| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
I.
Jan Heeze leunde met de beide armen op den rand van zijn balcon en staarde voor zich uit in den zonnigen morgen. In den tuin van het hôtel speelden een paar artisten-kinderen op den schommel; hun helder lachen doorschaterde de lucht en hun lichte kleertjes waren een aantrekkelijk spel van kleur en bewegelijkheid tegen het zomersch groen.
De wereld lag, geurig en mild, open onder den blauwen hemel; de zon scheen op de bloeiende bloemen, die langs de balustrade van het balcon afhingen in roode guirlanden; de geheele atmosfeer stond vol van het ruchtig ochtend-geluid. Maar in zijn verbeelding was het nacht, de nacht, nadat hij háar voor het eerst had gezien. Toen hij zijn armen had uitgestrekt in het ongrijpbare donker, hunkerend, stervend van verlangen naar iets vertrouwds, naar iets liefs...
Wat was er sinds veel veranderd. Veranderd?... was dan zijn heimwee bevredigd en hij niet langer alleen?...
| |
| |
Hij slaakte een diepen zucht. Wat ging alles heel anders, dan hij het zich had verbeeld. Toen eenmaal zijn doel was bereikt en hij in dezelfde sfeer leefde als zij en hij eindelijk er in was geslaagd, met haar kennis te maken en zij zich zoo zacht en tegemoetkomend betoonde, toen had hij wel verwacht, dat er een bond tusschen hen zou ontstaan, - een bond voor het leven.
En wat volgde daarop... op dien tijd van verwachting en hoop? Gekweld werd hij voortdurend door een slingering tusschen teleurstelling en vreugd, waarbij de desillusie altijd zegevierde.
Ja, als hij ernstig nadacht en nauwkeurig zijn gewaarwordingen navoelde, dan moest hij wel erkennen, dat zijn verhouding tot haar hem nog geen enkel moment van onvermengd geluk had gebracht. En hij vermoedde, dat de oorzaak daarvan hierin was gelegen: dat zij nooit geheel wáár tegen hem was.
Zij had iets in zich, wat hij niet begreep. Hij kreeg bij haar vaak het gevoel, dat hun woorden langs elkander heen gingen, zonder in elkander door te dringen, elkander op te vangen, om ten slotte slechts één wil en één gedachte te vormen. Het kwam hem daarentegen aldoor voor, alsof zij over iets anders sprak dan hij, - en dit niet uit innerlijke noodzaak, maar uit een welbewust overleg. Wat wilde zij toch van hem? Waarom, als zij niet van hem hield, wilde zij hem dan toch in haar nabijheid houden als ‘vriend’, hoewel zij heel goed wist, dat een dergelijke vertooning voor hem niets dan comedie kon zijn, omdat hij haar immers liefhad...
| |
| |
Het was hem, of hij sinds de laatste weken leefde in een betooverden droom. Alles was anders dan hij het steeds had gekend. De dingen namen andere verhoudingen aan; de omstandigheden vervormden zich en maakten dit deel van zijn bestaan tot den meest onbegrijpelijken tijd van zijn leven. Wat was het, dat hem zoozeer tot Virginie had aangetrokken?
Hij kon er zich geen rekenschap van geven. Blindelings was hij zijn drang gevolgd, een drang, die, - hoe intuïtief en spontaan, dus juist naar alle waarschijnlijkheid, - toch tot niets had geleid.
Iets verontrustte hem, iets wat Virginie had gezegd: La passion prend sa violence toujours pour un signe d'éternité. Had zij gelijk? En was zijn neiging voor haar, hoe overweldigend die ook leek, toch maar iets tijdelijks misschien?...
Het was alles zoo vreemd. Als iemand hem had gevraagd, wat hij eigenlijk wilde, dan had hij het niet geweten. Hij zag wel zeer goed in, dat er van een huwelijk tusschen henbeiden nooit sprake kon zijn... Nooit... zij had het hem heel duidelijk gezegd, en hij begreep het volkomen... nooit zou zij kunnen leven, in het bedaarde, banale bestaan, dat het zijne was... en hij evenmin voor goed in het hare, ‘de groote voltige’, zooals zij het noemde en door welke woorden haar leven zoo uitstekend werd gekarakteriseerd. En toch... Kon hij nú nog zijn leven zonder haar denken?
Hij trachtte ernstig zichzelf te doorgronden. Zijn eerste impuls was geen liefde geweest, - | |
| |
maar, hoe zonderling het hem nu ook leek, veelmeer een gevoel van haat. En daarna, toen hij zijn gewaarwordingen beter bewust werd, kwam er een besef in hem, alsof zijn smartelijke ziel smachtte naar een gelijk-gestemde en ten slotte was alles-overheerschend sterk het verlangen gekomen, om háár gelukkig te maken.
Had hij voor zichzelf iets gewenscht?
Hij geloofde het niet. Maar sinds hij haar leerde kennen, was hij toch liefde voor haar gaan voelen...
Liefde? Of was het meer een teeder medelijden, een innig beproeven om goed voor haar te zijn...
Hoe was het anders te verklaren, dat hij zoo geduldig zich onderwierp aan al haar eischen. Zich telkens weer bedwingen liet door haar wil, die alles wat hij hoopte, bijna verwachtte, te niet deed? Waarom, als hij haar liefhad, bezwoer hij haar zijn liefde dan niet, zoo dringend, zoo overtuigend, dat zij wel gewonnen moest worden?...
Hij begreep haar niet... maar ook zichzelven begreep hij niet.
Zouden zij, wanneer hun beider contract met het circus was afgeloopen, uit elkander gaan, om elkaar nooit meer te zien? En zou in zijn leven hun ontmoeting niets anders beteekend hebben, dan een avontuurlijke episode, waaraan het later slechts mogelijk zou zijn terug te denken, met een soort van pijnlijk verbazen?
Hij had soms moeite zichzelf te bezinnen en te realiseeren, dat hij het was, nog altijd dezelfde | |
| |
Jan Heeze, die al dit overstelpend vreemde ondervond. En een enkele maal, heel vluchtig, vlood de gedachte door hem heen: was ik dit maar nooit begonnen...
‘De hartstocht houdt zijn hevigheid steeds voor een teeken, dat hij eeuwig zal blijven duren’.
