| |
| |
| |
III.
Het was de 28e December, Felix' verjaardag. Hij vond daar niet veel bizonders in, maar wist, dat er door zijn Mama en Tilly wat van gemaakt zou worden. Hij lachte om 't kleine-jongensachtige idée van gefeliciteerd te worden met een zoen en cadeautjes te krijgen...... Hij zou voor de mop 's 'n soupertje geven an de lui, maar niet nou, maar niet hier...... Mama zou 't graag genoeg voor 'm over hebben, maar ie bedankte d'r lekker voor, 't hier te doen...... Wat kon je nou hier voor lol hebben? Hij wou d'r weer 's 'n echt-leuke pan van maken...... Waarachtig, hij verlangde d'r weer 's naar...... Hier op z'n kamers durfde ie niet eens te schreeuwen of 's vrij-uit te lachen, uit angst, dat 't Mama voor de bedienden choqueeren zou...... Nou, 't zou gauw gedaan zijn, hoor...... Maar 't
| |
| |
begon 'm ook gloeiend de keel uit te hangen...... Hij moest 't nou ook maar 's gauw gaan zeggen, de tijd liep aan...... Januari...... Waar zei Jaap ook weer, dat ie zoo iets geschikts had gezien? In de Sweelinckstraat? wel wat ver af...... enfin, moest zelf toch ook nog 's zien...... O, wat had die Thera toch 'n oogen...... Eigenlijk stom, dat ie niet had doorgezet, nou ie toch wist, hoe ze was...... Of nee, 't was beter van niet...... Hij vond z'n doen toch al vrij gemeen en ungentlemanlike...... Van der Laet scheen wel aardigheid in Tieltje te hebben...... 't was ook 'n aardig ding... En Jaap ging waarachtig de weg op van Lou Rodenburgh..... Nou, hij moest 't weten...... Maar als hij zoo'n lekker Marietje had, zou ie zich nog wel 's bezinnen, eer ie an 'n ander dacht, die 'm nog wel onder 't juk brengen zou...... 't Was zijn zaak niet, maar hij vond 't anders 'n stomme zet......
Nou naar beneden...... Wel vervelend zoo bezanikt te worden, maar ie moest d'r toch doorheen...... Mama zou d'r niks verwonderd over zijn, 't misschien wel verwachten zelfs, dat ie als 'n klein kindje bij d'r kwam met vergiffenis-vragen en beloften van beterschap, zooals dat in zijn jeugd mode was, op die dagen...... Mama zag 'm an voor zooiets als Tilly, 'n klein joggie, dat terugkomt na kostschool-tijd......
| |
| |
Hij ging in de voorkamer, waar, wat de post bracht, elken morgen voor hem werd neergelegd. Een groot, wit couvert trok zijn aandacht tusschen de andere papieren, hij nam het in de hand en haalde de kaart er uit.
Het was Thera's verlovings-annonce.
- Goddank, zei hij hardop en dacht er bij: Nou ben 'k met eere van d'r af...... Maar plotseling daarna vond hij, dat die van Beylstein toch vrij wat fatsoenlijker handelde dan hij zelf...... die moest in Thera's oogen wel 'n man van eer schijnen, terwijl hij...... Nou, d'r was toch niks meer an te doen...... maar niet meer aan denken ......Hoe zou ze 'm dat zoo gauw hebben gelapt? Toch wel kranig van d'r...... Nou, die bezat doorzettingsvermogen......
Kijk 's, waarachtig z'n eigen adres d'r op...... Zou ze 't misschien expres vandaag hebben gestuurd, aan hem persoonlijk?...... O, god, dat was best mogelijk, dat lag wel in d'r aard...... Ze kon 't van Tilly gehoord hebben, of van 'n ander......
Zondag receptie...... Zou ie d'r naar toe gaan, om d'r 't land op te jagen? En eigenlijk wou ie die malle kwibus, die d'r zoo lekker was ingevlogen, ook wel 's zien...... Maar nee hoor, hij dee 't niet...... Zóó unfair wou ie toch niet zijn...... dat ventje kwam ie nog wel 's tegen met haar......
| |
| |
Hij ging naar beneden, de ontbijtkamer in. Ja wel, bloemen, had ie 't niet gedacht? En daar stonden ze allebei op en kwamen 'm tegemoet en......
- Jawel, zei Felix, dank u wel, Ma, dank je, Til...... Heel aardig Mama, die sigarenkast...... en dat rookstel ook......
Na het ontbijt, toen Mevrouw van Weert even de kamer uitgegaan was, zei Tilly:
- 'n Nieuwtje, Felix...... Ze hield de kaart omhoog...... raad 's van wie?......
- Van Thera met van Beylstein? vroeg hij effen.
- Ja...... maar hoe wéét je dat? Hoe is 't mogelijk, dat jij 't heb gemerkt en ìk niet......
- Ja...... hoe dat kan......
Tilly stond tegenover hem en leunde met beide handen op de tafel.
- Verbeeld je, zei ze, dat 'k nog wel dacht, dat 't je verdriet zou doen...... En eerst wou 'k 'm nog weghouen, de kaart, maar je moest 't toch weten, hé......
- En waarom ook niet? Waarom zou 'k Thera d'r geluk niet gunnen, meisjelief?
- O, hàar wel, natuurlijk, maar hèm niet...... 'k Dacht 't zeker...... En 'k geloof nog wel, dat 't je spijt, al wil je 't niet bekennen...... Je vond d'r heel aardig......
| |
| |
- Je vònd d'r heel aardig? Ik vin d'r nou nog heel aardig......
- Nou, dat doet me plezier...... 'k Ben d'r eigenlijk vreeselijk blij om, weet je...... Want 't was toch niets voor jou...... Maar 'k weet zeker, dat iedereen sprak over jou en haar......
- Dat kan wel...... Maar vin je 't niet juist wat voor Thera, om zoo éclatant voor den dag te komen?
- Ja, dat wel...... Nou, ik vin 't heerlijk, dat 't je niet schelen kan......
Felix glimlachte. 't Was toch wel goed, dat die bevlieging geen ernstige keer had genomen...... Ze had wel 'n leuke manier, om je an te halen, maar enfin, d'r waren wel meer, die dat zoo deden......
Hij zette zich ergens neer met een courant, maar keek daar ongemerkt over heen naar de meid, die de ontbijttafel aan 't opruimen was. Weer neergeslagen oogen natuurlijk en nooit iets anders dan 'n bête lachje, als ie 's 'n aardigheid voor d'r debiteerde...... Kom, hij geloofde niks van d'r pruderie...... Ze zag d'r net naar uit, of ze zich onder d'r eigen soort duchtig weren kon...
Hij was op 't punt iets ondeugends te zeggen, omdat er dan altijd zoo'n mooi rood kleurtje over haar wangen kwam, maar juist trad Mevrouw van Weert weer binnen en zette zich voor haar
| |
| |
schrijftafeltje, om de huishoudboekjes bij te schrijven.
Terwijl Anna daarop stond te wachten, zei Mevrouw tegen haar:
- Meneer is jarig vandaag...... Je mag 'm wel feliciteeren......
Een vuurroode blos kwam haar wangen tinten. Ze boog haar hoofd nog dieper.
- Feliciteeren, Mama? zei Felix, die opstond en naar haar toeging. Ze durft me niet eens an te zien...... Hij legde lachend zijn hand op haar schouder en keerde haar naar zich toe, is 't wel, Anna?
- Maar Felix...... ontsnapte Mevrouw, voor ze 't wist.
Felix liet haar los, stak de handen in de zakken en ging onverschillig uit het raam staan kijken.
Toen hij hoorde, dat de deur zich achter Anna gesloten had, ging hij naar zijn Moeder toe en zei:
- Mag ik u verzoeken, Mama, me in presentie van de dienstboden geen reproches te maken?
- En mag ik jòu dan verzoeken je geen familiariteiten tegenover hun te veroorloven?
- Ik geloof niet, dat u daar erg veel last van hebt, Mama.
- Nee...... Gemerkt heb 'k 't tenminste niet...... Maar nou weet je eens en voor al, dat 'k dat niet duld in mijn huis.
| |
| |
Felix zag zijn Moeder aan, hij glimlachte met lichten spot.
- Hoe komt u daar zoo ineens toe, me de les te lezen?
- 'k Schrikte d'r van, van wat 'k je zooeven zag doen...... Nog eens...... wat je buitenshuis uitvoert, dat kan 'k en dat wil 'k ook niet weten... ik vertrouw, dat je verstand en je eergevoel je wel zullen terughouen van iets werkelijk-slechts...... maar hier in huis duld 'k 't niet...... vooral met 't oog op Tilly......
- Ik geloof, Mama, dat u ìn huis èven goed op m'n eergevoel vertrouwen kan, zei hij koel, hoog.
Hij was beleedigd. Mevrouw had strenger gesproken dan ze bedoeld had...... Maar hij hield er zoo'n hoogmoedig air op na, had hij daar 't recht wel toe?
- Ik kan niet helpen, dat je d'r boos om wordt...... ik ben verplicht 't te zeggen......
- 't Was de moeite niet waard, Mama...... De verlegenheid van 't kind amuseerde me......
- Maar zóó leer je 't d'r niet af...... Enfin, 'k zal d'r niet meer over spreken......
- Dat zou ook tamelijk overbodig zijn...... U moet niet vergeten, dat 'k al zoo lang m'n eigen baas ben geweest......
- Ja, daar denk 'k juist nooit aan......
| |
| |
- 't Zou veel beter zijn, als 'k maar op kamers ging, Mama, zei hij, de gelegenheid te baat nemend, dan erger ik u niet meer met m'n onfatsoenlijkheden en ben voor mezelf ook vrij......
- Ben je dat hier dan niet?
- O, u denkt natuurlijk van wèl...... maar zooals ik 't gewend ben geweest, is 't toch heel anders...... Je komt desnoods niet koffie-drinken of eten...... of je haalt lui over de vloer......
- Dat kan je hier ook......
- Nee, Mama, dat kan 'k hier nièt...... En al zou u d'r ook niks van zeggen, ik zou 't zelf niet willen...... 'k Heb d'r trouwens al lang over gedacht...... maar 'k wou d'r niet zoo direct over spreken......
- Warom niet? Had je dat maar gedaan, jongen, zei Mevrouw bedroefd, dan hadden we d'r tenminste op kunnen rekenen je zoo gauw weer te verliezen......
- Verliezen, Mama?...... Ik blijf hier in de stad......
- Nou ja, laten we 't daar nou maar niet over hebben...... Ik heb d'r geen moment an gedacht, dat je niet hier zou blijven...... daarom overvalt 't me nou zoo...... 't Spijt me ook erg voor Tilly......
Felix greep zijn Moeders hand. Ja, ze nam 't niet best op, dat had hij wel gedacht...... 't Was
| |
| |
'n nare geschichte...... maar hij moest toch doorzetten.
- U is er toch niet verdrietig om, Mama?
- Ach nee, jongen...... ik had 't misschien moeten begrijpen...... maar 'k vond 't zoo heel natuurlijk, zooals 't ging...... Je wil toch niet dadelijk al gaan?
