiepen...... ze wàs 't...... daarmee uit.
Dienzelfden middag ging hij naar Willy toe. Hij kon het niet laten en kuste haar in Mevrouw van Heemstede's tegenwoordigheid. Maar nu het eenige bezwaar was opgeheven, kon de verloving ook voortgang hebben.
Felix had Jacques het kantoor maar laten nemen, ‘omdat het wel goed zou zijn’ en Jacques was zich onmiddellijk voor de in-orde-brenging ervan gaan beijveren.
Willy had vóór Felix' declaratie dikwijls aan hem en aan Mevrouw von Mayerhofen gedacht. Maar daarna waren alle onedele gepeinzen weggeneveld en voelde zij zich stoorloos gelukkig in het de-liefde-voor-haar-weten van den man, dien zij aanbad......
- Je ziet d'r nou wel wàt beter uit...... maar toch nog lang niet, zooals 'k had gehoopt......
- Dat komt allemaal...... Als 'k nou maar
| |
| |
an de heele wereld toonen mag, dat je m'n meisje ben...... En als 'k je zoo dikwijls bij me hebben kan, als 'k zelf maar wil......
Het was de 21e September en Maandag. Als nu onmiddellijk de kaarten werden besteld, dan konden ze dezen Zondag nog receptie houden, zei Felix voortvarend.
- Vindt u 't goed, Mama?
Mevrouw van Heemstede lachte er om. Ze vond dezen ijver wel heel vermakelijk, maar ook het overtuigend bewijs, hòe Felix van Willy hield.
Ze waren gekomen, de kaarten en met jongensachtigen trots bekeek Felix hun beider vereenigde namen. Dit maakte het wáár, hun geluk......
Ze zaten in Willy's kamer; hij voor haar bureautje, zij aan een klein tafeltje bij hem; ze maakten een lijst van de rechthebbenden op een communicatie en schreven de adressen op de couverten.
- Moet d'r ook niet een naar Weerdesteyn?
- Naar Bernard? Nee, die zal 'k wel 'n briefje schrijven, zei Felix. Hij had even geaarzeld, maar vond 't zoo 't beste...... Ten eerste was 't niet heel hartelijk, een kaart zonder meer...... en ten tweede kon Bernard Virginie dan voorbereiden...... Ze zou misschien schrikken...
| |
| |
ze zou......
- En je oue vlam, Thera? Moet die d'r geen hebben?
- Welja, natuurlijk, die... Maar ìk was háar vlam, weet je dat wel?
- Hoe durf je dat te beweren......
- Waar is ze nou?
- Naar Parijs of ergens anders...... naar 't buitenland...... In elk geval niet in den Haag...
- Had je gedacht, dat we nog zooveel kennissen hadden?
- Nee, 't is verbazend......
Felix stond op en wandelde de kamer eens door. Hij vond die heel aardig, juist 't milieutje, waarin Willy paste. Die bloemstukken daar in oblongformaat waren werkelijk heel goed...... vooral de irissen...... En ze had zoo'n aardig maniertje om de leelijke hebbedingetjes zóó te plaatsen, dat ze 'n repoussoir voor de mooie vormden......
Hij nam haar den penhouder af, legde zijn hand onder haar kin en hief haar hoofd tot hem op. Soms zag ze iets in zijn oogen, dat aan zijn vroegeren overmoed herinnerde, maar dat nu veel scherper was; het deed haar onaangenaam aan en gaf haar een lichten angst.
Hij zoende haar met zijn warme lippen en wou, dat ze hem terugzoenen zou. Maar ze
| |
| |
stond op:
- Nee, Fé, daar hebben we nou heusch geen tijd voor, hoor......
Hij sloeg zijn arm om haar middel, toen trok hij haar mee naar het canapétje en op zijn knieën.
- Als je nou los kan komen, dan schenk 'k ze je, je zoenen......
Maar ze probeerde 't niet. Ze wist wel, dat hij toch eindigen zou, met zijn zin te krijgen...
Ze kuste hem op haar nog schuchtere manier, die hem prikkelend-bekoorde en zelf meer liefkoozingen deed geven, dan haar kalme natuur verlangde.
- Nou is 't genoeg...... Toe Fé, laat je me los......
Voor hem was 't nooit genoeg. De aanraking van haar lenige, jonge lijf gaf hem een steeds-genotvoller sensatie...... Ze was zoo virginaal-beschroomd voor zijn hartstochtelijkheid...... ze was zoo echt-onschuldig en rein, dat de kus van haar mond hem trillend naar meer deed verlangen......
- Zeg Wim, zei hij plagend, om haar verlegen te maken, zeg me 's, ben je bang voor me, als 'k je zoen?
- Dat toon 'k toch allerminst, zei ze dapper.
- Dus nièt? Kom jij me dan 's zoenen, zoo- | |
| |
als ik 't jou doe...... 'k Zal stil blijven zitten en je niet beetpakken, heusch niet......
- Nee, zei ze met een gloeiende kleur, wees toch niet zoo flauw, Felix......
- Ik wacht, zei hij, terwijl hij passief zitten bleef, kom je nou haast?
- Nee, zei ze, terwijl van haar hevig hartebonzen de tranen haar in de oogen schoten.
- Durf je niet? vroeg hij driftig wordend. Je ben dus tòch bang voor me? Jij houdt niet van me, zooals ik van jou......
- Felix, riep ze verwijtend en keek hem aan, waardoor hij zag, dat ze schreide.
Maar 't trof hem niet.
- Kom dan, als 't nièt zoo is......
Ze stond op en naderde hem, maar met zooveel angst in oogen en houding, dat hij wrevelig riep:
- Nee, zóó dank 'k d'r voor...... Wat mankeert je toch, om te gaan huilen, als 'k 'n aardigheid hebben wil......
Toen kon ze zich niet meer bedwingen en snikte hardop; hij ging naar haar toe en vroeg onvriendelijk:
- Nou, wat heb je?
- Niets, zei ze, zich omkeerend.
- Kom, Willy, zei hij, wees nou niet zóó...... Wat heb 'k je gedaan, dat je huilt en me niet
| |
| |
eens antwoorden wil......
- Ach, 't is niets, zei ze doorsnikkend. Alleen 'k had 't me heel anders voorgesteld, 'n engagement...... 't Is toch wel wat meer, dan wat jij d'r van maakt...... of 't 'n spelletje is, met altijd stoeien en zoenen......
- Dan had je mìj niet moeten nemen, zei hij geërgerd en ondanks zichzelven wreed, ik ben nou eenmaal zoo......
- Nee, dat ben je niet, of vroeger was je zoo niet tenminste...... zoo heb 'k je nooit gekend......
- Nonsens...... Wat dacht je dan: dat 'k 't zou làten je te zoenen, als 't me wordt gepermitteerd?...... Maar 'k zeg je nog 's...... als jij dat niet van me verdragen kan, dan hou je niet zooveel van mij, als ik......
- O, zeker, zeker wel, riep ze met vuur. Maar ànders...... misschien veel inniger, Felix......
Hij streelde haar over 't haar.
- 'n Echt kindje ben je nog...... o, o, wat 'n echt kind ben je nog...... Hij kuste haar zacht op 't voorhoofd. Mag dàt dan, meisjelief? mag 't dan zóó?
Ze glimlachte hem toe en knikte.
Het was ontvangdag. Om twee uur was Felix al op de Prinsessegracht en ging de suite bin- | |
| |
nen, die feestelijk was getooid met een overvloed van bloemen en groen. Hij liep de kamers en de serre door en genoot van de bloemen-weelde en den zoeten geur. Hij bekeek de kaartjes, die tusschen de bloemen waren gestoken en glimlachte op het zien van enkele namen. Het waren bijna àl hun goede kennissen, die hen in bloem-vorm gehuldigd hadden.
Willy kwam binnen in een toiletje van witte zijde, blozend van gezondheid en geluk. Hij had haar bemerkt, maar bleef staan, dat hij de verrassing hebben zou opeens haar arm om zijn hals te voelen.