Had zij gelijk? En was het, wat hij voor haar voelde, sinds het eerste moment, dat hij haar zag, niets dan een gewone hartstocht, die even snel verbloeit, als hij fel is opgelaaid? En was dus, hetgeen hij voor zoo bizonder, zoo hoogst persoonlijk en zonderling had gehouden, maar iets heel gewoons en eenvoudigs, wat ieder man te zijner tijd overkwam? En was juist hij het meeste vatbaar voor zoo'n vreemd exces, omdat zijn levensomstandigheden, zijn afkomst en de hem eigen melancholie, hem eenzelvig hadden gemaakt, en overgevoelig misschien?
Hij wilde liever niet denken en hij moest toch denken. Waarom deed zij telkens, alsof zij van hem hield, om dit dan ook telkens weer ten sterkste te ontkennen? Waarom geloofde zij niet, dat een kort liefdesgeluk hunbeiden toch een tijd van vreugde zou kunnen geven, waarvan de herinnering hun geheele leven niet meer verging? Hij moest haast gelooven, dat háár zoo geheel andere bestaansverhoudingen, haar opvoeding, haar omgang met de meest verschillende menschen, haar tot een voor hem onbegrijpelijke persoonlijkheid hadden gevormd. Zij had gelijk; het was een onmogelijkheid, dat zijbeiden ooit samen konden gaan in het leven...
| |
| |
Hij schrikte van de plotselinge zekerheid dezer gedachte. Hij wilde toch nog blijven vasthouden aan een illusie, die te mooi geweest was, om zoo spoorloos voor goed te verdwijnen...
Hij wilde, dat hij een vertrouwden vriend bezat, aan wien hij alles biechten kon, en die hem raad gaf, en hem hielp om klaarheid te brengen in den verwarrenden chaos zijner gedachten. Maar er was niemand, niemand, aan wien hij ook maar een klein gedeelte van zijn innerlijkst ik zou kunnen, zou durven openbaren...
Ach, Virginie...
Was het ernst bij hem, of... verbeelding? zooals zij eenmaal zoo hard had gezegd? Kwam, wat hij voor haar voelde voort uit zijn diepste zijn? of was zijn fantasie door haar opgewekt en droomde hij nu een droom om haar heen, die te eeniger tijd wel vanzelf zou vergaan?...
Hij kreeg een schok, toen hij opeens achter zich in de kamer een stem vernam:
- Waar zit je toch, kerel, je beantwoordt m'n kloppen niet. O, ben je daar!... how dost, man?
De jonge Cotrel naderde hem.
- Ben je heelemaal vergeten, wat we samen hadden afgesproken? Je zou me komen halen. Weet je niet meer? The ghost walks to-day. Hij lachte hartelijk op het zien van Jan Heeze's verbijsterd gezicht. Weet je niet wat dat beteekent? 't Is vandaag immers le jour de la Sainte Touche?
Betaaldag, juist, hij had het vergeten.
- Ik kom, ik ga mee, zei hij.
| |
| |
- Beste jongen, zei Cotrel, en legde hem even de hand op den schouder, heb je zorgen? Houd die niet onder je, dat doen wij menschen nooit. Kan ik je helpen? dan ben ik tot je dispositie. Of... zijn 't liefdezorgen wellicht?...
Een gemengd gevoel van onwil en appreciatie deed hem de wenkbrauwen samentrekken en toch niet onvriendelijk zeggen:
- Ik dank je wel, maar heusch, ik heb niet, wat je noemt ‘zorgen’. Ik heb de vervelende gewoonte om te veel te peinzen. Dat moest ik niet doen. Maar dat is ook 't eenige.
Cotrel keek hem eens even aan, maar zeide niets meer. Een intuïtie waarschuwde hem, dat hij nu zwijgen moest; het was met van Wermeloo zoo'n kiesche zaak en hoewel deze zelf niets anders wenschte dan als collega te worden behandeld, er was toch iets in je, dat je belette dit in alle gevallen te doen. Er liepen geruchten, dat hij te veel belangstelling zou koesteren voor Virginie Loisset... en hij zou daar graag een woordje over zeggen, maar... neen, hij durfde toch niet.
Onderweg naar het circus vertelde Cotrel, dat de uitbetaling vroeger plaats had in de kleine villa van Herr Schumann zelf; daar werden dan eenige kruiwagens met geld heen-gereden; maar de artisten moesten gewoon op straat op hun beurt staan wachten en daartegen hadden ze geprotesteerd. En nu kregen ze hun salarissen in den grooten boven-foyer...
In de koffiekamer met zijn gekleurd-glazen | |
| |
bovenruiten, en zijn uitzicht op het Gevers Deynoot-plein was reeds een groote menigte artisten bijeen. In groepjes stonden zij te praten; sommigen wachtten op het balcon; een geroezemoes van stemmen ruischte door de ruimte; groeten werden gewisseld in alle talen; buon giorno, come stá? vroeg Cordova, de Italiaan en Agube, de steppenrijder, antwoordde in het Poolsch: dziekuje bardzo, jestem zdrów... het was verwonderlijk, hoe goed zij elkander begrepen; de zonderlingste taalmengsels werden coulant verstaan.
Jan Heeze luisterde en keek toe, verstrooid; achter een groote tafel, die in den foyer was geplaatst, stond de directeursvrouw, rijk versierd met schitterende edelgesteenten, en aan weerskanten van haar een Geschäftsführer; en thans traden vier mannen de zaal binnen, beladen op den rug met groote zakken zilvergeld; bij de deur maakten zij een diepe buiging, alvorens de tafel te naderen en hunne zakken daarop te deponeeren. En nu begon in alphabetische volgorde het afroepen der namen.
Jan Heeze blikte rond of hij Virginie ook zag; ja, daar ontwaarde hij haar fijne, altijd hoogst sober gekleede figuur; maar naast haar stond... de man, dien zij, zooals zij hem gezegd had, verafschuwde, haatte, omdat hij brutaal was en onbeschaafd, leeghoofdig en pedant... tóch stond hij bij haar: Georges Mercadier.
Een snelle kramp trok op van zijn hart naar zijn hoofd, waar een kort, maar heftig kloppen en suizen begon. Hij sloot even zijn oogen en | |
| |
drukte sterk zijn hand tegen zijn achterhoofd, toen was het weer voorbij.
