| |
| |
| |
Contrasten.
Op het glanzende wit van haar breede hermelijnen écharpe had Ellen een ruikertje Parma-viooltjes vastgespeld, en de fijne geur daarvan vermengde zich aangenaam met haar zacht iris-parfum. Zij droeg een tailleur van de nieuwste modestof, suedette, soupeler en vlijzamer dan suède, en met den donzig-diepen gloed van fluweel, vervaardigd volgens het modernste model, met een dubbel aangeknipten schoot. Haar hoed was een Liberty-genre, met een baretbol van zijden goudbruin stroo, met een donkerder binnenrand, opgespeld met een das van effen bruine zijde; haar schoentjes waren van bruin suède, en de doorschijnende kousen lieten de blanke enkels doorschemeren. Bij haar vergeleken scheen haar zuster Martha wel zeer eenvoudig, bijna simpel gekleed, in een donkerblauw wandelcostuum, met kleinen zwarten hoed, en lage zwarte schoentjes. Maar toch, dacht Martha, die zich niet weerhouden kon telkens naar Ellen te kijken, maar toch is mijn toilet meer geëigend om 's morgens in de stad boodschappen te doen, en zou iemand, die een gedistingeerd oordeel had, mij misschien wel the smarter noemen...
Zoo troostte zij zich, want eigenlijk vond zij het | |
| |
volstrekt niet prettig zoo in alles bij haar zuster achter te staan. Allerlei buitensporigs van weelde en comfort beschouwde Ellen als de gewoonste dingen, waar zij eenvoudig niet buiten kon, en tijdens haar logeeren bij Ellen werd zij voortdurend geslingerd tusschen de afwisselendste stemmingen: nu eens van afkeuring, dan weer van... jaloezie; nu eens van boosheid, en dan weer van geamuseerd-zijn. Háár wachtte zoo'n ander leven, nu haar man ontslag uit den dienst had genomen, en zij uit Indië waren vertrokken, om zich voor goed in Holland te vestigen. Ware het niet terwille van de beide jongens geweest, dan was hij gaarne militair gebleven, maar hij wilde de kinderen niet alleen, en nog minder met hun moeder samen, naar Nederland laten gaan, dus liet hij zich, toen hij majoor was, pensionneeren. Nu zouden zij te Apeldoorn een bescheiden leven gaan leiden, dat hoofdzakelijk aan Hansje en Wim gewijd zou wezen: wij zijn er voor de kinderen, was de leuze van haar man, om het die zoo goed en gelukkig mogelijk te geven. En zij ging daar geheel in mee. Zij had een stillen, huiselijken aard, en op den eenzamen buitenpost, die hun laatste verblijfplaats in Indië was geweest, had zij zich volkomen tevreden gevoeld. En het mondaine leven van haar zuster Ellen verbijsterde haar in het eerst, en kon haar nu soms een heimelijk gevoel van af keer geven, terwijl het aan den anderen kant toch ook een vreemde aantrekkelijkheid voor haar bezat...
Zij hadden een groot gedeelte van den morgen in Liberty's magazijnen doorgebracht. Op een der bovenzalen hadden zij gezeten, terwijl de onvermoeide winkeljuffrouw de eene stof na de andere over de | |
| |
toonbank plooide: de met glanzende figuren doorweven atrion-zijde; het sierlijke, plooibare myra-satijn; het zachte, soupel-vallende, bloem-bedrukte neteldoek en het geborduurde mousseline; het schitterende brocaat, het teere krip, en de prachtige rani-zijde, in kleuren en patronen als van oude Perzische teekeningen en tinten. De overvloed van kleurige schakeeringen vermoeide Martha's oogen, maar, ondanks zichzelve keek zij toch, en bleef kijken, en stemde Ellen toe, die de onvergelijkelijke, in twee kleuren geweven asphodel-zijde een ‘rêve’ noemde...
Daarna had Ellen zich de nieuwste gemaakte modellen van avondjaponnen en blouses doen toonen; en eindeloos lang had zij geweifeld tusschen een diner-japon van Liberty-satijn, versierd met kralen en handborduursel; of een cerise mûre zijden teagown met volants van voile en Grieksche mouwen...
- Wat raad je mij? had zij aan Martha gevraagd. En deze, wat wrevelig, had kortaf geantwoord:
- De keuze kan niet moeilijk zijn, als je óf 'n teagown, óf 'n diner-japon noodig hebt. Maar... je kan ze ook beide nemen.
