| |
| |
| |
Flirt.
Juist liep Eugénie langzaam het Noordeinde af, overdenkende, hoe zij een der weinigen was, die reeds den ‘panier’ dorst dragen, toen zij haar naam hoorde roepen:
- Eugénie!
Zij keek op, en werd onmiddellijk gloeiend rood; want daar stond Edo, met zijn scherp-geteekend, donker, ondeugend gezicht:
- Zoo, wou je me niet zien?
- Ik zág je niet!
- Dat is ook wat, waar keek je dan naar?
- Naar de dames; ik ben de eenige, die al 'n panier draagt; iedereen let op me, en dat vind ik zoo vervelend.
Zij haalde het laatste woord lang uit, een beetje coquet, omdat zij hem zoo goed had laten merken, hoe zij in het oog viel. En hij monsterde haar dan ook natuurlijk met critischen blik, en zij zag, steeds naar hem kijkende, dat zij hem vanmiddag heel goed beviel.
O, die jongen... alle meisjes maakte hij het hoofd op hol; telkens werd zijn engagement voorspeld, maar ook telkens weer ‘ontsnapte hij den | |
| |
dans’, zooals hijzelf lachend zei: En ook bij háar zou hij ‘den dans ontsnappen,’ zij was er zeker van: zij bezat niet den tact en de handigheid en het kalme overleg, dat er noodig was, om hem ernstig te stellen tegenover de consequenties van zijn eigen handelingen...
Maar kom, op het oogenblik nam hij notitie van háár; zij moest daarmee tevreden zijn, niet méér verlangen, of ook dit korte, gelukkige moment zou haar ontgaan...
En terwijl zij zoo peinsde, hoorde zij naast zich zijn stem, die zei:
Tes yeux ne me voyaient point:
Ils étaient enfuis, loin, loin
Et je sentais, malgré toi
Que tu marchais près de moi
Zij lachte, en blikte hem aan met een vroolijken glans in haar oogen. En hij vond haar opeens heel knap. En heel amusant. En hij nam zich voor dezen middag aan háar te wijden.
- Waar ging je heen?
- Ik? Ik deed boodschappen.
- O, dus je hebt geen bepaald doel. Dan ga ik met je mee, zeg.
Haar blos werd nog dieper, maar ze zei het toch:
- Als ik 't goed vind.
- Maar je vindt 't wel goed, hè? vroeg hij met zijn vriendelijkste stem, toe, vind 't maar goed...
Zij antwoordde niet. Hij wist het heel best, hoe prettig zij het vond, dat hij mee-ging; maar hierin lag nu juist zijn kracht, dát hij dit wetende, nog | |
| |
vleide en vroeg, als smeekte hij om een gunst...
- Eerst gaan we hier 's kijken, zei hij, zich wendende naar de Wilhelmina-galerij, waar de groote en vele étalage-kasten van ‘De Wekker’ een lentefrisschen voorraad van nieuwe stoffen vertoonden...
- Taffetas, taffetas, zei hij misprijzend. Nog altijd? Die vogue moest nu maar 's gedaan zijn. Taffetas heeft zoo iets ‘droogs’; 't is niets voor jonge menschen. Wat is dát mooi, hè, dat platinakleurig satijn... Zoo'n mantel zou jou goed staan, en dan gevoerd met cerise... en met een mediciskraag van antieke goud-guipure...
- Jij weet 't wel, lachte zij, naast hem voortgaande. Hoe komt 't toch, dat je zoo goed op de hoogte ben?
- Ik let op, hè; 't interesseert me. Maar dat moet ik bekennen: ik zie altijd eerst 't geheel en daarna de details, en dan vraag ik me af; waardoor charmeert me dat nu? En dan merk ik wat 't is... Hoe gaan we?
- Ik moet bij Rimmel in de Hoogstraat zijn. Ik heb hier 'n waaier, daar wil ik 'n écrin voor laten maken. 't Is de ‘bruidswaaier’ uit onze familie; Mama heeft 'm mij gegeven, omdat ik de eenige dochter ben; hij hangt in 'n glazen kastje in m'n boudoir, maar ik heb 'm liever in 'n étui...
- Wat is 't voor 'n waaier?
- Van gesneden ivoor. Je moet me 's raden, welke kleuren ik zal nemen; ik had gedacht havanabruin met lichter bruin satijn gevoerd...
In den kleinen, weelderigen, zoet-geurenden winkel van Rimmel wond Eugénie de lange cordelière van haar réticule van haar arm, en haalde den waaier te voorschijn.
| |
| |
Edo nam het fijne, fraai-bewerkte stuk in de hand; en prees de prachtvolle bewerking.
- Maar je moet geen bruin nemen, zei hij. Nietwaar, Madame, 'n écrin van donkerblauw leer, met donkerblauw satijn gevoerd... zou de waaier daar niet 't beste in uitkomen?
- Mais si, monsieur, absolument.
Geen oogenblik aarzelde Eugénie. Donkerblauw, besliste zij, en met een klein gouden slot...