Maar een wee gevoel bleef in hem naschrijnen. Het bleek nu wel zeker dat zij onoprecht was en veinsde, aldoor veinsde tegen hem. Een woede, meer nog dan een smart, was door hem heengetrokken en liet een vreemde gewaarwording van wrevel en walging na. Het was niet alleen dat Georges Mercadier in haar nabijheid vertoefde. Dat deed hij zoo vaak, zonder dat zij klaarblijkelijk veel notitie van hem nam. Maar er was nu iets in zijn houding gekomen, dat er ondanks alle ijdelheid en overmoed, nog niet in was geweest. Een air van meerderheid, van zegevierenden trots, dat iets beteekenen moest.
En óók iets beteekenen moest de uitdrukking op háár gezicht. Had zij het, na haar hartstochtelijke verklaringen, dat er niets tusschen haar en Georges bestond, niet moeten vermijden, om weer in het publiek en onder zijn oogen, met hem samen te worden gezien? En in plaats dat zij hooghartig keek en koud, was de expressie harer trekken geresigneerd, zonder eenige fierheid, - zelfs... onderworpen, ja, zóó zag zij er uit: onderworpen...
Minder dan ooit doorgrondde hij haar. Welke reden had zij om tegen hem onwaarheid te spreken? Haar gedrag stelde hem zóó hevig teleur, dat hij een oogenblikkelijken weerzin ondervond, dien hij slechts met groote moeite tot medelijden verzachtte. Vertrouw me... had zij gezegd. En hij vertrouwde haar... hij geloofde niets van den | |
| |
laster, die er over haar de ronde deed, maar... wat moest hij ervan denken, nu zij zóó openlijk een démenti van haar eigen woorden gaf?
Het meeste pijnigde hem misschien het besef, dat, waar hij zich zóo volkomen en oprecht jegens haar had uitgesproken, zij achterhoudend en zelfs... onwaar was geweest. Zij had toch geen enkele reden om hem te bedriegen. Waarom deed zij het? Waarom ontkende zij het bestaan van éénige verhouding tusschen haar en Georges Mercadier, als in het openbaar haar eigen uitspraak door haar werd geloochenstraft?
Hij begreep niets meer van haar... maar vreesde dit eene: dat zij op een perverse wijze met hem speelde, - dat zijn liefde, hoewel zij die niet beantwoorden kon, haar wel vleiendaangenaam was en dat zij dáárom den schijn van ‘vriendschap’ eraan gaf, om deze straffeloos te kunnen aanvaarden.
Maar alles in hem verzette zich tegen een dergelijke behandeling. Hij was vertrouwensvol, in overgegeven argeloosheid tot haar gekomen en zij beloonde hem met leugen, met bedrog.
Maar terwijl hij zichzelf zoo martelde met harde gedachten, sloop een verteederend gevoel daar door heen, als hij zich voorstelde, hoe zij hem aanzien kon, hoe haar stemklank een accent van innige waarachtigheid droeg... Maar hij wilde zich niet opnieuw laten verweeken; te onmannelijk-snel had hij zich in haar macht begeven; en hij worstelde nu om innerlijke vrijheid, zich smeekende, dat het niet te vergeefs mocht zijn...
| |
| |
Het duurde lang, eer zijn naam werd afgeroepen. Werktuigelijk blikte hij naar de ceremonie, die met het uitbetalen gepaard ging. De Duitsche artisten, en zij, die, uit andere landen afkomstig, aan het circus een voorname betrekking bekleedden, maakten een hoffelijk-eerbiedige buiging, eer zij hun geld uit de handen der gnädige Frau ontvingen. De stalknechts, en de mindere employé's nijgden nederig, en zeiden: Küsz die Hand, gnä' Frau, en een jonge Hongaar zeide hetzelfde in zijn eigen taal, wat klonk als: kezeet tsjookolom, nodjsaaka. Het gewoel nam af; wie zijn ‘screw’ had ontvangen, vertrok; Virginie Loisset had haar beurt gehad; zij wilde den foyer verlaten, en zag daarbij Jan Heeze. Een oogenblik werd haar houding onzeker, toen ging zij verder, hopende op zijn groet. Maar hij hield zich, alsof hij haar niet bemerkte; eerst toen zij vlak bij hem was, keek hij haar vluchtig aan, en boog op koel-vormelijke wijze. Dat had hij nog nooit gedaan; altijd was er in zijn oogen iets geweest van innige verstandhouding, van blijdschap, dat hij haar zag. En nu... zijn gezicht bleef strak en stug, als was zij een volslagen vreemde voor hem...
Zij liep verder, maar langzaam, alsof haar schreden werden tegen-gehouden. En vlak bij de deur overviel haar de dwaze drang, om terug te gaan, naar hem toe, en hem te vragen, of hij zóo deed, omdat Georges Mercadier even met haar had gepraat, maar dat dit niets beteekende, want dat hij wel meer zoo deed met den gewonen durf van zijn brutaliteit... Toen schrikte | |
| |
zij: wat wilde zij doen? Het was immers juist zóo goed, dat hij haar en Georges tezamen zag, en dat hij daar boos over werd... alles wat hem van haar weg kon voeren moest zij immers provoceeren... dat was toch haar plan?...
Een stem, dicht in haar nabijheid, zeide:
- Lui, weten jullie al, dat Henri Dejean in Brussel is gesignaleerd? Z'n vrouw moet bij haar familie zijn, ze wil divorceeren, wordt er beweerd.
Onder den schijn van belangstelling in het lot van Henri Dejean en zijn vrouw, keerde Virginie zich om, en scheen even te luisteren. Maar zij wendde daarbij den blik naar Jan Heeze, om te zien, of hij haar ook had nagekeken... Maar neen... hij stond nog waar hij stond, toen zij hem voorbij-ging, maar nu met den rug naar haar toe. En beschaamd als een bedelares aan wie een aalmoes geweigerd is, daalde zij de trappen af.
Terwijl zij zich op weg naar haar kamer begaf, was zij zoo dof, dat zij het huis voorbij was geloopen, eer zij het wist. Zij zag er uit als iemand, die in zware gedachten is verdiept, en toch was het niet zoo; zij peinsde eigenlijk niet, zij had het physiek gevoel dat er iets met looden gewicht op haar hoofd en schouders drukte, waaronder zij zich slechts met de grootste moeite staande hield. Op haar kamer zette zij zich dadelijk neer op haar blauwen divan; met loome, automatische bewegingen ontdeed zij zich van haar hoed en begon haar handschoenen uit te trekken. Maar telkens rustte zij even, en bleef stil voor zich heen zitten staren.
| |
| |
Wat wilde zij toch?