- De beste oplossing! had Ellen gelachen. En tenslotte verzocht zij de twee toiletten op zicht te zenden, dan zou zij er met haar man over spreken, en, wie weet...
Daarna had Ellen, weer beneden gekomen, zich allerlei kantwerk laten voorleggen; zij was ‘verliefd’ op de zijden Malta-kant, zooals zij beweerde, en deed er ook háar, Martha, een nieuwerwetschen Mediciskraag van cadeau. En terwijl zij was gaan zitten, want heusch, zij werd te moe, drentelde Ellen nog hier en daar rond, nam een fleschje lavendelwater in de
| |
| |
hand of een vaasje van Japansch cloisonné, kocht nog voor haar eigen dochtertje een snoezig karakterpopje en voor Hansje en Wim prenteboeken van Caldecott... en verklaarde zich eindelijk bereid tot vertrek.
- Weet je wàt, zei ze tot Martha, nu gaan we hiernaast lunchen, bij Bakker, die heeft hier juist zijn zaak geopend, en ik ben er nog niet geweest. Kom, we moeten dat eens zien.
Het kleine chasseurtje, met het platte ronde mutsje schuin op het hoofd, opende beleefd de deur. Zij doorschreden den winkel en de achterzaal, en bestegen de breede witte, mat-groen belooperde trap.
Boven speelde reeds het orkestje; daarom liepen zij de eerste afdeeling met de witte meubeltjes door, en gingen bij een der ramen zitten op de met groen bekleede, mahoniehouten Louis XVI stoelen. Ellen bestelde koffie met pasteitjes, en keek met een zucht van uitrusten rond.
Heel aardig, prees zij, die ‘fesche’ bedienstertjes, keurig in 't zwart, en de met glanzig-groene behangsels bekleede wanden, met hier en daar een Fransche plaat in een vergulde guirlande-lijst. Ook Martha blikte rond in deze mondaine omgeving, waar zij zich feitelijk zoo weinig thuis gevoelde. O, zij zou blij zijn, als zij maar eerst rustig en veilig in Apeldoorn zat, en dit afmattende leven van bijna nooit thuis zijn voorbij was: lunchen in de stad, theedrinken in de stad, vaak ook nog dineeren, en 's avonds geregeld naar den schouwburg of naar een soirée...
Zou zij blij zijn? werkelijk? of zou zij toch wel iets missen, als zij leven moest geheel buiten de Haagsche praal en glans. Zij wilde zichzelve geen antwoord geven, en korzelig nam zij het glaasje
| |
| |
water, dat bij de koffie gebracht was, en dronk het in één teug leeg.
- Ben je moe? heb je dorst? vroeg Ellen glimlachend. Ik voel me altijd zoo echt tevreden na zoo'n welbestede morgen.
Dat noemde zij een welbesteden morgen! Martha haalde bijna onmerkbaar de schouders op. Maar Ellen glimlachte weer, en vroeg:
- Zeg nu 's eerlijk, heb jij je niet geamuseerd?
Ja, was Martha's eerste gedachte. Maar ze zei:
- Neen. Als ik de waarheid moet zeggen, dan is zoo iets niets voor mij.
- Hè! zei Ellen in oprechte verbazing. Ik verbeeldde me heusch, dat je er evenveel pleizier in had als ik. Bevalt 't Haagsche leven je niet? Zou je niet veel, veel liever hier wonen dan in Apeldoorn?
- O, nooit! zei Martha heftig. En al zou ik 't nog voor mezelf wenschen, dan toch nooit voor de kinderen.
- Waarom niet?
- Omdat ik den Haag 'n verderflijke stad voor kinderen vind. Ze worden er behandeld als volwassen menschen, ze hebben er hun eigen clubs, hun eigen uitgangetjes, en hun kleeding dan! Is er nog wel iets kinderlijks in de zorg, die ze voor hun kapsel hebben, voor hun schoenen, voor... O, gisteren, toen Daisy tegen je zei: Moeder, zal ik m'n tailleur maar aantrekken? en toen jij heel gewoon: Dat's goed, kind, antwoordde, weet ik niet, wat ik voelde. Ik moest lachen om dat woord in de mond van 'n tienjarig kind, en tegelijk kreeg ik 'n rilling van weerzin.