Het gebeurde zoo; ze had haar bouquet neergelegd en was zacht naar hem toegeloopen.
Hij keerde zich om en kuste haar lachend.
- 'k Had je wel gehoord, zei hij.
- Hè...... en 'k kwam nog wel zóó stil naar je toe......
Hij hield haar in zijn armen.
- Je ziet d'r goed uit, Wimpje-mijn.
- Vin je, vroeg ze verheugd. O, Felix, wat 'n beeldige bouquet van jou...... eenig......
- Dat moest ook, zei hij.
Ze liep gearmd met hem rond en wees hem op wat hij al had gezien, maar dat hij nu opnieuw aan 't bewonderen ging......
- Een ding is toch jammer, zei hij, haar han- | |
| |
den en gezicht nog eens met zoenen bedekkend, omdat er nu ieder oogenblik een bezoeker binnen kon komen.
- Wat dan?
- Dat 't niet onze bruilofts-receptie is......
- Die zal toch ook wel 's plaats hebben, zei ze met een hooge kleur en allerliefst verlegen.
Mevrouw van Heemstede trad de kamer in. Felix kuste haar, toen ze hem met een vriendelijken groet de hand reikte.
Toen kwamen Mevrouw van Weert met Tilly en van der Laet als eerste gelukwenschenden.
Van der Laet had in November willen trouwen, maar Tilly had gezegd op Wim en Felix te willen wachten tot het voorjaar of eerder...... als Willy wou.
Op de canapé zat het nieuw-verloofde paar dicht naast elkaar, nu er verder nog niemand kwam en Felix kuste haar telkens, tot Tilly zei, dat Felix het nu laten moest, want dat Wim er anders véél te rood uit zou zien......
De salons stroomden vol. De belangstellenden wisselden elkander af in woelige, bonte groepen. Ze dankten glimlachend en buigend voor de felicitaties en Felix' rechte gestalte verhoogde zich nog, als hij de bewonderende blikken zag, die men reeds van verre wierp op het mooie paar...
De receptie duurde lang. Voortdurend was er
| |
| |
een va et vient van bezoekers, die zich om de verloofden verdrongen.
Felix werd moe en duizelig, maar zoolang Willy niet klaagde, wou hij er niets van zeggen en hield zich zoo goed hij kon.
Maar toen de laatste bezoeker verdwenen was, zonk hij uitgeput op de canapé en wreef zijn vochtig voorhoofd met zijn zakdoek af. Willy zag hem aan.
- Ik ben ook zoo moe, zei ze zacht, willen we in de serre gaan uitrusten tot 't diner? Ze zullen 't ons niet kwalijk nemen......
Ze liepen de kamers door en Felix zette zich in een lage rieten stoel, bij een der open deuren, omdat de bloemen-geur hem benauwde.
- Nou moeten we stil blijven zitten...... niet praten...... zei ze, doe je oogen maar toe......
Hij deed het en bijna onmiddellijk vervaagde alles om hem heen en sluimerde hij even.
Zij lag te luisteren naar het verwijderd gepraat, het moede hoofdje achterover geleund en de oogen gesloten.
In de voor-salon zat Mevrouw van Heemstede met de gasten, die te dineeren waren gevraagd: Mevrouw van Weert, Tilly, van der Laet, Jacques, van Marnix en eenige familieleden, zoodat ze met hun twaalven zouden zijn.
Na een halfuurtje was het tijd en kwam Tilly
| |
| |
hen waarschuwen, zooals ze had beloofd.
Felix stond dadelijk op.
- O, wat ben 'k heerlijk uitgerust, zei hij. Jij ook niet, kind?
- Ja......
- Zoo moe als 'k straks was, zoo frisch ben 'k nou weer...... dat was 'n goeie raad......
Aan de met lichtgele rozen en witte anjelieren - Willy's lievelingsbloemen - versierde tafel namen de gasten plaats. Felix was opgewonden-luidruchtig; hij moèst op de een of andere wijze zijn blijheid uiten. Hij electriseerde de aanzittenden en onophoudelijk weerklonken helder gelach en schertsende woorden. Hij genoot van alles, wat hij zag: van het kristal- en zilver-glinsteren, van de weeke teerheid der bloemen, van het goud-getintel der champagne in zijn glas......
In zijn intieme vreugde van zich sterk en gelukkig te voelen, zag hij soms Willy aan, dat haar het bloed naar het voorhoofd steeg. Ze ontweek zijn vlammende oogen, maar hij greep haar hand of stootte haar aan, zoodat ze weer al het onrustige, angstige over zich voelde komen, dat zijn dichte nabijheid haar soms veroorzaken kon. Haar zich-onmerkbaar-terugtrekken prikkelde hem nog meer; hij sprak haar halfluide toe...... wat ze niet durfde beantwoorden; hij nam haar hand in de zijne...... die ze niet terugtrekken
| |
| |
wou, om hem niet boos te maken. Maar ze voelde zich zenuwachtig en gejaagd en vreesde, dat iemand zijn gedrag opmerken zou......
Hij dronk veel. Hij had dorst en de champagne leschte die en wekte hem heerlijk op. Willy durfde er niets van te zeggen...... hij zou toch niet naar haar luisteren. Maar telkens, als hij den knecht weer wenkte, om hem nog eens in te schenken, keek zij angstiger naar zijn opgezet gelaat en zijn schitterende oogen.
Maar niemand scheen iets te bemerken. Men werd àl vroolijker; de toon werd àl levendiger en niemand vond Felix' houding vreemd.
Verbeeld 'k 't me dan maar, dacht Willy, dat hij zoo uitgelaten is en dat hij veel te veel drinkt...... Of is dat soms iets heel gewoons? Toch zag ze met spanning het eind van het diner tegemoet, omdat zij dan een oogenblik alleen zou zijn en hij den tijd zou hebben weer tot zichzelf te komen.
Het duurde lang...... Willy dacht eindeloos. Het dessert sleepte zich voort; tenminste voor haar, want om zich heen zag zij niets dan geanimeerde gezichten en hoorde zij druk gepraat... Waarom amuseerde zìj zich dan niet? Zij...... juist zij...... voor wie deze dag een der gelukkigste uit haar leven moest zijn.......
Maar zulke liefde-bewijzen als Felix haar gaf,
| |
| |
verschrikten en beangstigden haar. Ze kon zoo een machtige passie nog niet begrijpen...... Voor hàar was liefde zoo iets teeders en stils......
- Waarom zeg je niet 's wat? vroeg hij en sloot zijn heete vingers vast om haar pols.
Ze zocht naar een uitvlucht.
- Zie me 's an...... waarom zie je me niet an?
Ze vestigde haar oogen op hem, maar sloeg ze dadelijk weer neer voor het felle branden en de wilde uitdrukking der zijne.
- Wat ben je toch laf, zei hij, zeer snel sprekend, wat ben je weer ontzettend laf... en dat vandaag... En dadelijk, hardop, vertelde hij een grap, waarom de heele tafel het uitschaterde.
Het sein tot opstaan werd gegeven en dankbaar-verruimd ging Willy met de andere dames terug naar de koele salons, terwijl de heeren nog achterbleven. En rustiger nu door de stilte en kalmte hier, verweet zij zich haar weinige toeschietelijkheid... en hield zij zich voor, dat hij op een dag als deze wel opgewonden zijn mòest...... en vroeg ze zich af, of ze het prettiger had gevonden, wanneer hij anders was geweest?...... Ze wist wel van niet......
Veel spoediger dan gewoonlijk traden de heeren weer binnen. Felix ging dadelijk naar Willy toe, zette zich schuin op een stoel naast haar en zei half-lachend, half-bevelend, zoo zacht, dat zij
| |
| |
alleen het hooren kon:
- Nou ga je zoometeen even met me mee naar de tuin, om me, heel alleen, excuus te vragen voor je stugheid van straks......
- Ik vraag je excuus, Felix, zei ze vleiend, hem liefkoozend aanziende met haar zachte oogen.
- Dat 's niet genoeg...... Je moet me toonen, dat je d'r spijt van heb...... Waarom dee je toch zoo?