Zij wist het niet. Zij kon alleen maar voelen het drukkend-zware gewicht, dat haar den adem bijna benam. Langen tijd zat zij stil; toen werd zij opeens de broeiende hitte in de kamer gewaar, en werktuigelijk stond zij op, en ging naar haar balcon; voor de open deur bleef zij staan, met gevouwen handen aan de hangende armen, en zag haar bloeiende bloemen en de blauwe lucht boven het zonnige buiten, en zag toch niets.
Het eerste wat zij met bewustzijn opmerkte was de geur der heliotropen. Die geur herinnerde haar aan iets, maar waaraan... waaraan...
Toen werd het allengs helderder in haar hersenen. Hij... de liefste... had haar verteld van den nacht, nadat hij haar voor de eerste maal had gezien; hoe hij toen had gezeten op zijn balcon in het zwoel-stille donker, en hoe toen, uit de tuinen beneden hem, was opgestegen de geur van... heliotropen...
En wild begon het in haar te krijten en te klagen... O, haar liefste... haar liefste... hoe dicht was hij haar genaderd... en nu... hoe ver... hoe ver van haar weg...
Neen. Zij kon hem niet missen. Zij mocht het eenige goede, dat haar ooit in haar leven ten deel was gevallen, niet smadelijk afwijzen, als werd het door haar niet geteld. Zij moest het dankbaar aanvaarden... en gelukkig, gelukkig zijn...
Gelukkig? Zij? Zij lachte hard-op, en schrikte van het valsch, hard geluid. En zij drukte haar handen om het kloppende hoofd; o, laat me | |
| |
toch sterven, dacht zij, laat me toch sterven...
Zij lag verward in den chaos harer eigen daden. Zij wist niet meer, wat zij wilde, en wat niet, wat goed was of verkeerd. Zij tastte blindelings rond in een zwarten nacht, en geen steun geleidde haar naar den zekeren weg...
Zij wilde, met offering van zichzelf, haar liefste redden. Dat wilde zij, heilig en oprecht. Maar haar natuur scheen te gedegenereerd, te verworden, om nog volledig goed te kunnen wezen. Zij betreurde haar onzelfzuchtigheid, zij betreurde haar zelfverloochening, zij wilde zelve gelukkig zijn...
Er moest een einde aan komen, een gewelddadig einde aan haar innerlijke worsteling, of haar verstand zou breken in de al te sterke gespannenheid van den strijd. Zij moest doen, wat Henri Dejean had gedaan: haar bestaan ontvluchten, verdwijnen, onbereikbaar worden voor degenen, die haar het naaste hadden gestaan. Zij moest haar belofte houden aan Georges Mercadier, en haar liefste langzaam voorbereiden op de scheiding voor altijd...
Ja, zij moest.
En er werd niet gevraagd of zij kon. Of haar krachten toereikend waren. Het noodlot legde haar een taak op, die feitelijk boven haar vermogens ging, - en zij had zich te onderwerpen.
Maar waarom was hij vanmorgen zoo vreemd geweest?... Ach, maar waarover beklaagde zij zich. Dit eerste teeken van verkoeling van zijn kant, moest haar immers verheugen.
Hoe zonderling speelde het leven met haar. | |
| |
Nu het te laat was, kwam, geheel onverwacht, uit een volkomen onbekende wereld de man tot haar, die haar had kunnen maken tot een vrouw, zooals zij had willen zijn. Nu het te laat was...
Zij voelde zich zoo onrustig en beklemd. Zij kon zijn stugheid niet verdragen. Zou zij... wanneer zij hem zag... bij de repetitie... of 's avonds achter de coulissen, hem aanspreken... zou zij hem schrijven?... Zij moest toch een onderhoud met hem hebben, om hem te zeggen, dat zij over haar toekomst had beschikt... ja, zij zou hem natuurlijk nog niet vertellen van haar voorgenomen huwelijk met Georges Mercadier, dat mocht pas op het laatst, want zij wilde niet, dat hij zich geheel van haar afwenden zou; de enkele dagen, dat zij nog verblijf hield op Scheveningen, wilde zij zijn vriendschappelijke belangstelling niet ontberen... maar zij zou spreken van haar eenzaam, verouderend leven, en dat dit ongetwijfeld ten slotte nog eens tot een huwelijk met een artist leiden zou.
Zij zou den nadruk leggen op het woord artist. En zij zou zóó praten, dat hij haar begreep, en haar gelijk geven moest.
Maar terwijl zij zich geestelijk opwond over dit plan, waarachter zij haar innig verlangen naar hem verborg, werd zij toch heel diep in zichzelve een angst, een twijfel gewaar, die haar nerveus deed huiveren. Heel droevig en klein zat zij in den hoek van den divan, de oogen half-geloken in het bleeke gezicht, het hoofd op de borst gebogen...
| |
| |
| |
II.
Ter gelegenheid van zijn verjaardag, had Adlersfeld eenige vrienden bij zich aan huis genoodigd. Jan Heeze vond geen voldoende verontschuldiging, om de hem zeer vriendelijk gedane invitatie af te slaan, ofschoon hij zich weinig vroolijk gestemd gevoelde. Maar in de laatste dagen, hoe hij ook getracht had zich niet gefroisseerd te toonen, was er, sinds het gesprek over Virginie Loisset, toch onwillekeurig een kleine verkoeling tusschen hen ontstaan. Nooit meer had Adlersfeld het gevaarlijke onderwerp aangeroerd, zelfs door geen enkele zinspeling verraden, dat hij er nog aan dacht; en toch voelde Jan Heeze soms zijn oogen op zich gericht met een uitdrukking, die hem hevig hinderde. Hij voelde heel goed, dat het geen vulgaire nieuwsgierigheid was, maar een oprecht zich voor hem interesseeren van den gemoedelijken man, maar hij, eenzelvig van natuur, niet gewoon om over zijn intiemste aangelegenheden met anderen te praten, kon niet veel belangstelling velen, en werd daar tegenover nog koeler en geslotener dan anders.
Maar bij deze gelegenheid wilde hij geen spelbreker zijn, en had dus geantwoord gaarne te willen komen.
Het zomerverblijf van het circus op Scheveningen liep langzamerhand ten einde. Veel artisten waren alweer naar elders vertrokken; de Adlers- | |
| |
feld's, die een jaar-contract hadden, zouden aanblijven te Amsterdam en daarna mede terug-gaan naar Berlijn. Op voorzichtige wijze had Adlersfeld hem al eens gepolst over zijn plannen na afloop van het seizoen hier, maar hij had daarop een ontwijkend antwoord gegeven. Hij wist niet, wat Virginie zou doen. En hij meende, dat hij naar háar gedrag het zijne richten zou.
