| |
| |
| |
Het gevaar.
Gertrude luisterde naar het spreken van haar moeder in een vreemde bevangenheid. Zeker, zij moest mama gelijk geven... Mama praatte logisch en practisch, er was niets tegen in te brengen, maar...
- Nu? vroeg de oude dame.
- Ja... aarzelde Gertrude. Ja, u hebt wel gelijk, maar...
- Maar? verwonderde zich haar moeder. Maar? Er is geen maar, als je vindt, dat ik gelijk heb. En dat zei je toch zoo even, dat je dat vondt?
- Jawel, mama, maar... maar Anton.
- Hoor 's, Anton zal zich wel schikken, moet zich maar schikken. Dacht ik 't niet, dat je dáarom weifelde? Je hebt genoeg voor 'm opgeofferd, lang genoeg alleen voor je kind geleefd... 't wordt nu eindelijk tijd, dat je 's aan jezèlf gaat denken.
Gertrude zweeg, en vouwde de handen in elkaar. Zij iets opgeofferd?... zij die, al die jaren, het zoo rustig, zoo gelukkig, zoo goed had gehad met haar jongen alleen... En toch... hoe eigenaardig, het was, of zij dit nu eerst in vollen omvang besefte, want... ja, dit was toch de waarheid... zij had zich dikwijls eenzaam gevoeld, en verlangd naar | |
| |
iemand, die haar hielp en ried in alle moeilijkheden des levens... die haar liefhad, en van wien zij kon houden... Maar nu zij eindelijk voor het feit werd gesteld, nu was het haar opeens, of zij niets liever wilde dan den ouden toestand bestendigen, - want dat zij toch nooit gelukkiger zou kunnen worden, dan zij thans was... En voor Anton, voor haar zoo gevoeligen jongen, zou het een slag zijn, dien hij niet spoedig te boven zou komen...
Zij werd onrustig. Zij zou nu zoo gaarne flink en gedecideerd zijn opgetreden, en gezegd hebben, dat zij niet hertrouwen wilde. Maar de argumenten van haar moeder waren zoo klemmend en onweerlegbaar.... en mama had altijd zoo'n gezag over haar gehad, zij wist niet waarom, maar zij had steeds den zin van mama moeten doen, al toen zij als zeventienjarig meisje den veel ouderen van Laer had gehuwd...
In de elegant-gemeubelde kamer, waar fijne zonnestralen speelden over de glanzende zijde der bekleedingen, het verguld van pendule en spiegellijst, en parelmoerig vergleden in het porcelein der vele kostbare bibelots, zaten de beide vrouwen bijeen. De moeder, zelfbewust, en zwaar, zeer modieus gekleed in een robe van zwarte charmeuse, met een fijn geplisseerden jabot van witte kant, en witkanten volants aan de mouwen. In het mooi-grijze haar staken een paar der nieuwste schildpadden kammen en haar lorgnon hing aan een ketting van platina. Zij was nog een knappe vrouw, ondanks haar zestig jaren, en geheel haar sterk, levensvol gezicht, haar waardige houding, haar bedaarde stem, teekenden wilskracht en eigenzin. Bij haar leek haar dochter, ofschoon reeds drie-en-dertig jaar, heel teêr | |
| |
en jong; het fijne gezicht met de zachte blauwe oogen, en het welige blonde haar, hield zij in de aanwezigheid harer moeder altijd ietwat gebogen; haar tengere figuur, dat, in een toiletje van krijtwit laken met zwarte knoopen gesloten, en een open kraag van kant, en met een hoed van wit Italiaansch stroo met ponceau-roode rozen, nog meisjesachtiger leek, scheen te zwak, te hulpeloos, om alleen door het leven te gaan, en dankbaar had zij dan ook altijd den steun en den raad van haar moeder aangenomen. Maar nu... mama had voor haar het aanzoek ontvangen van een ‘goede partij,’ van ritmeester Renck, en mama was van oordeel, dat zij hem accepteeren moest.