Ellen was een beetje gepikeerd, maar ze liet het niet merken.
| |
| |
- Wat wil je! zei ze luchtig, 't Is de geest van de tijd. Tegenwoordig wil men, dat de kinderen hun jeugd genieten. Wat is daartegen?
- Alles! riep Martha onstuimig. Ze genieten hun jeugd, ja! als je dat genieten wil noemen, maar met 't gevolg, dat ze voor hun heele verdere leven bedorven zijn; ze vinden dan nergens en nooit iets nieuws meer, ze zijn oververzadigd, blasé; en dáárdoor zooveel ontevredenen, zooveel pessimisten, zooveel futloosheid en levensverveling!
Zij had in haar opwinding veel te luid gesproken voor een openbare gelegenheid, en Ellen liet haar dat blijken, door niet te antwoorden, en met een lachje uit het raam te staren.
De muziek speelde een vlotte aria uit de operette ‘Puppchen’ en in Martha's ziel drong het hartstochtelijk verlangen, om ook eens, zonder bijgedachten, zich gelukkig te voelen in de oppervlakkige mondaniteit, waar alle anderen zich zoo gemakkelijk en vrij in bewogen. En Ellen, de ontspanning ziende op Martha's gezicht, zei:
- Je overdrijft, beste. Elke zaak heeft twee kanten, 'n goede en 'n verkeerde, maar de goede is er ook; wij zien in, dat de ouders er zijn voor de kinderen, en niet de kinderen voor de ouders, zooals ze dat vroeger vonden.
Er ging een kleine schok door Martha heen. Dit was dezelfde theorie, die haar man altijd uitsprak, en toch, tot hoe verschillende resultaten kwamen die twee. Juist terwille van de jongens, trokken zij zich immers naar Apeldoom terug!
- Ik heb voor vanmiddag nog veel boodschappen, praatte Ellen, ik moet naar Pander en naar van
| |
| |
Kempen, en bij Hoyng of Fortmann wil ik 's kijken naar die beeldige bouillon-koppen van Rosenthalporcelein. Je weet wel, we hebben ze bij Nannie gezien: 'n kobaltblauw fond met witte bloemen... Zij haalde uit haar bruin suède tasch een notitieboekje, en bladerde erin:
- O, we hebben nog veel te doen, maar ik wou toch graag klaar zijn om halfvier; dan gaan we naar Royal, daar danst Meina Irwen met haar partner Blanc de ‘très moutarde’, de nieuwste modedans, o, de tango is al weer vieux jeu, we moeten hier aldoor weer iets anders hebben, iets nieuws, we leven van afwisseling, van aldoor verdere sensatie, wij staan nooit bij iets stil, en daarom vervelen we ons ook nooit, nooit!
Martha zuchtte onwillekeurig - hoe zou zij het maken in het eenzame Apeldoorn, na even te hebben geproefd van wereldsch genot?... Zij voelde zich weer door een dof gevoel van afgunst besluipen, en om haar stemming te redden, zei ze:
- 't Is te geestelijk inspannend, je leeft te snel. En zóó profiteer je er niet van, want 't een verdringt 't andere, je kan nooit iets in je laten bezinken, je komt nooit tot rust.
- Dat is juist 't heerlijke, zei Ellen, géén rust, maar bewegelijk leven, opwinding, vreugde, vroolijkheid!
Martha voelde het duidelijk, hoe zij naar Ellen's zienswijze overhelde, maar zij wilde zich nog niet gewonnen geven, hoezeer het contrast van hun beider leven haar ook pijnlijk kwelde.
- 't Is een bestaan zonder inhoud, wierp zij tegen.
- Eer met te véél inhoud, zou ik zeggen, riposteerde Ellen.
| |
| |
- Goed, maar toch oppervlakkig, toch innerlijk leeg.
Zij hield even op, als om naar nog scherpere woorden te zoeken, en Ellen, haar aanziende, bemerkte een klein, verbitterd trekje om Martha's mond. En opeens meende zij te begrijpen.
- Benijd je me? vroeg ze, met een half geamuseerden, half medelijdenden glimlach.
Eén oogenblik weifelde Martha, nu haar zóó duidelijk de waarheid werd voor oogen gehouden. Dit was het immers: zij benijdde... benijdde Ellen...
- Ik vrees van ja, antwoordde zij stil.
|
|