| |
| |
| |
Negende hoofdstuk.
I.
In de na het vertrek der genoodigden opeens vreemd-leege en stille kamers, waar Moeder Adlersfeld, ijverig, huisvrouwelijk, nog aan het opruimen had willen gaan, maar na een wenk van haar man bescheiden was verdwenen, zaten Adlersfeld en Jan Heeze tegenover elkaar, op dezelfde plaats, waar zij den middag van hun eerste kennismaking hadden gezeten.
Adlersfeld, om zich als geheel gedegageerd voor te doen en om tijd te winnen voor het bedenken eener inleiding van het gesprek, stak een sigaar aan, na er een aan Jan Heeze te hebben gepresenteerd, die bedankte.
- U neemt me niet kwalijk, begon Adlersfeld eindelijk, nadat het zwijgen tusschen hen bijna pijnlijk werd, dat ik u gevraagd heb nog even te blijven?
- O, volstrekt niet. Ik begrijp heel goed...
- Juist, u zal begrijpen, dat de woorden, die u zoo onverwacht sprak, me hebben getroffen...
| |
| |
- Zeker; en ik ben u dankbaar, dat u er in 't gezelschap niet op reflecteerde. Ik zou 't u natuurlijk zelf ook wel gezegd hebben, maar 't werd me nu zoo rechtstreeks gevraagd.
- Dus u gaat weg?
- Ja, met 't eindigen van m'n contract.
- Dat spijt me. Ik had u graag aan m'n troep verbonden gehouden. Maar... om u de waarheid te zeggen, heb ik eigenlijk nóóit de verwachting gehad, dat dit zou gebeuren.
Jan Heeze antwoordde niet.
- Want...
Maar toen verliet den spontanen man zijn maatschappelijke reserve en hij zei alles, wat hij misschien in voorzichtiger woorden had willen uitdrukken, snel en zonder bedenken.
- Want ik heb begrepen, dat u zich niet aan 't circus verbonden hebt, uit vocatie, of om geldelijke redenen, neen, 't was om Virginie Loisset...
- Mijnheer!...
- Ik heb u al eens voor haar willen waarschuwen, maar u hebt 't niet goed opgenomen...
- Mijnheer Adlersfeld!
De opgewonden man greep Jan Heeze bij beide schouders en hield hem tegen, toen hij de kamer wilde verlaten...
- Mijn god, jongen, luister naar me; ik zeg 't toch om je bestwil. Wees niet kinderachtig om heen te gaan, we spreken van man tot man. Ik ben in volle ernst, ik wil je helpen...
Onwillekeurig wendde Jan Heeze zich af, zijn | |
| |
eenzelvigheid, zijn gesloten natuur, maakten een dergelijk gesprek bijna ondragelijk voor hem.
- Je hoeft niets te zeggen, zei Adlersfeld, je hoeft niets te bevestigen of te ontkennen, luister alleen maar, ik wil je niets anders vertellen dan dit: 't gerucht loopt, dat Virginie Loisset gaat trouwen met Georges Mercadier.
De schok was te plotseling; hij moest gaan zitten, en hij drukte de hand op de oogen.
Adlersfeld bleef voor hem staan en beschouwde hem; en al had zijn levensondervinding hem niet Jan Heeze's geheim reeds vroeger doen raden, dan had hij het toch nú begrepen.
Zóó fel was de slag neergekomen, dat Jan Heeze het niet eens wist, dat hij aldoor hetzelfde mompelde:
- 't Is niet waar... 't is niet waar... 't is niet waar...
- Beste jongen, zei Adlersfeld na een pauze. Ik heb 't je crû gezegd, maar 't was noodig. Ik wil, ik mag 't niet lijdelijk aanzien, dat jij om zoo'n creatuur je leven bederft.
Het woord ‘creatuur’ deed Jan Heeze opwaken uit zijn doffe, geestelijke verzonkenheid. Een gloeiend rood brandde op zijn wangen:
- Zulke uitdrukkingen gedoog ik niet! zei hij in verontwaardigde drift.
- En tóch zal ik ze je laten hooren, want 't slechtste over haar is nog de waarheid, dat zweer ik je bij alles wat heilig is.
Een geslagen, zwak gevoel maakte het hem onmogelijk de juiste woorden te vinden voor een | |
| |
krachtige repliek. Ging misschien zijn eigen innerlijkste overtuiging niet tegen Adlersfeld's beweringen in?...
- Ja, 't is hard, ik schijn wreed, maar 't is de eenige manier, waarop je genezen kan worden. Jongen, jongen, ik heb me zoo bezorgd over je gemaakt. Ik heb hart voor je... van 't eerste oogenblik af, heb ik je graag mogen lijden... En ik kon 't niet aanzien, dat jij hoe langer hoe meer in de macht raakte van...
Jan Heeze verstond hem niet. Hij schudde het hoofd. Wat hier werd gezegd, was niet waar. Hij voelde het... en toch scheen het op heel eigenaardige wijze wèl waar te wezen. Dat huwelijk van haar met... was een leugen. Hij wist het... en toch ging er heel diep in hem een gedachte om, dat het... wel eens géén leugen kon zijn...
En onder alles lag het verwarrende bewustzijn, dat zijn intiemste zielsgevoel nu aan Adlersfeld was prijs-gegeven en dat deze onomwonden over de dingen sprak, die zijn innigste ziel vervulden...
Maar na een poos bedaarde eenigszins de opstand zijner zenuwen. Hij richtte zich wat rechter op en nam zich voor geen enkel woord meer tot protest te uiten, Adlersfeld op koel-sarcastische wijze te danken voor zijn ‘waarschuwing’ en zijn ‘raad’ en dan heen te gaan. Maar nu ook drong weer de beteekenis van wat Adlersfeld zeide tot hem door:
- Ik mag, ik kan 't niet rustig aanzien, dat zoo iemand als jij ten onder zou gaan. Jij ben 'n | |
| |
beschaafd, gevoelig man, die door 'n bedrog veel zwaarder getroffen wordt, dan wij menschen, wier leven uit de aard der zaak één aaneenschakeling is van avonturen. Jongen, jij hoort niet bij ons. Je had nooit bij ons moeten komen, hoe braaf en kranig je je ook hebt gedragen. Als ik in 't begin je drijfveer had kunnen vermoeden, dan had ik, ofschoon je me toen nog onbekend was, je dadelijk gewaarschuwd voor 'n meisje, waarmee 'n fatsoenlijke man niet in relatie kan staan. Toen ik 't begreep, was 't al te laat. Trouwens je verzekerde me, dat er niets dan vriendschap tusschen jullie bestond...
- En dat was waar... dat is nóg waar...
Maar hij merkte opeens, dat het schijnen kon, alsof hij zich in deze woorden verontschuldigde voor zijn verhouding tot Virginie. Dat wilde hij niet. Hoezeer hij ook aan haar twijfelde, hij wilde het niet doen voorkomen, alsof hij zich scháámde voor haar.