- Eigenlijk wel, met Januari...... Jacques zoekt andere kamers...... 'k kan dan met 'm samen gaan wonen......
Mevrouw van Weert's gezicht stond ernstig. Ze wilde iets zeggen, maar wist niet, hoe ze 't zou inkleeden, dat 't doel trof en toch niet kwetsend klonk......
- Ga 's even zitten, Felix...... We spreken nooit meer samen...... zooals vroeger...... weet je wel, toen je nog op 't gymnasium was...... Toen wachtte 'k 's avonds altijd op je, als je was uitgeweest......
Felix opende de lippen al, om een zucht door te laten, maar hij bedacht zich gelukkig nog en sloot ze weer. Als Mama op zijn gevoel wou werken, kwam ze altijd met die jeugd-herinneringen voor den dag...... Hemel, wat lag die tijd al ver......
- Je ben ineens zooveel ouer geworden...... ineens me ontgroeid...... Maar je blijft toch m'n eigen jongen, niewaar? Felix, 'k ben soms wel 's
| |
| |
bang voor je...... Je doet toch geen slechte dingen?......
- Mama!
Hoe zou ze verder gaan? Hij was boos. Als hij wegliep en niet meer luisteren wou......
- Ik maak me ongerust over je...... ja, werkelijk ongerust...... Vroeger was 'k alles voor je...... nou niets meer...... Ik kan niets doen dan met woorden......
Hij stond op en gaf haar een kus.
- U is toch wel 'n goed Moedertje, zei hij.
Ze nam zijn hand in de hare en zag naar hem op.
- Zal je voorzichtig zijn, Fé?...... Heusch, beloof je 't me?...... Zal je an mij denken, jongen...... toe, zal je dat altijd doen?
Hij vatte 't op als een grapje, hij hield er niet van, zijn gevoel te toonen.
- O, Moeder, u doet net, of 'k nog 'n klein kindje ben, dat kans heeft, alleen in de levenszee te verdrinken......
- O, nee, 'n klein kindje ben je niet...... maar wel nog 'n jongen, 'n echte jongen......
Hij knikte haar nog eens toe met een lachend gezicht en verdween door de deur.
Toen hij weg was, bleef Mevrouw van Weert een poos lang peinzend zitten, het hoofd geleund in de hand.
| |
| |
- O, die Felix...... die jongen...... Ze achtte hem tot niets werkelijk laags in staat, maar roekeloos was hij en onvoorzichtig...... En waarom wou hij weggaan? waarom toch... Hij had toch vrijheid in overvloed...... Maar tegenhouden wou ze hem niet...... Als zijn huis hem ging tegenstaan, zou hij 't immers nog meer ontloopen...... Ze kon hem niet ronduit naar alles vragen, als hij er haar niet uit zichzelf over sprak...... en dat zou hij natuurlijk nooit...... Hij was zoo gauw van knaap tot man volgroeid...... Ze kon hem nu niet meer als een kind onderhouden...... ze moest met hem spreken als vrouw tot man...... En daarvoor had ze geen tact genoeg...... Dat ging haar al heel slecht af, dat voelde ze wel......
Felix was naar zijn kamer gegaan. Ziezoo, dat was d'r uit. Nou maar 's meteen d'r werk van gemaakt en naar Japie gestapt. D'r nou maar geen gras over laten groeien......
Hij trok een ander jasje aan en zijn laarzen. Beneden schoot hij in zijn lange, licht-grijze demi, pikte met zijn stok zijn hoed van de haak en ging de deur uit.
- Meneer is nog niet bij de hand, werd hem door Jacques' hospita geannonceerd.
- Dat 's minder...... Even zal 'k 'm toch wel kunnen spreken......
| |
| |
- Gaat u uw gang dan maar, stond ze hem toe, maar met een de-gevolgen-zijn-niet-voor-mijn-rekening air.
Felix vond zijn weg en ging regelrecht naar de kleine, donkere achterkamer, waar Jacques sliep.
- Hei, Jaap...... slaap je nog? riep Felix. Zeg, kan je me geen antwoord geven?
Een onverstaanbaar gehm was het eenig teeken van leven.
Felix ging naar het ledikant en schudde hem bij den arm.
- Genade, riep hij, wat zie jij d'r verboemeld uit... Wat hebben ze met je gedaan, stumperd?
- Ach, god, steunde Jacques en moeilijk zei hij nog, ach jezus, wat ben 'k razend bekaterd...
- Nou en of je...... Maar jij kan waarachtig ook nèrgens tegen......
- Nergens...... nergens...... je had d'r maar bij moeten zijn...... zei Jacques en lichtte half de zware oogleden op.
- Waar ben je dan wel terecht gekomen?
- Ach god, dat weet 'k niet...... In de een of andere obscuriteit...... 'n Bruiloftspartij...... 'n vriendin van Marietje...... O, hemel, wat 'n herrietroep was 't daar......
- Waarom ging je d'r dan niet tusschen uit?
- Ach, toen 't me verveelde, had 'k 't al lang beet...... Wat ben 'k beroerd...... o, duivel, wat
| |
| |
heb 'k 'n pijn in m'n kop......
- Eigen schuld...... Waarom wil je meedoen, als je d'r toch niet tegen kan......
- Hoe weet je dat nou van te voren...... Maar laat me toch in godsnaam niet zooveel praten......
- Nou, zie dan maar dat je slaapt...... O, jongetje, jij moet nog leeren an de sjouw te gaan...... Vanmiddag kom 'k terug...... 'k Zal je schoone Helena 'n danig katerfrühstück bestellen, dat zal je wel in zoover weer opknappen, dat je me dan te woord kan staan...... Nou 'k ga hoor...... bonjour, Jaap.
Jacques gaf geen antwoord.
Op straat ging Felix de huizen, waar kamers aangekondigd waren langs; de adressen had hij daarvan reeds vroeger opgeteekend.
Hij was nu maar van plan, de kamers, die hem bevielen, te nemen, of er den voorkeur van te vragen...... De volgende week was het al Januari, er moest dus een beetje haast achter gezet worden.
Hij sprong op een omnibus, die hem naar een bedoeld nummer van de Prins Hendrikstraat bracht, maar 't was hem te ver, bij de Waldeck-Pyrmontkade, hij zou de kamers dus maar niet eens gaan zien. Hij liep langzaam weer terug, wachtende op een omnibus, toen bij toevallig in
| |
| |
het gedeelte tusschen Prins Hendrikplein en Barentzstraat een papier zag aangeplakt. 't Was een flink huis en 't zag er van buiten fatsoenlijk uit.
Hij schelde aan; een nette juffrouw deed hem open. Haar vroeg hij, hoeveel kamers er disponibel waren en of hij ze krijgen kon op de eerste verdieping.
- Als u ze 's zien wil, zei 't mensch. Om u de waarheid te zeggen: we zijn hier pas gekomen. U kan dus kiezen, welke u hebben wil, als de kamers in uw smaak vallen.
Felix ging met haar naar boven. De suite was ruim, de serre en het voor- en achterkabinet waren ook niet al te bekrompen. Felix dacht bij zichzelf, dat het ‘we zijn hier pas’ aan de meubileering ten goede was gekomen, want alles zag er frisch en nieuw uit, zonder prullen en platen, waarmee burgermenschen, die kamers verhuren, ze mooi denken te maken.
- Wil meneer de bovenkamers soms ook nog zien?
- Ach nee, dank u, deze bevallen me wel, zei Felix, maar u moest van dat achterkamertje 'n badkamer laten maken...... En heb u ook soms kleine kinderen?
- Nee, meneer...... M'n man en ik, we zijn maar alleen.
| |
| |
- Zoo, dat valt mee...... Ik kan op 't oogenblik nog niet decideeren...... want 'k moet d'r met 'n vriend van me over spreken, die met me samen woont, en ze natuurlijk eerst moet zien......
- Als meneer nòu beslissen kon, zei de juffrouw, die heel graag zoo'n paar chicque heeren zou hebben, als Felix er een was, vooral ook, omdat hij geen aanmerking had gemaakt op den prijs, dien zij vroeg. D'r zijn gisteren 'n heer en dame geweest, die d'r heel veel zin in schenen te hebben......
- En konden die ook niet direct besluiten? vroeg Felix, die dat gewone gezegde wel kende. Als ze weer terugkomen, stuurt u me in elk geval bericht...... denk d'r an, dat ik de voorkeur hou...... Hij gaf haar Jacques' adres.
- Heel best, meneer. En wanneer denkt meneer met die andere meneer te komen kijken?
- Nou, 'k zal nog 's zien...... Morgen denk 'k...... Vandaag niet meer. Ja, 't zal morgen wel zijn...... Hebt u ook nog andere huurders?
- Nog niet, meneer. Maar we hopen d'r wel op......
- 'k Verwacht, dat u dan 'n beetje kieskeurig zal zijn...... Goeie morgen, juffrouw.
's Middags was Felix weer bij Jacques. Op dagen, dat hij niets bizonders te doen, of geen
| |
| |
boeiende lectuur had, liep hij eigenlijk zoo'n beetje met zijn ziel onder den arm.
Jacques hing doodsbleek op de canapé, niet in staat zijn loodzwaar hoofd op te heffen, laat staan om iets uit te voeren.
- Waarom ga jij dan ook naar zulke dingen toe, zei Felix, die er zelf brandend naar verlangde, weer eens flink uit te spatten, dat vin 'k nou niks voor jou......
- Ach, Marietje vroeg 't me zoo dringend... Ze had vrij, moet je weten...... En ze verzekerde me, dat 't o, zoo netjes zou zijn......
- Allemachtig...... Als je jou ziet, hoef je niet te vragen, hoe de rest d'r an toe moet geweest zijn...... Die lagen gisteravond zeker al voor mirakel...... En noemt dat kind dàt netjes? Wat noemt ze dan wel......
- Ach, zei Jacques knorrig, dat wist 't schaap ook niet......
- 'k Begrijp me niet, wààrom of je zooveel innam...... Je ken deksels goed de gevolgen...... Dat had je toch wel kunnen laten......
- Begrijp je dat niet, waarom of 'k dat dee? Nou, dan zal 'k 't je zeggen...... Om in de stemming te komen, vat je 't nou?
- Maar 't lukte je niet?
- Nee, 'k was d'r in en d'r meteen weer uit ook......
| |
| |
- Ja, dat gaat zoo met zwakke vaten...... En hoe is Marietje d'r wel afgekomen?
- Dat weet 'k niet...... Nog beroerder dan ik, ben 'k bang...... 't Laatste, wat 'k me herinner, is, dat ze allemaal in 'n kring als gekken om 't bruidspaar heen vlogen, met 'n vervaarlijk gebrul... Zooiets als 'n benauwde nachtmerrie... Maar misschien was 't niet zoo erg, als 'k 't me nou wel voorstel......
- 't Zal zoo wel geweest zijn...... Weet je nog wel, onze afscheidsfuif, dat we onze glazen stuk smeten en uit de flesschen dronken...... en champagne door de wijn gooiden, om die ook mousseerend te maken?...... En daarna was je nog niet eens zoo lam, als je nou ben......
