| |
| |
| |
Amandelbloesem.
Hetta wist, dat Désirée haar de vorige week op den ‘tour de tango’ bij de Van der Weerts, - hoe grappig, dat men tegenwoordig op de uitnoodigingskaarten dit moest vermelden, in plaats van zooals vroeger tour de valse, - enfin, zij wist dan, dat Désirée haar op dien avond overtroffen had in haar toilet van een zeer ongewone kleur-combinatie: schitterend blauwachtig rose ninon, en bleek, ondoorzichtig, kalkblauw mauve, met een zwartfluweelen ceintuur, zwaar geborduurd met rose en mauve bloemen. Vandaag, op het fête d'été bij mevrouw Van Doorn zou zij haar revanche nemen. Wie onder de gasten zou een zoo bijzonderen, beeldigen hoed dragen, als de hare was? Een zoogenaamde picture hat, grijs, gegarneerd met zilvergrijze chiffon over zilvertulle en mooie witte en grijsachtig-getinte struisveeren, terwijl om den bol een antiek zilveren ceintuur was gelegd. Ook haar marquise-parasol was eigenaardig, van rose taffetas, geheel bedekt met geplisseerde zwarte tulle, afgemaakt met rose fluweelen lint. Haar japon had zij in overeenstemming met dezen parasol gekozen, omdat zij precies dezelfde tinten rose en zwart wilde hebben; zorgvuldig had haar | |
| |
couturière dit toilet gecopieerd naar een model van Paquin, van zwarte charmeuse, met een gedrapeerden tuniek van rose soupele zijde, en revers van zwart en rose git.
Met de uiterste welvoldaanheid had zij zich in haar driebladigen spiegel van alle kanten weerkaatst gezien, voor zij zich in den auto zette, om zich te begeven naar het tuinfeest van mevrouw Van Doorn te Wassenaar.
Al zoo lang bestond er een zekere rivaliteit tusschen Désirée en haar; tusschen het jonge meisje en de jonge weduwe, die er beiden naar streefden het meest opgemerkt element in haar kring te zijn. Maar in den laatsten tijd was hun jaloezie op elkaar verscherpt, sinds... ‘de man in 't spel’ was gekomen.
Alfred van Olden... de eigenaar van een landgoed in Gelderland, die door zijn moeder, een wereldsche vrouw, naar Den Haag was gezonden, om ‘zich een vrouw te zoeken’, zooals iedereen wist, - maar die in alle opzichten misplaatst scheen in den schitterenden, oppervlakkigen, mondainen glans der residentie. Hij had een echt ‘landelijke’ natuur, een naïeve ziel, die absoluut niet flirten kon, en alle coquetterie opnam als hoogen ernst. En was zoo'n echtgenoot niet het ideaal? Goedgeloovig, zacht van aard, en rijk... onmetelijk rijk?! Men kon immers het winterseizoen doorbrengen in Den Haag, en het zich verder op het ‘kasteel’ zoo aangenaam mogelijk maken: veel logés inviteeren, in den jacht-tijd geanimeerde feesten geven, en verder, bij goed weer, garden-parties, bals champêtres, gondeltochten, ja, wat al niet! Het was nu maar de vraag: wie zou hem veroveren, Désirée, of... zij?
| |
| |
Zij vond, dat zij het meeste recht op hem had. Want Désirée was ten eerste jonger, ten tweede stonden voor haar als jong meisje nog alle kansen open, en ten derde was zij niet ongefortuneerd. Zij had de grootste moeite, om haar stand op te houden, en was moe van dit leven van zorg en schijn. Het verschil tusschen haar beiden bestond hierin, dat het háar te doen was om Alfred's rijkdom en Désirée om zijn grafelijken naam. Wie van hen zou het winnen...?
Het park was vol van het vroolijk, zomersch gewoel der gasten. In een oogopslag had Hetta, terwijl zij vriendelijk glimlachend de gastvrouw begroette, gezien, dat Désirée's toilet niet in vergelijking kon komen met het hare, maar... dat zij een zeer jong, zeer ingénu costuumpje droeg van witte cachemire, geborduurd met het zachte rose van bloeiende amandeltakken, en met een rose broché ceintuur.
Hoe pretentieus zag zij er nu opeens uit in haar voor een tuinfeest feitelijk te kostbaar toilet, hoe bijna opzichtig werd haar élégance bij dezen sierlijken eenvoud... En het ergste was, dat Désirée, van onder het aardige platte hoedje met den binnenrand vol rose rozen, triomfantelijke blikken op háár wierp, alsof zij al geheel zeker was van de zaak.