- En dit is juist 't bewijs, dat alles wat u zegt over ‘in haar macht zijn’, en door haar ‘ten val worden gebracht’ geen schijn van waarheid bevat. Want... laat ik nu nog verder gaan, en u alles zeggen: zij is 't, die op de nadrukkelijkste wijze niets anders dan vriendschap tusschen ons heeft verlangd.
- Zij?!
- Ja, zij.
Adlersfeld zette zijn tanden in zijn onderlip. Hij begreep er niets meer van. En toch geloofde hij niet aan een onbaatzuchtige ‘vriendschap’ van | |
| |
een Virginie Loisset. Dit was zeker het onschuldig begin, waardoor het interessante slachtoffer te zekerder werd omstrikt..
- Ik geloof u, zei hij. Natuurlijk. Maar ik neem geen woord terug van wat ik heb gezegd. Virginie Loisset is niet te vertrouwen; men moet met haar altijd op zijn hoede zijn. Neen, gaat u haar nu niet uit ridderlijkheid verdedigen, want u begrijpt wel, dat ik zonder zekerheid niet zoo kras in m'n spreken zou zijn. En dan zou ik verplicht wezen feiten te noemen. Maar de zaak blijft toch gelijk, dat u om háár aan 't circus is gekomen, dat u om háár al de voor u zoo pijnlijke en vernederende omstandigheden hebt ondergaan... maar nu is 't genoeg. U laat uw contract eindigen... goed, maar laat alles dan ook volkomen gedaan zijn. Breek met Virginie Loisset. Zij heeft al gebroken met u. Men zegt, dat zij gaat trouwen, met...
Jan Heeze haalde de schouders op.
- ‘Men,’ zei hij minachtend.
- Ja, maar ‘men’ heeft 't ook wel eens bij 't rechte eind. 't Lijkt me volstrekt niet onwaarschijnlijk, je ziet zulke dingen méer gebeuren. Ik ken 't type van 'n Virginie Loisset, die, hoe vrij en onafhankelijk en ongebonden ook, zich toch ten slotte onderwerpt aan iemand, die nog krachtiger is dan zij.
Vreemd-duidelijk, vaag-scherp, stond er een herinnering in zijn hersenen, die met dat woord in verband stond. En toen ineens wist hij het: de morgen van de uitbetaling in den circus-foyer, | |
| |
had hij haar gezien met Georges Mercadier... en hoe zag zij er uit?... Onderworpen... onderworpen...
Zou het dan toch waar zijn, dat zij...
Een kalmte, een kilte trok over de huid van zijn hoofd. Hoe had hij toch ooit zijn hart kunnen zetten op een zoo valsche, bedriegelijke vrouw... Deze man hier had gelijk: hij moest breken met haar, die reeds had gebroken met hem... breken met haar, die een onwaardig spel met hem speelde...
De hardheid, die hij, in zijn bestaan van gestadigen, moeizamen arbeid, met zorg had ontwikkeld, als een verweermiddel tegen het hem van alle kanten aanvallend leven, scheen zijn leden te verstrammen, en zijn geestelijke kracht sterk te vergrooten. Het moest uit zijn met zijn onmannelijk medelijden met haar. Zij verdiende geen medelijden, slechts verachting en haat. Hoe groot de macht ook was geweest, die zij op zijn zieleleven uitoefende, hij zou er zich aan ontworstelen, en weer vrij en onafhankelijk zijn. Nooit wilde hij haar weder spreken; nooit meer onder den invloed komen van den teederen klank in haar stem, van haar hulpeloozen, smeekenden blik... dat was alles bedrog, bedrog...
Hij stond op. Er was veel in hem veranderd in deze enkele oogenblikken. Hij had het gevoel, alsof hij zichzelf had terug-gevonden, na ernstig en onvoorzichtig te zijn afgedwaald... alsof hij, na lang in schande te hebben neergelegen, zich eindelijk aan zijn trots weer had opgericht.
| |
| |
Neen, van smart ondervond hij niets. De begoochelende droom was verdwenen met zijn mooien, verdoovenden schijn. Zijn ‘liefde’ was een geestelijke vergissing geweest, die hij natuurlijk betreurde, maar die hem toch, naar lichaam en ziel, volkomen intact had gelaten. De illusies, met hun ijl verlangen, de kwellingen van twijfel en achterdocht, de wil om haar tóch te vertrouwen, alles had hem tezamen verlaten, en slechts een weeë weerzin was hem overgebleven, die hem zichzelf met eenige minachting deed beschouwen.
Adlersfeld had hem zwijgend gade geslagen. Op het knappe, expressieve gezicht had hij duidelijk de wisselingen gezien van den innerlijken strijd. En tot zijn blijdschap had hij het wazige, droomerige ervan zien weg-schaduwen, terwijl de trekken al meer en meer een uitdrukking aannamen van kracht en energie. Hij was te kiesch, en te tactvol, om zijn vreugde in woorden te uiten, maar in zijn hart was hij zichzelven dankbaar, dat hij dit jonge, veelbelovende leven uit de macht van Virginie Loisset had gered.
Toen Jan Heeze vertrekken wilde, hield Adlersfeld even diens hand in de zijne.
- Nog maar enkele dagen, zei hij, en we zullen van elkander afscheid nemen. Maar hoeveel ik ook van je houd, - dat moet dan een afscheid tusschen ons zijn voor goed. Versta je dat, mijn jongen? Vergeet ons. Word door niets, nóóit meer, aan deze donkere episode in je leven herinnerd. Die is afgesloten, die is voorbij.
| |
| |
Werkelijk geëmotionneerd kon hij niet verder gaan. Maar het behoefde ook niet. Hij zag, dat Jan Heeze hem gelijk gaf en hem begreep. En ook Jan Heeze, in een plotselinge ontroering, kon geen woorden vinden; hij drukte Adlersfeld zwijgend, maar krachtig en vol waardeering, de hand.
| |
II.
Voor het concurrentie-rijden tusschen Virginie Loisset en Wilhelmine Lorenz was groote reclame gemaakt. Van alle aanplak-zuilen, affiche-borden, straathoeken en vele winkelramen schitterden de bonte biljetten, met de namen in opvallendgekleurde letters, en met hun vergroofde portretten. Wilhelmine Lorenz zat, in een wit kleed, met gouden knoopen gesloten, en met een vilten hoed met witten struisveer op het krullende blonde haar, op haar Oost-Pruisischen zwarten hengst; en op haar slanken goudvos troonde de rechte, tengere gestalte van Virginie Loisset, geheel in het zwart, met enkel een witte bloem aan het corsage, er, in de harde tinten van den kleurendruk, stroever, hooghartiger uitziend dan ooit.