- Nu moet ik bloemen gaan bestellen voor morgenmiddag zei ze. Wil je me daar ook mee helpen?
- Niets zal me aangenamer zijn.
Zij liepen door naar de Lange Houtstraat, waar zij even bleven staan om naar de bloemen van de firma van Houweninge en Ysselsteyn te kijken.
- Witte seringen en rose anjelieren, vind je die combinatie niet bééldig? vroeg zij.
- Jawel, maar te veel gezien. En bovendien zijn seringen veel te teer, om als tafelversiering te dienen. Minnie Govaerts had 't laatst; en ik moet zeggen bij de entrée was de tafel frisch en allerliefst, maar op 't laatst... Als kwijnende trosjes hingen de bloemen neer, en de takjes, die op de tafel lagen, daar was heelemaal niets van overgebleven... En wat 't ergste was, de arme Minnie had in haar haar ook een takje gestoken, en ze wist 't natuurlijk niet, maar aan 't eind van de avond zat er achter haar bandeau iets bruin-verschrompelds, iets kleins en onherkenbaars...
Eugénie luisterde. Hij moest haar dit wel vertellen, want zij was niet op Minnie's ‘intiem’ dinertje geweest. En zij begreep, dat hij, niet zoo zeer om de bloemen, haar dit verhaal deed, als wel om haar te | |
| |
doen weten, dat Minnie hèm ook uitnoodigde op een bijeenkomst van enkel familieleden... En toen hij vroeg:
- Nu, wat denk je te nemen? moest zij even tot zichzelve komen, om zijn vraag te kunnen begrijpen. Maar toen zij zijn veelzeggenden blik ontmoette, verweet zij zichzelve driftig, dat zij hem zoo duidelijk toonde, zijn bedoeling te hebben verstaan. In flirt was zij niet zoo ver als hij...
- Ik weet 't niet, antwoordde zij vaag. En toen, boos op zichzelve, omdat zij zich niet beter kon beheerschen: Ik neem maar wat, anemonen, of ranonkels, 't komt er niet op aan.
- We kunnen er toch wel even over praten? zei hij, en leek nu weer éen en al belangstelling voor háár zaak.
- Weet jij dan iets?
- Ik weet wel iets, ja; iets nieuws, en dat ook nog door niemand is genomen: kersenbloesems.
- Kersenbloesems?
- Ja. Jullie hebt immers van dat mooie ouderwetsche dessert-kristal? Dat moet je dan gebruiken. Lange takken in de groote vazen, en kleinere in de lage bowls. Ik weet zeker, 't is uniek. Niemand heeft zoo iets moois gehad. Hoe lijkt 't je?
- O, snoezig! zei ze, nu enthousiast. Maar zullen we wel zooveel bloesems kunnen krijgen?
- Je moet dubbele vragen, die zijn ten eerste mooier, en er komen geen vruchten van. 't Is merkwaardig, hoe weinig, nooit bijna, bloesems voor versiering worden gebruikt; en dat je ze zooveel op Chineesche en Japansche waaiers ziet, is wel 't bewijs, dat ze tot de meest fijne en frèle bloemsoorten behooren.
| |
| |
Zij gaf toe, zooals zij ook dadelijk had toegestemd, toen hij straks voorstelde, om, voor den door den tijd vergeelden waaier, als beter contrast een donkerblauw, in plaats van een donkerbruin écrin te nemen...
- Ziezoo, 't is theetijd, zullen we gaan bij Royal? zei hij, alsof het iets vanzelfsprekends was, dat zij samen bleven.
- Laten we dàn liever naar de Princess Room gaan, bij Royal zitten zooveel oudere menschen... zei Eugénie, die het heerlijk gevonden zou hebben door véél kennissen met hem te worden gezien.
- Daarom wil ik juist naar Royal, fluisterde hij. Begrijp je niet? In de Princess Room komt er dadelijk een heele club bij ons zitten, en dan hebben we niets aan elkaar.
Hij keek haar zoo innig aan, dat zij zich zwak en machteloos voelde worden, als van een te groot geluk. Zij antwoordde niet, en sloeg diep haar oogen neer, maar hij begreep het effect van zijn woorden, en genoot ervan. Even bleef ook hij zwijgen, om den indruk grooter te doen zijn; en langzaam liepen zij den Vijverberg af, waar het water vlak glansde in de straling der hooge zon, en de achtergevels der huizen aan de overzijde, zich in het heldere licht donker afteekenden als de afbeeldingen op fraaie antieke prenten.
Werktuigelijk betrad zij de marmeren stoep, ging zij den blauw- en goud-gekleeden portier voorbij, en de gezellige, veelramige zaal binnen, met het wijnrood behang en het wijnrood tapijt, en de licht-eikenhouten, met wijnrood damast overtrokken meubelen.