Maar sinds er zooveel gevoelens van twijfel omtrent haar eerlijkheid in hem waren op-gewoeld, wist hij 't niet meer. Bedroog zijn intuïtie hem, dat zij wel van hem hield?... Bedroog zijn eigen zielsgevoel hem, dat hij hield van háar?
Het was alles een verwarring in hem, een aanstormen van gedachten, die aanstonds weer door andere overweldigd werden, een opkomen van de hartstochtelijkste gevoelens, van liefde, van toorn, van haat, van verlangen, een elkander verdringen van de meest verschillende aandriften, een overheerschen van passie, een overheerschen van zijn verstand.
Er was soms een spontaan gevoel in hem, dat hij, nóg liever dan de zekerheid van haar wederliefde te hebben, zou wenschen haar natuur geheel te kunnen doorgronden. Zij was hem een raadsel, dat hem op mysterieuse wijze aantrok en bezig-hield, en waarvan hij vergeefs de oplossing zocht.
Waarom, als zij van hem hield, verborg zij hem dit zoo zorgvuldig? Waarom, als zij niet van hem hield, wenschte zij hem dan toch in haar nabijheid te houden als ‘vriend’, ofschoon | |
| |
zij wel wist, dat dit hem onmogelijk moest zijn? Waarom, als Georges Mercadier haar onverschillig was, stond zij hem dan toe haar in opspraak te brengen? Waarom, als Georges haar niet onverschillig was, gebruikte zij dan zulke heftige uitdrukkingen over hem, alsof zij hem bijna haatte?
Zijn natuur had een sterken afkeer van dubbelzinnigheid en bedrog; en hoezeer hij ook beproefde haar te verontschuldigen, en haar toch, ondanks alles eerlijk te zien, - hij twijfelde aan haar.
Ja, dit was de waarheid: hij twijfelde aan haar. En was liefde bestaanbaar, waar het vertrouwen ontbrak?...
In de gezellige kamers der Adlersfeld's, waar de joviale gastheer de gasten met zijn gewone bonhomie ontving, en waar de vriendelijke Mutter met haar blozendst gezicht hen hartelijk welkom heette, was het vol en druk. De jongens van de Gerald-troupe kakelden er met de jonge Adlersfeld's; de meisjes Max Adlersfeld, Wilhelmine Lorenz en Betka Blennow, wandelden, met de armen om elkanders slanke middeltjes, heen en weer door den donkeren tuin, waar een rij kleurige ballons langs de schuttingen ter weerszijden gloeiden. Een artist was voor de piano gaan zitten, en speelde het populaire wijsje uit ‘Der Juxbaron’:
Kleine Mädchen müssen schlafen gehn...
met sentimenteele wiegingen van zijn bovenlijf, om opeens, zonder overgang te vervallen in een | |
| |
luid op de toetsen uitgebeukt en niet minder luid uitgegalmd:
Toen Jan Heeze binnen-trad, en al die opgewekte, geanimeerde gezichten zag, had hij het gevoel een storend element te zijn, en maar liever niet te moeten zijn gekomen. Maar Adlersfeld, zeer verblijd hem te zien, daar hij de stugheid der laatste dagen natuurlijk heel goed had gevoeld, kwam dadelijk naar hem toe, pakte zijn beide handeu, en Mutter Adlersfeld, die van het begin af een klein zwak voor hem had opgevat, om de goede zorg, die hij voor haar Guschi gedragen had, begroette hem met zooveel welgemeende vreugde, dat het hem werkelijk goed deed.
- Ach, Herr Baron, wat hebben we u in lang niet gezien. Waarom kwam u nooit meer te spijzen. Ik vroeg 't Adlersfeld zoo vaak, u had 't zoo druk, zei hij, met allerlei...
- Dat is ook zoo, zei Jan Heeze. Maar door niet te komen ontzei ik me zelf 'n genoegen. Ik zou 't gedaan hebben, als ik had gekund...
Een eigenaardige gewaarwording beving hem bij de gedachte, dat hij, na afloop van het seizoen, deze goede, gulle menschen nóóit meer zou zien. Nooit meer, na zóó intiem in hun kring te hebben verkeerd. Zou dan toch werkelijk deze geheele levensperiode ten slotte blijken niets anders te zijn dan een droom?...
Zoodra Max Adlersfeld Jan Heeze bemerkte, | |
| |
liet zij de andere meisjes alleen en stak haar arm door den zijne.
- O, wat hebt u Vader een mooie bloemen gegeven, zei ze opgetogen, kom toch eens kijken, hoe ze hier staan...
Zij nam hem mee naar de voorkamer, waar op een piedestal de groote mand prijkte, die gevuld was met roode en witte rozen.
- Eén knopje heb ik er voor mezelf uitgenomen, zei ze, en wees met kinderlijke behaagzucht op het fluweelroode roosje, dat zij droeg op het blouselijfje van haar aardig, wit, met Zwitsersch borduurwerk versierd japonnetje.
- Wat zie je er lief uit, zei hij, om ook eens iets vriendelijks te zeggen.
- Ja? vroeg ze. Leuk! Friedrich plaagt me altijd, en zegt, dat ik er in meisjeskleeren uitzie als 'n ‘verkleede jongen’. Vindt u dat ook? Nee, hè? 't Komt zeker door m'n korte haar...
- Die blonde krullebol is anders heel meisjesachtig, troostte hij, en liet zich door het aardige ding de gevers der andere bloemstukken noemen. Er waren zeer veel bloemen, want Adlersfeld was een beminde persoonlijkheid, omdat hij altijd humaan was in zijn oordeel, en ieder het zijne gaf.
- En deze zijn van Minchen...
Minchen Lorenz had een krans gevlochten van blauwe korenbloemen tusschen fijne groene blaadjes, dien Max, om hem goed te houden had gelegd op een ronde assiette met water.
| |
| |
- Heel aardig, prees hij. Is Fräulein Lorenz óok hier? Ik heb haar nog niet gegroet...
- Nu, natuurlijk is ze ook hier, zei Max, mijn liefste vriendin. En zonder plichtplegingen riep zij:
- Minchen!
Het meisje kwam.
- Der Herr Baron wil je groeten, zei Max, alsof het van zelf sprak, dat Minchen dan kwam tot hèm.