Slechts met de uiterste inspanning was Hetta in staat een schertsenden toon vol te houden, en opgewekt te praten met degenen, die haar omringden. Een groote moedeloosheid was in haar neergezonken... o, wat zou, na dezen meesterlijken zet van Désirée, háár worstelen nog baten? Zij was overwonnen, nog eer de strijd ten einde gestreden was. Met de fijnste, geraffineerdste slimheid had Désirée zich een air van onschuld en meisjesachtigheid weten | |
| |
te geven, dat den argeloozen, zélf zoo eenvoudigen Alfred natuurlijk bekoren moest...
En amandelbloesem, juist amandelbloesem... een tweede uitstekende vondst...: had Alfred eens, toen er sprake was van bloemen, niet gezegd het meeste van bloesems te houden... hij kende niets verrukkenders, niets stilmakend-mooiers, dan een boomgaard in lentepracht; en voor kamerversiering was hem niets liever dan bijvoorbeeld een slanke, hooge kristallen vaas, met ranke, bloeiende amandeltakken gevuld... Ze hebben wel geen groen, zei hij, maar hun rose is zoo fijn als de teere schakeeringen, die men wel eens op Chineesche waaiers ziet... Een majolica vaas of pot van donkerbruine of blauwe kleur met amandelbloesems gevuld, en geplaatst in het een of andere sombere hoekje van kamer of hall, wekt uw verwondering zoo'n verhelderend effect als dat geeft...
O, zij had het wel goed onthouden, de sluwe, de berekenende, - en het uitnemend te pas gebracht. Het kon niet anders, of Alfred - welke man zou het niet? - zou zich gevleid en verheugd voelen, door dit blijk van belangstelling in zijn smaak, van een mooi, charmant jong meisje...
Neen, dacht Hetta, mijn spel is uitgespeeld. Ik ben overtroefd en verslagen. Ik zal en wil geen moeite meer doen, daarvan moet mijn trots mij weerhouden. Maar o, ik wou dat ik thuis was... hier weg van de plaats van mijn nederlaag, dat ik Désirée's zege niet behoef mede te vieren... Hoe zal ik dat verdragen?...
En wat moest er nu van haar worden? Zonder hoop, zonder vooruitzicht, dat haar troosteloos, be- | |
| |
klagenswaardig lot nog wel eens een gunstiger keer nemen zou?... Alwéér dien afmattenden strijd beginnen om een beetje rust... een beetje geluk...?
Ik ga maar weg, dacht zij, ver weg. Naar Nice, of naar Rome, of naar Berlijn, om het daar opnieuw te beproeven... hier wordt de toestand al te ellendig voor mij...
- Of ik mij amuseer? o, meneer Van Heusden, hoe kan u dat vragen. Is er iets heerlijkers dan zoo'n fête d'été, waar ieder in de beste stemming is, en op zijn, laat ik liever zeggen haar liefst is gekleed... als de zon zoo glanzend schijnt over 't groene gazon... en de lucht zoo geurig is van versch-ontloken rozen? Hoor... hoor de muziek... hoe fijn en ijl klinkt die in de zachte atmosfeer... o, ik geniet... ik geniet...
- Dat ziet men u aan, zei de heer Van Heusden bewonderend. Comme le bonheur embellit...
Hetta glimlachte, zoodat haar mooie witte tanden even zichtbaar werden tusschen de welige roodheid der lippen, terwijl zij langzaam voort-liep over de grijze, begrinte paden, waar het een kleurig va et vient was, van wandelende paren. Zij luisterde nauwelijks naar haar cavalier, die zijn compliment nog niet mooi genoeg had gevonden, en er aan toevoegde, dat zij overigens het geluk niet noodig had, om nòg mooier te worden, dat hij er alleen maar mee had bedoeld, dat zij nu fascineerend, éblouissant was om aan te zien... Met al de intense kracht van haar blik volgde zij Désirée met de oogen, zich er over verwonderend, dat Alfred nog niet met haar samen was... Alfred, - daar liep hij, geheel gepreoccupeerd naast een oudere dame, een vriendin zijner | |
| |
moeder... ook háar had hij maar vluchtig gegroet, daar zij juist, toen hij haar naderde, in beslag genomen was door een groepje harer kennissen, die van haar wilden weten, of haar toilet een Paquin of een Redfern was, en die de zilveren ceintuur om haar hoed ‘zoo ingenieus’ vonden, en haar tegelijkertijd vroegen, of zij al wist, dat Van Egmond nu gedecideerd van Clara ging scheiden... en dat de jonge attaché, Van Reyn was overgeplaatst naar Constantinopel, om die geschiedenis met... je weet wel.