Edo wees haar een tafeltje bij een der ramen, en zij nam plaats, terwijl hij thee bestelde. Het orkestje, | |
| |
terzijde van de glazen deur, speelde juist een languissante wals, en zacht neuriede hij op de melodie:
Quand nous sommes ensemble,
Chère, que vous en semble?...
en zijn gewoon-zijn deed haar tot haar vreugde weer geheel tot zichzelve komen.
- Mag ik je eens bedienen? vroeg hij, nadat de thee was gebracht, en toen hij zoo aardig bezig was met het nikkelen trekpotje en het donkergroene warmwaterkannetje, keek zij naar hem met verteederde oogen. Neen, hij leek misschien wel cynisch en zelfzuchtig en hard, maar hij was het niet. Zijn gezicht stond nu zoo argeloos en opgewekt, alsof hij zelf ook heel tevreden met den toestand was, en volstrekt niet, alsof hij speelde zijn gevaarlijk, meedoogenloos spel...
De kellner diende cake. Maar Edo prefereerde toast, zooals hij zeide.
- Mag ik voor jou ook 'n stukje klaarmaken?
- Graag.
Zij keek, zij keek aldoor naar hem, hoe hij het dunne geroosterde sneedje boterde, en het daarna met het platte zilveren mes op haar bordje legde. Zij knikte tot dank, en roerde, om zich een houding te geven de room door haar thee.
Het was nog wat vroeg, en dus niet vol. Verderop, bij de ramen, die uitzicht gaven op den Kneuterdijk, zaten een paar bejaarde dames rustig thee te drinken.
- Is 't hier nu niet heerlijk? vroeg hij.
- Ja, heerlijk, herhaalde zij, zonder het te weten, een veel dieper beteekenis gevend aan het woord, | |
| |
door den warmen klank in haar stem, dan hij had gedaan.
- O, ja, zei hij, let er vooral op, dat ze je geen bloesems geven, die al heelemaal open zijn. Want die vallen dadelijk uit. Ze moeten nog half gesloten wezen... ze openen zich in de warmte wel vanzelf.
- Je kan er je morgen van overtuigen, of ik je goed heb begrepen, zei ze, mat lachend.
- Vertel me 's: wie komen er meer?
Gehoorzaam noemde zij de namen, innerlijk ietwat teleurgesteld, omdat hij zich hiervoor interesseerde.
- Jij zit naast Minnie, zei ze, expres, om te zien, hoe hij dit opvatten zou. Maar hij bleef kalm:
- Heb ik niet de eer naast de dochter des huizes te zitten?
- Nee, dat kan niet; meneer Bentheim is m'n cavalier. Je kent hem? de overste? Hij heeft 't aan Mama gevraagd...
- Zoo, zoo? plaagde hij. De overste? En er glom in zijn oogen een glimp van echte pret, niets van een lichte vrees of jaloezie... Zij zag het heel goed, en het noopte haar om te zeggen:
- Meneer Bentheim is 'n alleraardigste man, altijd even hoffelijk...
- Zeker, zeker, stemde hij achteloos toe. Wil ik je nog 's inschenken?
Zij voelde zich zoo vreemd: onrustig en tevreden tegelijk. Zijn tegenwoordigheid verblijdde haar, maar zijn houding van zelfbewuste kalmte, waar zij zoo opgewonden was, bracht haar in verwarring. Het was haar, of deze oogenblikken haar heur heele leven bijblijven zouden, of zij ze nooit zou kunnen vergeten... Alles om zich heen zag zij in verscherpte | |
| |
helderheid, en elke kleinigheid drong zich diep in haar geest... het tafelkleedje... en het electrische lampje met het oranjezijden kapje daarop... en het plantje, in het fijn-wit porceleinen potje... en het witte serviesje met de bloemrandjes... alles zag zij, als was het voor de eerste... en voor de laatste maal...
Hij bemerkte zeer goed haar sterke ontroering. En hij was bang, misschien te ver te zijn gegaan... Toch, wat had hij gezegd? wat had hij gedaan? Niets! waardoor zij het recht had te meenen, dat er nu van zijn kant méer volgen zou... meer volgen moest...
Hoe het zij, hij moest een einde aan deze verwachting maken, vóordat de spanning te pijnlijk tusschen hen was geworden. En op eerlijk-gemeenden, maar niet te innigen toon zei hij:
- Wil ik je 's wat zeggen?
- Ja?...
- Dit wou ik je zeggen, dat je een van de liefste en verstandigste meisjes ben, die ik ken.
Een oogenblik stond haar hart stil. Haar lippen begonnen te trillen...
Maar onmiddellijk ging hij voort:
- Ja, dat ben je, want men kan met jou praten, zonder dat je meer achter de woorden zoekt, dan er wordt gezegd... Dat doen ze bijna allemaal... Maar jij ben lief, jij ben verstandig, jij begrijpt flirt...
Het laatste woord doordreunde haar hoofd, met zijn korten, onbarmhartigen klank. Flirt... flirt ... O, kon zij nu maar lachend opzien, en hem een geestige repartie geven... maar alles wat zij vermocht, was krachteloos te stamelen:
- Ik begrijp flirt... o! ja...
|
|