- Ach, 'k weet niet...... 'k Was bang, dat iemand 't zou zien......
- Dat kan je begrijpen...... wie is indiscreet genoeg om te letten op 'n verloofd paar......
Van der Laet en Tilly liepen door de kamers heen, met het kennelijk doel den tuin in te gaan.
- Nou gaan wij ook, zei hij. Nou vindt niemand 't vreemd, als je dat alweer denkt......
- Ach toe, laten we hier maar blijven......
Felix stond op en zei luid, met een glimlach:
- Wij gaan ook sterren tellen...... 't Zal nou heerlijk zijn buiten......
Hij keerde zich half om en stak zijn hand uit naar Willy, die niet meer durfde te weigeren en langzaam naast hem voortliep.
In den tuin ontmoetten ze een paar maal Tilly en van der Laet, die ook gearmd de paden langs liepen en die hun vroolijke woorden toeriepen in
| |
| |
't voorbijgaan.
Maar toen Felix zag, dat ze vlak bij het huis op de bank waren gaan zitten, om rustig van de heerlijke lucht te genieten, trok hij Willy, ofschoon ze weerstreefde, mee naar het oude priëeltje.
Daar legde hij haar armen om zijn hals en sloot haar vast tegen zich aan.
- Hèb je nou spijt...... hèb je nou spijt, fluisterde hij met zijn gezicht tegen het hare. Zeg dan 's, hoeveel je van me houdt......
- Ach, Fé......
- Kom, zeg......
Maar toen ze niet antwoordde, drukte hij haar met alle kracht tegen zich aan en zoende haar woest op haar gelaat. Haar armen lieten hem los, zij wendde en keerde haar hoofd in zijn omhelzing, maar hij klemde haar al heviger en kuste haar al hartstochtelijker Hij dwong haar tot zitten; hij zette zijn knie naast haar op de bank en in een vaste omarming drukte hij zwaar zijn bovenlijf op het hare. Hij zoende haar met wilde zoenen, zijn gretige, gloeiende oogen vlak in de hare......
Zij trachtte zich los te wringen.
- Verdomde pruderie, zei hij, met een vreemde, hijgende stem, wat hoef je weg te gaan...... blijf toch hier...... Je wordt immers m'n
| |
| |
vrouw......
Hij woelde met zijn hand de krulletjes van haar voorhoofd weg, streek haar over 't gelaat en liet tastend zijn handen over haar armen en schouders gaan...... Maar met een krachtige beweging rukte zij zich los en zonder verder een woord, liep ze snel den donkeren tuin door, de verlichte kamers weer in, om zich te dwìngen opgeruimd te zijn en kalm......
Hij stond een oogenblik verbijsterd. Toen volgde hij haar langzaam, zich onophoudelijk met zijn zakdoek langs zijn gloeiend voorhoofd strijkend.
Men was aan het afscheidnemen. Mevrouw van Weert vroeg, of het rijtuig hem ook thuis zou brengen, maar hij zei:
- Dank u, ik loop met Jaap......
Willy hoorde het koel-onverschillig aan, dat hij tegelijk met de anderen zou vertrekken. 't Was haar bijna een verlichting, dat zij hem niet meer behoefde te zien en zijn ruwe liefkoozingen te dulden......
Hij groette allen op zijn gewonen, lossen toon en drukte het allerlaatst Willy vluchtig de hand.
- Tot morgen, zei ze.
Hij gaf daar geen antwoord op.
- Wat was jij dol an tafel, zei Jacques, toen ze samen het stille Voorhout afliepen.
| |
| |
- 'k Ben nou nog dol...... 'k had wel trek nog ergens naar toe te gaan......
- Ach, jij altijd...... Ga jij maar kalmpjes naar je nest...... dat je nou je moeheid niet voelt, dat 's overspanning van je......
- Mogelijk...... Die belet me dan zeker ook, om nou bedaard te zijn...... 'k Heb ook wel 'n beetje te veel gedronken, maar 't smaakte me......
- Ja, dat zag 'k...... maar jij kan d'r anders wel tegen......
- O, nou ook wel...... Had jij wel gedacht, zei hij zonder overgang, dat Willy zoo preutsch was?
- Nee, is ze dat?
- O, op de ergerlijkste manier...... Ze krijgt gewoon rillingen, als 'k d'r 'n zoen wil geven......
- Dat 's van de nieuwigheid...... Je moet d'r maar niet forceeren...... dan komt 't later vanzelf......
- Denk je?
- Vast.
- Laten we niet te vlug loopen...... anders zijn we zoo gauw thuis......
- Nou, dat 's zoo erg niet.
- Ach nee, maar 'k voel, dat 'k toch niet slapen kan......
- Je windt je ook altijd zoo op. Kan jij dan nooit 's iets bedaard opnemen?
| |
| |
- Zooiets niet......
- Nou, dan wordt 't tijd, dat je 't leert......
Het Noordeinde was stil, maar voor het Paleis stond een file van rijtuigen. De lantaarns schakelden hun lichtjes aaneen tot een schrale illuminatie.
- Willen we doorloopen tot aan de Laan van Meerdervoort? En dan de van de Spieghelstraat terug?
- Goed, als je dat zoo graag wil......
Ze liepen nu zwijgend naast elkaar. In de koele avond-lucht was Felix' hevig-verhit hoofd tot bleekheid toe verkalmd.
- Je gaat nou toch naar binnen? vroeg Jacques bij de deur, toen Felix even aarzelde.
- Ja, zei hij. 'k Ben nou toch ook veel beter.
- 'k Zou je raden niet op te blijven, maar werkelijk te gaan slapen, zei Jacques, dan kalmeer je vanzelf......
Felix kleedde zich zoo snel mogelijk uit, om geen tijd tot denken te hebben. Toen strekte hij zich tusschen de lakens uit en nam zich voor roerloos te blijven liggen, om zich niet onnoodig te verhitten. De gedachten begonnen weer in chaotische dwarreling door zijn hoofd te woelen, maar hij kon ze niet volgen en dus pijnigden ze hem niet herhaaldelijk met eenzelfde beeld. Hij drukte zijn pijnlijk achterhoofd in de koele
| |
| |
kussens en gaf zich willoos aan zijn ongeregeld peinzen over. Hij sliep spoedig in, maar midden in den nacht werd hij plotseling klaar wakker en kon zijn rust niet meer vinden.
Hij was zoo helder, dat hij er over dacht maar weer op te staan. Maar hij bleef doen-loos liggen en toen kwamen ze weer, de warme, de sterk-gekleurde phantasieën en bestormden hem......
Hij sloot zijn armen om de ijle lucht, om de aandoening te hebben, alsof hij Willy's lichaam voelde...... hij opende zijn oogen wijd om het zachte glanzen van de hare te zien...... hij hief zijn hoofd op, om het aan haar mond te reiken...
Wat had hij het graag, dat ze, worstelend, om zich te bevrijden, zich zoo hevig bewoog in zijn armen...... Hij raadde dan haar hartebonzen en de gloeiïng van haar bloed...... hij hoorde haar adem hijgend-snel gaan en zag de donkere blos in haar wangen rijzen......
Zij gaf hem de heerlijkste, de hevigste sensatie, die hij nog ooit ondervonden had...... Ze weerde hem af...... ze weigerde zijn passie-uitingen...... dat deed hem àl meer en àl feller begeeren......
't Was ondanks hemzelf, dat hij zoo bruusk was geweest...... Hij zou het haar morgen zeggen...... En ook hoè erg ze hem door haar tegentand prikkelde......
| |
| |
Dat vrouwen zoo iets toch nooit begrijpen konden...... Zouden ze nòoit 's zoo krachtig en hartstochtelijk voelen als 'n man...... En zou 't wáár zijn, dat soms z'n passie haar àngstig maakte? Of was 't maar aanstellerij? Hij zou dat wel 's zuiver willen weten...... Was vrouwen-kuischheid iets aangeborens of iets gemaakts.... Was de liefde-behoefte dan minder sterk in 'n vrouw...... of was 't liefde-besef in haar minder ontwikkeld?...... Vroeg 'n màn ergens naar als ie waarachtig hield van 'n vrouw?...... Maar zij...... Waarom moest 'n man haar altijd overtuigen, haar opheffen uit d'r modder-van-vooroordeelen, haar door zìjn liefde ook liefde doen geven? Was 'n man dan ontvankelijker voor liefde...... was ie dan gevoeliger, edelmoediger en eerder bereid zich te geven?......