- Willen we 's 'n kijkje gaan nemen bij 't tennissen? vroeg de heer Van Heusden, die al sedert lang een van Hetta's erkende adorateurs was geweest, maar die nooit, wat hij zelf ook wel wist, serieus bij haar in aanmerking komen kon, omdat hij niet in staat was, haar de positie, die zij ambieerde, te verzekeren.
- Goed, antwoordde zij, te lusteloos om iets anders te zeggen.
- Daar heb je 't al weer, zei de heer Van Heusden, nu zie je 't aan Dammers, dat 'n goed single-speler zelden ook 'n goed double-speler is. In singles maak je 't best 'n flinke, lange slag, in doubles juist niet... in singles kan je spelen geheel volgens je eigen initiatief, in doubles heb je 'n partner, en je moet dan wel samen 'n perfecte combinatie vormen, wil je succes hebben. Bovendien, Dammers speelt wel 'n beetje te veel ‘voor de galerij’...
- Ja, antwoordde zij verstrooid.
De heer Van Heusden interesseerde zich al meer en meer voor het verloop van den wedstrijd.
- Ik heb Mathon ook zoo dikwijls gewaarschuwd. Ken 't hééle spel, jongen, en niet maar één enkele | |
| |
slag... 'n one-stroke-man, zooals ze in Engeland zoo typisch zeggen, wordt nooit 'n kampioen.
Het warrelde in Hetta's hersenen van opgewonden gedachten. Zij snakte er naar een oogenblik alleen te zijn, en te trachten haar innerlijke kalmte te herwinnen. De teleurstelling was te hevig geweest, en een droefheid, die wanhoop leek, overweldigde haar. Zij voelde het, als zij niet even tot zichzelve kon komen, dan zou zij misschien, geheel ongemotiveerd, een scherp of driftig antwoord geven, of uitbreken in tranen. En zóó zich vernederen tegenover Désirée, die natuurlijk alles begreep, en er zich in zou verheugen, dat wilde zij niet.
Stil schoof zij zich tusschen de toeschouwers door, en liep langs de lanen naar een bank, die bij den kleinen vijver stond, waar zij zich met een zucht van verlichting op nederzette.
Zij had een oogenblik rust noodig, een oogenblik maar, want zij was een wereldsche vrouw, en de zelfbeheersching was haar tot een tweede natuur geworden. Zij sloot haar oogen en drukte even haar vingertoppen tegen haar kloppende slapen. Berusten moest zij... zij moest leeren berusten...
Toen ontstelde zij zóó hevig van een plotselinge stem, Alfred's stem, dat het bloed haar vlammend naar het aangezicht steeg. Zoo vaak had zij bij zijn komst verrassing geveinsd, maar thans was haar schrik en haar blozen oprecht.
- Is u ook even de drukte ontvlucht, vroeg hij. Wat kan ik dat goed begrijpen... 't is soms beklemmend, overstelpend, vindt u niet... Je verlangt dan 'n moment weer 's jezelf te zijn... en zoekt onwillekeurig de eenzaamheid op.
| |
| |
Zij antwoordde niet, en zag hem ook niet aan, terwijl hij naast haar ging zitten. Haar hart klopte zoo sterk, dat het haar pijn deed in haar borst. Zou dan toch nog... toch nog misschien... Maar neen, het kon niet zijn.
- Ik zag, zei hij, en zijn stem werd zachter, hoe in het drukke gewoel om u heen, uw gezicht bijna aldoor strak en onbewogen bleef. Ik voel met u, hoe de leege frivoliteit van 'n dergelijk leven u tegen staat - en hoe, omdat de omstandigheden u nu eenmaal daarin hebben geplaatst, u u daaraan toch niet onttrekken kan. Zeg me, en hij boog zich wat dichter naar haar toe, zeg me... vergis ik mij?...
- Neen, zei ze, en haalde diep adem. U vergist u niet. Vanmiddag kwelde de oppervlakkigheid, de banaalheid van m'n bestaan me zoo ondraaglijk, dat...
Er kwam een teeder licht in zijn oogen.
- Dat...? herhaalde hij.
Zij was een volleerde tooneelspeelster, en had geen moeite om haar woorden te vinden.
