| |
| |
| |
Ben ik dat?
Blonde Dame die heden, Woensdag, om half vier 's middags, haastig een donker jongmensch voorbij stapte, om met lijn 3 (op het Plein) naar het Bezuidenhout te vertrekken, wordt beleefd, maar dringend verzocht, haar adres te willen opgeven onder letter A. aan de kiosk op het Plein.
De courant waarin zij deze in 't oog vallende advertentie las, zonk uit Mathilde's hand; een geamuseerde glimlach gleed om haar lippen: Ben ik dat? vroeg zij zichzelve af.
Zij lag op den divan in haar slaapkamer, die aan den voet van het breede, mahoniehouten empireledikant was geplaatst. Boven haar hoofd brandde een kroontje, met drie electrische kelken, en verlichtte het ruime vertrek met de glanzende meubelen, de commode, de secretaire, de groote kast met de spiegeldeur en de toilet-tafel en de breed-geleuningde stoelen, die met fade-blauw geribd moquette waren bekleed, alles in zuiveren empire-stijl, met fijne, | |
| |
slanke kolommen en prachtig bewerkt koperwerk. Boven den bruin-marmeren schoorsteenmantel hing in smal-vergulden lijst een vierkant empire-spiegeltje, en de wanden waren behangen met fade-blauw geschoren fluweel.
Mathilde lag achterover, en peinsde. Zij schoof de groote, vierkante, fade-blauw satijnen kussens wat beter onder haar hoofd, en bracht met de rechterhand de courant weer voor haar oogen, om de advertentie nog eens te lezen.
Het kon best wezen, dat zij daarmee was bedoeld. Zij was vanmiddag op het Plein uit lijn 1 gestapt, en had haast moeten maken, om lijn 3 te halen, waarmee zij naar de familie De Vlught, op het Bezuidenhout, wilde gaan. En... het was immers ongeveer half vier geweest...
Zij was het, zij was het bepaald. Blond was zij, en onder haar hoed van zwart fluweel moest de kleur van heur haar wel veel heller geleken hebben. En bovendien wist zij zeer goed een opvallende verschijning te zijn: Zij was lang en slank, en droeg haar mantel van sealskin, met reusachtige breede stola en mof van gedemoucheteerd hermelijn, met een gedistingeerde gratie. Zij was het gewoon veel aangekeken te worden, want zij was... mooi.
Zij stond op, en naderde de spiegelkast, waarvoor zij bleef staan. Zelfs nu, in haar eenvoudige saut-delit van soupele zilverkleurige zijde, met de haren in een lossen wrong laag in den hals gekapt, zelfs zoo was zij mooi.
Zij voelde zich niet beleedigd door de onomwonden aanvrage, die tot háar was gericht. Waarom zou zij? Ondanks den primitieven vorm was het toch een hulde, aan haar schoonheid gebracht.
| |
| |
Het moest bij het ‘donker jongmensch’ wel de coup de foudre geweest zijn, dat hij zoo onmiddellijk zijn annonce had geplaatst...
Zij glimlachte weer, haar lachje van bevredigde ijdelheid en trots. Dat moest nu haar familie eens weten, en vooral... dat moest van Veere eens weten...
Zij zette zich weer neer op haar divan, en trachtte zich de omstandigheden van dien middag weder te binnen te brengen. Was zij een ‘donker jongmensch’ voorbij gegaan? Zij kon het zich niet herinneren. Maar een wonder was dit niet, omdat zij ten eerste zoo'n haast had gehad, daar de tram op het punt was geweest te vertrekken, en zij ten tweede nooit om zich heen zag, teneinde op vulgaire wijze de aandacht op zich te vestigen.
Neen, zij had niets bespeurd van een indruk, dien zij zou hebben gemaakt. Heel kalm en argeloos had zij plaats genomen in de tram, en had haar visite gebracht, en daar, bij de De Vlughts, in de gezellige atmosfeer, had zij gepraat en gepraat over allerlei onbelangrijke dingen, totdat het vanzelf heel laat was geworden, en de van der Voorts haar met hun auto hadden thuis gebracht. En al dien tijd had hij natuurlijk aan haar gedacht: waar zij zou wonen, en hoe zij zou heeten... En nú misschien stelde hij zich voor, hoe zij de courant lezen, en hoe haar oog zich richten zou op de haar betreffende annonce... en hoe zij dan bloosde, en weifelde, of zij zou schrijven... maar eindelijk toch naar de pen greep, en schréef...