Ach wat...... Enfin.
Hij hield van tegenstreven toch nog meer dan van 't juist-tegenover-gestelde daarvan......
Dat was toch zeker wel 't bewijs van zijn volkomen normaal-zijn: dat z'n bloed weer zoo werkte en woelde...... 'n Heele tijd had ie d'r niets geen last van gehad...... van Brussel af niet meer...... Maar nou kon ie d'r toch wel zeker van zijn, dat ie al z'n krachten had teruggekregen...... Nou, 't werd ook tijd......
't Speet 'm toch, dat ie zoo idioot-veel gedron- | |
| |
ken had...... dat kloppen en razen in z'n hoofd was bliksems onaangenaam...... Morgenochtend zou ie maar 'n fiksche houtsnip nemen......
Tegen den morgen viel hij weer in een onrustigen slaap, waaruit hij met een schrik ontwaakte. Zijn hoofd klopte en gloeide als vuur... Hij zou maar niet opstaan straks...... 'n beetje uitvieren, dat kon geen kwaad...... O, o, wat moest ie zoo'n enkele drukke dag toch zuur bekoopen......
Hij sluimerde in en ontwaakte, toen er hard op de deur werd getikt.
Meneer, 'n telegram...... wil u even af-teekenen alsjeblief......
Met bonzend hart van den plotselingen schrik liep hij werktuigelijk naar de deur, waaromheen de meid haar hand stak met het telegram, het biljet en een potlood.
Zonder te weten, wat hij deed, zette hij zijn naam en gaf haar het papiertje terug. Maar toen leunde hij duizelig tegen den muur, een poos lang niet in staat het couvert los te scheuren.
Hij zocht naar een stoel, viel er op neer en trok aan het papier tot het open was.
Kom onmiddellijk. Virginie wil je zien.
Bernard.
Felix begreep het niet. Hij las nog eens en
| |
| |
nog eens, maar de zin drong niet tot hem door. Het telegram viel hem uit zijn handen en tusschen zijn beenen door op den grond; hij bleef roerloos voor zich uit zitten staren......
Jacques schoof de porte-brisée open.
- Wat was d'r met dat......
Mechanisch bukte Felix zich; hij raapte het papier op en gaf het aan Jacques.
- Virginie wil je zien...... Wat beteekent dat? Waarom zit jij daar als 'n beeld der bedroefdheid?
- Ze is ziek...... zei Felix met een angstig voorgevoel. Anders zou ie toch niet telegrafeeren......
- Ben je...... Ze wil je zeker persoonlijk gelukwenschen.
- Je weet zelf wel, dat 't dat niet kan zijn...
Felix huiverde onder den druk van zijn doodelijken angst voor Bernard, die hij nu op eens weer als een obsessie op zijn lichaam voelde rusten......
- Hou je kalm...... Ga nou maar niet lamenteeren vóór je weet, wat d'r is. 'k Begrijp, dat je gaan wil...... Ga jij nou zoolang weer naar je bed, of ga je ankleeën, dan zal ik de treinen 's nazien......
Felix beproefde het, zich aan te kleeden, maar zonder dat hij 't wist, ging hij weer zitten en
| |
| |
verviel in gepeins.
Zoo vond hem, terugkomend, Jacques.
- Ben je nou nog niet verder...... Wat zie je weer wit...... Weet je wat, 'k ga met je mee.
- Nee, zei Felix, met zijn oogen knippend en nog angstiger bij het denkbeeld, dat Jacques getuige zou zijn van wat hij daar ondervond, 'k kan best alleen......
- Nou, wees dan ook wat flinker...... Over 'n klein uur gaat d'r 'n trein, die moet je nemen, dunkt me.
- Ja.
- Kan 'k ook wat voor je doen? 't Is wel lam, dat je nou juist uitmoet, nou je nog niet frisch ben van gisteren...... Je komt vandaag toch terug?
- Ja.
- Waarom doe je zoo sufferig? Je ben zeker weer bang, dat 't minstens op afloopen gaat......
Felix rilde.
- Spot daar niet mee......
- Dat doe 'k niet...... Maar omdat die zotte broer van haar je maar dadelijk durft ontbieden, hoef jij je nog niet van alles in je hoofd te halen......
- Als 't niet noodig was, zou ie me zóó niet geroepen hebben......
- Nou, 't kàn ook wel dat ze ziek is......
| |
| |
Maar d'r zijn zooveel menschen ziek...... Heb je dan waarachtig toch 'n zwak voor 't kind?
- Ja, 'k hou van d'r...... maar vooral heb 'k...... medelijden......
Een half uur later liep Jacques met Felix naar het Anna Paulowna-plein voor de omnibus naar de Staatsspoor; hij had hem willen brengen.
Toen Felix in een coupé zat en de trein gereed was tot vertrek, stak Jacques zijn hand door het portier-raampje en zei:
- Nou kalm zijn, hoor......
- Ja, zei Felix.
- 't Zal wel weer blijken, dat 't de moeite niet waard is geweest...... Wees nou 'n beetje kraniger, je ziet d'r zoo troosteloos uit...... Nou, 't beste.
De trein kwam in beweging.
- Bonjour......
Felix had een coupé alleen. Hij verroerde zich niet, hij zat maar stil in zijn hoek te denken, stom en geslagen door een vreeselijke angst. Hij had niet eens de kracht zich er tegen te verzetten en zich te doen gelooven, dat 't verdoemelijke lafheid was daar zoo aan toe te geven......
In een toestand, die veel had van slaap, reisde hij tot Utrecht door. Daar stapte hij langzaam, met een kil-verstijvend gevoel, van de tree en
| |
| |
liet zijn zwervende oogen over het perron gaan, of hij Bernard ook zag. Een livrei-knecht kwam naar hem toe en zei hem, dat het rijtuig op hem wachtte.
Bernard had dus wel begrepen, dat hij dadelijk komen zou......
Hij stapte in, te ellendig over dit onverwachte, dat iets ernstigs scheen te voorspellen, om iets omtrent Virginie te durven vragen. De paarden draafden over den weg. Hij had een misselijk gevoel en trachtte dat door slikken weg te krijgen, maar het bleef. Zijn handen waren ijskoud en in een hevigen angst, die, opkruipend in zijn keel, zijn lippen verstijfde en zijn mond droog deed worden, zag hij, hoe ze reeds bijna Weerdesteyn genaderd waren......
Met afschuw bemerkte hij, dat het kiezel voor het huis met run was bedekt. Hij stapte uit het rijtuig; de huisknecht opende reeds de zware deur en ging hem voor naar Bernard's studeerkamer.
Niemand was daar, maar na een oogenblik kwam een pleegzuster binnen.
- Is u meneer van Weert...... gaat u dan maar dadelijk mee naar de patiente...... ze heeft aldoor om u geroepen...... 't Zou bijna te laat zijn geweest......
- Is 't zoo erg? vroeg hij met een stem zon- | |
| |
der klank.
- Ja, 't is heel erg...... Maar, zei ze met een blik op Felix' doodswit gelaat en zijn tastend-naar-een-steun-zoeken, u is misschien moe van de reis? Rust u dan even...... en wilt u soms wat gebruiken?...... De patiente zou te veel ontstellen, als u zóó binnenkwam...... U is zeker erg van 't telegram geschrikt?......
Ja, knikte Felix. Hij had een gevoel, of hij flauw zou vallen en toch wist hij, zich nog een paar oogenblikken goed te moeten houden......
Hij zat te leunen in Bernard's schrijf-stoel en legde zijn hand tegen zijn voorhoofd en oogen.
De pleegzuster had medelijden met hem.
- 'k Zal even 'n glas wijn voor u halen, zei ze.