- Maar ik houd niet van hem...
- Ik houd niet van hem! herhaalde de moeder, met een kort, schamper lachje. Op jouw leeftijd en in jouw omstandigheden denkt men daar niet meer aan. Trouwens, hield je soms zoo veel van van Laer?
- Juist daarom, zei Gertrude, fermer dan zij gewoonlijk sprak. Juist omdat ik, zooals u wel weet, in m'n eerste huwelijk niet gelukkig ben geweest, juist daarom had ik me altijd voorgenomen, dat als 'k ooit weer trouwde, 't uit liefde zou zijn.
- Jawel, jawel, als dat er bij komt, is 't natuurlijk heel mooi. Maar och! ik ben 't in deze met Carmen Sylva eens, die zegt, dat al dat gepraat over ‘liefde’ haar erg onbelangrijk lijkt, en dat men in 't huwelijk al heel ver komt met een groot gevoel van plicht. Zooals 't nu staat met jou, moet je, dunkt me, de volgende vragen stellen: is hij 'n fatsoenlijk man? repugneert z'n uiterlijk mij niet? is hij van goeden stand? heeft hij fortuin? En als je daar allemaal ja op kan antwoorden, zooals hier 't geval is...
| |
| |
Gertrude zuchtte. Zij wist wel, dat zij toch ten slotte toestemmen zou. Maar Anton... hij werd al zoo groot, hij was nu vijftien jaar... zou hij het nú nog kunnen verdragen, een stiefvader te krijgen?... Ofschoon... Zij had immers opzettelijk zoo lang gewacht, omdat hij, toen hij jonger was, te veel zou lijden, zooals zij dacht...
- Waarom zucht je nu? M'n hemel, 'n ander zou blij zijn... Je weet, dat je niet beter kan doen: van mij heb je nooit iets te verwachten; zoolang jij bij me was, ben ik met moeite van m'n pensioen toegekomen; dat was ook de reden waarom ik je zoo vroeg liet trouwen, dan was jij tenminste bezorgd. Toen trof ons, helaas, de slag, dat jij zoo vroeg je man moest verliezen, zoodat je óok maar in heel bescheiden omstandigheden achterbleef. Nu kan je er wel komen, nu Anton nog jong is, maar als hij wil gaan studeeren bijvoorbeeld, wat dan? Heusch, je moet 't doen; niet alleen terwille van jezelf, maar ook en vooral om Anton.
Om Anton... Mama had gelijk, volkomen gelijk, maar zij hield nu eenmaal niet van Renck... Zij moest wat tijd hebben, om zich aan het denkbeeld te wennen... en in elk geval, zij moest er eerst met Anton over hebben gesproken...
- Dus, zei haar moeder, kan ik aan Renck zeggen, dat hij zijn aanzoek bij jou mag herhalen?
- O, nee, antwoordde zij nerveus, zeg u nog niets, laat me nadenken, ik zal u zoo gauw mogelijk m'n besluit komen vertellen.
En wat haar moeder verder ook zeide, Gertrude bleef bij deze beslissing. Voorzichtig moest zij Anton voorbereiden, en als zij merkte, dat hij er zich in kon schikken, dan... dan zou zij het doen.
| |
| |
Bij het naar huis gaan bedacht zij met een gevoel van verlichting, dat zij vanmiddag dineeren moest bij de familie van Welderen, en dus vandaag nog onmogelijk met Anton kon spreken. Zij zag daar toch erg tegen op. Er had tusschen Anton en haar altijd zoo'n eigenaardige verhouding geheerscht, bijna niet van moeder tot zoon, maar veeleer van goede kameraden, vrienden; zij was jong geweest met haar kind, zij had met hem gestoeid en gespeeld, als ware zij zèlve een kind, zij, jong moedertje van achttien jaar... En later scheen het, alsof hij mèt haar ouder werd; hij was flink, zoo practisch voor zijn vijftien jaren... Zij vroeg hem dikwijls om raad, en zij bespraken alles samen... Zij wist, dat hij haar niet missen kon, dat hij haar hooger schatte dan al zijn vrienden, zijn meisjes-kennissen zelfs, en dat hij voor een uitgang met háar den spannendsten voetbal-match, het prettigste tennis-spel verzuimde.... En zou hij nu opeens moeten worden achter gesteld bij... een vreemden man, die voortaan de eerste plaats in haar leven innemen zou?...