O, hij, die in spanning een antwoord verwachtte, hij moest het eens weten, dat zij al bijna was geengageerd.
| |
| |
Ja - aan een formeele verloving ontbrak niets anders meer dan haar toestemming. Al jaren, in gestadig geduld, had Van Veere haar het hof gemaakt, maar nog altijd had zij er niet toe kunnen besluiten, om hem te accepteeren. Want al was hij ook nog zoozeer, wat men noemt ‘een goede partij’, - hij was niet de rechte voor haar, want zij had hem niet lief. Maar in haar positie van ongefortuneerd meisje van stand, was zijn genegenheid voor haar een uitkomst, zoo werd die door haar familie beschouwd. En zij wist zeer goed, dat zij zou moeten eindigen met hem haar jawoord te geven, omdat haar toekomst dan verzekerd zou zijn. Want immers, in háar omstandigheden had zij geen betere aanzoeken te wachten. De jongelui, die zij kende, ambtenaren, officieren, advocaten, attaché's, waren ambitieus; zij konden niet buiten een rijke vrouw, - en, och, dit was hun ook feitelijk niet kwalijk te nemen. Ook zij verlangde geen leven van ontbering en zorg. Ook zij zou eenmaal Van Veere nemen om zijn fortuin...
Wacht niet te lang... waarschuwden haar ouders, en haar zusters, die beiden bereikt hadden, wat hun het hoogste scheen en wat zij dus ook voor háár wenschten: een rijk huwelijk, met iemand van goeden huize, - laat hij zich, gefroisseerd, en ongeduldig geworden door je koelheid, niet terug trekken: een betere zal er niet komen. Wees voorzichtig, en laat de kans niet voorbijgaan, die je wordt geboden. Zij luisterde dan wel, en voelde het gelijk in hun woorden, - maar ondanks hun drang, en de overweging van haar verstand, had zij er nog altijd niet toe kunnen komen, om een bewijs van toenadering te | |
| |
geven, - hoewel zij voelde, dat zij dit toch te eeniger tijd zou moeten doen. Dank zij de hoog bezoldigde betrekking van haar vader had zij steeds in overvloed en weelde geleefd, - maar mocht het ongeluk hen treffen, dat hij kwam te vallen, dan zou de verandering ook verschrikkelijk zijn. Haar moeder zou, van haar pensioen, alleen bescheiden kunnen leven, en wat moest er dan worden van hààr?...
Wat heb je toch tegen hem? vroegen haar zusters, die niet konden begrijpen, hoe zij het ‘geluk’ niet met beide handen greep. Wat zij tegen hem had? Niets, volstrekt niets; alleen dit eene, dit onbelangrijke: dat zij niet van hem hield.
Hij was correct, en hoffelijk, en vol attenties voor haar. Zijn hooge rechte gestalte, en het glad-geschoren gezicht, met het kalende voorhoofd, en de koele, hooghartige oogen, was het type van den verfijnden aristocraat. Maar hij was een twintigtal jaren ouder dan zij, en weduwnaar.
Enfin, dat was nu wel niet zoo erg, en zij zou er zich op den duur ook niet door laten beïnvloeden. Maar telkens, als zij op het punt was, om toe te geven, dan was er iets, dat haar weerhield...
Zij glimlachte: was het om deze geschiedenis misschien, dat zij had moeten wachten? Om de toevallige kennismaking met den steller dezer annonce?
Haar verstand zeide haar wel, dat het best iemand kon zijn beneden haar stand, of iemand, voor wien zij zich zou moeten schamen, dat hij haar opgemerkt had. Maar zij verwierp deze gedachte dadelijk. Het moest iemand zijn van goede geboorte en smaak, een ander zou háár niet op deze wijze hebben durven naderen.
| |
| |
Zij was, na deze overpeinzingen, vast gedecideerd, om hem te schrijven, hoewel natuurlijk zonder haar naam te noemen. Want iemand, die op het eerste gezicht zóó door haar persoonlijkheid was getroffen, zoo iemand interesseerde haar.
En zij schreef. Eerst den inhoud van de advertentie herhalende en dan vragende: Ben ik dat?... En verder een paar geestige woorden over het geheel en al ontbreken van eenig kleeding-détail, waardoor het voor de dame in kwestie heel moeilijk was, zich te herkennen. En tenslotte verzocht zij om zijn naam, eveneens een kiosk als correspondentie-adres opgevende.
Toen zij haar brief had verzonden, leefde zij, het antwoord wachtend, in een spanning, die haarzelve verbaasde. Rekende zij er dan zóó vast op, dat deze zaak tot een werkelijk goed einde zou leiden... ? Zij beefde van een innerlijke ontroering, toen zij den volgenden dag zijn brief in handen had: een breed couvert van dik, roomwit papier; en toen zij den naam had gelezen, vloog haar een gloeiende blos naar de wangen:
Frederik Van Weerdesteyn.
O, zij wist het, zij had het geweten, dat hij een aristocraat moest zijn! Zij kende de Van Weerdesteyn's bij naam: een Utrechtsche patricische familie, die onlangs in Den Haag kwam wonen, terwille der twee dochters, die den leeftijd hadden, om in de wereld te worden gepresenteerd, en van den zoon, die geplaatst was aan het departement van Buitenlandsche Zaken, om tot diplomaat te worden opgeleid, nadat hij in Utrecht tot advocaat was gepromoveerd.
Blozend van genoegen las zij zijn brief; een gentle- | |
| |
manlike schrijven, met een hoffelijke verontschuldiging, dat hij tot dit middel zijn toevlucht had genomen, maar dat de indruk, dien hij van haar had gekregen, zóo sterk was geweest, dat hij wel had moeten gevolg geven aan zijn plotselingen impuls.
