| |
| |
| |
Het overbodige kind.
Op het tafeltje naast haar chaise longue stond een ros-roode Hasselt-vaas, waarin een tuiltje lelietjes van dalen. De fijne geur zweefde ijl en licht door de kamer; Georgine nam een der ranke stengeltjes in haar hand, en hield het onder haar neus. Ja, dit was wel de geur, waarvan zij zooveel hield... zij nam haar klein kanten zakdoekje, en rook eraan: precies hetzelfde parfum, Houbigant's Premier Mai. Zij sloot de oogen, terwijl zij den reuk inademde... Zij had zooveel verschillende odeurs geprobeerd; eerst scheen het, dat zij Houbigant's Violette idéale zou blijven prefereeren; toen kwam de Violette van Gabilla; en daarna kreeg zij opeens een fancy voor rozen; eerst beproefde zij La rose France, wéer van Houbigant, met zijn geur van fijne rozenolie; toen ‘de Roses d'Orsay’, dat haar werkelijk aan verschgeplukte rozen deed denken; toen werd zij weer verliefd op het ‘Parfum de la Dame en noir’ van Lenthéric; zij had juist Maurice Leblanc's roman gelezen; maar het verveelde haar spoedig; toen kwam Gellé's ‘Séduction’ aan de beurt, dat door een geheele serie van actrices om het zeerst was geroemd; en daarna onder anderen het doordringend-sterk parfum Flirt van | |
| |
Pinaud; en haar laatste proefneming, voor zij weer terug-keerde tot den zooveel eenvoudiger lelietjes-geur, was de ‘CEuillet Louis XV’ uit de parfumerie Oriza; toen zij de laatste maal te Parijs was, had zij op de Place de la Madeleine dien parfumerie-winkel ontdekt, en verrast was zij geweest door den naam: Oriza, - die herinnerde haar aan den odeur, dien zij haar Moeder altijd gebruiken zag; Es-Oriza heette die; het waren zeer groote flacons, met in het glas gebrande gouden korenaren, in ronde kokers van lavendelblauw papier, ook met gouden korenaren, en met den naam in gouden letters er op. En in blij herkennen had zij geroepen:
- Bestaat die firma nog altijd? daar moet ik dan toch eens een parfum van probeeren! . . .
Haar man had het kinderachtig van haar gevonden, dat zij om die reden alleen zoo'n dure flacon koopen ging; maar wanneer protesteerde hij niet, wanneer zij iets wilde? en koel tegenover zijn verzet, zooals zij zich had aangewend te zijn, was zij den winkel ingegaan.
Het was Olivier, die haar Houbigant's ‘Premier Mai’ voor de eerste maal had gebracht; Olivier óok, die haar dagelijks van lelietjes van dalen voorzag. Zoo straks zou hij komen. Lieve, lieve jongen...
- Je moet niet zulke penetrante parfums gebruiken, had hij gezegd. Jij bent blond en blank, bij jou passen zachtere geuren, in 't bizonder lelietjes. Donkere vrouwen met zwart haar verdragen beter een sterke odeur.
Zij had hem gelijk moeten geven, zooals zij hem in alles gelijk gaf, omdat zij nu eenmaal gek op hem was, op dien jongen met zijn frisch, glad gezicht en zijn dik-blonde haar. O, nooit had zij het durven | |
| |
hopen, dat er nog eens zóó'n innig geluk voor haar zou bestaan.
Haar huwelijk was ongelukkig geweest; tusschen haar en haar man bestond een even groot malentendu de... l’âme als een malentendu de la chair. En toen Olivier in haar leven kwam, had zij kort en goed gezegd, dat zij wilde scheiden.
Haar man had er niets tegen. Want ook hij scheen verliefd te zijn geworden op een andere, en zoo waren de zaken spoedig en tot beider genoegen geschikt. De eenige moeilijkheid was hun dochtertje. Haar man wilde het kind niet hebben, zeide hij; zijn tweede vrouw was er beslist tegen, en hij billijkte dat, want onwillekeurig zou Bijoutje een oorzaak zijn van veel onvrede en verdriet. Zij mocht het meisje behouden.
In 't eerst had zij dit heel goed gevonden, en was er blij mee geweest. Maar... bij Olivier was zij gestuit op dezelfde bezwaren. Ook hij was er beslist tegen het kind te nemen. Hij overtuigde haar van de absolute onmogelijkheid; denk toch eens aan: nooit samen alleen te zijn als een jong-getrouwd paar, altijd de levende getuige om je heen te hebben van een verleden, dat je maar liefst vergeten wou... hij zou niet altijd vriendelijk en goed tegen Bijoutje kunnen zijn, hoe graag hij het ook zou willen. Het kind zou hem hinderen, alleen maar omdat zij er wás, en een ongelukkige jeugd zou het gevolg voor haar zijn. Neen, dat kon niet, dat kon niet...