- Nee, maar 'k ben 't nou ook heelemaal weer afgewend...... of misschien wist 'k toen beter m'n kop bij elkaar te houen...... Maar hier was 'k letterlijk gek...... 'k Wist royaal niet meer, wat 'k dee......
- Dat 's 'n gevaarlijke toestand voor zoo iemand als jij...... Maar nou zonder gekheid... 'k Kwam 's met je praten over onze kamers...... Kan je je even daarbij bepalen?
- Jawel.
- Nou, waar had jij dan goeie gezien?
- In de Papestraat...... daar was 't netjes, maar de kamers waren klein...... En dan in de
| |
| |
Piet Heinstraat, die leken me nogal......
- Nou, ik heb d'r in de Prins Hendrikstraat gezien en die bevielen me...... 'n Groote suite met 'n serre en twee kabinetten......
- Dat 's veel te veel, zeg...... Dat hebben we toch niet noodig......
- Jawel...... één kabinet wordt dan badkamer...... als jij je dan wou vergenoegen met 't andere om d'r te slapen, dan neem ik de achterkamer...... en houen we samen de voorkamer en de serre...... 't Is 120 pop, dan betaal jij 50 en ik 70, omdat 'k de groote kamer hou......
Jacques dacht een poos lang na.
- Nou, dat 's niet zoo kwaad, zei hij.
- Wat me vooral bevalt: 't is 'n heel fatsoenlijk huis...... niet zoo'n gewone ploerterij, begrijp je? En 't mensch ziet d'r wel naar uit, of we wat van d'r gedaan kunnen krijgen......
- En 't meubilair?
- Karig, natuurlijk...... maar dat 's niets... Jij heb wel wat en ik heb wel wat...... Nee, dat zullen we wel opknappen...... Nou wou 'k wel graag, dat je d'r gauw naar toe ging, want 't is nou de 28e, Vrijdag...... dan konden we d'r Maandag of Dinsdag intrekken, vin je niet?
- Ja, morgen zal 'k gaan, 'k beloof je...... En als 'k ze nou ook goed vin, dan neem 'k ze maar, hé?
| |
| |
- Ja...... Of nee, weet je wat, 'k ga met je mee...... dan kunnen we eerst nog 't een en ander bespreken, goed?
- Ja...... O, god ja, je ben jarig vandaag hé...... 'k feliciteer je.
- Dank je. Als we op onze kamers zijn, mag je 't me nog 's dunnetjes overdoen...... Want dan geef 'k 'n soupertje...... meteen 'n inwijdingsfuif......
- Spreek me nou niet van fuiven, rilde Jacques.
- O, hemel, daar dacht 'k niet an...... Nou, 'k ga de Bodega 's opzoeken, want je ben nou niet zóó amusant, dat 'k voor m'n plezier bij je blijven zou......
Aan 't diner zei Tilly:
- Hoe flauw van je, Felix, om niet eens 'n dinertje of zoo iets te willen hebben...... En 't is nog wel 'n kroonjaar......
- Ach, kroonjaar, wat kroonjaar, zei Felix Voor mij zijn alle jaren kroonjaren......
- Wat heb je gedaan? vroeg Mevrouw, 'k heb je de heele dag niet gezien......
- Kamers gezocht, zei Felix kortaf. 't Beviel hem niet, dat hij naar iets werd gevraagd, wat hij niet uit zichzelf vertelde.
- En geslaagd?
| |
| |
- Heel best, in de Prins Hendrikstraat.
- Wat is 't toch raar, dat je zoo ineens weggaat, zei Tilly. Wat moeten we nou an de menschen zeggen?
- Wel, natuurlijk, dat 't nooit 't plan is geweest, dat 'k blijven zou...... Dat begrijpt iedereen.
- Ik toch niet, dacht Mevrouw, maar ze zei niets.
- Blijf je vanavond nou 's thuis? vroeg ze.
- Als u d'r op gesteld ben, zei Felix onwillig. Hij was van plan geweest naar de opera te gaan, om daarna met een paar jongelui oesters te gaan eten in Royal.
- Ja, 'k ben daar bepaald op gesteld...... 't is bijna de laatste avond......
- Nou, 't is goed, 'k zal blijven......
Toevallig kwam 's avonds van der Laet van Rhenen, die Felix spreken wou over de volgende uitvoering. Ze gingen naar de suite, waar Mevrouw van Weert met Tilly zat.
- Op mij moet je niet rekenen, hoor, zei Felix, ik wil me deze keer liever nergens mee bemoeien......
- Kom, dat heb je laatst ook gezegd......
- Maar nou meen 'k 't in ernst.
- Wat komt d'r nou, van der Laet? vroeg Tilly. De meisjes waren allen overeengekomen,
| |
| |
den jongelui toe te staan haar te tutoyeeren, wat veel van de stijfheid wegnam en op den duur toch niet te vermijden was in een zoo huiselijke club.
- We denken over 'n bal...... Alleen 'n bal... maar dan zoo mooi mogelijk...... 'n cotillon d'r bij en zoo......
- Hé ja, 'n cotillon......
- En weer in 't Gebouw? vroeg Felix.
- Ja, dat hebben we nou eenmaal aangenomen...... Die andere zalen in hôtels zijn zoo kolossaal duur...... En we kunnen de foyer wat mooi laten maken...... Wat doet 't d'r ook eigenlijk toe, waar je danst, als de stemming d'r maar is......
- Dat vin 'k ook, zei Tilly. Mij is 't tenminste totaal onverschillig......
- De omgeving bepaalt juist de gezelligheid, zei Felix. Vergelijk daar nou 's de zalen van Royal bij...... die zijn bijna zoo mooi als die van de Doelen en lang zoo duur niet...... of zelfs maar die van 't Hôtel de l'Europe......
- Ja, maar wat heb je d'r an? Nou kan je nog 's wat meer besteden an de decoraties en 't souper......
- Nou, voor mijn part...... 't Is meer voor de invités, dat 'k 't zeg......
- Nou, daarvoor komt 't d'r heelemaal niet op an, vond Tilly, die hòeven toch niet te
| |
| |
komen?......
- Wat zeg je wel van 't nieuwe engagement? vroeg Mevrouw van Weert.
- Ik wist 't al, zei van der Laet, ik wist 't al 'n poosje van de luitenant zelf......
- Nou, 'n poosje...... dacht Felix, drie dagen geleden, dee ze nog niks anders dan wachten op 'n declaratie van mij...... Of, schoot 't plotseling door zijn hersens, had ze toen 't aanzoek van die jongen al beet, en gaf ze 'm nog geen antwoord, om te zien, wat of hij, Felix, zou doen...... Dus die heele tijd had ie geconcurreerd met die groote, verwaande kwast...... Belabberd idée...... Daarom was ze niet zoo toeschietelijk geweest, als ie wel van d'r had verwacht, omdat ze toch nòg 'n slag om de arm had...... Hèm haalde ze an en hield tegelijk de ander aan 't lijntje...... Nou, ie mocht van geluk spreken, dat ie met goed fatsoen van d'r af was...... Ofschoon ie wel wist, dat ie maar 'n hand had uit te steken gehad......
- Wat ben jij pensief, hoorde hij op eens van der Laet's stem, drukt 't gewicht van je jaren je zoo zwaar? Mag 'k je wel gelukwenschen met de vermeerdering daarvan?
- Weet jij 't ook al? zei Felix, zijn aangeboden hand vattende, ja, 't is dan ook 'n verbazend merkwaardig feit......
Van der Laet zag Tilly's mandoline liggen, die
| |
| |
ze bij de piano gestemd had.
- Speelt u? vroeg hij.
- Ach nee, ik ken d'r niets van. 't Is zoo maar voor de aardigheid...... 'k Heb 'm eens gebruikt voor 'n bal masqué, toen 'k de muziek voorstelde......
Van der Laet nam de mandoline, waaraan van het handvat tallooze smalle, gekleurde linten afhingen.
Hij tokkelde een melodie.
- Wacht 's, zei Felix, 'k haal even m'n banjo, dan spelen we samen.
Een oogenblik later kwam hij terug; hij zette zich op de piano-tabouret, sloeg het eene been over het andere en zei:
- Koman dan maar. L'horrible duo.
- Wat zal 't zijn?
- Die barcarole van Ludwig, zei Tilly
- Eén...... twee...... drie. Silence absolue, nous sommes dans le Chat noir......
De verdere dagen gingen snel om voor Felix. Hij maakte alles in orde, wat hij mee wilde nemen en liet het successievelijk naar de Prins Hendrikstraat brengen. Jacques deed hetzelfde, totdat zich eindelijk alles in hun nieuwe woning bevond.
Op een middag kwamen Mevrouw van
| |
| |
Weert en Tilly kijken, hoe ze het daar hadden. Ze waren juist bezig in hun vest het een en ander te ordenen, toen het coupétje stilhield voor de deur. Ze schoten haastig hun jassen aan en namen met veel gratie de honneurs in de ontredderde kamers waar.
- Wat zal 't vreemd zijn, dat je niet meer bij ons ben, zei Tilly.
- Ach kom, dat went...... Hoe ging dat dan vroeger wel?
- Maar je gaat toch mee, als 'k uitga? Of moet 'k m'n cavalier al zoo gauw weer missen......
- En je heb d'r nou nog wel twee......
- Dus 'k zou d'r nog bij winnen......
Toen de dames weg waren, begonnen ze weer met ijver aan hun werk, want Jacques had nergens meer hekel aan dan aan kamers, die niet op orde waren. Zijn voortmaken spoorde ook Felix aan tot meerdere vlijt.
Voor een opknappertje gingen ze dineeren bij Riche en terugkomende, acheveerden ze de kamer-inrichting.
Felix hing zijn slaapkamer vol met alles wat hij in zijn studententijd verzameld had en waaraan dus aangename gedachten verbonden waren. Gewaagde Gil Blas-illustraties van Carl Hap of Testevuide, Chineesche waaiers, mooie affiches van Willette, Forain, die voor het ‘Avenue
| |
| |
Theatre’ van Aubrey Beardsley en een nadruk van Greefenhagen's ‘Pall Mall Budget’, een stuk gobelin, een witte pruik, driekante steek en staatsie-degen van een maskerade, photo's naar Bisson en Andreotti en een snoer van champagnekurken. Dan had hij nog allerlei dingen van alle mogelijke plaatsen meegenomen: een aankondiging van de ‘Courses de Boitsfort’ uit een tram, een ‘N'oubliez rien’ uit een Brusselsch badhuis, een ‘Vermouth’ van een fancy-fair en een ‘Lanciers’ van een bal.
- Je maakt me van de voorkamer niet zoo'n uitdragerij, hoor, zei Jacques.
- Kalmeer je, kalmeer je...... 't Zou wàt echt zijn, als 'k 't dee......
- Maar je laat 't...... In zoo'n agitante omgeving kan 'k niet werken......
- Beware...... dan zit jouw ernst ook niet diep, als je zoo gauw wordt afgeleid......
- Nee, laten we die nou 's netjes houen...... Dat je d'r iemand op velen kan......
- O, die van mij bijvoorbeeld is zeker niet geschikt voor Marietje......