Onder de leden van het circus-gezelschap heerschte een levendige belangstelling in de plaats te hebben gebeurtenis. Wilhelmine Lorenz had vele vrienden; eigenlijk was er niemand, die het frissche, vriendelijke kind geen goed hart toedroeg. Zij stond eenigermate onder de protectie van Adlersfeld, en ook deze was zeer bemind. | |
| |
Iedereen mocht haar graag, om haar eenvoudige natuurlijkheid, haar natuurlijken eenvoud, en zelfs de damesleden kenden geen jaloezie; van de voornaamste ‘nummers’ tot de voor dertig cents per avond optredende figuranten, stonden allen met haar op goeden voet. Er was een stille beweging aan den gang, om aan háár de overwinning te verzekeren; de artisten, die vrij waren, zouden op verschillende punten plaats nemen tusschen het publiek, en het applaus aanmoedigen. Minchen-zelf wist daar niets van, zij zou een eventueele zege niet graag aan dergelijke hulp te danken hebben gehad; zij voelde zich in den laatsten tijd triest, en was stil en gedrukt, en Adlersfeld had het plan van het concurrentierijden zeer in de hand gewerkt, omdat hij het een goede afleiding voor haar vond. Hij geloofde wel, dat haar jeugdige leeftijd, haar aangeboren opgewektheid en haar verstand haar spoedig zouden heen helpen over een neiging, die hij heel gemakkelijk had geraden. Hij hield van het kind; en tot zijn blijdschap zag hij, dat zij wat opfleurde, toen de directie het voornemen had goed-gekeurd, en de avond was bepaald. Hij wist de reden niet, maar die was deze: het meisje, er zich zeer goed van bewust, dat zij van Wermeloo's genegenheid niet bezat, wilde toch bij hem, zoo mogelijk, een onvergetelijken indruk van haar rijkunst nalaten. Zij oefende zich dagelijks uren lang, en wilde allerlei kunststukken instudeeren; b.v. het paard laten steigeren, en zich achterover neerstrekken op diens rug; maar | |
| |
Adlersfeld had haar dit ten ernstigste verboden. Er was alle kans, dat zij zich zou ‘überschlagen mit dem Pferde’, en veel beter dan bravourenummers op te voeren was het, haar gewone ‘Leistung’ onberispelijk te volbrengen.
Virginie Loisset werd de opwinding der artisten voor Wilhelmine Lorenz natuurlijk heel goed gewaar. Wilhelmine Lorenz had vele, vele vrienden; zij bezat er geen een. Maar het liet haar koud, zoo volkomen koud. Zij had op het oogenblik wel aan andere dingen te denken, en het concurreeren met een schoolrijdster van den tweeden rang verontrustte haar niet. Zij wist, dat er tot de rijkunst méer behoorde dan een goede wil alleen, en dat, mocht Wilhelmine ook geliefd zijn bij het publiek om haar lieve manieren en haar aardig gezichtje, zij een vaste groep bewonderaars bezat, ras-echte kenners, die het opgelegde van het ware wisten te onderscheiden.
Maar, och, het geheele concurrentie-rijden liet haar absoluut onverschillig. Zij oefende er zich volstrekt niet voor; geheel werktuigelijk was het, dat zij haar dagelijksche werkzaamheden verrichtte, en tot méer was zij niet in staat. Zij voelde zich zoo ellendig; onophoudelijk kwelde haar aldoor die éene, éene gedachte, aan hem, dien zij had van zich gestooten, en naar wien zij verlangde, verlangde...
En over enkele dagen zou hij vertrekken, zou zij vertrekken... en zij had hem niet meer gesproken. Zij had het niet gedurfd hem nog eens | |
| |
om een onderhoud te verzoeken; daar hij, als zij elkander toevallig ontmoetten, iets in zijn houding van uiterste hoffelijkheid had, iets in de uitdrukking zijner oogen, dat haar waarschuwde, want haar duidelijk liet voelen, dat hij niet langer onder haar invloed was, zooals in de eerste dagen.
Toen had zij kunnen zeggen: Kom! en hij zou gekomen zijn, zelfs tegen zijn wil. Nu zou hij misschien weigeren, al smeekte zij hem...
Zij was zoo rampzalig, zoo moe. En zij kón hem toch niet heen laten gaan, zij móest hem nog eens spreken, voor het laatst, voor het laatst. Zij wilde niet, dat hij een slechten indruk van haar behield, zij moest hem overtuigen, dat zij redelijk handelde, en dat hij haar een afscheidshanddruk niet weigeren kon.
In koortsachtige spanning doorleefde zij de uren. Haar neurasthenisch gestel werd ten hoogste geprikkeld door haar afmattenden, geestelijken strijd, 's Nachts kon zij ternauwernood slapen, en 's morgens overviel haar dadelijk een groote rusteloosheid, die haar voortdreef van haar huis naar het circus, van het circus naar het strand, zonder dat zij ergens kalmte kon vinden. Zij hoopte op de momenten, dat zij hèm zou zien, al wist zij ook vooruit, dat het telkens fellere teleurstellingen waren. Zij trachtte plannen te maken; zij wilde hem schrijven, maar elken brief, dien zij begon, verscheurde zij weer; neen, hij moest komen, zij moest hem zien en spreken, hij moest den toon van haar stem kunnen hooren, hij moest in haar oogen bespeuren den glans der waarheid, dezer | |
| |
waarheid: dat zij altijd het goede met hem vóor had gehad... dat zij...
O, neen, niet méer dan dit. Het eigenlijke, wat zij hem zou willen zeggen, het mooiste, wat ooit in haar ziel had geleefd, moest zij verbergen als een onheilbrengend geheim.
Zij begreep zichzelf soms niet meer. Zij had toch zelve de verwijdering tusschen hen willen bewerkstelligen en nu die tot stand was gebracht, beklaagde zij zich en voelde zich troosteloozer, dan zij nog ooit in haar leven van onbevredigende vreugden en rusteloos zoeken naar geluk was geweest. Maar soms ook overviel haar een groote apathie en dacht zij niets meer te kunnen, niets meer te willen. Niet meer te kunnen strijden tegen de omstandigheden, niet meer te willen trachten naar problematisch geluk... Het scheen dan alsof zij niets meer voelde, niets anders dan haar doodelijke afgematheid, een geestelijke en lichamelijke uitputting, die haar dof deed nederzitten, zonder smart en zonder gedachten.
| |
III.