Toen ze het hem bracht, dronk Felix het leeg in één teug. Als dat hem niet hielp......
- U moet d'r op voorbereid zijn, dat de freule erg verminderd is...... ik zeg 't u maar vooruit.
Felix zag haar aan met zijn angstige oogen.
- Wat heeft ze?......
- Weet u dat niet? Ze heeft twee- of driemaal 'n bloedspuwing gehad en nou......
O, good......
Hij stond op en volgde haar naar Virginie's kamer met een duizelig, wee gevoel over zich en
| |
| |
verstond nog flauw de vermaning:
- Zal u u goed houen, meneer......
Toen hij binnenkwam, stond Bernard uit het raam te zien; hij keerde zich even om en ging toen onmiddellijk, zonder woord of groet zijn eigen kamer in.
Maar Felix merkte het nauwelijks; hij hield zijn blik op Virginie gericht, die met een blijde uitdrukking in haar verlangende oogen naar hem lag te staren.
Hij boog zich over haar heen.
- M'n lieveling...... Het was hem niet mogelijk iets anders te zeggen dan dat......
Er begon een glimlach om haar mond te komen. Ze bewoog enkel haar lippen, toen ze sprak, maar hij verstond ieder woord:
- Ik wist wel...... dat 't niet waar was, Fé...... Hoe konden ze me zeggen...... dat je 'n ander......
Hij boog zich nog dieper en kuste haar teere lippen.
Haar glimlach werd zichtbaarder. Ze sloot moe de oogen en greep met haar tengere, doorschijnende vingers zijn hand, die ze vast bleef houden.
- Blijf nog even......
Hij zat voor 't bed, waarop hij met de ellebogen steunde en hield in zijn handen haar kleine
| |
| |
rechter, die hij herhaaldelijk aan zijn lippen bracht. Met een felle, knagende pijn in zijn hoofd en brandende oogen staarde hij denkloos op haar stervend gelaat, dat door haar ziekte tot bovenaardsche schoonheid was verpuurd...... Hij zat daar...... zat daar......
Door een zacht aanraken van zijn schouder vroeg de verpleegster zijn aandacht.
- Ze slaapt nou...... fluisterde ze. Zou u dus nou maar niet weggaan, meneer?
Hij gehoorzaamde. Hij legde haar hand teeder neer en stond op, zonder weer naar haar om te zien.
Hij weifelde een oogenblik, waarheen hij zou gaan, toen zag hij, dat Bernard in de deur van zijn kamer stond en hem wenkte met een gebiedende beweging van het hoofd.
Hij ging naar hem toe: hij durfde niet anders......
Vlak bij, greep Bernard hem bij den schouder en sleurde hem zijn kamer in, waarvan hij snel en geruischloos de deur weer sloot.
Hij bleef hem vasthouden; toen bracht hij zijn donker, vertrokken gezicht bij dat van Felix en beet hem woord voor woord in het gelaat:
- Dat is...... jouw werk...... ellendeling....
Felix wankelde, hij moest zich aan het deur- | |
| |
gordijn vasthouden, om niet te vallen. Een moment vlamde voor zijn oogen een helder licht......
- Dat 'k jòu nog vertrouwd heb, zei Bernard met saamgeklemde tanden, bedrieger...... schoft...... Hij stompte hem tweemaal ruw in de borst.
Felix kneep zijn handen tot vuisten samen. Met wilde oogen en witte lippen, trillend van het hoofd tot de voeten, riep hij heesch:
- Hoè durf je me te noemen?......
- Schoft, zei Bernard verachtend, die de gastvrijheid schendt......
Met een schor geluid vloog Felix op hem aan. Met opgeheven vuisten sloeg hij wild op hem los. Maar Bernard greep hem sterk bij de polsen, hij trok hem dicht naar zich toe:
- Als jij nog één woord durft uit te brengen, laat 'k je als 'n hond m'n deur uit-trappen... Daar ligt Virginie te sterven...... door jou...... door joù...... Ze heeft me alles gezegd...... van dien nacht met jou...... en hoe je d'r je liefde heb bekend...... In die zekerheid kon ze leven...... toen je weg was gegaan...... En dan dat... Bernard haalde voortdurend diep adem om te kunnen spreken. En dan dàt...... O, god, dat 'k je niet met m'n eigen handen dood mag slaan...... Bah...... je ben niet waard je voor je kop te schieten......
| |
| |
Met waanzinnige oogen en weggetrokken lippen, waartusschen de opeen geklemde tanden zichtbaar waren, bleef Felix roerloos in zijn greep. Bernard behoefde niet voort te gaan, want Felix verstond hem niet meer......
Toen Bernard hem losliet, sloeg Felix zwaar tegen den grond. Maar zonder daarop te letten, ging Bernard de ziekenkamer in.
Het was een poos daarna, dat Felix de oogen opende. Hij was alleen in het donker vertrek. Waarom hij hier neerlag op den grond, begreep hij niet...... Wat er gebeurd was, wist hij niet...... maar 't was iets noodlottigs, iets ergs, waarvoor hij vluchten moest...... Wat had hij gedaan...... wat...... had...... hij...... dan...... toch...... gedaan......
Hij kroop naar een stoel en steunde zich daartegen bij 't opstaan. Zijn hals was stijf, zijn armen waren stijf...... maar een vaag gerucht in de nabije kamer deed hem vliegen naar de deur en in de gang verdwijnen. Hij haakte de voordeur los en sloop er door, zonder haar weer te sluiten...... Hij liep snel, hijgende door het park, zonder op- of achter zich te durven zien en toen hij het hek door was, leunde hij uitgeput tegen een boom, met het besef, dat hij niet verder kòn......
Maar de vrees, dat men hem missen en achter- | |
| |
volgen zou, deed hem werktuigelijk weer verder gaan. Van afstand tot afstand steunde hij zich aan de boomen en slingerde daartusschen met ongelijke passen over den weg.
Toen er menschen aankwamen, kwam er een onrust in hem op, dat ze iets vreemds aan hem zouden zien en bleef hij staan, alsof hij wachtte op een tram. En toen drong 't tot hem door, dat hij dat wel doen kon: wachten op een tram...... Dat ging immers...... veel...... veel...... gauwer...... een tram......
De tram kwam wonderlijk vlug en hij stapte er op. Hij had geen bewustzijn, om binnen te gaan zitten en bleef voorop staan, hij zwaaide, zich aan de ijzers vasthoudend, met alle bochten mee. Hij haalde een gulden uit zijn vestzak en gaf dien aan den conducteur, met een beweging, dat hij geen geld terug-behoefde.
De man zag hem eens aan, hij hield hem voor een dronken student.
In 't stil moeten staan, zonder zich veel te kunnen bewegen, overviel Felix een nog woedender angst, dan hij ooit kende. De snelheid van de tram scheen hem niets bij zijn eigene...... waarom had hij niet geloopen...... geloopen...... dan was hij er nu al geweest...... En telkens nam hij zich voor, van de tram te springen, maar hij liet het, omdat hij het niet durfde.
| |
| |
Hij boog herhaaldelijk zijn hoofd op zij van de tram, en zag achter zich op den weg, maar hij bespeurde daar niets, wat zijn onrust rechtvaardigen kon.
Aan het station sprong hij af en liep naar het perron, handelend in een instinctmatige zucht naar zelfbehoud, met een werktuigelijk doen van alles, wat noodig was.
De trein naar den Haag, waarvoor het toevallig de tijd was, werd reeds afgeluid. Een conducteur liep naar hem toe.
- Moet u nog mee, meneer? Haag? En haastig een portier weer-ontsluitend, duwde hij hem in een coupé.
Dof staarde Felix uit het raampje. Al sneller en sneller verdwenen de lage landen...... de huisjes...... de telegraaf-palen...... Hij was den Haag nu al lang voorbij...... Waar zou hij toch terecht komen?.... Als 't maar ver weg was.... héél ver......
Hij verloor zijn bewustzijn.