- Allicht.
- Als de juffrouw ons maar niet de deur uit bonjourt, als jij met die ongeoorloofdheden begint......
- Zeg 's vriend, zei Jacques, van de boeken- | |
| |
kist, die hij bezig was uit te pakken, met een schuin oog naar Felix ziende. Ik geloof, dat ik, wat m'n gedrag betreft, niet veel kans heb, de eerste te zijn, die d'r uit wordt gebonjourd.
Felix lachte.
- Geestig als immer...... Nou, van de Grasset en de ‘Bal Bullier’ zal 'k je vrij geven, maar m'n ‘Verboden Inrij’ moet 'k terug hebben......
- Je zal toch wel wijzer wezen? Dat staat niet, zulke gekheid, als je wat ouer ben......
- 'k Heb me toch niet in vergissing met 'n grijsaard geassocieerd?
- Nee, maar ook niet met 'n jonge deugniet. Dat moet je wel in 't oog houen......
- Nou, 'k laat 'm tòch overkomen. Nou geurt Daendels d'r maar mee op z'n kast......
- Nou, laat ie...... Dat 's nogal 'n onschuldig vermaak.
- Maar ie is van mìj.
- 't Is me nogal 'n eer, om zoo dronken als 'n zwijn op 'n plank naar huis te worden gedragen...
- 't Kan d'r van afhangen wàt voor 'n plank...... Maar enfin, wat kan 't me schelen...... Alleen dat ie 't souvenir is van de dolste fuif, die 'k ooit heb meegemaakt......
- En dat zegt wat...... Waar is dat stel horens van je, dat hertegewei?
- Dat heb 'k indertijd an de Senaats-kamer
| |
| |
afgestaan.
- Je vindt wel goed, dat mijn bureau hier staat bij 't raam? Jij werkt toch niet.
- Tenminste voorloopig niet.
- Voorloopig alleen maar? Dat valt me mee van je.
- Niewaar...... Nou ga 'k m'n eigen hoek 's inrichten en je zegt d'r niks van, hoor.
Hij schoof een breede Perzische divan met veel gekleurd trijpen kussens tusschen den schoorsteenmantel en het raam en zette aan het eene einde een hooge koperen lamp met groote, groen-en-geel papieren kap. Een tijgervel wierp hij er voor neer en schoof toen een driebladig tafeltje aan, dat vol lag met allerlei tijdelijke uitgaven: Paris qui danse, Paris s'amuse, les Reines de Paris, Nos jolies Actrices...... en verder bladen: Simplicissimus, Pick me up, Journal pour rire...
- Je moest die walgelijke ‘Rêves d'Amour’ nou maar wegdoen, zei Jacques, in de verzameling bladerend. Je ben nou toch wel over de leeftijd heen, om daar behagen in te scheppen......
- Ach, wat zal 'k je zeggen...... D'r komt hier niemand, die ze niet mag zien......
- En jijzelf kijkt d'r nooit in, is 't wel? Je doet 't dus om te poseeren, om nog maar altijd Sardanapalus te blijven, 'n naam, die je hoogelijk schijnt te bewonderen......
| |
| |
- Dat doe 'k ook. Je m'en fais gloire...... Waren Sardanapalus en consorten niet de wijste menschen, de eenige, die wisten te lèven?
- Laten we daar nou maar niet over gaan disputeeren, daar is 't nou 't moment niet voor... Moeten ze weg, ja of nee?
- Zoek jij ze dan maar uit, als je wil, maar laat me zien, wat je weg doet......
Jacques maakte een ruim gebruik van deze vergunning, zoodat de stapel aardig gedund was, toen hij er eindelijk mee klaar raakte.
De kamer zelf versierde niets anders dan een paar etsen naar Calame, die altijd op de studeerkamer van Felix' Vader gehangen hadden, een wapenrek en een copie naar een relief van Carqueville.
Jacques hing in zijn slaapkamertje boven zijn bed enkel het Rajah-affiche van Henri Meunier en daaronder ‘L'Offrande’, van Khnopff.
- Die laat 'k nou daar, totdat ze me gaan vervelen, zei hij, dat 's zoo m'n gewoonte.
- 'k Heb maf, zei Felix. Is me dat 'n gesjouw geweest de heele dag...... daar zou je moe van worden...... Laten we nou maar van 't tooneel verdwijnen, 't is welletjes geweest......
Toen Felix bij het heldere gaslicht eens rond keek in zijn groote, studentieke kamer, kreeg hij zijn eigen vroolijke stemming van vroeger weer
| |
| |
terug. Dat was 't nou, wat ie wenschte: 'n omgeving, die z'n schoonheidszin en tegelijk z'n sensualiteit bevredigde en het bewustzijn van een onbegrensde, volkomen vrijheid.
Een paar dagen daarna begon Felix over de voorgenomen inwijdingsfuif.
- 't Mensch zal mal opkijken, als ze d'r van hoort, zei Jacques.
- 'k Heb d'r gezegd, dat we fatsoenlijke lui zijn, die betalen, wat we breken.
- En wat zei ze toen?
- Dat we dan maar onze gang moesten gaan, hoe meer hoe liever zelfs.
- Je heb d'r geen woord met d'r over gesproken...... En dat moet toch, anders krijgen we later herrie.
- Nou, laat mij daar nou maar voor zorgen. 't Valt me mee, dat je zoo weinig heb tegengestribbeld. 'k Had 't heel anders verwacht in je tegenwoordige bui van deftigheid.....
- Werkzaamheid, bedoel je, denk ik... Waarom zou 'k d'r wat van zeggen? 'k Weet toch, dat je 't doordrijven zou en hoe eerder 't dan maar achter de rug is, hoe beter...... Maar hoe je hièr in staat zal zijn 'n souper te geven, zie je, dat snap 'k niet......
- O, dat gaat best...... 'k Ontruim m'n slaap- | |
| |
kamer en laat daar de tafel zetten...... M'n heele boeltje gaat dan zoolang naar de serre...... De juffrouw mag voor 't wijnmorsen 'n zeil neerleggen, als ze wil...... En dan heb 'k 'n idée, we laten Sam overkomen, je weet wel, onze kellner van P.H.R.M., om ons te bedienen...... Wat zeg je daarvan?
- 'n Kranig verzinsel...... Als ie nou maar te krijgen is......
- Dat zal wel...... 'k Zal 'm nou vragen voor Dinsdag, dat 's goed, hè?
- Ja.
- En deze kamer zullen we dan 's omtooveren in 'n Turksche lusthof...... 'k Zal 's in de Phenix aanloopen, om naar wat typisch Turksche of Perzische dingen om te zien...... Anders leggen we maar overal kussens op de grond met dekens d'r over heen......
- 't Moet werkelijk nogal echt zijn, anders wordt 't kinderachtige komedianterij.
- Nou, je zal 's zien...... Je zal d'r gewoon versteld van staan......
- En wie wil je vragen?
- Wie wil jij hebben?
- Zoek jij ze zelf maar uit......
- Nou, dan: Daendels, Verschroeven, Bertus de Graef...... en van Marnix ook maar, dan zijn we met niet meer dan zes......
| |
| |
- Goed...... Denk je, dat Bert en Verschroeven d'r voor overkomen?
- Vast. En 'n menu heb 'k al opgemaakt, samengesteld uit oude menu's en m'n herinnering...... Oesters maar niet hè?
- Ach, zooals je wil...... 't Wordt dan wel erg kostbaar.
- Nou, maar niet. Luister:
Bouillon. |
Caisse de veau truffé. |
Quartier d'agneau. |
Purée de marron. |
Chaudfroid de ris de veau. |
Poularde truffée régence. |
Compôte. |
Aspic d'homards en belle vue. |
Salade. |
Bavaroise pralinée. |
Allumettes au parmesan. |
Glace. |
Fruits. |
Dessert. |
- Zoo is 't best.
- Vin je niet?
- En wat wou je ze dan nog meer laten doen?
- 'k Dacht eerst: spelen...... Maar daar heb
| |
| |
je na 't souper toch geen kop meer voor...... Als ze komen, totdat 't daarvoor tijd is, moeten we ons maar vermaken met drinken en praten......
- Als 't dan maar niet saai wordt.
- Heb daar maar geen vrees voor...... Daar zal ik wel op passen......
't Was Dinsdagavond. Felix had aan de juffrouw op allerlei voorwaarden van voorzichtigheid en bedaard-blijven de belofte ontwrongen, dat de heeren ‘voor eenmaal 'n partij mochten hebben’.
- 'k Wed juffrouw, dat je d'r niet alleen geen last, maar zelfs machtig veel plezier van zal hebben...... zoodat je op 't laatst de lui nog zelf inviteert......
- Nou meneer, zei ze pijnlijk-glimlachend, dat zal zoo gauw niet gebeuren...... 'k Ben veels te bang voor m'n mooie, nieuwe boeltje en m'n nieuwe tapijten......
De slaapkamer was ruim gemaakt. Club-Sam had zich onberispelijk van zijn taak gekweten. Hij was ‘wel 's meer voor zulke zaakies naar den Haag gehaald’, had hij met een knipoogje naar Jacques gezegd en daardoor was hij flink op de hoogte van de beste adressen voor zilver, porselein en kristal. De tafel zag er uitstekend uit, met een eenvoudige bloemversiering; eigenlijk hoorde dat niet, beweerde Sam, maar Felix had het
| |
| |
gewild. Dan had hij menu's beschreven met een amusante teekening à la Paris s'amuse, die rechtop tegen de gekleurde champagne-tumblers stonden.
- D'r moet dadelijk met pagne begonnen worden, zei Felix tegen Sam en toen Jacques daar een aanmerking op maakte, kreeg hij ten antwoord:
- Ja, dat moet. Ik wil m'n vrij-wording vieren. 'k Heb ongeveer net zoo'n vroolijk gevoel over me, als iemand, die pas weduwnaar geworden is......
De voorkamer was zooveel mogelijk van de grootere en al te westersche meubelen ontdaan. De tafel was naar den zolder, Jacques' bureau naar zijn kabinetje gesjouwd en dat van Felix naar de achterkamer, om als buffet dienst te doen.
Sam resideerde in de achterkamer, waarvan de porte-brisée was dichtgeschoven. Felix had hem gezegd, dat hij er in zijn livrei-jas met koorden en kwasten even kranig uitzag als vroeger.
Bij gebrek aan een voldoend aantal divans had hij matrassen en kussens op den grond laten leggen en daarover heen bonte kleedjes en shawls, waarvoor hij de salons en Tilly's boudoir was gaan plunderen. Er tusschen stonden kleine, achthoekige tafeltjes met karaffen en pijpen. Platen en photographieën naar phantastisch-Oostersche schilderingen van Sichel: Frauenleben im Serail, Pascuccia, Esclave en chaînes, Zigeunerkönigin,
| |
| |
Bayadère, had hij opgehangen en hier en daar stonden en hingen aan dunne kettingen lampjes van goudsmeedwerk met gekleurde geslepen steenen bezet, die een flauw schemerlicht doorlieten.
- Je maakt toch wat meer licht? vroeg Jacques.
- Welnee, zoo hoort 't.