Zij peinsde, en peinsde, terwijl zij zich kleedde in haar gedecolleteerd toilet van faïence blauwe liberty, met groote witte irissen beschilderd, en met een casaque van witte taffetas. Zij had de japon zelve beschilderd, en Anton had haar geholpen; hij bezat zooveel smaak en een geoefend oog . . . Daar hoorde zij zijn stem:
- Moeder! Moeder!
- Ik ben hier, jongen, op m'n kamer.
- O. Hij stiet de deur open, en zag haar in haar dinertoilet. Moeder, gaat u uit?!
- Dat wist je toch, kind? Maandag... diner bij | |
| |
van Welderen... je hebt zelf 't antwoord nog voor me weg gebracht.
- Ja... dat is ook zoo... Maar... ik heb er heelemaal niet meer aan gedacht. Hè, wat is dat ellendig...
Hij stond zoo teleurgesteld tegen den deurpost te leunen, de groote, blonde jongen, met het knappe, lieve gezicht, dat zij zèlf ook het vervelend begon te vinden, hem nu alleen te moeten laten.
- Ik heb zoo'n lamme dag gehad... u weet 't wel... beschrijvende meetkunde... natuurkundige aardrijkskunde... rechtlijnig teekenen... Ik had net zoo gehoopt, vanavond gezellig met u muziek te maken, ik verlang zoo naar m'n viool.
- Arme jongen, 't spijt me verschrikkelijk, maar er is niets aan te doen.
- Spijt 't u?
Een glans kwam over zijn gezicht, hij trad snel naar haar toe, en sloeg vleiend zijn beide armen om haar heen.
- Weet u wat? fluisterde hij. Blijf u dan bij me thuis... Ik zal wel even telefoneeren, dat u niet komt. Dan hebben wij 'n dinertje samen... Toe, Moeder, doet u dat nu 's voor me... U blijft, zooals u is; ik ga gauw wat vruchten halen, en zoo... en verkleed me dan...
Zij protesteerde nog, hoewel al half gewonnen. Waarom zou zij haar kind dit genoegen niet doen... later... later... zouden zij immers nooit meer zoo rustig, zoo heerlijk bij elkaar kunnen zijn...
- Jongen, 't gaat heusch niet. Ik stuur mevrouw van Welderen's heele tafel-orde in de war... dat durf ik niet doen... dat mag ik werkelijk niet...
| |
| |
- Moeder, ik zal telefoneeren, dat u afschuwelijke migraine hebt, dat u toch wou gaan, en zelfs al bezig was, u te kleeden, maar dat ik 't u heb belet. Geef u nu wat orders voor 't tafeldekken, dan ga ik even, ik ben dadelijk terug...
Hij verdween, zonder haar antwoord af te wachten, en Gertrude, glimlachend om zijn voortvarendheid, voltooide haar toilet. Zóo was hij nu altijd, zoo spontaan, zoo impulsief, en maar zelden kon zij daar weerstand aan bieden. Zij sloot haar armbanden om haar pols, nam zelfs haar handschoenen... Anton wist het heel goed, hoe veel zij zelve hield van zoo'n spel...
En toen hij na een half uur de eetkamer binnentrad, onberispelijk gekleed in zijn Eton-pak, de haren frisch gekamd, een anjelier in het knoopsgat, wachtte zij hem op bij de kleine, keurig gedekte tafel, waar de zilveren kandelaartjes met de roode kapjes prijkten op Cluny-kanten kleedjes, en een paar witte irissen bloeiden uit zilveren vaasjes.