- Dat... er 'n drang in me kwam, om weg te vluchten, ver hier vandaan... naar Nice... of naar Berlijn...
- Daar zou 't hetzelfde wezen voor u, antwoordde hij in grooten ernst. Neen, als u werkelijk dit leven ontvluchten wil, dan zou 't moeten zijn naar 'n rustige, eenzame plaats, zooals...
Hij hield eensklaps op, alsof hij zonder inleiding te veel had gezegd. Zij luisterde naar hem als in een betoovering... dus toch? of toch niet?...
Hij begon weer te spreken, langzaam, bedaard, maar allengs al meer en meer ontroerd.
- Zoolang ik nu hier ben... heb ik veel rond- | |
| |
gekeken... en veel opgemerkt. En ik ben geschrikt van de diepe, donkere leegte, die ik overal zag onder de mooie schijn. Veel menschen te leeren kennen, daar word je niet gelukkiger door... De jonge meisjes... ze zijn allen gelijk; de arme, arme kinderen, ze hebben maar één doel voor oogen: tot 'n goed huwelijk te geraken. Ze zijn coquet, berekenend, volkomen ongevoelig en hard. Eén meisje was er, die ik dacht, dat een uitzondering maakte...
- Désirée... fluisterde Hetta ondanks zichzelf.
- Ja, Désirée. Ik hield haar voor natuurlijk, voor onbedorven, naïef. Maar nu vanmiddag... Vanmiddag heb ik voor 't eerst haar waar karakter begrepen. Hebt u haar gezien, haar costuum?...
- Ja, zei Hetta, begrijpende, dat zij nu wel kon wagen dit te zeggen, en dat het haar in zijn oogen zelfs verheffen zou. Maar ik vond haar er juist zoo allerliefst uitzien, zoo frisch en jong...
- O, zeker, dat wel, maar is 't geen aanstellerij, om op 'n mondain feest zoo gewild eenvoudig te verschijnen? Je toont de meeste tact en goede smaak, door in overeenstemming met je omgeving te blijven, en je te voegen naar 't heerschend gebruik. Maar dat is niet 't ergste, wat me hinderde... Hij aarzelde even, of hij wel verder zou gaan, maar in den wensch, dat Hetta hem toch vooral goed mocht begrijpen en geheel leeren kennen, vervolgde hij: ik zag, dat haar kleed met amandelbloesem was versierd en dat trof me als al te opzettelijk, als al te direct. Zij had dat alleen mogen doen, als wij bijvoorbeeld verloofd waren, dan was 't 'n aardige attentie geweest... nu is 't een op de spits gedreven behaagzucht, die ik onmogelijk beantwoorden kan. Ik ben | |
| |
te weinig 'n wereldling, om iets dergelijks te kunnen waardeeren. Ik zie er het bewijs in, dat zij volkomen onverschillig voor mij is, anders zou haar fijn gevoel haar er voor gewaarschuwd hebben, niet zoo openlijk onsbeiden ten toon te stellen. Neen, ook dit meisje is niets beter dan de anderen, ook zij is alleen maar vervuld van het eenige doel, dat ik straks heb genoemd, en dat met liefde, toewijding, teederheid niets heeft te maken.
Hij zweeg een oogenblik. En toen hij weer sprak, was er een innige klank in zijn stem.
- U is zoo anders. Ik weet 't, ik voel 't... U is door veel droevige dagen gegaan, en ze hebben u vermoeid en verdiept. U leidt, omdat u moet, 't leven der anderen, maar 't stuit u en mat u af... O, als 't mij vergund mocht zijn u 'n nieuw, 'n beter lot te bereiden, en daardoor... 'n nieuw geluk...
Hij keek haar vol liefde aan, en Hetta voelde al haar zenuwen trillen van een helle, opgewonden vreugd. Maar de doorstane emotie, en haar verrukte blijdschap van nu, scheen haar koele, cynische onmeedoogendheid een weinig te hebben verweekt... zij schouwde in de eerlijke, klare blauwten zijner argeloos-vertrouwende oogen, en een seconde... aarzelde zij, en schaamde zij zich. Hoezeer vergiste hij zich in haar persoonlijkheid, die immers óók niets anders was dan ‘een holle, donkere leegte onder een schoonen schijn...’
Maar aanstonds overwon haar egoïsme die betere opwelling weer. En toen hij zijn hand naar haar uitstrekte, legde zij, met allerliefst gespeelde, verraste verlegenheid haar vingers zacht in de zijne.
|
|