In den Haag herkende hem de conducteur, die reeds weer bezig was de portieren te sluiten. Hij schudde hem bij den arm:
- Meneer, meneer...... Sliep u?...... U moet d'r hier uit, meneer......
Felix vloog met een schrik overeind en liet zich door den man er uit helpen.
| |
| |
- Dank je wel...... zei hij toonloos, met een onnoozelen lach.
Hij zwaaide naar de wachtkamer toe en zat daar lang in een donkeren hoek. Maar hier zouden ze hem zonder twijfel gauw gevonden hebben...... Hij moest voort......
Hij liep de vestibule door en stond nu buiten vreemd om zich heen te staren. Waar was hij toch...... waar was hij toch......
Hij sloeg op goed geluk een straat in; hij dwaalde voort en voort, zonder zich te kunnen oriënteeren, schuw-uitwijkend voor wat hij tegenkwam...... Het werd donkerder; de huizen werden verlicht, de lantaarns vertoonden achter elkaar een rij van geheimzinnige vlammen...... Zoo liep hij over duistere grachten, waar hij zich dicht langs de huizen drong, om het zwart, spookachtig water niet te zien...... door nauwe achterstraten, waar hij nieuwsgierig bekeken werd, maar die hij insloeg, terug-gebeefd voor het hel-schijnende winkel-licht der drukkere buurten...... Hij liep als in een droom...... werktuigelijk, omdat hij wist, dat hij moest...... maar zonder kracht, zonder wil......
De vermoeienis duwde hem neer, tot ineenzinkens toe, maar de vrees zweepte hem weer op. Hij schoof voort langs de huizen, zich klein-makend, zich samen-krimpend... en sidderde, als hem
| |
| |
een woord werd nageschreeuwd...... Eens stond hij stil: hij zag daar Bernard's gelaat...... En met een angst, waartegen hij zich inwendig gillend verweerde, stortte hij zich in een open pakhuis-deur.
Hij leunde tegen den muur, hijgend als een vervolgde, met flikkerende oogen, van vrees voor wat nu komen zou......
Uit het achterste donker trad een man naar voor.
- Hei kerel, wat mot jij hier...... Wil je wel 's gauw maken, dat je d'r uitkomt, zeg......
Felix drong zich weg, toen de man hem naderde.
- Nou, bedaar, 'k zal je niks doen...... Hei, Toon, Toon, riep hij, d'r is 'n bezopen vent hier binnen-geloopen......
- Ja, baas.
Nieuwsgierig kwam de knecht aangedraafd.
- Ziek...... bracht Felix er met moeite uit.
- Jawel, zoo noemen jullie dat......
- Waar ben 'k......
- Op de Visschersdijk bij de Noordwal...... Maar hier most je toch zeker niet wezen?
De knecht stond te grinnek-lachen van de pret.
- Naar huis...... naar huis...... stamelde Felix geluidloos.
- Wou je naar je huis?...... Wil jij 'm d'r
| |
| |
brengen, Toon? Jij houdt wel van 'n vrachie... Maar dit zal me 'n baantje wezen......
- Ik wil wel, zei de knecht.
- Waar woon je?...... Versta je me niet? Waar je woont, vraag 'k.
- Amalia...... nee...... Ama...... Prinsesse...... nee...... Prins Hendrik...... Prins Hendrik......
- Prins Hendrikstraat? Die weet je wel, Toon......
- Jawel...... Kom, vort dan maar. De forsche knecht trok Felix' arm stevig door den zijne en zeulde hem de straat op.
- Gaat 't? vroeg de baas, die hen na bleef kijken.
- Als ie maar 'n beetje meegeeft...... Vooruit, loopen, meneer......
In hoop op een goede fooi gaf de man hem een flinken steun. Hij sleepte hem voort over de steenen, half schuin loopend en Felix tegen zijn heup aantrekkend. Hij praatte en vroeg hem allerlei dingen, waarop Felix niet antwoordde of met onverstaanbare klanken.
- Wat is 't nommer? Weet je 't nommer niet? Nou, afijn, als we d'r maar eerst bennen, zal 't je wel weer te binnen schieten...... Jongen, jongen, wat wor je zwaar, meneer...... Kan je niet 's an m'n andere kant kommen... zoo...
| |
| |
Zoo gingen ze moeilijk de nacht-straten door, totdat ze den Prinsessewal hadden bereikt.
- Nou 's effen rusten, zei de man, terwijl hij Felix naar een bank trok. Nee, wees maar niet bang, 'k hou je vast......
Alles doezelde weg om Felix heen; zijn hoofd zonk zwaar op zijn borst.
- Heelemaal dragen kan 'k je niet, meneer, 'n beetje moet je meedoen...... je kan best......
Maar het laatste eind moest hij hem werkelijk bijna dragen en de man verwenschte 't, dat hij er niet aan had gedacht om een rijtuig te halen...... Maar 't wàs nou niet gebeurd, en hem zóó in den steek laten wou hij niet.
In de Barentzstraat, toen ze den hoek van de Prins Hendrikstraat omsloegen, kwam Felix weer een beetje tot bewustzijn. Hij noemde opeens het nummer.
De man zette Felix daar tegen den muur en wischte zijn bepareld voorhoofd af, met zuchten van blij-zijn-dat-hij-er-was.
- Moet 'k bellen, meneer? Of heb je 'n sleutel...... Hij zocht in de zak van Felix' demi en vond dien daarin. Hij ontsloot de deur en stak den sleutel weer in Felix' zak.
- Kan d'r nou niks op overschieten, meneer? Meneer......
Felix tastte in zijn vestzak en gaf den man
| |
| |
een rijksdaalder, zonder te weten, wat het geweest was.
- Dank u wel, meneer...... Dank u wel, meneer...... Kan u nou wel alleen, meneer? Kan u nou wel...... Ik zal de deur wel toetrekken, meneer......
Felix stond in de vestibule, zich vasthoudend aan de spijlen der tocht-deur en de oogen sluitend voor het scherpe licht van den gekleurd-glazen gang-lantaarn.
Hier was alles als altijd...... de roode looper lag door de witte gang... ...de hang-klok tikte kalm, monotoon...... en voor hem dwars-lijnde de trap zich naar boven......
Hij moest naar zijn kamer...... daar was het koel en stil...... en in het donker kon hij zich verbergen......
Hij trok zich aan de beide leuningen omhoog. Toen bonsde hij de deur van zijn slaapkamer open en sloeg haar dicht...... een oogenblik met snel-slaand hart onbeweeglijk luisterend, of iemand hem had gehoord...... Toen schoof hij zich, tastend, door de kamer en liet zich neervallen in het diepe donker achter zijn ledikant.
Jacques had hem gehoord en deed de deuren open.
- Ben je weer thuis? Waar ben je? Ben je hier?
| |
| |
Felix bleef, met hoorbare ademhaling, roerloos in zijn houding.
Jacques, niet-begrijpend, ging zijn schrijflamp halen en lichtte de kamer in. Toen zag hij achter het bed Felix op de knieën liggen, zich steunend met de eene hand op den grond en de andere voor de oogen geslagen.
- Wat doe je daar?
Felix liet zijn hand vallen en nu zag Jacques zijn starre oogen, waaruit een felle, hevige ontzetting sprak.
- Jezus! Wat is er...... wat is er......
- Weg...... licht...... ademde hij. Toen viel hij voorover neer.
Jacques zette de lamp neer en bevend van ontsteltenis, trok hij Felix, die nu geheel bewusteloos was, naar zich toe.
Hij tilde hem op 't bed en trachtte hem te ontkleeden. Hij lichtte zijn armen op en trok hem de overjas uit, zijn jas, zijn vest, zijn broek, zijn schoenen...... Hij maakte zijn das en boordje los en deed zijn manchetten uit...... Toen legde hij zijn hoofd op de kussens en dekte hem met het laken toe.
Hij stond hem lang met een onrustig medelijden te beschouwen. Wat zou er voorgevallen zijn?...... Wat had die verdomde Bernard met 'm uitgevoerd?...... Misschien was Virginie wel
| |
| |
dood...... Wat was de oorzaak d'rvan, dat wèer de ziekte uitgebroken was...... Ach, in de laatste tijd was ie eigenlijk nooit goed geweest......