Waarom deed zij het dochtertje niet bij de grootouders, haar ouders, die immers dol waren op het kind, en voor wie zij een vreugd in hun ouderdom zou zijn...
| |
| |
Ja, dat zou dan maar het beste wezen, had zij aarzelend toegestemd. En dit was nu overeengekomen. De grootouders hadden het kind met liefde tot zich genomen, en het kind was tevreden, ofschoon...
Ja, het was er stil natuurlijk voor zoo'n jong en levenslustig meisje. Zij mocht dit niet doen en dat niet, en hierom moest zij denken, en dat nalaten... maar overigens, de oude menschen waren zoo goed voor haar, dat zij haar kind nergens beter kon wenschen.
Zij woonde nu óók bij haar ouders, totdat de wettelijke termijn verstreken zou zijn, en zij met Olivier in het huwelijk kon treden.
Zij zag zichzelve toevallig in den spiegel, en zij vond, dat zij met haar schoonheid, haar jeugd, toch heusch nog wel recht had op wat geluk. Haar gezicht had nog de bevallige ronding van een heel jonge vrouw, en haar figuur was bekoorlijk-soupel en elastisch-elegant. Wat zag zij er weer lief uit, - dat zou hij óók wel vinden, - in haar robe d'intérieur van witte cachemire met een kanten jacquet, en in de ceintuur een groote zwart fluweelen roos. Onder den zoom van den rok kwamen haar fijne schoentjes te voorschijn van zwart suède met zilver geborduurd.
Het deurgordijn werd voorzichtig opgelicht, een aardig blond kopje keek er door.
- Is u nog alleen, Moeder?
- Ja, kind, kom maar binnen...
Als Olivier er was, hield Bijoutje zich altijd bescheiden terug, alsof zij wel wist, dat zij er ‘niet bij behoorde.’ En hoe pijnlijk het Georgine dikwijls | |
| |
aandeed, haar dochtertje te moeten achterstellen, er was nu eenmaal niets aan te doen, en dus berustte zij.
- O, hebt u weer lelietjes? wat leuk midden in de winter!
Het kind stak haar fijne neusje in de bloemen.
- Moeder, weet u dat? ik kan zèlf lelietjes maken.
- Zoo?
- Ja. Weet u, hoe dat gaat? Je neemt 'n kaars, en steekt die aan, en houdt 'm dan boven 'n glas met water, en al de druppels was, die er afvallen, worden kleine kelkjes met getande randjes, net als lelietjes. Mag ik 't hier 's doen? Of...
Zij keek naar de klok.
- Nee, 't kan nog wel, zei Georgine haastig. En zij nam een kaars van het koperen kroontje, en stak die aan, terwijl Bijoutje een glas met water vulde. En met verteederden blik zag zij toe, hoe het kind de droppels in het water liet vallen, en hoe zich inderdaad kleine kelkjes vormden.
- Schattig, hè? juichte Bijoutje. Nu neem ik ze mee, en maak er 'n groen stengeltje aan met blaadjes, uit m'n bloemendoos, en dan krijgt u ze straks. En doet u dan in elk 'n drupje odeur? dan zijn ze heelemaal echt!
Het kind huppelde weg, en Georgine dacht bedroefd, hoe korten tijd het nog maar duren zou, dat zij zoo gezellig met haar dochtertje spelen kon; zij hadden zoo in alles met elkander gedeeld...
Het kind kreeg van haar alle fleschjes odeur, als ze bijna leeg waren, en zoo had zij laatst in haar kleine kastje, en zij ontroerde ervan, een heel regiment zorgvuldig bewaarde flacons gevonden, de vaasachtige van Godet, de mooie van Gabilla, de vreemd-vormige | |
| |
van Gueldy, die met de veel-facettig geslepen stoppen van Pinaud...
O, zou zij toch nog niet eens, ééns een poging wagen, om Olivier over te halen, dat zij het kind tóch bij zich namen? Het was zoo hard voor Bijoutje, haar moeder te moeten missen, - en was het dan niet hard voor háár, haar kind te moeten ontberen, terwijl het toch niet noodig was, als Olivier maar een beetje toegeven wou?... Ja, zij zou het nog eens probeeren.
Zij stond op, want zij had zijn bekende schel gehoord, en met een hart, dat klopte van verlangen, wachtte zij zijn komst.
Hij sloot haar in zijn armen, onstuimig en verliefd, en een pooslang vergat zij al haar gedachten, om geheel op te gaan in de vreugde over zijn tegenwoordigheid. Zij streelde zijn blonde haar, en vlijde zich dicht aan zijn borst, toen hij haar zachtjes had meegetrokken naar de chaise longue, en daar zaten zij een poos, terwijl hij haar innig liefkoosde, en telkens hun lippen elkander ontmoetten voor een langen, nog langeren kus.