Den avond van het concurrentie-rijden heerschte er in het geheele circus-gebouw een buitengewone levendigheid. Dit nieuwe gebeuren trok aller belangstelling en het reclame-maken der Adlerfelds had uitstekend gewerkt. Jong en oud van het gezelschap interesseerde zich voor den wedkamp; en ook het publiek scheen het een bizondere | |
| |
attractie te vinden; het was in grooteren getale dan ooit opgekomen; en vulde de ruimte om den ring met zijn warm en donker gedruisch. Achter de coulissen, in de stalgangen, in de kleedkamers heerschte een groote bedrijvigheid; ook degenen, wien het programma, in het houten lijstje aan den linkermuur van het opstel-terrein, 's morgens geen beurt voor 's avonds had aangewezen, waren toch aanwezig en verhoogden de stemming van verwachting en spanning, die den geheelen dag het circus had beheerscht. Overal, terwijl de vooraf-gaande nummers werden opgevoerd, stonden groepjes pratend bijeen en besprak men de kansen van Virginie Loisset en Wilhelmine Lorenz. Vóór zijn optreden, terwijl hij zijn schoenzolen met krijt besmeerde, ging Bernardo, de artist van den ladderdans, nog gauw een weddenschap aan met Villars van de Icarische spelen, dat Wilhelmine Lorenz zou winnen...
- Parie que non! zei Villars, die, hoffelijke Franschman, zijn landgenoote getrouw wilde blijven; maar hij was een der weinigen; bijna iedereen was ervan overtuigd, dat ‘het Minchen’ de zege zou behalen. Er konden dus maar zeer weinig weddenschappen worden afgesloten, hoeveel luidruchtige moeite Georges Mercadier er zich ook voor gaf. Hij had, na voorzichtig eenige geruchten te hebben gelanceerd over zijn aanstaand huwelijk met Virginie Loisset, zich niet gegeneerd om haar zaak openlijk voor te staan; maar aan Virginie, die zich te lusteloos, te down voelde, om zich ergens mee te bemoeien, was alles van de laatste dagen voorbij-gegaan als een drukkende, suizelende | |
| |
droom. Zij had zich zelfs flauw verbaasd, als Georges haar moed wilde inspreken; waarvoor?... waarom?... wat kwam het er op aan?...
Jan Heeze kwam terug uit de arena met de Adlersfeld's; een troepje heeren in onberispelijk avond-toilet, alsof zij zóo van een wereldsche soirée waren weg-geloopen. Je zou nooit zeggen, zei Laurent Gravelet, de clown-mime, van hen, dat zij meer met hun beenen in de lucht dan op den grond staan. Ces Adlersfeld sont des gentlemen tout à fait distingués. Je le dis sans ironie, mais vous les rencontreriez dans les salons d'une ambassade, et vous ne seriez pas surpris de les trouver là.
Jan Heeze, hoewel hij het zich niet bewust wilde maken, voelde zich opgewonden en ongerust. Telkens kwam er een onwil, een verontwaardiging in hem op, als hij spottend of geringschattend over Virginie hoorde spreken, maar aanstonds bedwong hij die opwellingen weer; wat ging het hem aan? Waarom zou hij er zich gejaagd over voelen, dat bijna iedereen de overwinning aan Wilhelmine Lorenz toewenschte, en juichen zou als Virginie verloor?... Hij wilde geen belang meer in haar stellen, die jongensachtige bevlieging voor een meisje, dat zóo anders was, dan hij zich in zijn hartstocht had verbeeld, was voorbij. Hij was ten slotte de sterkste gebleken...
Hij slaagde er in om te blijven zwijgen, maar verhinderen kon hij niet, dat de opmerkingen hem kwetsten; en het verdriette hem innerlijk, dat hij ze niet beantwoorden wilde...
| |
| |
De Australische ‘bushmen’, de cowboys, met hun slappen vilthoed, lossen halsdoek en grof wollen hemd, waarvan de mouwen tot aan den elboog waren omgerold, met den gordel, waaraan de mes-scheede en den revolver-holster, met de leeren ‘chapare-jas’ en den ruigen overbroek, oogstten bij het publiek niet dat succes, waaraan zij andere avonden gewoon waren, met hun voltigeeren te paard, met hun werpen van de lasso, die zij met evenveel gemak in den zadel hanteerden, als een meisje haar springtouw op den vlakken grond, met het slingeren van de ‘crinoline’, het ‘vangen’ van een galopeerend paard om de voorbeenen, om éen voor- en achterbeen, of om alle vier tegelijk, en het schitterende rijden als een orkaan van rennend geweld, terwijl de paarden zonder borst-riemen, zonder staart-riem, en met slechts één buikgordel aan het Mexicaansche zadel, waren getuigd. En ook de vrijheidsdressuren, waar de prachtigste paarden werden voor-gevoerd, pur sang Trakhener rapphengsten, die samen werkten met Iersche volbloeds en Javaansche, Hongaarsche en Litthausche ponies, en waar de gang, de vormen, de vurige aard der onberispelijke dieren nooit beter konden worden bewonderd, ontlokten aan het verwachtingsvolle publiek slechts een matig applaus.
De samenscholingen der artisten werden grooter. De meesten hadden het ‘barrière stehen’ er aan gegeven, en hoewel zij in stalmeesters-uniform waren, om dadelijk in de manege terug te kunnen gaan, als hun aanwezigheid, bijvoorbeeld voor het ‘Objekt- | |
| |
halten’, werd vereischt, verkozen zij het toch achter de coulissen in pratende groepjes bijeen te staan. De dwerg Orviëdo, die den volgenden dag naar een variété zou gaan, drukte er zijn tevredenheid over uit, dat hij deze gebeurtenis nog juist bijwonen kon.
- Ik heb, zei hij, in 't circus Diaz te Madrid, waar ik debuteerde, 't eerst mademoiselle Loisset gezien...
- Maar die zal toen wel niet óok gedebuteerd hebben, Don Spaniardo!
- O, neen. Men zei toen, dat ze samen was met 'n rijk circomaan, ik ben z'n naam vergeten... maar dat was óok niet haar debuut in de liefde!
Ha! ha! klonk het van alle kanten, terwijl de dwerg zijn breed gezicht vertrok tot een grijns van pret. Maar Tristan Mercadier, bevreesd dat Georges, die overal rond-waarde, om iets van de gesprekken op te vangen, dat hooren zou, corrigeerde hem aanstonds:
- Over de liefde kan zoo'n lilliputter nog niet meepraten, Orviëdo.
- Lilliputter! riep de dwerg verontwaardigd. Dat ben ik niet. Ik ben 'n mensch als jullie allemaal; m'n ouders, m'n broers en zusters hebben de gewone grootte; ik óok ben als 'n normaal kind geboren, maar klein gebleven; dat noemt men 'n ‘noué’; er zijn heele volkeren van dwergen, die klein zijn van vader op zoon, maar dat zijn de ‘nains’...
Een jong artist, die de ‘nationaal-eigenschap’ | |
| |
der reizende kunstenaars toonde, en overladen was met sieraden van allerlei aard: ringen met kleurige steenen, een brillanten das-speld, een dikke, dubbele gouden horloge-ketting met kletterende breloques, - een bewijs overigens, dat het hem goed ging met de zaken, - trok met een weidsch gebaar een ring van zijn pink:
- Voor de winnares! zei hij, en hield het kleinood met den goudkleurigen topaas tusschen twee zijner vingers, tenminste als de winnares niet is Virginie Loisset!