Hij maakte een buiging voor haar, en drukte de kleine hand, die zij hem schuchter bood. Haar gezichtje was geheel met een mooien, helder-rooden blos bedekt, en haar onschuldige blauwe oogen keken hem dwepend aan. En ondanks zichzelven moest hij deze jonge, ongerepte argeloosheid vergelijken met Virginie's bittere levensweten, en het was of in zijn ooren herklonk de sombere toon van het lied, dat Henri Dejean op den avond van zijn verdwijnen zong:
Les tendres yeux de mensonge...
Hij maakte een beweging met de schouders, als wilde hij niets meer hooren en zien.
- Kom, zei hij, en ging de meisjes voor naar de andere kamer.
Het gesprek liep over het dresseeren van dieren; een artist wilde in zijn nummer het een of ander dier te pas brengen, maar welk?
- Toute l'arche de Noé a déjà passé sous la cravache, zei hij.
- Dat is waar, kangeroe's en krokodillen zijn zelfs al vieux jeu...
| |
| |
- En ganzen en varkens en papegaaien hebben we ook al méer dan genoeg gehad.
- Wat denk je van 'n kameel?
- Kamel du selber!
Een ander vertelde, dat hij eens in 't bezit was geweest van 'n Chineesche hond. Dat was 'n zonderling dier. Hij heette Kiang.
- 't Was 'n kleine gele dog, 'n vreemd dier met 'n oneigenlijke, heraldische kop, 't oertype scheen 't wel van de bronzen honden, die je in de Chineesche winkels ziet. Hij was aan me gehecht, en deed alles wat ik wou; hij liep op ladders, balanceerde op ballen, zat op 'n paard en sprong door hoepels, enfin, al die dingen; de lui beweerden, dat ik 't beest hypnotiseerde, maar ik heb wel 's 't gevoel gehad, dat hij 't mij deed. Vooral op 't laatst van z'n leven werd hij droomerig; hij zat dan heele tijden stil, en keek me maar aldoor aan, met z'n onbewegelijke, geeldoorschijnende oogen. 't Was dan, of hij me allerlei dingen vertellen wou, en ik heb wel 's geprobeerd me in fantasieën te verliezen... ik zag dan dansen van mousmé's bij 't wisselkleurige licht van Chineesche lantaarns, en eens heb ik ook 'n Chineesche begrafenis gezien met de katafalk, en de dragers, met hun ronde hoeden met 'n koperen knop er op en 'n witte kwast, en al de vaandels, lang en smal neer-wapperend langs de stok, van rood en groen, en met draken en bloemen geborduurd...
Enfin. Maar op 'n avond zat hij buiten in de tuin. Ik zag, hoe hij doodstil in de lucht zat te | |
| |
staren, de als uit brons gemodelleerde kop omhoog, alsof hij met de meeste aandacht naar de maan en de sterren keek. Onbeweeglijk zat hij, zoo volkomen roerloos, alsof hij niet levend was. Ik riep 'm, twee, driemaal, - maar hij reageerde niet. En 's morgens vonden we 'm dood liggen op dezelfde plaats. Mysterieus, hè? wat zag dat dier in de lucht?
- 't Mannetje in de maan, spotte er een.
- O, 't is heel best mogelijk, dat hij iets zag. Ik heb 't zelf zoo dikwijls gehad, dat ik vleugelslagen langs m'n raam hoorde, en als ik naar buiten keek, was er niets.
- Vleermuizen!
- There are more things between Heaven and earth...
- Zeg, laten we alsjeblieft niet op dat chapiter komen, want dan begin ik óok. Je weet, ik heb van alles in m'n familie, clairvoyanten, somnambulen, mediums... voor elk wat wils.
Een der jonge artisten vertelde achter z'n hand, dat hij erover dacht, om te scheiden. M'n ideaal was altijd 'n femme de manége, maar 't gaat niet, 't gaat niet, ze rijdt, sapristi, beter dan ik. En nu wil ik 't 's probeeren met 'n femme de ménage.
- Als je 't dan zoo treft als ik, ben je bon-af, zei Adlersfeld, en legde zijn hand op den ronden schouder van zijn vriendelijk-blozende vrouw. Hij liet geen gelegenheid voorbij-gaan, om haar te prijzen, en hij wilde er nu ook nog een aardig woord bijvoegen, maar hij moest ophouden, want hij hoorde juist iemand zeggen:
| |
| |
- Ja, 't heette z'n pleegkind! Maar 't was dan 'n pleegkind, dat wonderveel op 'ra leek!... en hij vreesde, dat er een onbehoorlijk verhaal komen zou, wat hij dus dadelijk moest stuiten.
De artist, die ‘scheiden wilde’, keek eens naar Wilhelmine Lorenz, en peinsde hard-op tegen dengene, die naast hem zat: ob mit der Kleinen da etwas zu machen sei...
- En 't moet 'n ‘femme de ménage’ wezen?
- Presteert die dan soms veel in de manege?
- Ze verbeeldt 't zich geloof ik, wèl.
- Nou ja, 't is nu eenmaal haar broodwinning, maar ze lijkt me juist in aanleg 'n Mutter Adlersfeld.
Minchen Lorenz had uit het niet-luid gevoerde gesprek toch wel begrepen, dat er over háar werd gepraat. En toevallig verstond zij: 't is nu eenmaal haar broodwinning. De tranen sprongen haar haast in de oogen, daar had je het weer, dat smalen op haar rijkunst, o, bijna niemand geloofde er aan, behalve...
Zij keek smeekend naar Jan Heeze, die haar zoo vaak vriendelijke complimentjes maakte, maar hij zat als verdiept in donkere gedachten, en had de uitdrukking van somber peinzen op zijn gezicht, waartegenover zij altijd stil werd; en dat Max hem in dergelijke gevallen durfde naderen met een vleiend of schertsend woord, kon zij in 't geheel niet begrijpen. Zij zou 't nooit hebben gedurfd. Voor háar bleef hij altijd ‘de baron’, tegen wien zij eerbiedig opzag, en met wien zij nooit zoo gemeenzaam zou durven omgaan, als | |
| |
Max het deed, die met hem het spelletje van broer en zuster speelde...
Ach, zij wist natuurlijk wel, dat er voor haar niet de minste hoop bestond; hij behandelde háar even vriendelijk als Max, of... als moeder Adlersfeld...
Zij wendde zich naar Betka Blennow, die met haar zusjes Kunegundchen, die ‘Unte’ werd genoemd, en Imre, met den Hongaarschen naam, aanwezig was.