- Dan vallen ze zoo zeker als wat over al die dingen op de vloer.
- Nou, 't bederft 't heele effect, dat harde, schrille licht...... 'k Zal ze d'r dan even bij binnen laten komen...... 't Is goed anders, hé, die slangpijpen......
- Dat 's nog 't mooiste, zei Jacques, wijzend op een bronzen coupe vol vijgen en mandarijntjes, die midden op den grond stond.
Felix was bezig voor den spiegel te zien, hoe zijn roode fez hem stond; hij moest zich bukken, want de boven-helft was bedekt met een groot wit papier, waarop met duidelijke zwarte letters stond:
Qui plenos haurit cyathos,
De fez stond hem goed en het noodig vindende, dat Jacques er ook een droeg, trok hij hem voor behulp een papieren royal-guard over de ooren,
| |
| |
een der vele cotillon-aardigheden, die vanmorgen bij het opruimen in de papiermand waren verdwaald, maar die hij er nu weer, in het donker van Jacques' kamertje, uit opdiepte.
Jacques had juist nog tijd het ding ongeduldig van zijn bol te rukken en het ineengefrommeld in zijn kamertje te smijten, toen men stemmen op 't portaal hoorde.
Felix kon niet laten, even den indruk op te nemen, dien de half-lichte kamer op de bezoekers maken zou en liet ze dus een oogenblik op den drempel staan.
- Allemachtig, riep Daendels, wat hebben jullie nou uitgevoerd......
- Godbewaarme, 't lijkt wel 'n kermistent...
- Je doet je eeuwige naam eer an......
- Niewaar? vroeg Felix zelfvoldaan en hij draaide de gaskraan open. Komen jullie nou maar binnen en kies je een zetel...... Welkom in dit Pandemonium!
- Ben je ook al van die kracht, Japie?
- Hij doet d'r al z'n best toe, zei Felix.
- Maar lukt 't niet erg? vroeg Bert de Graef, die Jacques in evening-dress zag, terwijl Felix zich hansworstachtig had uitgedost in een bonte, Turksche kamerjapon, die hij in de Phenix was machtig geworden, en, in overeenstemming met zijn fez, roode, met goud geborduurde muilen
| |
| |
droeg, een souvenir van de een of andere tentoonstelling.
- Als jullie in rust zijn, gaat 't gas uit, zei Felix, haast jullie wat......
- Laten we nog even van 't ongewone schouwspel genieten......
Ze liepen de kamer rond en maakten elkander opmerkzaam op de verschillende fraaiïgheden.
- Wat beteekent dat? vroeg van Marnix voor den spiegel.
- Drink zooveel je kan, dan zal je zalig sterven...... Heb je dat d'r niet mee bedoeld, Fik?
- Ja, zoo ongeveer.
Toen allen zich gemakkelijk hadden neergevlijd, liet Felix sorbets en sigaren brengen. De verschijning van Sam was een aangename verrassing.
- Wel Sam, heb je geen spijt, dat we weg zijn?
- Nou, zei Sam hartig. Dat was 'n andere tijd dan nou......
- Hoe dan, hoe is 't dan nou?
- Geen leven in, zei Sam, ze durven niet, die jonge heeren, ze durven niet......
- Nou, wij wel...... Wij hebben wel 's lol gehad, Sam.
- Jongen, jongen, dat was 'n tijd......
- Voor mij 'n beste, zei Sam, wien menigmaal
| |
| |
ontoerekenbaar groote fooien in de hand waren gestopt voor het bewijzen van kleine dienstjes.
- D'r is ook wijn, hoor, zei Felix, daar in de hoek en d'r staan ook glazen bij. Jullie geneeren je maar niet...... Pak maar 'n flesch...... Wat d'r overblijft, neemt Sam mee en dat hoeft zoo allemachtig veel niet te wezen......
De tongen kwamen spoedig los onder den invloed van goeden wijn en goede sigaren. Felix en Jacques moesten allerlei nieuwtjes hooren en Felix vertelde er zelf en van Marnix begon 't te lijken, of hij altijd had meegedaan aan dat dolle, losbandige studentengefuif......
Jacques was stil van natuur, maar was nu toch ook vroolijk en wist de stemming er in te houden door zijn gesoigneerde anecdoten, die best te verdragen waren na de gepeperde uien, die Daendels verzon.
Bertus begon opeens te zingen:
A pris son broc d'argent,
Trois chevaliers d'armée......
Felix greep achter zich naar zijn banjo, die in een hoek stond en tokkelde er op 't gehoor een accompagnementje bij.
| |
| |
Toen het treffende lied geëindigd was, zette hij in het ‘Chanson de Soudards’:
Nous aimons les brèves amours......
Maar er werd om iets anders geroepen, omdat men dit niet kende.
- Speel 's ‘le Chanson de Montmartre’, zei Verschroeven, ken je dat niet? God, dat 's zoo eeuwig leuk...... Des rapins et des journalistes...
- Welzeker, zei Felix. Wat toevallig, 'k heb 't gisteren nog in m'n handen gehad.
Hij zocht den toon en begon:
- 't Refrein meezingen, hoor......
Des rapins et des journalistes
Montmartre est le pays latin;
Et les gens, qui ne sont pas tristes
Y viennent faire du potin.
Ell'trouve un ami pour lui plaire,
La fille qu'a pas de maman......
Et l'on s'épous' devant M'sieur l'Maire,
Du vingt-unièm' arrondiss'ment.
| |
| |
Qu'a font le monde l'on dit Zut!
Luidruchtig werd gebisseerd.
- Is d'r niet nog 'n couplet?
- Ja, maar dat kan 'k niet best.
- Probeeren maar......
Il est plus d'un grand personage
A Montmartre, chacun le sait:
Grille d'Egout, le Môm Fromage
Dans le cabaret le plus chouette
Tout le monde crie en entrant:
‘Oh! la! la! c'te gueul', c'te binette,
Ce qu'elle est bath, c'est épatant!’
Toen werden jolige studentenliedjes opgehaald, tot eindelijk Felix zijn banjo uit de hand liet vallen met een:
- Nou heb 'k d'r genoeg van, hoor...... Daar zou je 'n droge keel van krijgen......
- Waarom heb je je zuster niet gevraagd, Fik? vroeg Verschroeven, om zijn lengte en magerte ‘de Snijboon’ bijgenaamd.
- Omdat 'k jou vroeg, begrepen?
- Je kon d'r anders gerust bij me vertrouwen......
- Ja, zooals 'n wolf bij 'n schaap.
- Dat zal 'k 's an Tilly overbrengen, dat je d'r schaap betitelt......
| |
| |
- Doe dat, dat zal ze amusant vinden.
- 't Was anders niet meer dan billijk, dat we na 'n offer an Oom Bacchus d'r een an Amor gingen brengen, zei Bertus.
- Je heb schoon gelijk...... Maar onze geachte huisvrouwe staat op d'r fatsoen......
- Dus daar is ook geen kans op, dat je die 's omhoog laat komen......
- Wat haal je in je kop...... Dan heeft 'n stuk hout nog meer charmes......
- Ja, dat 's 'n feit, moest Jacques ook bekennen.
Felix schetste een getrouw beeld van de droge, stokkige, burgerlijke Hebe.
- We bedanken, riepen ze toen in koor.
- Nou moesten we de inwendige mensch maar 's gaan versterken, zei Felix, toen hij het tien uur had hooren slaan.
Hij stond op en daar hij het gloeiend had gekregen in zijn kamerjapon over zijn gekleede jas, gooide hij het bonte ding uit en verscheen in zijn normale kleeding.
Op een bel schoof Sam de porte-brisée open en zag men in het plotseling-helle licht de tafel met haar veelvuldig geflonker.
- Dat ziet d'r goed uit, zei van Marnix.
- Dat zou 'k ook zeggen......
- Dat 's waarlijk niet min......
| |
| |
- Wel, wel, Felicius, dat mag je meer doen.
Felix wees hun de plaatsen aan en men zette zich.
In zichzelf oordeelde Felix, dat Sam behoorlijk had gezorgd, toen hij de rood-porceleinen bouillon-koppen zag met de verleng-stukken aan de schotels voor den citroen, de kristallen wijnkaraffen, waarin het licht verdronk in purper-spiegelende lijnen, de groote bloemschaal in het midden van enkel roodbruine en gele chrysanten......
Bertus bleef het betreuren, dat er geen dames aanwezig waren.
- 't Is toch jammer, begon hij.
- Wat jammer, riep Felix. Daar kan je wel an tegemoet komen, als je dat zoo graag wil...... Drink maar zoolang tot je suizebolt, dan verbeel je je, wat je wil......
- Dat 's 'n idéetje, riep de Snijboon, en goot zijn glas champagne leeg in zijn keel. Schmollis! riep hij den gastheer toe.
- Fiducit.
Sam vulde de glazen, zoodra hij ze ledig zag, maar Felix merkte, dat hij ze maar matig volschonk.
- Allo, Sam, heb je 't schenken verleerd, riep hij, laat 't d'r maar overschuimen, hoor...... dat kan geen kwaad...... Je hoeft heusch niet bang te wezen, dat we te veel krijgen...... we kunnen
| |
| |
d'r best tegen......
Sam begreep dien wenk en lìet de champagne schuimen.
Men ging geestigheden debiteeren. Wijn en gezelligheid maken de dofste hersens klaar. De luidruchtige Daendels viel bijna met zijn bovenlijf op de tafel van het lachen, als er ook maar een schijntje grappigs in de verhalen was. Zelfs Sam's verstaalde trekken bespeelde een verraderlijke lach, maar correct in zijn rol van bescheiden, beschaafd bediende, wist hij dien, zich omkeerend telkens te verbergen. Felix straalde; daar hield hij van: zoo een ongedwongen samen-zijn, dat niet door hinderlijke bijgedachten verstoord kon worden.
- Niet meer, Sam, niet meer, riep Bertus, d'r is hier geen ‘verboden inrij’ meer om me op thuis te brengen......
- Nee, maar wel matrassen, zei Felix, geneer je dus niet...... En anders blijf je maar hier in de Turksche tent...... Wat zal jij dan droomen...
- We zullen allemaal maar blijven, vin je goed? riep Philip. Dan kuieren we weg, als de bui gezakt is......
- Of we beginnen weer......
- Dat moeten jullie maar weten, zei Felix. Flink geheschen, jongens, niet bang zijn voor 'n druppel of wat......
| |
| |
De jongens deden hun best, ook wat 't meer vaste gedeelte van den maaltijd betreft.
- Flippie, Flippie, plaagde Felix hem, je begint 'n aardig salon-tijgertje te worden...... 'k Kan nergens komen, of 'k zie je d'r......
- Hoe zou je me zien, als je d'r zelf niet kwam? gaf Philip hem terug.
- De pot verwijt de ketel...... schreeuwde Daendels.
- Test houen, Karadja......
- Snijboon, mag 'k je 's zien?
- Dat 's mijn glas...... blijf d'r af met je fikken......
- Ik moet 's 'n lijntje trekken met m'n goeie Jaap......
- Ga je gang, Bertusje......
- Prosit!
- Komme nach.