Een storm van gelach ging op, en de artist werd onbarmhartig met zijn geheime bedoeling geplaagd: dat moest zeker de verlovingsring voorstellen, ja, ja!...
- Verloving... huwelijk... 'n familie stichten... dat alles moest 't publiek eens hooren, zei een equilibrist tot Adlersfeld. Nous saltimbanques worden haast altijd verkeerd beoordeeld; niemand vermoedt bij ons patriarchale zeden; en toch, voor ieder die nadenkt, is 't te begrijpen; de uren, die je niet optreedt, zijn haast uitsluitend aan de oefening gewijd, et tout ce travail des muscles engendre une fatigue physique saine, fortifiante, qui est une excellente école de moralité...
Adlersfeld moest even lachen.
- 't Circus... une école de moralité... 't klinkt bijna als 'n contradictio in terminis... en tóch heb je gelijk. Maar er zijn er altijd, die ons in discrediet brengen, ik wil geen namen noemen, maar... à bon entendeur salut.
| |
| |
Begrepen, knikte de ander. Op wie zou Adlersfeld doelen, ware 't niet op Virginie Loisset!...
- Presque toutes nos amours sont sentimentales, c'est vrai, mais... chastes...
- Bunt und hell wie das tausendfarbige Licht unserer Pantomimen ist unser Leben...
- Apropos, zei een ander, terwijl hij The Era uit zijn zak haalde, heb je al gelezen van de begrafenis van Spencer in New-York? Je hebt Spencer toch gekend? de jester-minstrel? in 't Parijsche Nouveau Cirque had hij de bijnaam van ‘le clown-roi’... Luister:... 'n talrijke menigte te voet, een overvloed van bloemen, lauwerkransen, imposante palmtakken; op 't kerkhof 'n muziek-corps, 'n zangkoor, zwart-omfloersde vaandels...
- Zeg, waar hebben jullie 't over? Ben je gek... zwart-omfloersde vaandels... voor wie... voor Minchen of voor Virginie?
- Laat ons met rust, junger Wildfang.
- Ik wil anders jullie ‘Dolmetsch’ wel zijn bij de anderen, voor dat lumineuse idee!
- Nee, ik ben nog zoo zeker niet van de triomf voor de kleine Lorenz. Weet je wel, dat Virginie als kind altijd genoemd werd ‘Courage’ Loisset? Ik heb eens iemand tegen haar hooren zeggen, die verbaasd was, omdat zij voor niets terug-deinsde, en die haar in 't geheel niet lijden mocht: 't is geen wonder, dat je niet bang ben, je staat met de booze in verband, avec la nuit que vous avez pour âme...
- En wat zei zij toen wel?!
| |
| |
- Ze lachte. Ze deed niets anders dan lachen, met dat vlijmende, sarcastische lachje van haar. Ik voor mij geloof, dat ze door de opmerking was geflatteerd.
- Heel wel mogelijk; 't was 'n pil, waar 't verguld binnen-in zat: want er werd respect voor haar prestaties door getoond...
- 't Was dus feitelijk 'n compliment!
- 'n Complimenteus affront hoogstens.
- Werkte ze vroeger niet aan de barre?
- Welzeker, en kranig, hoor. Ik heb de beste herinneringen aan haar ‘soleils en avant’, haar ‘tourniquets’, haar ‘rétablissements piqués’, haar ‘voltiges’ en haar ‘tractions’... En nu is ze 'n Schulreiterin von Ruf... Ihr erstes Pferd ist von dem Chevalier Slezak präpariert worden...
- 'n Hongaar?
- Ja, de bekende paarden-dresseur. Je weet, de belangstelling voor paarden bij de Hongaren is 'n natuur-instinct. De rijkunst behoort in Hongarije tot de oudste nationale tradities...
- Is Wilhelmine er al?
- Nog niet. Ze is in 't geheel niet zenuwachtig, zegt Friedrich Adlersfeld.
- Wat zegt Edmond Adlersfeld van de wedstrijd?
- Die heeft in 't geheim 'n pari op Virginie Loisset, maar mondje dicht, hoor?
- Heeft Virginie eenige kans?
- Je n'en sais rien de rien.
- Treden ze samen op?
- Nee, natuurlijk na elkaar.
| |
| |
- Dat had anders ‘botsingen’ kunnen geven.
- Acht je Minchen daartoe in staat?
- Háár niet, maar Virginie. Heb je wel 's ooit die sombere oogen gezien?
- O, als ze jaloersch is, dan kan je nog aardige dingen beleven. Daar weet ik 'n voorbeeld van: je kent wel de beide ‘zusters’ Mazurier? Vanna en Dianta Mazurier? Nu, Dianta is neergestort van de trapeze en dood. Heb je daar niet van gehoord?
- Door Vanna's schuld?
- Nee... Ik zal je vertellen. Ten eerste waren 't natuurlijk geen zusters, maar ze haatten elkaar bovendien; van 't oogenblik, dat ze lief-lachend, elkaar bij de hand vast-houdend in de manege kwamen, tot 't laatste kunststuk toe, hoopten ze maar, dat de ander 'n kwade kans treffen zou. 't Was 'n spannend genoegen, om die twee daar in de hoogte zoo gevaarlijk bezig te zien. Nu wou 't geval, dat 't publiek Vanna, de voltigeuse, meer applaudisseerde, dan Dianta, die haar hield; en eens op een avond, dat Dianta Vanna vastgreep bij de polsen, trachtte zij haar met een geweldig élan buiten 't net te slingeren. Maar 't geluk wil, dat Vanna de uiterste rand daarvan grijpen kan en, ofschoon doodelijk verschrikt, weet ze toch veilig op 't parterre te komen. Dianta, hoog op haar trapeze, begrijpt door de acclamaties van het publiek, dat haar toeleg is mislukt; ze zwaait zich aan het rek, laat los, komt buiten 't net terecht, met 't hoofd op de palissade.
- Gelukkig maar, dat ze dadelijk dood was. maar is 't 'n feit?
| |
| |
- Parole.
- Ik zou je daar ook wel wat van kunnen vertellen, nom d'un petit bonhomme! Maar dat bewaren we wel. Zeg, willen we straks op de gezondheid van Wilhelminchen 'n flesch cognac drinken, maar 'n goeie, met de drie sterretjes op 't etiket?
- We zullen door Adlersfeld gevraagd worden bij 'm thuis om haar te fêteeren.
- To say official nothings...
- Nou ja, natuurlijk, maar 'n glaasje champagne zal er toch wel op kunnen overschieten.
Begeleid door Moeder Adlersfeld, met wie zij in een rijtuig was gekomen, verscheen Wilhelmine Lorenz op het opstel-terrein. ‘Schattig’ zag zij er uit in haar wit-laken robe met gouden knoopen gesloten. Op het blonde haar rustte een sierlijk gebogen vilten hoed met afhangende witte veer, en zoo jong, zoo frisch en bekoorlijk zag zij er uit, dat in de meeste aanwezigen de overtuigde zekerheid kwam: zij zal de winnende zijn. Haar bleekheid verdween onder een kunstig geschminkt blosje, en alleen haar mooie blankheid bleef, die in volkomen harmonie was met haar blonde haar en haar heldere blauwe oogen.