Betka was aan 't vertellen, hoe zij eens op een avond, gekweld door een geweldige hoofdpijn, toch had moeten optreden. Ze had veel meer lust gehad, 'n deuntje te huilen, dan voor ‘Romeinsche gratie’ te spelen.
- Maar dat staat niet in m'n contract, zie je. En, och, je ben 't ook wel gewend, te lachen, altijd te lachen, dat is haast een van de dingen, die je 't eerst geleerd worden, hè? Maar die avond kreeg ik kramp in m'n kaken van de inspanning om te lachen, en verbeeld je, een van de stalmeesters wou me, zooals altijd, m'n lange zeemleeren handschoenen aangeven, om m'n armen te beschermen tegen 't slingeren aan de rekstok, maar ik merkte 't niet, en ik maakte m'n toeren, gewoon zooals anders, hè, en ik voelde niets, dat kan ik je verzekeren, maar toen ik 's nachts, huilend van de pijn in m'n hoofd wakker werd, dacht ik: wat heb ik toch aan m'n armen, en ik stak de kaars op, en jawel, hoor, er waren in 't vleesch allemaal kleine rimpeltjes ingeklemd en dan stuk-geschaafd, zooals dat dan gaat, hè. 't | |
| |
Ergste was, dat ik 'n paar dagen niet optreden kon...
- Zeg, vroeg Max, loopen jullie paarden nogal gemakkelijk?
De Romeinsche gratiën vervulden met hun drieën allerlei toeren op twee paarden; twee meisjes stonden elk op een paard en hielden tusschen hun armen een rekstok geklemd, waaraan het derde meisje zwaaide en buitelde.
- Och, ja, bijna vanzelf, vooral die goeie Mère Tulipe, die is niet jong meer, dood-rustig en heeft ook zoo'n heerlijk breede rug, 't lijkt wel, of ze 'n panneau draagt.
- Fräulein Lorenz! riep een artist, weet u wat u aan Herr Schumann voorstellen moest?
- Nee, wat dan?
- Een ‘Konkurrenzreiten’ met Fräulein Loisset.
Dit denkbeeld vond veel bijval, en Minchen bloosde verblijd. Dat zou men willen? Men stelde haar dus op één lijn, misschien zelfs wel bóven Virginie Loisset? Zij keek tersluiks naar Jan Heeze, of die het wel had gehoord. Maar hij scheen nog steeds in zichzelf verzonken, alsof hij zich geheel alleen waande in het drukke rumoer om hem heen.
- 't Is 'n idee. zei Adlersfeld. Ik zal 't werkelijk eens aan de directie voorstellen. 't Zou zeker de aandacht trekken van 't publiek... en hij knikte het meisje vriendelijk toe, want al wist hij, dat Virginie Loisset een veel meer ras-echte en geacheveerde kunstenares was dan Wilhelmine Lorenz, hij wist toch óok, dat het publiek zich | |
| |
zeer ingenomen betoonde met haar lieve gezichtje.
Er werden fabuleuse verhalen gedaan over ongelukken: van een zweefrek-artist, die net zooveel keeren omlaag kwam, totdat hij één voor één al z'n ledematen had gebroken; alleen z'n neus was nog heel gebleven, schertste hij altijd, en waarachtig, daar komt z'n auto in botsing, hij vliegt door de voor-ruit, en... es ist erreicht! z'n neusbeen verbrijzeld...
- Wat moest hij toen beginnen?
- Hij is clown geworden; c'est simple comme bonjour...
- Ik heb ook 's m'n enkel gebroken, maar dat heeft zich weer volkomen geredresseerd; maar ik ben wel honderden malen neergekomen, zonder me te blesseeren, wij weten nu eenmaal beter te vallen dan andere menschen...
- Meer artistiek!
Een paar anderen, die met de beenen over elkaar gemoedelijk bij Adlersfeld zaten te rooken, en tegelijk zich de koeken goed lieten smaken, die Moeder Adlersfeld, als haar specialiteit, dezen avond ten beste gegeven had, vroegen aan Adlersfeld, of hij er nooit eens over had gedacht, om zèlf een circus op te zetten? ‘Circus Adlersfeld’, dat zou toch heel goed klinken, wat?
- Ah ja, dat wel. Maar er zit zooveel, te veel aan vast. Vroegere jaren ging dat beter, toen er nog niet zulke enorme eischen aan je werden gesteld, toen je met 'n paar maringottes en 'n linnen tent al 'n heel eindje kwam. Och, ik heb toch zèlf in 'n maringotte gereisd, bij de aanvang | |
| |
van m'n carrière, toen m'n vader me had uitbesteed bij de troep van Martinelli. Heb je die nog gekend, Martinelli? 't Was 'n prachtige oude kerel. Zoo arm als de mieren, maar trotsch! Je moest maar niet probeeren hem te treffen in z'n point d'honneur. 't Minste brutale woord, de kleinste onachtzaamheid, 't vergeten hem te groeten, kwam je duur te staan. Hij had orde onder z'n troep, voorbeeldig; ieder wist, wat hij had te doen, en hij deed dat ook. Ik kan je zeggen, dat ik werkelijk prettige herinneringen heb aan m'n werken bij Martinelli. 't Leven in zoo'n woonwagen is ook gezellig genoeg. Gewoonlijk is zoo'n ding in drieën verdeeld, om drie kamertjes te vormen, maar voor 't repeteeren en oefenen slaan ze de beide tusschen-schotten neer, begrijp je, en dan heb je voldoende ruimte. Maar toen de groote concurrentie kwam, toen Renz in Berlijn begon met pantomimes op te voeren, en al de anderen 'm navolgden, toen was 't gauw gedaan met m'n brave Martinelli. Ik was toen vijftien jaar, en heb daarna alleen nog maar in groote inrichtingen gewerkt. Maar ik heb goed uit m'n oogen gekeken, en te veel gezien, om zelf 't baantje van directeur te ambieeren. Ga zelf maar 's na. Voor 't reizen mag je tegenwoordig wel 'n trausportabel ijzeren circus hebben; dan je Marstall, die toch minstens wel 'n dertig paarden bevatten mag; dan je stampersoneel; dat beloopt al gauw 'n honderd vast geëngageerde menschen; en dan de wisselende artisten; 'n eigen corps de ballet; je muziek-corps; verder al je costuums en requisiten, waarvoor je | |
| |
haast 'n aparte trein noodig hebt... 't licht, de belasting, 't onderhoud...
