| |
| |
| |
De keuze.
De groote eetkamer was hel verlicht door het felle schijnsel, dat uit de vijf-kelkige electrische kroon naar beneden vloot. De tafel, schitterend van wit damast en glanzend porcelein, had om zich heen twaalf wachtende stoelen, waarvan er een was verhoogd met twee Perzische kussens. Het kristal der glazen en dessert-schalen ketste veelkleurige vonken uit, en lichtjes schenen er te branden in het zilver der kleine kandelaars en der sierlijke vaasjes.
De huishoudster sloeg een laatsten blik op alles, trok het tafelmidden van point-lacé bij een punt wat rechter, verschikte een visch-couvert voor een der borden, zette voor een ander de glazen beter op een rij... zei tegen het dienstmeisje, dat reeds stond bij het buffet voor het rond-dienen der soep: ‘Alles is in orde,’ en naderde de dichte portebrisée van den salon, waaruit verdoft een roezig rumoer van stemmen klonk, om de deuren open te schuiven, ten teeken, dat het diner gereed was.
De oude grijze vader, met zijn militair-rechte houding, zijn hoog voorhoofd en langen witten knevel, ter eere van wiens verjaardag, zooals gebruikelijk was, een familiemaaltijd gehouden werd, stond het | |
| |
eerste op, en naderde volgens de traditie zijn oudste dochter, om haar aan tafel te geleiden. Daarna ging de eenige, ongetrouwde zoon met de tweede dochter, en de anderen verder zoo veel mogelijk in paren, terwijl het kleine Jantje, het eenige kleinkind, aan de hand ging van zijn moeder, de jongste dochter.
Fernande, de oudste dochter, liet even, onderzoekend en goedkeurend, haar blik over de tafel glijden. Papa had het met deze juffrouw uitstekend getroffen: ze zorgde niet alleen goed voor alles, maar ze had ook smaak, en wist up to date te blijven, getuige de kleine fijne chrysanten in de vaasjes en de witzijden kaarsen-schermpjes... En haar oogen ontmoetten even de oogen der huishoudster, die ook naar het buffet was gegaan, en deze begreep de uitdrukking daarin, en was tevreden.
- Gezellig, dat we dit jaar weer allen bij elkaar zijn, zei Bette, en keek verteederd den kring van haar vader, broer, zusters en zwagers rond. Verleden jaar was jij er niet, Max, zei ze tegen haar broer.
- Nee, zei Max, toen zat ik in... 3 Januari? Toen zat ik in Hyderabad. Een beetje te ver om over te komen.
- Je weet niet, hoe vreemd 't was, dat er een ontbrak.
- Ja, zei de vader, langzaam zijn servet ontplooiend. Ik hoop dan ook, dat Max vooreerst ‘uitgereisd’ zal zijn.
De jongste dochter, Reine, had haar jongetje op den verhoogden stoel getild, en was zelf ook gaan zitten. Hoe hard en gedachteloos klonken Bette's woorden, waarmee zij toch niets kwaads bedoelde... maar als een pijn waren ze door haar heen gegaan: | |
| |
‘Gezellig, dat we dit jaar weer allen bij elkaar zijn...’ Ontbrak er dan niemand nu?
Ach, Bette voelde het niet; zij had haar man naast zich, zooals al de anderen... Zij kon het niet begrijpen, wat het voor haar moest zijn, hier voor de eerste maal te zitten aan dit familiediner... zonder haar Gustaaf, en het jongetje zonder zijn vader...
Zij had de algemeene opgewekte stemming niet willen verstoren, en was dus vroolijk geweest vanmiddag, hoe moeilijk het haar ook viel... want aldoor hadden haar gedachten verwijld bij den man, van wien zij door de streng ingrijpende hand haars vaders gescheiden was, en die haar, ja, had veronachtzaamd en bedrogen... maar aan wien haar hart toch nog hing...
Zij moest dankbaar zijn en gelukkig, dat haar vader haar en haar kind een tehuis had aangeboden, zoolang de definitieve scheiding nog niet was uitgesproken, en zij was daar ook dankbaar voor, want alleen met het kind zou zij het niet hebben uitgehouden. Maar zij wist wel, dat het altijd haars vaders doel was geweest, den kleinen jongen, zijn eenig kleinkind, zooveel mogelijk in zijn nabijheid te houden, nu hem een erfgenaam in de rechte lijn ontbrak, omdat zijn eenige zoon niet was getrouwd. Hij wilde het kind opvoeden in zijn denkbeelden, het moest in alle opzichten een van Opheusden worden; dat hij van Welden heette, en misschien uit heel andere elementen was samengesteld, gold niet bij hem. En zij vroeg zich wel eens af in vrees en beven, of haar vader niet al te gedecideerd was opgetreden, en niet te beslist elke mogelijke verzoening verhinderd had, alleen maar om het kind onder zijn directe hoede te krijgen?
| |
| |
Zij zuchtte, maar verborg haar stemming haastig, door zich te buigen over de hors d'oeuvre schaal en haar zoontje te bedienen, die begeerig keek naar de zacht-groene gefarceerde olijven, de mooi-rose gerookte zalm, gewikkeld in blaadjes Romeinsche sla, de kleine broodjes, met ravigotte-boter besmeerd... Neen, die scherpe dingen mocht hij niet hebben... een paar garnaaltjes... en een schijfje tomaat...