Toen men genaderd was aan de Bavaroise stond Daendels op.
- Vriend, vriend Felix Sardanapalus, goeie vriend, vergun me...... deze poculum...... op je constante veroveringen...... op gebied van vrouwen en wijnflesschen...... te ledigen......
- Karadja, riep Felix aangedaan, daar wil 'k met jou 'n speciaaltje op drinken......
- Ik toast op de pagne...... riep Bertus.
- Stil, schreeuwleelijk, dat wou ìk juist
| |
| |
doen...... snauwde Daendels hem toe.
Lawaaierig sprong Bertus op van zijn stoel en zong:
Sam, Sam, Sam, je heb d'r water bij gedaan...
- Ik kan 't beter, riep Felix. Hij stond op en improviseerde:
O, wijn, die tintlend door mijn adren vloeit,
Ik heb u lief...... Ge zijt mij als een schoone
En vuurge vrouw, wier gouden lokken kronen
Het blanke hoofd, waarop de liefde gloeit
In heerlijk-rooden blos...... O, kon zij toonen
Dat in haar hart voor mij de liefde bloeit......
En dat mijn wil haar hartstocht heeft ontboeid...
O, kwam ze mij, haar minnaar, daarmee loonen...
Ik heb u lief...... O, zie, ik drink uw bloed,
Dat nieuwe lusten in me doet ontwaken......
Ik kus uw lippen wonder-wonder-zoet,
Die, zwijmelend, van menschen goden maken...
O, kus mij, lief, want uw omhelzing doet
Me jubelend de hemelen genaken......
- Mooi, mooi, applaudisseerden ze.
Jacques vertoonde voor van Marnix ‘de landziekige Engelschman’. Hij trok een zakdoek over zijn glas en liet daarop een mandarijntje heen en weer dansen, waarvan hij een gezicht had gefabriceerd met wijde oogen en een wijd-opengesneden mond. Als hij in het achterhoofd kneep, druppelde het sap uit de oogen en langs de mondhoe- | |
| |
ken...... Philip viel flauw van het lachen.
- Schei uit...... schei uit...... steunde hij.
De een overtrof den ander in grappigheid en uitbundigheid, tot eindelijk de lange Verschroeven met zijn hoofd op de tafel viel, zacht, onhoorbaar uitstootende:
- Nog 'n klein...... beetje...... klein...... beetje......
Felix trok hem met stoel en al achteruit; hij en Jacques legden hem languit op den grond, bevalen Sam een deken te halen en wikkelden hem daarin, een kussen onder 't hoofd.
- Hei, stotterde Daendels tegen Sam, stommerd, kan je die stoelen niet wegzetten...... Moet 'k d'r eerst m'n nek over breken......
Maar Sam was wel zoo verstandig ze te laten staan, wel wetende, dat Daendels vrij wat meer kans liep van vallen, als hij niets had, om zich aan vast te houden.
- Wat...... wat...... 'n lollig gevoel...... is zoo'n schwin...... schwindel......
Felix hield zich goed, ofschoon 't hem van tijd tot tijd overkwam, dat hij iets zei en er schaterend om lachte, zonder te weten, wat 't was geweest...... of dat hij zich ergens tegen aan stootte en toch maar aldoor lachte.
- Lach toch zoo niet, klaagde Bertus, ach god, treiter me niet zoo......
| |
| |
- Wat heb je, goeierd? vroeg Felix lachend. en pakte hem bij den schouder, zeg 't maar an je vriendje...... kom, zeg 't maar......
- Ach, was 'k maar weg...... was 'k maar dood......
- Dan kon je niet meer drinken, zei Felix en hij zwaaide zijn glas boven Bertus' hoofd, dat een scheut champagne zijn haar besproeide.
- Gemeenerik, huilde Bertus half, zoo m'n nie...... m'n nieuwe...... rok te be...... te be...... te bederven......
Maar nu zonk Felix van 't lachen in elkaar, omdat de champagne als tranen over Bertus' wangen liep.
- Je overtreft Jeremia, die weende alleen maar bitter, zei Jacques, die de kalmste was en nam het papier van een pistache, om Bert's gezicht af te vegen.
Felix trok er een rood stuk gelatine af en plakte dat op Verschroeven's dichte oogleden.
- Nou ziet ie alles rooskleurig, hakkelde hij.
Op dit voorbeeld plakten ze zich allen roode, groene, gele of blauwe gelatine op voorhoofd en wangen. En Verschroeven, die nog niet genoeg had, kreeg er ettelijke op zijn haar en gezicht.
- Nou heeft ie 'n kop van chipolata, brulde Karadja.
| |
| |
We gaan nog niet naar huis,
Nog lange niet, nog lange niet......
hief Marnix eensklaps aan.
- We blijven hier, we blijven hier, we blijven voor eeuwig hier, gilde Daendels terug.
Felix duwde en trok aan de porte-brisée om haar open te krijgen, maar 't lukte niet, voor Sam hem kwam helpen.
Toen strompelde hij zwaaiend en zingend naar zijn divan.
- Kom hier, kom hier, animeerde hij, hier is 't warm en goed......
Sam sleepte Verschroeven, die van niets meer wist, naar binnen.
Daendels en Philip vielen over elkaar heen en begonnen elkaar afgebroken uit te schelden met vloeken van stavast.
Ook hier herstelde Sam weer de orde door van Marnix onder de schouders te pakken en hem ergens neer te vlijen.
De melancholieke Bertus zat nog bij de tafel en weende over zijn glas en lamenteerde dat Mevrouw van Bergen d'r niet met 'm van door wou gaan.
- Ze wil niet...... klaagde hij, al doffer en doffer.
- Is 't uit, je feest? vroeg Jacques. Dan smeer 'k 'm naar m'n eigen nest.
| |
| |
Hij was niet lekker, al had hij zich veel meer dan de anderen in acht genomen.
Van Marnix snorkte en Daendels gaf ook geen antwoord meer op Felix' gezanik.
- Sam, gilde Felix in machtelooze woede, Sam breng die vieze kerels weg...... Gooi ze 't raam uit...... Versta je me niet, jou vlerk...... Zal je 't dan doen, godverdomme......
- Jawel, meneer......
Sam, die ondanks 't zijn plaats-weten, ook al een beetje topzwaar begon te worden, verlangde er hartelijk naar, dat 't nu gedaan mocht zijn.
Hij deed de overgordijnen dicht, maar schoof de ramen open. In den toestand van licht-bewogen-zijn, was hij nog langzamer en bedachtzamer dan anders. Hij was zoo slim de lichten uit te draaien en de deuren dicht te schuiven.
- Zijn ze weg, Sam...... fluisterde Felix. Dank je wel, Sam...... dank je wel...... Sam...... dank je wel...... Sam......
't Was eenige dagen na de partij. Felix voelde zich landerig, als altijd gedésoeuvreerd na iets, wat hij lang in 't vooruitzicht en waarvoor hij zich veel moeite gegeven had. Hij ging weinig uit, maar was toch niet genoeg in zijn assiette ordinaire, om Jacques te plagen en van zijn werk af te houden.
| |
| |
Gewoonlijk schoof hij zijn divan zoo dicht mogelijk bij de calorifère en lag daarop te lezen in allerlei mogelijke en onmogelijke tijdschriften, waarop hij zich als 't ware blindelings had geabonneerd.
Jacques las ze ook en rangschikte ze in de groote, met een groen gordijn behangen kast, die tusschen de ramen stond, met de vermaning, dat Felix opruiming houden moest, als die te vol begon te worden.
Tegen dat het donker werd, geraakte Felix meestal onder zeil, om met een schok te ontwaken, als de pendule vier sloeg: het bitter-uur. Dan troonde hij Jacques mee op een wandeling door de stad, die eindigde in Bodega of Bor, waar zij altijd hun kennissen ontmoetten.
Daar Felix zulke nijdige antwoorden gaf, als Jacques een aanmerking maakte op zijn ledigzijn, liet deze er zich niet meer mee in en zweeg, maar beloofde zichzelf, als het erger mocht worden, daar verandering in te brengen.
Felix lag achterover met een hand onder 't hoofd op zijn divan, van zijn manilla genietend.
- Rook toch, zei hij tegen Jacques, ze kunnen niet bewaard.
- Waarom neem je d'r dan zooveel tegelijk?
- Omdat 'k dacht, dat jij me d'r wel doorhelpen zou.
| |
| |
Dat doe 'k...... maar 'k ben niet zoo'n zwaar rooker als jij......
Jacques schreef een geschiedkundig en wetenschappelijk overzicht van de Nederlandsche bronnen van het zee-recht. Hij werkte niet vlug, maar nauwkeurig en geregeld.
- Je moest ook 's zoowat beginnen, zei hij tegen Felix.
- Waarom?
- Om wat te doen te hebben...... Je vergaat van verveling.
- Dan wist 'k nooit, dat verveling zoo iets aangenaams was.
- Dat maak je jezelf maar wijs...... Leeg-zijn is allesbehalve 'n genoegen.
- Verschil van opinie.
- Als je over de moeilijkheid van 't beginnen heen ben en 'n poosje doorzet, kan je d'r op 't laatst niet meer buiten, buiten je werk.
- En wàt zou 'k moeten schrijven, spotte Felix. 'n Handleiding om groenen te ontbolsteren? of een om je tijd klein te krijgen...... of over de beste wijze van je geld uit te geven? 'k Weet wat, als 'k voel, dat de dood me nadert, ga 'k ‘mémoires’ neerkladden......
- Dat moest je eerder doen, dan tot zoolang te wachten...... dan heb je d'r ten minste nog plezier van...... Als je daar zin in heb, schrijf dan
| |
| |
maar schunnige verhalen...... je hoeft ze dan niet uit te geven...... maar dan doe je toch wat......
- 't Is dus heel noodig, dat 'k bezig-gehouen wor...... Hinder 'k jou soms?
- Nee, maar je ben jezelf te veel.
- Hoe weet jij dat?
- Omdat 'k 't zie.
- Je ziet wel 's meer verkeerd.
- Nou voor mijn part...... doe jij, wat je niet laten kan.
- 'k Geloof waarachtig, dat je plannen heb, dat je zoo'n vervelende sijs gaat worden......
- Wat bedoel je?
- Trouwplannen bedoel 'k. En nou denk je misschien, dat 't je reputatie zal schaden, als ik ook niet degelijk wor......
- Wat gaat 't mij an, wat je doet? Jij verandert toch nooit.
- Draai d'r nou niet zoo om heen...... Is d'r wat an de hand?
- Welnee, hoe kom je daarbij?
- Omdat 'k je zoo met vreezen en beven om dat Rodenburgsche huis zie heenscharrelen...... 'k Weet niet, maar...... enfin.
- 'k Mag Lou heel graag, dat weet je wel, maar 'k heb de tijd.
- Dus toch...... En Marietje dan?
- Ja, god, dat weet je vooruit, dat dat eens
| |
| |
eindigen moet, hè.
- 't Is toch lam voor d'r.
- Voor mij ook...... Maar 't gebeurt morgen an den dag nog niet.
- 'k Zou 't heelemaal niet laten gebeuren...... Met je vrije leven is 't dan finaal gedaan.