Elken dag, als zij elkander weer zagen, was het, of hun afscheid van den vorigen avond reeds weken, maanden geleden was, en of zij een lang verzuimden tijd weer moesten inhalen.
- O, fluisterde hij, en zijn warme adem gleed over haar wang, en deed haar huiveren van geluk, wat verlang ik er naar, dat we eindelijk, eindelijk getrouwd zullen zijn... en jij, m'n allerliefste?
- Ja... fluisterde zij terug, ik óok... maar...
Hij boog zich over haar heen, om haar in de oogen te kunnen zien.
| |
| |
- Maar?...
- Bijoutje... antwoordde zij. Ik heb zoo'n medelijden met dat arme kind...
- Begin je daar nu al wéér over, zei hij, een beetje ongeduldig. Dat hebben we toch al lang en heelemaal afgepraat.
- Ja, dat is ook zoo, maar... 't Is toch vreeselijk kassian, dat Bijoutje de dupe moet zijn van de vergissing van haar ouders...
- Dat is nu eenmaal altijd zoo met 'n echtscheiding, daar lijden de kinderen altijd onder op de een of andere manier. Wees liever blij, dat Bijoutje zoo'n uitstekend tehuis heeft gevonden...
- O, daar ben ik ook zeker dankbaar voor, maar... als de oudelui nu 's komen te sterven, wat dan?
Hij begon ongedurig te worden. Hij wilde nu eenmaal dat vreemde kind niet in huis hebben, zij mocht praten, wat zij wou.
- Nu, als dat gebeurt, zei hij, dan zijn er immers goede kostscholen genoeg...
- Dus, dan mag Bijoutje nóg niet eens bij ons komen?
- Georgine, wat plaag je jezelf toch en mij. Ik dacht, dat ik je overtuigd had van de onmogelijkheid... De vader wil 't kind niet hebben, waarom zouden wij dan verplicht zijn 't tot ons te nemen, dat is toch te gek!
- O, verplicht... zei ze. Neen, natuurlijk, dat niet. 't Zou zoo heerlijk zijn voor 't kind, en ik zou 't ook zoo prettig vinden...
- Zou je dat? werkelijk? vroeg hij. Kijk me 's aan? Verbeeld je nu 's, denk je er 's goed in, wat | |
| |
't zou zijn 't kind altijd om ons heen te hebben. Wij samen beginnen 'n nieuw leven... neen, dat kan niet, want 't kind is daar, om er ons goed aan te herinneren, dat jij al 'n leven achter je rug hebt, dat er voor jou 'n verleden bestaat, waarin ik niet was, dat ik je eerste liefde niet ben, zooals jij de mijne.
- Olivier, zei ze heel zacht; de tranen stonden haar in de oogen. Jij bent wel m'n eerste liefde... en je weet dat... is 't niet, zeg?
Zij vroeg dat zoo innig, dat hij haar hartstochtelijk in zijn armen sloot, maar toch zei hij nog:
- Goed, goed, ik geloof je, dat je voor 't eerst en alleen houdt van mij... Maar er is toch 'n andere man geweest, die vóor mij, je in z'n armen gehouden heeft, die je heeft gezoend... en...
Zij zuchtte. Zij werd altijd bedroefd, als hij zoo sprak. Want wat kon zij er tegen zeggen? Zij begreep zijn jaloezie zoo goed, die was immers héél natuurlijk, en elke man zou het zóó voelen, zonder uitzondering.
- Toe, zeg dat niet, vleide zij, ik ben nu toch van jou, van jou-alleen?... maar... je kan toch wel begrijpen, dat ik 't gezellig zou vinden, Bijoutje bij me te hebben, jij bent overdag niet thuis...
- O, zei hij, 't ligt immers voor de hand... dat wij óók kinderen zullen krijgen... nietwaar? dacht je van niet?
Zij kon niet antwoorden. Hij klemde haar tegen zich aan in zóó heete kracht, dat zij haar adem verloor. O, hij maakte haar gelukkig, zoo gelukkig door zijn liefde... maar... maar toch...
- En dan... zei hij, al was dat zoo niet, zou je dan niet genoeg hebben aan mij-alleen? Houd je | |
| |
dan niet zoo volkomen van me, als ik van jou?
- O, ja, dat weet je toch wel...
- Zal je er dan nooit weer over spreken, nooit weer?
- Neen, fluisterde zij, overwonnen door zijn hartstocht. Maar met wroeging dacht zij toch aan het kind, dat door geen der ouders werd begeerd, het arme, overbodige kind...
|
|