Om haar heen ging het druk gepraat der anderen, maar haar hoofd bleef er niet bij. Zij dacht en dacht maar, aan den afwezigen man, en hoe anders het nog verleden jaar was geweest... Toen zat hij hier ook, en schertste en lachte, en wekte de vroolijkheid der anderen... Toen al had hij haar vaak verdriet gedaan, maar telkens weer, zij kon niet anders, had zij hem vergeven. Zij wist het immers, dat hij wèl lichtzinnig was, maar niet slecht. En door de diepe droefheid, die hij had getoond, toen zij hem in presentie van haar vader haar besluit om van hem te scheiden had gezegd, zijn ontroerend berouw, bewezen haar, dat hij nog altijd van haar hield, en dat zijn afdwalingen niets anders waren geweest, dan uitingen van zijn sterken, overbruisenden levenslust. Ach, hoevelen waren er hier in Den Haag, die leefden als hij, en wier vrouwen duldden en leden in stilte, uit liefde, uit trots, of omdat zij het schandaal niet openbaar wilden maken... Bij haar was haar vader de krachtige, doorzettende wil geweest, hij had betoogd en geredeneerd op bijna suggereerende wijze, totdat zij ten slotte, neergedrukt en moe, zich had laten overtuigen. En nu, was hij nu tevreden, haar vader, nu hij bereikt had, wat hij had willen bewerken? Het jongetje was onder zijn directe | |
| |
leiding gekomen, en zij was weer thuis, zooals in de vroegere jaren, toen zij nog alles van het leven verwachtte... terwijl nu voor haar alles uit was, voor altijd gedaan...
Zij keek den kring eens rond naar de onbezorgde gezichten... beklaagde haar niemand, had niemand medelijden met haar? Neen, natuurlijk niet, zij allen waren het erover eens, dat haar lot zich ten beste had geschikt. Wat kon zij méér verlangen, dan gescheiden te zijn van een man, die haar immers niet gelukkig kon maken?
Neen, durend gelukkig niet, telkens waren er perioden, waarin hij haar bitter liet lijden; maar au fond was hij toch zoo goed. En als hij zijn jeugd maar eerst had uitgevierd, dan zou alles wel terecht zijn gekomen...
- Heerlijk, die croustade marquise, zei Fernande, en weer ging een blik naar de huishoudster, die met zooveel tact en smaak het menu had samengesteld:
- 'n Croustade Charvin is ook zoo lekker, vertelde Emilie, maar Ella viel haar in de rede, met een: Mag 'k even? om mededeeling te doen van haar nieuw toilet: 'n ideaal, 'n rêve... van zachte liberty capucine, met een tuniek van rookgrijze mousseline... qui est du plus heureux effet.
- Ja, plaagde haar Max, haar japonnen zijn van een ‘savante psychologie,’ nietwaar, Ella?
- Ik hoop 't, zei Ella, en keek even naar haar man, of die het wel had gehoord, want Karel zei dikwijls héél andere dingen over haar toilet...
Een der schoonzoons entameerde een jachtverhaal; hoe hij eens, met éen schot twee fazanten had doen neertuimelen, en dadelijk was het een kruis-gesprek over paarden en honden en herten, waarnaar de | |
| |
dames met goedige belangstelling luisterden. En Frits, Fernande's man, vertelde voor de zooveelste maal van den tijger, dien hij, in zijn gedetacheerd-zijn in Indië, had geschoten, en die over zijn hoofd was heen-gesprongen, terwijl hij geknield lag, om hem het genadeschot te geven, en met één klauwslag een Inlander had neergeslagen, - en een ander de schouders open gereten, vóór hij, doodelijk getroffen, zijn laatsten luchtsprong deed. En hoe hij van den kop een inktkoker had laten maken, die Fernande altijd gebruikte, hè, Fernande?
En toen werd er gediscussieerd over het vraagstuk, hoe het kwam, dat tijgerwonden bij Europeanen spoediger genazen dan bij Inlanders, en Max, die in Engelsch-Indië was geweest, wist de oplossing:
- ...waarschijnlijk omdat de tijger in z'n dolle woede 'n beetje vergiftig is, zooals je ook altijd heel voorzichtig moet zijn met de beet van 'n woedende kat of hond, - en dat er bij de Europeanen, omdat die gekleed zijn, niet zooveel van dat gevaarlijke vocht in de wonden kan dringen, als bij de naakte Inlanders.