Het lot had beslist, dat zij het eerste optreden moest, vertelde zij, maar prettig was het niet, want de tweede had altijd de beste kans...
Men troostte haar, men sprak haar moed in, een drom artisten omstuwde haar, die haar in lachende opgewektheid het beste wenschten; en Wilhelmine, die toch wèl zenuwachtig was, trachtte | |
| |
haar stemming zoo goed mogelijk te verbergen en vertelde, dat zij dien middag in het circus ontboden was in het boudoirtje van mevrouw Schumann, waar deze met haar zusters zat, en hoe mevrouw haar een vast engagement te Berlijn in het vooruitzicht had gesteld, ‘indien zij de zege behaalde’... en aldoor zwierven haar oogen rond, of zij ook baron van Wermeloo ontdekten... ja, zij zag hem, maar hij keek niet naar haar... en hij verstond ook niet, wat zij zei...
Na een enkelen blik op Wilhelmine Lorenz' bloeiende gestalte, had Jan Heeze zich van haar afgewend met de bittere overweging, hoe geliefd dit meisje was, en hoe weinig bemind Virginie Loisset zich had weten te maken. Hij was wrevelig op zichzelf, omdat hij het medelijden zijn ziel weer voelde binnen-sluipen en hij wilde blijven, wat hij zich in de laatste dagen tot zijn geruststelling tegenover haar had gevoeld: onverschillig en hard. Maar het besef, dat het hedenavond de laatste maal was, dat hij haar zou zien, had een zachtheid, een weemoed in hem gewekt, waarvoor hij innerlijk vreesde. Morgen zou zij vertrekken, en met haar nog vele andere artisten, en morgen was het de laatste keer, dat hij nog optreden zou. Dan was deze wonderlijke, avontuurlijke periode van zijn leven geëindigd voor goed.
Hij voelde zich beklemd. En hij wist niet waardoor. Want zijn houding tegenover haar, die hem had bedrogen, was toch de juiste, correcte geweest. Hij had niet anders kunnen handelen, wilde zijn eer niet aangetast worden. En toch... was het, | |
| |
of een heimelijke intuïtie hem waarschuwde, dat zijn standvastigheid een onrecht beteekende jegens haar.
Een onrecht? Zijn verstand bestreed dit gevoel. Maar de innerlijke worsteling tusschen rede en sentiment werd niet uitgevochten. Hij wish dat zij zijner onwaardig was, maar toch... maar toch...
Ginds stond zij, door weinigen opgemerkt, tenger en hulpeloos in haar zwarte kleed, met den half-hoogen heerenhoed boven het smalle, bleeke gezicht, dat er uitzag, alsof zij inwendig door een invretend leed werd verteerd. ‘'n Miserabele verschijning,’ had een weinig scrupuleus artist in zijn nabijheid gemompeld, en ja, ellendig zag zij er uit, zóó ellendig, dat een diepe deernis met haar hem beving, ondanks... ondanks dat Georges Mercadier bij haar stond, en dringend met haar praatte.
Met een snel gebaar sloeg hij het ingang-gordijn terzijde, en trad in het helle licht der manege, waar, in het midden, de directeur stond, die in een korte toespraak mededeelde aan het publiek, dat thans het concurrentie-rijden volgen zou tusschen Virginie Loisset en Wilhelmine Lorenz; dat aan de bezoekers van stalles en loges bij hun entree-biljet twee kaarten waren overhandigd met de gedrukte namen der beide mededingsters, waarvan zij werden verzocht er straks, bij de inzameling, één in te leveren; en dat het lot aan Wilhelmine Lorenz de eerste beurt had toegewezen. Met een buiging trad hij terzijde, een fanfare schalde neer van het hoog orkest en | |
| |
met een lançade reed Wilhelmine Lorenz de arena binnen, gezeten op haar prachtigen zwarten hengst.
Een spontaan applaus begroette haar. Wie het lieve, ietwat verlegen gezichtje zag, met den kleinen, rooden, nerveus-glimlachenden mond, werd er onwillekeurig door gecharmeerd; en haar jonge figuur, in het nauwsluitende kleed, dat haar fraaie vormen goed tot zijn recht deed komen, en met den flatteerenden hoed, maakte den gunstigsten indruk. Geïnteresseerd volgde het publiek haar verrichtingen, en klapte, zeer bereid tot toejuichingen, in de handen, als zij na een toer, waaraan zij al haar aandacht had besteed, het hoofd weer oprichtte, en zich met haar, door schuchtere bekoorlijkheid innemenden glimlach, tot de toeschouwers wendde.
Zij liet haar paard over de witte balken stappen, die in de manege waren neergelegd, zonder dat de hoeven ze aanraakten, een, twee, drie, vier, en terug, en nog eens, met een halven omdraai; en aardig was het de volledige attentie der amazone te zien, die met lichte karwats-tikjes het paard de vereischte aanwijzingen gaf, waarop het, sierlijk en voorzichtig de slanke beenen heffend, over de zeer dicht naast elkander liggende boomen stapte, en niet minder aardig was de beschroomde triomf in haar oogen, toen het kunststuk onberispelijk was volbracht. Een warm applaus beloonde haar, dat alle rangen der toeschouwers doorkletterde, en dat veel te enthousiast was voor het betrekkelijk geringe, dat zij nog had ten aanschouwe gegeven. Maar het publiek realiseerde | |
| |
dit niet, en juichte meer de allerliefste persoonlijkheid der rijderes dan haar rijkunst toe. En ook het meisje zelf realiseerde het niet; zij hoorde alleen het luide, welkome handgeklap, en zij blikte naar Jan Heeze, dien zij tot haar groote blijdschap, bij haar binnen-rijden, staande aan de barrière had ontdekt, maar ofschoon hij haar aanzag, was er toch niets van bewondering, of zelfs maar waardeering in zijn oogen, en teleurgesteld dacht zij: het lijkt wel als ziet hij mij niet...
En hij zag haar ook niet. Op dit oogenblik harer zegeviering zag hij met al de intense kracht van zijn ziel, die andere, die arme, die daar achter de coulissen te wachten stond... te wachten misschien op haar nederlaag in het openbaar... Het deerde hem niet, dat Georges Mercadier nu met haar was, naar haar gelaatsuitdrukking te oordeelen was diens bijzijn haar geen bemoediging, geen troost; en bovendien, sinds hij zijn neiging voor haar met wil en zelfbeheersching had overwonnen, kon hij thans voor haar voelen wat hij voor alle lijdenden had kunnen ondervinden: een aandrang om te helpen, een menschelijk medelijden.