Hij legde zacht zijn hand op Felix hoofd, hij voelde het kloppen en gloeien...... Er moest hier gehandeld worden.
Hij ging naar de voorkamer en belde de juffrouw boven. Hij zei, dat meneer van Weert heel ziek was thuisgekomen en of er dadelijk een naar den dokter kon gaan.
Ze beloofde het en vroeg of ze mogelijk ook helpen kon.
- Voor 't oogenblik niet......
Hij zette de lamp uit Felix' oogen op het serre-tafeltje en ging voor zijn bed zitten.
Felix verroerde zich met onmerkbare, schokkende beweginkjes...... zenuw-trekkingen liepen over zijn gezicht...... Hij werd onrustiger...... hij trok met zijn hoofd...... verlegde het en drukte het achterover in de kussens......
Jacques nam een handdoek, maakte die nat met het ijskoude water uit de kraan en legde hem dubbel-gevouwen op Felix' hoofd. Felix trok zich snel even terug, maar bewoog zich verder niet meer......
De dokter kwam spoedig: hij was toevallig thuis geweest.
- Wat is d'r met hèm gebeurd?
| |
| |
- Ik weet 't niet, dokter...... Hij kwam zóó thuis, 'n uur geleden ongeveer...... Hij wist nergens van...... 'k Heb 'm maar in bed gelegd en z'n hoofd koel gehouen.
- Goed.
De dokter boog zich over Felix heen. Hij betastte zijn hoofd, luisterde naar zijn hartslag en onderzocht hem nauwkeurig.
Felix werd weer onrustig. In het schijnsel van de lamp, die Jacques omhoog hield, zag men zijn gloeiend-rood gelaat en zijn stugge, droge lippen.
In spanning wachtte Jacques, wat de dokter zeggen zou.
Hij wenkte hem naar de voorkamer mee.
- 't Is heel erg, zei hij. 'k Geloof, dat 't hersen-ontsteking is...... Natuurlijk kan ie best weer beter worden, vervolgde hij, ziend hoe Jacques' gelaat veranderde, daar is noù nog niets van te zeggen...... Maar we moeten maatregelen nemen. 'k Zal je zoometeen 'n verpleger sturen... Want d'r moet bij 'm gewaakt worden vannacht......
- Dat zal ìk doen......
- Je zou 't misschien niet alleen afkunnen... Want ie zal wel wild worden en gaan ijlen, als de koorts erger wordt...... In elk geval is 't beter, dat je hulp heb, en zoo'n man weet precies wat d'r gedaan moet worden......
| |
| |
- En z'n Mama?......
- Ja, z'n familie...... 't Was eigenlijk wel noodig, dat ze 't wisten...... Ze zijn in Scheveningen, hè...... ja, dat is 't 'm...... in Scheveningen...... En 't is nou al over tienen...... Laten we dan maar tot morgen wachten. 't Zou voor hùn zijn...... maar voor hem is rust veel beter, dan al die herrie om 'm heen...... Bonsoir, morgen vroeg kom 'k weer terug... Kalm wezen, hoor... 't Is best mogelijk, dat 't weer in orde komt...... De recepten zal 'k zelf wel meenemen en even ijs bestellen......
Jacques riep de juffrouw, om de kamer beter in orde te maken. Geruischloos droegen ze de hinderende meubels weg en plaatsten voor den verpleger Felix' divan in de slaapkamer. De juffrouw haalde kussens en dekens en handdoeken en alles, wat zij dacht, dat verder noodig zou zijn.
Met een meewarigen blik zag zij telkens naar Felix om en luisterde schrikkend naar zijn afgebroken woorden en heftiger uitroepen soms.
De verpleger kwam; het was een bedaarde, fatsoenlijke man met een glad-geschoren gelaat. Stil ging hij zich dadelijk voorbereiden op zijn taak.
De poeiers, de ijszak en het ijs waren gekomen. De verpleger vulde den ijszak en legde dien op
| |
| |
Felix' hoofd, hem telkens verschuivend en weer ververschend, als het ijs gesmolten bleek.
Hij mengde een poeder in melk en goot dien Felix in, hem bevelend te slikken. En Jacques bewonderde zijn kalme doen, zijn rustig-blijven bij Felix verward geroep en zijn gekreun...... en voelde zich verlicht, dat hij niet langer alleen de verantwoordelijkheid droeg.
Hij had zich in de serre op Felix' rieten stoel gelegd; daar lag hij te luisteren naar Felix' onsamenhangend gepraat en de bedarende stem van den verpleger......
Daar lag hij na te denken over hem en zijn lot...... Was niet alle geluk en elk genieten hem aangeboden geweest...... Had hij zich niet altijd omringd gezien van voorspoed en vreugde...... En moest dit nu het einde zijn?......
De onrust werd hem te sterk; hij ging weer naar binnen en zag den verpleger voor het bed staan, waarin Felix zich opgericht had en schreeuwende klanken uitstiet. Zijn oogen stonden wild, hij sloeg met zijn handen woest om zich heen.
- Nou is ie weg...... Die slag was raak...... zei hij met wreed-lachenden mond, ha, wat 'n oogen...... en zij wat 'n oogen...... Dank u wel, meneer...... kan u alleen, meneer...... O, wat 'n vent...... Hij is bezopen...... nee, hij is ziek,
| |
| |
meneer...... Jezus, daar heb je 'm......
De verpleger drukte hem kalm weer neer en hield zijn handen vast. Toen trok hij de kussens glad en legde nieuw ijs op zijn hoofd.
Felix maakte een zacht geluid, alsof hij huilde en prevelde half-luide woorden, tot Jacques zijn geklaag verstond:
- Toutou...... ma mignonne...... mon p'tit trésor...... où es tu, m'amour...... Viens près de moi, ma chérie......
En lang ging dat voort met zijn zwakke, treurige stem:
- Toutou...... où es tu, mon p'tit trésor......
Eerst tegen den morgen werd hij rustiger en scheen te slapen. De verpleger raadde Jacques nog wat naar bed te gaan, hij zou hem dadelijk waarschuwen, als er iets was......
Jacques deed het, maar hij kon niet slapen; de gedachten woelden pijnlijk door zijn hoofd. Hij zou Bernard een ruwen brief schrijven en hem daarin om opheldering vragen...... En de brief vormde zich in zijn verbeelding...... hij was reeds af...... en toch vond hij telkens nog krasser woorden en dingen, die er nog in moesten staan......
Den volgenden morgen zond hij vroeg een voorbereidend briefje naar villa Norine met de vraag, of men heel spoedig komen zou.
| |
| |
Felix scheen erger te zijn. Hij wentelde zich om en om, kreunend, met vliegenden adem. Met zijn heete handen trok hij de lakens weg en woelde de kussens om. En toen de verpleger hem iets in wilde geven, sloeg hij hem het glas uit de hand. De trekkingen met zijn hoofd waren heviger en nu en dan doorliep hem een rilling of kreeg hij een schok, die hem een moment weer stil-liggen deed... Hij praatte aldoor, maar zoo hijgend en snel, dat men het niet begreep, soms afgebroken door een door-merg-en-been-dringenden kreet om hulp of een vloek......
De dokter kwam en zei voort te gaan met de medicijnen en beantwoordde Jacques' angstige vragen met een veel-zeggende schouderophaling.
Om tien uur hield het rijtuig met Mevrouw van Weert en Tilly stil voor de deur. Ontsteld kwamen ze boven, waar Jacques haar in de voorkamer zooveel hij mocht van de waarheid zei. Uit Mevrouw van Weert's gelaat week alle kleur en Tilly schreide......
En binnenkomend zagen ze hoè erg het was. Felix herkende haar geen van beiden; hij riep en klaagde weer om Toutou......
Dien ganschen langen, verloomend-treurigen dag zaten zij om hem heen in de donker-gemaakte kamer en trachtten zijn wenschen te raden en te voorkomen...... Ze spraken niet...... ze ver- | |
| |
meden het elkander aan te zien: ze durfden hun droevig voorgevoel elkaar niet openbaren......