- Heerlijk, hè? zei Anton met glinsterende oogen, en hij boog voor haar, en bood haar den arm, om haar naar haar plaats te geleiden.
Het werd een vroolijke maaltijd. Anton had gezorgd voor hors d'oeuvre's en pasteitjes, en voor een kleine polonaise met slagroom; ook had hij kristallen schaaltjes met oranjekleurige abrikozen en fluweelgroene, versche amandelen gevuld, waar zijn moeder zooveel van hield. En aan het dessert dronken zij den frisschen, geurigen Meiwijn uit de mooie ouderwetsche goudgele bokalen.
- Zeg nu, zeg nu, vroeg Anton telkens dringend, of u u bij van Welderen beter had kunnen amuseeren? | |
| |
En zij schudde lachend van neen, en prees hem als een uitnemenden gastheer.
- We drinken de koffie in de salon, besliste Anton, en schuiven de deuren dicht dat we van 't tafel-afnemen niets merken. Dan rook ik 'n sigaret, en u krijgt er óók een, Mama.
In den koelen, kleinen salon, waar het rustig was, en donker, omdat alleen de schemerlampjes brandden, zaten zij naast elkander op de canapé. En in Gertrude kwam het op met dwingende kracht, dat zij, nu zij zoo vertrouwelijk met Anton samen was, over haar tweede huwelijk moest spreken. Nooit misschien kwam er een gelegenheid zooals deze... En Anton hielp haar zelf, door schertsend te vragen:
- Vertel me 's, Moeder, hebt u nu uw hofmakers gemist? Was 't ook nogal gezellig met mij alleen?
- 't Was allerprettigst, stemde zij toe. Maar zie je, dit was nu maar spel. Als ik uitga, dan word ik in ernst 't hof gemaakt.
Haar bedoeling was geweest, óók schertsend te zijn, maar bij deze eerste inleiding begon haar stem al te trillen. En kalmer werd zij niet, toen zij zag, hoe hij schrikte.
- Maar die ‘ernst’ kan u toch zeker niets schelen?
- Nu, dat weet ik nog niet.
- Moeder! riep hij ongerust. En toen, met de luciditeit van den vroeg-rijpen jongen: Moeder, 't is toch niet dat u... U denkt er toch niet over, om...
Zij antwoordde niet, maar zij beiden wisten, dat met dit zwijgen alles gezegd was.
Hij trok haar wild in zijn armen, legde zijn warme wang tegen haar blooten schouder, dien hij als onbewust, herhaaldelijk kuste. De snikken kropten hem | |
| |
in de keel, en zij voelde al zijn ontroering bij zijn hartstochtelijk gefluister: Ik kan u, ik wil u niet missen...
En opeens hief hij zijn gezicht tot haar op, en klemde zijn lippen met vertwijfelde kracht op de hare.
Zij zat een oogenblik wezenloos van doodelijke ontsteltenis. Zij begreep, dat zij hieraan onmiddellijk een einde moest maken, nu het bleek, dat haar arme, arme jongen te veel van haar hield... En haar wanhoop gaf haar de éénige woorden ter redding in...
Zij nam zijn hoofd in haar beide handen, en keek hem strak in de oogen.
- Maar als 't, vroeg zij, tevergeefs trachtende het beven van haar stem te bedwingen, als 't... voor m'n geluk is, Anton?
- Voor uw geluk... herhaalde hij toonloos.
- Ja, als ik hem liefheb...
-Hebt u hem dan lief, vroeg hij heftig; wie is 't? Hebt u hem lief?...
- 't Is ritmeester Renck.
- En hebt u hem lief?
- Ja, zei ze, ja, ik heb hem lief... Ik smeek je, jongen, nu je dat weet, berust er in... Wees goed... en gun me m'n geluk... en berust...
|
|