- Enfin. Dat heb 'k dan toch genoten.
- Dus jij stelt je tevreden met retrospectief genot?
- Als 'k anders niet heb.
Felix bleef zwijgen. Hij keek naar de rook van zijn sigaar, die luchtig wegdreef naar de kamerhoeken. Hij wachtte op 't slaan van vier uur, om uit te gaan en op een bus naar de stad te rijden. Want eerder was hij niet zeker, dat hij kennissen treffen zou......
- En je ben ook zoo ergerlijk nonchalant, zei Jacques, die dit nog even zeggen moest. Ik zie je nooit 's wat opschrijven, wat geldzaken betreft......
- Wat zou dat?
- Dat zou heel veel...... 'k Vin 't niks goed van je, dat je altijd maar geld leent, zonder bewijzen te vragen...... nou Daendels weer......
- 'k Heb 't altijd teruggekregen......
- 't Hoeft maar eens te gebeuren van niet, dan ben je d'r bij......
- Dan zou 't nog zoo erg niet zijn.
| |
| |
- Nou, je moet 't zelf maar weten.
Felix was weer een beetje bijgekomen. Hij had zich weten te enthousiasmeeren voor het bezoek van een ouden kennis, Karel van der Woude, die niet afgestudeerd had en al een paar jaar in Brussel woonde, waar hij aan een levensverzekerings-maatschappij verbonden was.
Hij had van der Woude, die om een uur of een was gearriveerd, mee te déjeuneeren genomen bij van der Pijl en hem toen naar hun kamers gebracht.
- Jullie kunnen 't hier wel uithouen, zei van der Woude.
- Dat schikt wel, zei Felix.
- Aardige bouworde, hier...... Vrij wat beter dan in de Brusselsche buitenwijken......
- Hoe dan?
- Je hebt d'r geen serres en meestal maar één groote en één kleine kamer op een étage...... En dan is d'r geen waterleiding......
- Dat 's 'n inconvenient...... Hoe is 't mogelijk......
- Ja, in 't centrum van de stad natuurlijk wel, maar in de voorsteden niet......
- Zullen we 's uitgaan? Hoe denk je d'r over?
- 'k Moet vanmiddag m'n opwachting bij je Moeder gaan maken.
| |
| |
- Dat heeft zoo'n haast toch niet?
- Jawel, ik vin 't beleefder.
- Nou, zooals je wil.
- Laten we dan eerst de stad 's rondkuieren en dan gaan theedrinken bij je familie.
De omnibus bracht de drie naar de stad; op de Groenmarkt uitgestapt, gingen zij de Veenestraat in.
- Typisch nauwe straten zijn dat hier.
- Ja, echt typisch, zei Jacques, als ze werden verbreed, zou den Haag zeker z'n karakter verliezen.
- 'k Vin 't 'n leuke stad.
- Was je hier nooit geweest?
- Zoo'n enkele keer, om 's uit te gaan, toen 'k in Utrecht was, maar niet om te zeggen, dat 'k de weg ken. Die weten jullie nogal, veronderstel 'k.
- Nou, zei Felix.
- Wie is dat lekkere snoetje, dat daar ankomt met die oue dame?
- 'n Freuletje Rodenburgh.
- Valt me toch niet mee, dichterbij. Te zoet, te honey-achtig...... Daar heb je wat beters......
Het was Thera, die gearmd liep met haar zee-officier.
Men groette.
Thera zag Felix strak aan met haar trotsche
| |
| |
oogen.
- 'n Oue vlam? vroeg van der Woude.
- Ja, zei Felix.
- Heeft dat vergulde ventje je d'r afgesnoept?
- Ja, zei Felix weer, terwijl hij van der Woude spotachtig-lachend aanzag.
- O, zei deze, dépit?
- Dat weet 'k niet.
- Iedereen kent elkaar hier zoowat, hé? In Brussel kom je zoo 's 'n enkele keer 'n bekende tegen, maar hier kan je wel an 't doppen blijven.
- 'k Mag 't zoo liever, zei Felix.
- Ja, je voelt je wel meer thuis, dat is zoo.
Ze hadden de Spuistraat en de Pooten doorgewandeld tot 't Plein; keerden daar om en namen denzelfden weg terug, de Hoogstraat in naar de Bodega.
Daar zat van Marnix.
Hij werd met van der Woude in kennis gebracht en zoo zaten ze, pratend en de voorbijgangers becritiseerend, hun zeventien te drinken.
- Je zit hier wel aardig.
- 't Is hier ook 'n goed punt.
- Eigenaardig toch al die menschen, die d'r zoo onbewust van zijn, dat ze gezien worden......
- Wat zeg je? vroeg Felix, onbewust? Neemaar...... Let maar 's op...... Zie je die meiden daar ankomen?...... Nou, kijk...... kijk ze 's
| |
| |
draaien met d'r kop...... Of die niet weten, dat d'r hier oogen achter de ramen zitten......
Ze lachten alle vier.
- Die is verlegen, zeg...... steekt heelemaal over...... hoeft niet te vragen, of ze leelijk is......
- En die komt hier nòg 's voorbij...... Alle joden, 't is ook 'n knap ding......
- Kijk dat trotsche nest...... kijkt niet op of om......
- Daar gaat die stumperd, hoe heet ze ook weer? van Barneveld......
- Waar?
- Daar...... ze gaat de Plaats op.
- O ja. Nou, nou ziet ze d'r nogal passabel uit.
- Dat komt door die flatteerende bonten kraag.
- Daar sjouwt Floris...... die is zich weer an 't inspannen voor 't bal van Apollo.
- Wanneer is dat? vroeg Felix.
- Dat moest je weten, commissaris...... Waarom verschijn je nooit op de bestuursvergaderingen?
- Omdat 'k d'r niks te maken heb...... Wanneer is 't?
- 24 Januari.
- Zoo. 'k Ben d'r benieuwd naar.
- Zullen we nou niet 's opstappen, zei Jacques.
| |
| |
- Mij goed.
- Willen we dan maar?
In de Amaliastraat schelde Felix aan. Hij had nog wel een sleutel, maar gebruikte dien nooit, wanneer hij een ‘officieele’ visite kwam maken.
Mevrouw van Weert zat met Tilly in het groote voorsalon. Er was al bezoek: van der Laet van Rhenen.
- Wat komt die kerel hier toch eeuwig en altijd doen, dacht Felix, hem eens aanziende, heeft ie soms 'n goed oogje op 't kind? Hij moest inwendig lachen. Zoo'n kind nog...... zoo'n bébé.
- Wat is dat al lang geleden, dat ik u zag, freule, zei van der Woude, kan 't zijn, dat u nog op school ging?
- Ja, zeker kan dat; was 't niet voor drie jaar?...... Nou, toen was 'k nog op de Hoogere Burgerschool in de Laan......
- Dat meen 'k me te herinneren......
Mevrouw van Weert vroeg hem, waar hij woonde in Brussel.
- Rue du Progrès, Mevrouw, dat 's niet ver van m'n kantoor in de Rue Rogier.
- Dat 's dus heel gemakkelijk.
Tilly stond bij het theetafeltje en bereidde de thee. Felix lette er op, hoe van der Laet al haar bewegingen met de oogen volgde. Wat 'n gek, dacht hij, wat heeft die 't te pakken...... Om nou
| |
| |
al 'n huishouden op te zetten...... idioot......
Maar hij vond zelf toch ook, dat Tilly wel een persoontje was, om aangekeken te worden. Ze was zoo vlug en elegant, ze had er goed slag van zich te kleeden en haar doen was zeer bevallig gedistingeerd.
Hij gaf het sein tot vertrek. 't Was al half zes en 't diner zou ook nogal tijd nemen, wat bleef er dan van den avond over?
- We gaan vandaag dineeren bij van der Pijl, zei Felix, dat 's nogal geschikt, omdat we nou toch ambulant zijn. Dan kunnen we na 't diner nog 'n loopje pakken, voor we naar van Bommel gaan......
- Waar naar toe?
- Naar de comedie, ze geven de ‘Candidatuur van Bommel’...... Je moet dat noodzakelijk zien, omdat 't zoo'n typisch Hollandsch stuk is.
- Dat 's dan 'n leuk toeval, dat 't juist dezer dagen treft......
- Heb je al plaatsen, Fik?
- Ja, drie, in de stalles. 'k Ben d'r vroeg genoeg bijgeweest, om ze naast elkaar te krijgen.
- Wat is die zuster van jou mooi opgegroeid, zeg Fik.
- Tilly? Vin je, ach ja, dat gaat nogal.
Bij van der Pijl bestelde Felix een fijn, uitgebreid menu en koos goeden wijn.
| |
| |
Na het gerekt diner wandelden ze met hun drieën nog wat rond, om tegen acht uur het comedie-gebouw te bereiken.
- Wat 'n gebouwtje, zei van der Woude rondziende, dat kan 'k wel in m'n zak steken...... Kijk 's even die midden-ruimte, dat zijn nou stalles, zaal en parket en maar drie rijen parterre...... Dat is wat voor de residentie......
- Niet schelden, zei Felix. Als wij Hagenaars d'r tevreden mee zijn, dan heb jij niets te zeggen...
Van der Woude vond het ‘typisch Hollandsche stuk’ onbetaalbaar en dol-amusant en het spel der acteurs voortreffelijk.
In de pauze gingen ze in den foyer nog een pousse nemen en praatten over geziene kennissen.
- Was dat niet die we vanmiddag ontmoetten, die daar in de eerste loge zat?
- Die donkere? Nou, of ze 't was.
- Lou gezien, Jaap?
- Natuurlijk.
- Moet je d'r niet 's gaan anspreken?
- Dat kon 'k wel 's doen. Ga jij niet mee?
- Ach nee, waarvoor.
Juist toen de bel ging, kwam Jacques weer terug.
Ze zochten hun plaatsen op en zagen het vroolijke blijspel tot het einde.
Het laatste bedrijf boeide van der Woude zeer.
| |
| |
Hij roemde het uitstekend in scène gezet en kon zich begrijpen, dat het zoo werd geapprecieerd. De serenade was volgens hem een passend en pakkend slot.
Ze wandelden de Houtstraat in, om nog naar de Witte te gaan.
- Hebben jullie dat discours gehoord van die Delftsche eerste-jaars achter ons?
- Nee, wat bedoel je?
- Hoe wist je, dat 't Delftsche eerste-jaars waren?
- Je weet wel, dat 't Iö vivat werd gespeeld bij de serenade?
- Jawel, jawel.
- Nou, de een zei: ‘D'r zullen hier ook wel Leidsche studs zijn, hé? En toen zei de ander: Waarom? O...... je hoeft niet op te staan, hoor, dacht je dat?’
- Hoe roerend-naïef, zei van der Woude.
- Zoo heilig-onschuldig zijn wij ook geweest, veronderstelde Jacques.
- Nog groener dan gras? Nee, daar geloof 'k geen steek van, zei Felix.