Alsof hij het zien en hooren kon, zoo leefde hij haar onderhoud met Georges Mercadier mede... Hij, Georges, zeide:
- Er is 'n complot om Wilhelmine Lorenz te laten winnen...
En zij, met haar moede schouderophaling:
- Wat raakt dat mij?...
- Maar jij moet winnen, jij, Virginie.
| |
| |
En weer dat mat gebaar en haar trage stem:
- Wat komt het er op aan...
En tegelijk dat hij in zijn geest dit donkere tooneel zich zag afspelen, reed Wilhelmine Lorenz in het schrille, overdadige licht, begeleid door het daverend-luidruchtig orkest, haar triomfantelijken rit, en volbracht zij den Spaanschen tred en den Spaanschen draf, den galop, den contra-galop, de changements de pied, het balanceeren der voorhand, het balanceeren der achterhand... En aldoor sterker werd de geestdrift van het publiek; stormachtiger steeg het applaus; en de fijne kreten van het jonge meisje: Hópla! Heigh-ho! Hussa! schenen ook de menigte te electriseeren, en ontlokten aan deze telkens een stroom van bijvalsbetuigingen.
Een jong artist, Joachim Arpad, die door het geheele circus bij zijn afkortingsnaam Achim werd genoemd, kon ternauwernood zijn uitbrekende vreugde bedwingen; telkens ontsnapte hem ondanks zichzelf, een:
- Brav! brav! maar dan, zich tot de andere stalmeesters wendende met zijn stralend gezicht, zeide hij verontschuldigend:
- Daar hoort 't publiek toch niets van mit dieser Blechmusik...
Het was een uitgemaakte zaak, dat Wilhelmine Lorenz het pleit had gewonnen, nog vóor haar concurrente in de arena was verschenen. Uit de samen-gepakte rijen van het publiek klonk het klaterend geluid der toejuichingen, dat zich golvend voort-plantte tot de hoogste rangen. Met stokken | |
| |
werd gestampt, met hoeden gezwaaid en aan de geestdrift kwam geen einde, toen, na het beeindigen harer serie, Wilhelmine Lorenz haar paard in het midden van de arena tot staan had gebracht, en diep ontroerd, met een lachje, dat heel na was aan tranen, dankte voor het langdurig en hevig applaus. Zij voelde het duidelijk: dit was het hoogste moment, dat zij ooit in haar leven van rij-kunstenares zou bereiken; in de couranten zou gewaagd worden van haar ‘schitterend succes’, het vast engagement te Berlijn zou haar ten deel vallen... dit was het moment, waarnaar zij in haar stoutste wenschen had gehaakt, waarvoor zij had gebeden, waarop zij met al haar ziel had gehoopt... En nu zij deze glorie had verworven... nu was het, alsof zij machteloos was, om de ontzettende, overweldigende weelde ervan te genieten... zij voelde een bange, trieste pijn in haar hart, want even had zij naar hèm gekeken, die daar nog altijd zwijgend en roerloos stond, wiens gesloten gelaat niet was opgeleefd door wat er voor zijn oogen gebeurde, en die haar zelfs geen blik van appreciatie gunde, alsof haar geheele prestatie hem onverschillig liet. Zij wist, dat al haar goede vrienden zich blijde verheugden in haar zegepraal, dat de Adlersfelds en vele andere artisten wachtten om haar geluk te wenschen en haar te huldigen... maar de droefheid om het ontbreken van zijn belangstellend woord was zóó sterk in haar, dat zij dacht: als hij me dát gaf, dan zou al 't andere niets, niets voor me zijn...
| |
| |
Maar hij gaf het haar niet; en toen zij langs hem reed bij het terug-gaan naar het opstelterrein, ging hij onwillekeurig terzijde, maar hij blikte niet op, of sprak een vriendelijke felicitatie, zooals de andere stalmeesters deden; en zij voelde het diep, dat, hoezeer deze avond ook aan haar carrière ten goede mocht komen, zij de bittere teleurstelling ervan haar heele leven nooit, nooit zou vergeten...
In de loge der artisten had Georges Mercadier plaats genomen. Virginie had hem gebeden en gesmeekt haar alleen te laten; zij kon zijn aanwezigheid niet langer verdragen, zei ze, en hij, ziende, hoe haar nervositeit dreigde om te slaan in een heftige scène, was natuurlijk gegaan. Hij kende haar wel in haar wisselende luimen, en sinds zij haar belofte om met hem te trouwen, niet had terug-getrokken, kon hij haar veel vergeven. Hij had heel goed gemerkt, dat hoezeer de artisten ook het noodige over Virginie te zeggen hadden, zij zich toch, ondanks henzelf, jaloersch betoonden over de voorkeur, die zij schonk aan hèm. En zijn huwelijk met haar zou éclat verwekken, hij wist het zeker. En als zij eenmaal getrouwd waren, dan... zou hij wel zorgen, dat de toestand veranderde en dat hij de meester werd en de meester blééf.
Zij had hem ook gevraagd, haar, na afloop van haar optreden, met rust te laten en haar niet naar huis te brengen. En hij zou natuurlijk gehoorzamen. Want hij zag het heel goed, hoe sterk zij overspannen was. Nu het er op aankwam, scheen | |
| |
de angst haar toch óok te bevangen en begreep zij, dat zij een harden strijd hebben zou. Hij voor zich, achtte na den bijval, die Wilhelmine Lorenz ten deel was gevallen, de zaak al verloren. Maar toch wanhoopte hij nog niet, want het was een onweerlegbaar feit, dat Virginie's rijkunst verre stond boven die van Wilhelmine Lorenz en hij wist, dat Virginie haar trouwe en onveranderlijke bewonderaars had.
Hoe het zij, hij kon er niets meer aan doen. Hij had het zijne gedaan en méer dan dat. Maar tegen een overmacht, als die stond aan de zijde van Wilhelmine Lorenz vermocht hij niets. Hij zou, mocht Virginie de nederlaag lijden, haar dan ook wel troosten, met rijkelijk te smalen op Wilhelmine's ‘gekochte overwinning’, - die was immers in het oordeel der echte kunstenaars niets waard!
Enfin, hoe het zij, morgen vertrokken zij uit Scheveningen en Virginie zou in elk geval niet de vernedering behoeven te ondergaan van op te treden, nadat Wilhelmine Lorenz over haar de zege had behaald...
Aan de zijde van den directeur, zooals elken avond, trad Virginie de arena binnen. Zij had het versmaad, of er in haar zenuwtoestand misschien niet eens aan gedacht, haar doodsbleekte eenigszins te maskeeren door een geschminkte kleur. Het contrast met de jongere, bloeiende, frisch-bekorende Wilhelmine Lorenz was te groot; de toeschouwers kwamen er blijkbaar van onder den indruk en slechts een heel flauw beleefdheidshandgeklap rikketikte even op uit de rijen. En | |
| |
toch was er in Virginie's houding een onbewuste waardigheid, een natuurlijke gratie, die aan Wilhelmine niet eigen was. Maar het publiek, oordeelende naar uiterlijke oppervlakkigheden, was nu eenmaal door Wilhelmine gecharmeerd, - en had reeds gekozen.