Toen 's middags de dokter kwam, veroorloofde hij hen alleen maar beurtelings bij hem te gaan, omdat elk geluid, zelfs het zwakste hem hinderlijk moest zijn......
Ze raadpleegden den dokter, of Willy bericht moest hebben. Hij vond het noodig, dat ze zijn ziekte wist, maar verbood haar te komen, voordat hij zijn toestemming zou gegeven hebben.
Na vieren kwam van der Laet. Hij mocht niet in de ziekenkamer komen en troostte op zijn kalme, liefkoozende wijze de schreiende Tilly, die hem bevend vertelde, hoe ziek Felix was......
Felix had een moment van schijnbare helderheid: hij herkende Jacques.
- Ken jij Otto van Arkel nog...... Ken jij Otto van Arkel nog? Zóó ben ik ook, zeggen ze...... Ik liep gisteren dronken over straat en nou ben 'k ook weer dronken...... Haha, ziek noemen jullie dat...... Maak m'n hoofd beter, Jaap......
Hij viel weer neer en greep steunend naar zijn hoofd.
- Qu'as-tu, mon coeur, fluisterde hij, es tu malade? Où est ta main, ma Toutou...... où sont tes baisers?......
- Om wie roept hij toch zoo, vroeg zacht
| |
| |
Mevrouw van Weert.
- Hij ijlt, zei Jacques, naar een uitvlucht zoekend, hij bedoelt d'r niemand mee......
- Le sais-tu, Toutou?...... Mes bras sont ouverts...... ma poitrine brûle de désir...... Viens, viens, bien-aimée...... Je veux ton corps sur le mien...... ta bouche sur la mienne...... ta bouche, fraîche comm' une fleur...... Je t'adore, ma chérie, je t'aime......
De koorts kwam op; zijn teere visioenen werden door wanhoops-beelden weggeschoven.
- Zie je dat? gilde hij, de trein gaat weg... en Bernard is daar...... Bernard...... schreeuwde hij woester. De Dom op...... daar komt ie niet...... O, jezus, ik val......
Ditzelfde herhaalde zich steeds: de achtervolging op den Dom en de afstorting over het hek. De verpleger achtte het noodig en gaf hem op eigen initiatief een inspuiting met morphine.
Hij zweeg, alsof hij van uitputting sprakeloos was. Maar na een moment van rust wentelde hij zich driftiger om in bed en greep voortdurender naar zijn hoofd......
's Avonds kwam de dokter nog eens terug en vond den toestand gelijk. Hij zeide aan Mevrouw van Weert naar huis te gaan. De vele menschen benauwden den patient. Den volgenden morgen kon ze weer heel vroeg komen; hij wenschte nu
| |
| |
absolute rust, als het kon......
- U blijft toch zeker in de stad?
- Ja, dokter...... vandaag is 't huis in orde gemaakt......
- Heel best dan...... Dan zou 'k zoo aanstonds maar gaan......
- Ach, nee dokter, 'k blijf hier...... 'k Kàn heusch niet gaan...... Ach zeg toch niet, dat ik mòet......
- Als 't noodig was, zou 'k immers verplicht zijn u te zeggen, dat u blijven moest...... Maar geloof me nou, dat 't beter is...... En hij daar gaat ook naar z'n bed...... 'n Zieke voelt al de onrust, die men om 'm heeft en als u wist hoe irritant dat is...... vooral in zijn geval......
Men zou 't verlangen van den dokter volgen. Hij gaf den verpleger zijn verdere instructies en vertrok.
Mevrouw van Weert ging naar Felix toe en kuste hem.
- Dag, m'n lieve jongen...... beterschap...... beterschap, hoor......
- Beterschap, Fé, fluisterde ook Tilly, hem zoenend.
Hij verstond het niet......
Het was elf uur. De verpleger zeide, dat Jacques nu wel naar bed kon gaan, omdat de patient zoo rustig was. Als 't later noodig bleek,
| |
| |
zou hij hem gaarne roepen......
Jacques wierp zich gekleed op zijn bed, om dadelijk bij de hand te kunnen zijn. Hij was zeer moe en sliep, zoodra hij zijn hoofd had neergelegd.
Maar midden in den nacht ontwaakte hij door een verward rumoer en geloofde, dat er om hulp werd geschreeuwd. Onmiddellijk helder wakker snelde hij de ziekenkamer in en zag Felix hoogrood en schreeuwend worstelen met den verpleger, die telkens omkeek, of hij nog niet kwam.
- Laat je me los...... laat je me los......
Daar zag hij weer dat dwalend-schuwe in Felix' oogen, waarvan hij, toen hij 't den eersten keer had opgemerkt, zoo hevig was geschrikt...
Jacques bevrijdde den verpleger van Felix' handen en sloeg, achter hem staande, de armen om zijn lijf, zoo trok hij hem zachtjes weg...... Hij bleef hem vasthouden, terwijl de verpleger zijn kussens recht legde en den ijszak vernieuwde.
Hij zonk weg in een diepe bezwijming; de verpleger luisterde naar zijn ademhaling en voelde zijn pols.
- Wat wordt ie zwak...... zei hij, hij wordt àl maar zwakker...... 'k voel z'n pols haast niet meer...... Heb u ook soms champagne in huis of tokayer of oue port?
| |
| |
Jacques, ontroerd door zijn zeggen, haalde de port. En de verpleger goot behoedzaam met kleine lepeltjes den drank tusschen zijn lippen.
Hij schudde 't hoofd.
- Hij is zoo zwak...... zoo zwak...... Als ie 't nog maar haalt......
Jacques vloog op:
- Ik ga naar de dokter......
Maar op het portaal hoorde hij Felix' plotseling-hevig gesteun en angst-bevangen vloog hij terug in de kamer.
Felix hijgde, hij schoof de deken van zich af en klemde zich vast aan het bed om een steun. De verpleger nam hem bij de armen, om hem te verleggen, maar met van radeloozen angst bliksemende oogen richtte Felix zijn hoofd op en beet hem in zijn hand. Zoo hevig en scherp klemde hij zijn tanden in het vleesch, dat het bloed er uitsprong en de verpleger een kreet uitstiet:
- Meneer!
Jacques vatte Felix aan en trachtte hem terug te trekken. Maar Felix rukte zich los en zóó snel, dat zij het niet konden beletten, bonsde hij krachtig zijn hoofd achterover tegen den ijzeren zij-bedrand aan, waar het oogenblikkelijk-roerloos liggen bleef.
| |
| |
- God, schreeuwde Jacques.
De verpleger maakte zijn handen los; hij nam den ijszak en schoof Felix' hemd op zij, om dien op zijn hart te leggen. Hij voelde met zijn hand naar het kloppen en schudde het hoofd.
- Wat...... wat? vroeg Jacques ademloos.
- 'k Geloof, dat 't gedaan is......
Jacques viel neer op den stoel voor het bed.
- Nee...... nee...... hij kijkt me an...... hij haalt nog adem...... zie maar...... hij kijkt me an......
De verpleger nam zijn slappe hand en toonde die aan Jacques.
- Hij wordt al koud......
Jacques nam Felix' hoofd liefkoozend in zijn handen en streelde hem over 't haar:
- Fik...... Fik...... zei hij zacht, ach, arme jongen......
Hij zag naar den verpleger om, die bij de tafel zijn wond met carbolwater bette en dien verbond.
- Is 't...... van dat......
- Nee, zei de verpleger met een blik op 't bed, dat zou 'k niet denken... 'k Heb u immers straks al gezegd, dat 't niet lang meer duren kon...... Dit is, denk k, 'n zenuw-beweging geweest......
Jacques kon het niet uithouden bij Felix'
| |
| |
reeds-verstijvend lijf. Hij ging naar zijn eigen kamertje en zette zich op zijn bed... En terwijl het heet onder zijn oogleden brandde van opkomende tranen, dacht hij er over, hoe hij morgen Mevrouw van Weert toch voor-bereiden zou......
einde.
|
|