Felix had van der Woude zijn tijd goed doen besteden. Hij had hem de standbeelden in het Noordeinde, op het Plein, het Buitenhof en het Voorhout laten bewonderen, de Paleizen en de
| |
| |
Ministeries, hem de Gevangenpoort in- en uitwendig doen bezichtigen en hem meegenomen naar Pulchri Studio en het Mauritshuis. De avonden brachten ze door met het aanschouwen en aanhooren van de spektakel-concerten in het Casino en die der Wienerinnen in den Dierentuin.
- Is dat nou ‘toute la Haye’? vroeg van der Woude, toen ze den laatsten dag aan tafel zaten.
- Ja, dat 's tenminste 't voornaamste.
- Maar je heb 't me zoo oppervlakkig laten zien, zoo uitwendig...... Je zal toch ook wel van 't intieme wat afweten?
- Natuurlijk. Maar daar vond 'k deze gelegenheid nou niet zoo bizonder geschikt toe, je blijft maar zoo kort.
- 'k Wou nou nog 's echt op z'n students plezier hebben...... Ik herinner me nog zoo iets van 'n paar jaar geleden...... Jij was d'r immers ook bij?
- God ja, waar was dat ook weer...... Dat gemeene kroegje...... Daar zeg je zoo wat...... 'k Ben d'r nooit weer geweest, maar 'k zal 't toch wel vinden, denk 'k......
- Dus we gaan daar naar toe?
- Ja, als je wil. Jij gaat toch ook mee, Jaap?
- Naar zoo'n stinkende troep? Dank je wel.
- Ach kom, 't is d'r hoogst fatsoenlijk, niewaar Karel?
| |
| |
- Hóógst fatsoenlijk, grinnek-lachte Karel.
's Avonds vonden ze na eenig vergeefsch gezoek den weg naar het bedoelde lokaaltje; een onooglijk kroegje in een obscure buurt.
Het tapperijtje beloofde hun niet zooveel heerlijkheden te ontsluiten, als zij wel hadden verwacht. Maar nu wilden ze toch doorzetten; 't zou anders toch 'n bedorven avond zijn......
Nauwelijks waren ze binnen, of een groote, vuile man, met iets goors, dat een servet moest verbeelden, in de hand, kwam naar hen toe.
- Wat zullen de heeren gebruiken?
- Voorloopig niets...... we komen hier voor 't café-chantant......
Maar op den nijdig-monsterenden blik uit de bulhonden-oogen, vonden ze 't toch raadzaam maar iets te nemen.
Voor ze 't hierover eens waren - veel keuze van dranken scheen er trouwens niet te wezen - stonden er reeds drie, half met een geelachtig vocht gevulde glaasjes voor hen op de toonbank.
Zelf nam de waard ook een drupje.
- Santjes, zei hij.
Ze slokten het kostje op, dat brandde als pure spiritus.
Felix betaalde twee kwartjes en werd toen dadelijk voor vol aangezien.
- Eerste rang zeker, heeren? Die is 'n
| |
| |
kwartje, maar eerst vóór met de centen.
Felix dokte weer; toen werd aan alle drie een stuk speelkaart ter hand gesteld, waarop geschreven was: Eerste rang.
Toen wees hij links achter zich naar een deur en ging zich bemoeien met een nieuwen klant, die inmiddels was binnengekomen.
Ze gingen het vrij donkere gangetje in, aan het eind waarvan licht door een gordijn schemerde, waarmede een deur-opening slordig behangen was. Ze lichtten het op en stonden in het zaaltje, waar hun een vieze, benauwde walm tegensloeg.
Aan den ingang stond een smerig ventje, dat nauwkeurig de vuile stukjes karton bekeek, voor hij hen doorliet.
Aan het einde, op een verhooging, door wat gordijnen en beverfde planken tot tooneel ingericht, stond een meid te gebaren en te schreeuwzingen. Aan de muren hingen aanplak-billetten, grove, ruw-gekleurde portretten, reclame-platen en annonces, als:
English and Irish comedians and dancers. Enz.
Het was er betrekkelijk vol, maar de eerste rij was nagenoeg onbezet.
Langs de wand schuivende, zochten ze die te
| |
| |
bereiken.
Wantrouwig werden ze door het publiek begluurd, dat dicht opeen op de nauwe houten banken zat. 't Waren meest meiden met haar vrijers, met dikke, dierlijk-domme gezichten en nonchalante kleeding. Achteraan zaten werklui.
Ze zaten rustig en deden, of ze het gepraat over hen, dat niet-ingehouden in hun ooren klonk, niet verstonden, noch draaiden zich om, als nu en dan een op hen gemikte papier-prop of sinaasappelpit hun rug of achterhoofd trof.
De meid raffelde haar coupletten af. Ze had een warrige pruik rood haar, dat haar nonchalant-elegant om de ooren hing, een groote, wijd-open schreeuw-mond, een laag-uitgesneden lijf, waaruit een beenderige nek te voorschijn kwam en een korte, roode rok, die ze telkens optipte met beide handen, als aan een uitdrukking bizondere klem moest worden bijgezet.
- O, jezus, waren we d'r maar weer uit, zei Felix zacht.
- 't Is meer dan min, fluisterde Jacques verontwaardigd terug.
- Nou, we zijn d'r nou eenmaal, zei van der Woude, ofschoon de weerzin op zijn gezicht stond te lezen.
- En zegt: met jou wil 'k meeeegaaaaan......
| |
| |
blêrde de meid tot laatste refrein en verdween rok-lichtend en kushanden-toewerpend aan den ‘eersten rang’.
- Wat wordt dat hier in Holland toch altijd dadelijk walgelijk-grof en plat, zei van der Woude, terwijl hij voor zich uit bleef zien, bijna zonder geluid, maar zeer geaccentueerd sprekend. De Franschen en Engelschen gaan soms veel verder en toch......
- 't Is hier ten minste om van te spuwen, zei Felix. Hoe is 't toch mogelijk, dat we dat ooit aardig hebben gevonden...... Is 't hier zoo veranderd, of zijn wij zoo veranderd?
- Wij natuurlijk.
Een waarschuwend gesis en een gevoeliger vermaning in den vorm van een stomp dwong hen tot zwijgen.
Onmiddellijk na de eerste ster was er een tweede te voorschijn gekomen, die een zang- en dansensemble ten beste gaf.
Het volgend nummer was een cornet-à-pistonduet van een man in een grijs phantasie-pak en een wouw in een verflenste rose japon, die bij gemis van een orkest elkander accompagneerden.
De oorverscheurend-valsche tonen waren haast niet om aan te hooren en toch scheen deze voordracht nogal in den smaak van het publiek te vallen, getuige de vrij kalme stemming, die er
| |
| |
bleef heerschen.
Toen verscheen er een karakter-komiek, voorstellende een kellner, zooals ze er geen van drieën nog ooit een aangetroffen hadden.
- Laten we nou in godsnaam gaan, zei Jacques, toen de kerel wijd zijn mond openscheurde en met een vuile stem een nog vuiler lied begon te zingen.
- 't Wordt nou te bar, zei Felix en stond op.
- Zitten, zitten, klonk 't dreigend achter hen.
Maar ze schoven langs den muur weer naar den uitgang terug.
- Hei Sjors, ken je me niet meer, riep een man met een mager, gemeen gezicht, doe nou niet zoo grootsch, zeg...... Daar heb je wat van me...... De sinaasappelschillen vlogen Felix om de ooren.
- Nog eentje? presenteerde de waard vriendelijk, toen ze het jenever-lokaal weer hadden bereikt.
Maar ze bedankten voor de eer en haastten zich de deur te sluiten, toch niet zóó snel, of ze hoorden zich gemeene woorden na-geschreeuwd.
- Goddank, riep Felix diep ademhalend.
- Ja, wèl goddank.
- We zijn toèn zeker ergens anders geweest... Hebben we dààr nou lol in gehad?
- Nee, 't was 't zelfde. Maar als je d'r naar toe gaat met 'n heele troep en dan half in 'n soes,
| |
| |
is 't heel wat anders......
- We mogen nog blij wezen, dat we d'r zoo afgekomen zijn, zei Jacques.
Het sneeuwde met doorschijnende, verijlende vlokken, wier dwarrelen men meer voelde dan zag.
- Waar zullen we nou naar toe? vroeg Felix, die zijn gastheer-plichten nauwkeurig wou vervullen.
- Naar huis, zeg, zei van der Woude, 'k moet morgen immers om negen uur weg? Laat 'k dan nog 's 'n rustige nacht hebben.
- Zooals je wil.
Het was over twaalven, er reden geen trams of omnibussen meer.
- Dat kan geen kwaad, zei van der Woude, dan waaien we 's frischjes door.
- Want dat hebben we noodig, zei Jacques.
De stad was stil; hun stemmen en stappen klonken luid, de sombere nacht-straten met een momentaneele levendigheid vervullend. Ze gingen de doode gebouwen van het Binnenhof voorbij, het verlaten Buitenhof op, waar de dadelijksmeltende sneeuwvlokjes voortstoven en in de zich vormende plassen verdwenen.
Ze liepen verder de Halstraat door naar de Prinsestraat, waar alle winkels sliepen, de Brandweer langs, waar de roode lantaarns waakzaam in het duister glommen.
| |
| |
Zoo bereikten zij den Prinsessewal, waar de enkele lantaarns de naargeestige somberheid nog verergerden. Het stille, zwarte water lag onbeweeglijk tusschen de oevers in en wachtte den dag.
- 'k Kan niet zeggen, dat den Haag bij nacht bizonder opwekkend is, zei van der Woude. In andere steden begìnnen ze nou pas te leven......
- Is 't dan niet fatsoenlijk, dat 't je z'n losbandigheid niet openlijk toont?
- Nou, als ze de kat in 't donker knijpen......
- Dat doen ze niet, hoor...... M'n Haag is 'n zoet, lief, onvervalscht-degelijk stadje......
In de Prins Hendrikstraat lag aan den overkant van hun huis iets zwarts op den grond.
- 'k Moet 's zien, wat dat is, zei Felix.
- Fik, ben je gek...... 'n dronken vent......
Maar Felix was al bij hem en boog zich over hem heen.
- Ben je gevallen, riep hij, kan je niet opstaan?
De man gaf geen geluid.
- Allez, 'k zal je 'n handje helpen...... Hij kan hier toch niet op de steenen blijven liggen? riep hij Jacques en van der Woude toe, 't gaat erger sneeuwen......
Hij nam den man onder de schouders en trok hem op van de straat.
| |
| |
- Meegeven, meegeven, riep hij, kom vooruit dan......
Jacques kwam hem helpen. Met hun beiden sjorden ze den kerel overeind en zetten hem tegen den muur, waar hij wezenloos, beseffeloos tegenaan bleef staan.
- Zoometeen ligt ie toch weer onderste boven, beweerde van der Woude.
- 't Was goed, dat je me hielp, zei Felix, 'k ben wel sterk, maar die vent was zoo verduiveld zwaar......
Op hun kamer maakte Jacques de groc klaar. Zooals altijd was de kachel aan en het water, dat er op stond, warm.
Voor hij in zijn slaapkamer ging verdwijnen, lichtte Felix het gordijn op en keek naar buiten.
- Hij staat d'r nog altijd, zei hij lachend.
|
|