En terwijl allen luisterden, en met aandacht de gesprekken volgden, werd er gebeld.
Niemand lette er op. Maar dadelijk klopte een dienstmeisje, die, met een onbewogen stem, maar met een nauwelijks verholen spottend glimlachje om den mond, berichtte: dat meneer Van Welden er was, en dat zij dien in de bibliotheek had gelaten.
Van Welden... Reine's man...
De aanwezigen keken elkander aan in heimelijke verstandhouding; snelle, steelsche blikken werden gewisseld, toen gingen de oogen naar den vader, nieuwsgierig wat hij zou doen...
| |
| |
Hoog richtte de oude man het hoofd op; de aderen op zijn voorhoofd zwollen van diepe verontwaardiging, dat Gustaaf van Welden hier, en nu, durfde komen... En hij begon:
- Zeg aan meneer...
Maar bij het hooren van den naam van haar echtgenoot was een sidderende schok door Reine heen gegaan. Spontaan stond zij op, en vóór haar vader zijn zin had kunnen eindigen, had zij reeds de kamer verlaten, om naar haar man te gaan.
Een oogenblik heerschte er een doodelijk stilzwijgen. Toen begonnen allen tegelijk te spreken, maakten elk hun meening kenbaar, in het Fransch, om niet door de huishoudster en het dienende meisje te worden verstaan, en allen vonden het ‘onbeschaamd’ van hem, en hoogst onverstandig van Reine om naar hem toe te gaan. Alleen de vader opende de lippen niet; zijn streng gelaat was als versteend. En toen opeens klonk het fijne stemmetje van het kind:
- Is Paatje daar?
Niemand antwoordde; niemand durfde bevestigen of ontkennen. En het kind vroeg weer:
- Dientje zei: meneer van Welden... dat is Paatje toch?
Opnieuw sprak geen van allen een woord. En het kind zei:
- Mag ik niet naar hem toe?
Toen sprak Fernande, met tactvolle vriendelijkheid:
- Als Maatje wil, dat je komt, dan zal Maatje je wel laten roepen, hoor?
En de zusters keken met verteederden blik naar het kind, het arme kind, dat van al deze treurige dingen niets begreep, en dat zat te wachten, met | |
| |
groot-geopende oogen, een beetje verbaasd, een beetje bedroefd...
En allen waren het erover eens, dat Reine hier in de kamer had moeten blijven, en Gustaaf door vader laten wegsturen. Wat was dat voor een optreden... wat zouden de bedienden wel denken... begreep Reine dan niet, dat zij zich belachelijk maakte, en dat vader, over wat zij gedaan had, vreeselijk boos zou zijn?...
Maar Reine had aan niets gedacht. Zij was naar hem toegesneld in wild en blind verlangen. En toen zij de deur van de bibliotheek geopend had, en hem daar had gezien, die haar aanblikte met vochtige oogen en wiens lippen te veel trilden, dan dat hij een woord had kunnen spreken, toen kon zij immers niet anders, dan toelaten, dat hij haar in zijn armen trok, en het hoofd aan zijn borst verbergen...
En toen hij eindelijk zijn ontroering weer in zooverre overmeesterd had, dat hij kon spreken, vertelde hij haar, dat hij al telkens en telkens een poging tot verzoening had willen doen, maar het uitgesteld had tot vandaag, omdat nu allen tezamen waren, en de zaak dus kon worden besproken. En dat hij had willen wachten, totdat het diner was afgeloopen; hij had zijn berekening blijkbaar niet goed gemaakt, of hij had de auto sneller laten rijden dan hij wist... En klaarblijkelijk had het dienstmeisje niet goed zijn bedoeling begrepen, of meende zij, dat hij natuurlijk direct moest worden toegelaten; tenminste zij had hem dadelijk aangediend.
- Reine... zei hij, dringend en innig, zeg me... zeg me, nu we alleen zijn, kan je me vergeven? Nooit meer, dat zweer ik je, zal je verdriet van me | |
| |
hebben, ik heb te hard geboet. Ik weet 't nu, hoe lief ik je heb, en dat ik je niet kan missen. Kan je me vergeven... liefste... wil je me vergeven...
Zij stamelde ja, stikkend in haar tranen. Zij vergaf hem, volkomen, met heel haar hart; maar zij wist, dat haar nu een strijd wachtte, een wanhopigen geestelijken strijd met haar vader. Zij zou moeten vechten om haar geluk, het veroveren schrede voor schrede, maar zij zou niet aflaten nu, zij had te bitter geleden. En hij begreep haar innerlijken opstand, en haar hand vattend, vroeg hij zacht:
- Reine, je vader zal onze verzoening niet goedkeuren. Besef je 't wel, dat je zal moeten kiezen tusschen je vader en mij?...
Toen sloeg zij haar armen om zijn hals, en klemde zich aan hem vast, en fluisterde snikkend:
- Ik weet 't, ik weet 't... maar ik kies jou... ik kies jou...
|
|