Virginie had haar goudvos bestegen en Jan Heeze, die nog altijd bij de barrière stond, zag en bewonderde de frêle gestalte op het, haar in alle aanwijzingen gedwee volgend paard. Nooit als bij haar had hij zóó volkomen de schoone harmonie gezien van kracht en bevalligheid; haar te aanschouwen was een aesthetisch genot, dat bijna zinnelijk op hem inwerkte en zijn geheele wezen een oogenblik in een boeiende bekoring bevangen hield. Maar toen trachtte hij zich weer aan de suggestie, die zij op hem uitoefende te onttrekken en beproefde naar haar te kijken met onverschilligen blik. Maar hij kon het niet meer. Opnieuw had zij hem betrokken in haar sfeer en zijn verstand overwonnen.
Het was de laatste maal, dat hij haar van aangezicht tot aangezicht zou zien. En die zekerheid greep hem aan op geweldige wijze. De herinneringen van dien eersten avond bestormden hem en namen hem in hun macht. Hij zag haar, zooals hij haar tóen had gezien, alsof zij het eenige was, wat bestond... haar fijne, plastische figuur, die zich afteekende als tegen een achtergrond van leeg, helder wit, een bewegende silhouet, het uitsluitende wat leefde in een wereld van onbeweeglijkheid rondom...
| |
| |
Zij begon eerst zijwaartsche gangen te rijden, renvers en travers; daarop volgde een marsch, en na den marsch kwam, wat Adlersfeld haar ‘Hauptforce’ noemde, de galop-toer. In geregelde orde voerde zij haar gewone programma uit: den renvers- en travers-galop, de renvers-volten, het galop-changement, in drie, twee en éen tempo, dan de pirouetten en ten slotte den Spaanschen tred, de in het circus zoogenaamde ‘passage’.
Na dit eerste gedeelte harer verrichtingen, rustte zij even, terwijl het paard, geleid door een stalmeester, langzaam rond-stapte in de manege en het publiek, na flauw geklapt te hebben, in drukkende stilte wachtte. Jan Heeze kon zijn oogen niet van haar afwenden; als onder hypnose staarde hij naar haar, die zelve wel in een trance leek te verkeeren; geen trek in haar bleek gezicht bewoog, strak stond de smalle lijn der lippen en de oogen, die niets schenen te zien, waren donker en wijd. Zij had er niet aan gedacht te danken voor het matig applaus, zij had er niets van gehoord, zij wist nauwelijks, dat het hier gold een overwinning te behalen, of een nederlaag te lijden; zij voelde alleen, hoe hij daar stond bij de palissade en zij had wel de handen willen wringen en hem bidden: O, ga weg, ga weg... of ik breek in tranen uit ten aanschouwe van het heele publiek...
De tempo-barrières, waarover zij springen moest, werden binnen-gebracht en in een carré gehouden. Zij zette haar paard aan en liet het springen tot viermaal toe en telkens vóor den sprong steigerde het hoog op haar bevel en wierp de voorbeenen in de | |
| |
lucht. De stalmeesters hielden thans de boomen tegen de barrière en in een grand galop nam zij deze tweemaal, telkens het paard bliksemsnel omwendende en het opnieuw doende springen. De barrières werden weg-gebracht; in een jacht-galop stormde zij de manege rond, changeerde met het paard door het midden, liet het in een pirouette zwenken, dan kaarsrecht stijgen en vlak daarop nederknielen, wat naar vier kanten werd herhaald...
De marteling was ten einde. Nu mocht zij heengaan en zich in het donker verschuilen. Het fade handgeklap, dat door de heel enkele enthousiasten, die, getroffen door haar volmaakte techniek, haar meesterlijke rijkunst, zelfs: bravo, riepen en bis! en encore! niet aangewakkerd kon worden tot een krachtig applaudissement, had haar opeens tot bezinning gebracht:
Ook hier had zij verloren. En de nederlaag geleden tegenover eene Wilhelmine Lorenz...
Zij wist, dat zij, ondanks alles, zou overwonnen hebben, wanneer de directie een jury had benoemd. Maar nu de beslissing, om de belangstelling grooter te maken, was overgelaten aan het publiek, - nu viel de uitslag ten nadeele van háár.
Zij reed de arena uit. En gehoor gevende aan een impuls, waarvan hij zichzelf geen rekenschap vroeg, greep Jan Heeze, zooals hij de eerste malen steeds had gedaan, maar in de laatste avonden nagelaten, het paard in de teugels en geleidde het naar het opstel-terrein. En bij deze spontane daad bruiste haar liefde met zoo'n intens geweld in haar op, dat zij, afgestegen zijnde, haar schreien | |
| |
niet kon bedwingen. Haar zenuwen waren gebroken en zij, de zwijgende, de geslotene, de hooghartige, zij gaf zich over aan de smart harer tranen. Zij kon niet meer, zij kon zich geen oogenblik langer bedwingen, de snikken scheurden zich uit haar keel, de tranen stortten uit haar weenende oogen en het was haar nauwelijks een troost, dat hij het was, die haar sidderende gestalte steunde... Maar haar zóó te zien, was genoeg, om hem te verzachten tot de diepste verteedering.
Door een zestal stalmeesters waren in minder dan geen tijd de kaarten opgehaald en uitgezocht; slechts enkele droegen den naam van Virginie Loisset...
Van uit de manege klonken de donderende toejuichingen, waarmede Wilhelmine Lorenz, die door den directeur was binnen-geleid, werd gevierd, door tot hier, waar het stil was en donker. Twee stalmeesters sleepten het reusachtige bloemstuk aan, het geschenk der directie aan de overwinnares; alle artisten waren naar binnen gegaan; de stalknechts gluurden om het gordijn; de jongen, die Val d'Or had weg-gebracht, kwam hard aangeloopen, en voegde zich bij hen. Jan Heeze en Virginie waren zoo goed als alleen. Hij had een dof besef, dat hij nu afscheid van haar moest nemen, maar hij kon en wilde haar in dezen toestand niet alleen laten gaan. En zij... ze wist, dat dit de laatste kans was, om hem te spreken, om het onderhoud met hem te hebben, waarnaar zij had gesmacht, om zich te kunnen rechtvaardigen, alvorens zij scheidden | |
| |
voor eeuwig... En een wilde aandrang was in haar, om hem te smeeken: Breng me thuis... maar eer haar bevende lippen de woorden hadden gevormd, zeide hij het zelf:
- Ik zal je thuis-brengen, Virginie.
Bij den zij-uitgang van het circus wachtte haar taxi, en hij bracht haar, die sterk op hem moest leunen, daarheen.
|
|