Hier was alles, wat zij maar kon verlangen: een gedistingeerde naam, fortuin, een aanzienlijke positie mettertijd - als nu zijn uiterlijk en zijn persoon haar beviel...
Korten tijd daarop, in de opera, liet zij zich hem wijzen; en zij zag een rijzig, donkerharig jongmensch, met sprekende donkere oogen, en roode lippen onder een fijn-zwarten knevel. En haar hart klopte snel, haar handen werden in haar handschoenen koud; o hij was het, dien zij liefhebben kon... ook bij háar bleek het love at first sight...
Zij wist, dat zij hem spoedig zou kunnen ontmoeten. De familie De Vlught gaf een soirée, waarop ook de Van Weerdesteyns waren genoodigd. En in een soort van bijgeloovigheid beschouwde zij het als een goed voorteeken, dat het juist de familie De Vlught was, bij wien zij met hem zou kennis maken, omdat zij op weg was naar hen, toen hij haar voor de eerste maal had gezien. En nu bepaalde zij, dat zij, op dien avond, zich aan hem bekend maken zou...
Met heel haar ziel genoot zij van het echt Haagsch intrigetje, dat zij aan het uitspinnen was. Voor het uiterlijk leek zij zoo koel, zoo onaangedaan, zoo onschuldig, - maar innerlijk verborg zij een geheim, dat haar omgeving, als die het kon vermoeden, in de hoogste verbazing zou brengen...
Den avond van de soirée, die gegeven zou worden in het Hôtel des Indes, liet zij zich kleeden met | |
| |
bizondere zorg. Haar polsen klopten, en zij zag het, hoe de ontroering diepte in haar wat koele oogen en gloed op haar wangen bracht. Zij was mooier dan zij zich ooit had geweten... Het kón niet anders; als hij tóen, bij de vluchtige ontmoeting al bekoord van haar was geworden, dan zou hij nú...
Zij had hem geschreven, dat zij hem vóór den aanvang der dansen zou wachten in de leeszaal; en haar eenige angst was nu, dat hij haar vóór dit tijdstip zou zien en herkennen.
Zij droeg een robe van amandelgroen crêpe de chine, afgezet met zijden franje; en met een korten empire-tuniek, geïncrusteerd met guirlanden van rose rozen. En zeldzaam fijn en blank kwam haar teêrgetint gelaat uit, met den overvloed der blonde lokken, boven dit eigenaardige groen. Het kon niet anders, hij zou...
Nog nooit in haar leven had zij zich zóó bewogen gevoeld. Zij wist, dat dezen avond haar lot een beslisten keer nemen zou. En toen zij aan den arm van den jongen De Vlught de hel-lichte zaaltjes doorschreed, lachten haar lippen in triomfantelijken, onweerhoudbaren trots; als zij vanavond weer heen zou gaan, dan zou zij een andere wezen, dan zij nu was: een volkómen gelukkig meisje...
De voorstelling, waarvoor zij zoo bang was geweest, liep heel gemakkelijk af. Van Weerdesteyn, rond-geleid en geïntroduceerd door den jongen De Vlught, boog, en boog, bijna zonder op te zien... en in een oogenblik was hij haar voorbij... zij had niet eens het gelaat half met haar waaier behoeven te bedekken.
Nu was het moment gekomen. En, vol van een | |
| |
heimelijke vreugde, begaf zij zich ongemerkt, telkens een woordje wisselend met een groepje gasten, naar het lees-salon. Daar, in de weldadige schemering der groen-omkapte lampen, die op de leestafel stonden, voelde zij zich opeens heel kalm en stil worden, in de blijdschap harer verwachting. En toen zij hem, door het glas der deuren, zag komen, sloot zij haar lippen vast op elkaar, dat hij het beven van haar mond niet zou zien...
Hij naderde; en: ‘Ben ik het?’ vroegen haar oogen... Maar hij glimlachte niet in herkenning; niets dan verbazing, bijna ontsteltenis zag zij in zijn blik.
Zij stond als van den bliksem getroffen. Een golf van smart en schaamte sloeg over haar heen: zij was het niet... begreep zij.
Eén radeloos oogenblik dacht zij, dat zij deze minuut nooit zou overleven. Toen had zij zich, met haar mondaine zelfbeheersching, hersteld.
- Ik ben 't niet, die u hier verwachtte te zien, lachte zij met een fijnen glimlach. Ik wist 't, dat ik 't niet kon zijn, - want ik ben die middag in 't geheel niet op 't Plein geweest... Maar ik verlangde wat afwisseling, wat emotie in m'n leven, begrijpt u, in 'n tijd, dat ik me 'n beetje verveelde... En dit, ik kan niet anders zeggen, was 'n hóogst amusant spel... Zou u me nu weer naar de zaal willen brengen, anders kan m'n cavalier me niet vinden. Ik doe de eerste dans met meneer Van Veere... m'n... verlóófde...
|
|