'n Goed ingericht circus kost je 'n duizend, twaalfhonderd gulden per dag. Natuurlijk kan je rijk worden met de affaire, maar ik, met m'n gezin, mag de risico niet wagen. Dan maar liever op de oude voet doorgegaan, en de secure weg gehouden.
- Ach, ja, je hebt feitelijk gelijk. En zulke bevliegingen van zelf directeurtje te willen spelen, waaien je eigenlijk alleen maar in je jonge jaren aan. Vind je niet?
Toen iemand het woord tot hem richtte, met een onverschillige vraag, voelde Jan Heeze zich als wakker worden uit een droomloozen slaap. Had hij nagedacht? Hij wist er niets meer van. O, ja, hij had wèl nagedacht, en was tot het besluit gekomen, zoo spoedig mogelijk aan Adlersfeld te zeggen, dat deze, na afloop van het seizoen hier op Scheveningen, niet langer op hem rekenen moest.
Dat was zijn besluit.
En nu hij hiermede tot zekerheid was gekomen kon hij ook deelnemen aan de gesprekken. Er werden hem enkele dingen over zijn manier van biljarten gevraagd; en hij sprak rustig, en vertelde, dat hij er geen enkelen truc op nahield, maar dat hij zijn handigheid eenvoudig door het ‘veel te doen’ had verkregen.
In de kamers, waar de welriekendheid der bloemen zich vermengde met den geur der sigaretten, vormden zich vanzelf verschillende groepjes | |
| |
met telkens een der leden van de Adlersfeldfamilie tot middelpunt. De moeder zat omringd van eenige andere moeders, die gezellig praatten over hun kinderen en het inmaken van preisselbeeren; Adlersfeld zette zijn gesprek met de ouderen voort; in den tuin trachtte Friedrich een weddenschap te winnen, door onwrikbaar te blijven staan ondanks de beklimming van vier der Geraldjongens; Unte Blennow vertelde aan het kringetje meisjes, die Max met haar grappen vermaakte, van de ensemble-dansen, die zij met haar zusters ten beste gaf, en dat zij te paard een solodans uitvoerde, une dans violente, wat de oorzaak was geweest, dat zij eens achterover in de manege was gestort, met de kans door het galopeerende paard te worden ‘zerfleischt’. En niets was er gebeurd; zij werd opgeraapt, schudde 't zand uit haar kleeren...
- En ze lachte! riep Imre, nog vol bewondering bij 't herdenken. Wij zagen 't ongeluk gebeuren, en ons hart stond stil, maar zij, ze lachte, ze lachte!...
- Maar vader heeft 't gedans daarna toch afgeschaft. Wat heb jij 'n mooie broche aan, Minchen, 'n nieuwe?
Minchen Lorenz tastte naar het hoefvormige broche, dat samengesteld was uit simili-diamantjes.
- Nee, ik heb 't al lang; ik draag 't, weet je, omdat 'n hoef immers geluk aanbrengt? Hebben jullie gehoord, wat ze daar straks zeiden van 't concurrentie-rijden? Zou ik dat aandurven, wat denken jullie?,
| |
| |
- Natuurlijk!
- Nu, ik deed 't dadelijk, hoor; jij, en die oude Virginie, de keuze is werkelijk niet moeilijk.
- Zou ze heusch zoo oud zijn?
- Minstens vijfendertig.
- En wat is ze leelijk, hè?
- Leelijk niet, maar zoo ontevreden ziet ze er uit. Ze heeft wèl 'n mooi figuur.
- Veel te mager. En ze ziet altijd zoo bleek.
- En wat is ze aanstellerig. Ze acht zich, geloof ik, veel te goed voor ons.
- Verbeeld je, zij veel te goed!
- Nee, weet je, wat ze zeggen? Ze zeggen, dat...
De meisjes bogen haar jonge gezichten wat dichter bij elkaar en fluisterden en gichelden, en kregen een kleur van het erge, dat zij vertelden. En Jan Heeze, die iets van hun woorden had opgevangen, hoopte nu maar één ding, namelijk, dat de volwassenen zich niet van het onderwerp ‘Virginie’ zouden meester maken. Het praten van de meisjes hinderde hem, merkte hij, niet zoo erg; daar Virginie zich zoo stug en hardnekkig aan allen omgang onttrok, was het natuurlijk ook onmogelijk, dat zij sympathie voor haar konden voelen; maar diep zou het hem hebben gegriefd, als zij door de ouderen tot voorwerp van conversatie gekozen werd en hij het lijdelijk zou moeten aanhooren, dat zij werd gehoond en bespot en belasterd. Want immers, zij had hem verboden, haar te verdedigen...
Ook dat was zoo vreemd. Waarom was zij zoo | |
| |
bang, dat zijn naam in verband met den hare zou worden genoemd? Of was het niet vreemd en paste dit alleen maar precies in het schema, dat zij voor hun verhouding had opgesteld?
Het was toch wel vernederend, dat hij maar toegaf, maar toegaf en zich nóóit eens gelden liet. Niet zou het dit zijn, wanneer zij van hem hield. Maar als zij enkel met hem speelde het onscrupuleuse spel harer ongebonden fantasie, - dan mocht hij zich toch niet langer laten verdeemoedigen, - dan moest hij zichzelf herwinnen.
- De grand écart kennen wij al allemaal, riepen de Gerald's; die is ook 't moeilijkste niet. Maar zeg, probeer jij 's, met je tweeën 't wiel te slaan!...
- Je vergist je, Léotard was geen parterregymnast, je ben in de war met Léonard.
- Ik weet 't zeker...
- Je vergist je, zeg ik je: Léotard was immers die beroemde zweefrek-kunstenaar. Ik heb 's gehoord, dat hij geen Duitsch kende, en zich voorstelde met deze woorden: Ich bin die... Fliege vom circus Renz.
- Ha, ha, hij is goed!
- O, als je niet als stalmeester dienst wil doen, krijg je natuurlijk minder.
- Ja, maar hij heeft toch vrije voedering voor zijn paarden.
- Verleden jaar werd Ciniselli vijftig jaar, de artisten hebben 'm toen gezamenlijk 'n manegezweep met zilveren knop gegeven.
- Ik hoor, in 't Nouveau Cirque willen ze 'n stelletje Apachen laten optreden.
| |
| |
- Die hebben we hier bij Schumann ook al gehad...
- Nee, echte. Ik zou 't wel 's willen zien, ze zijn immers om hun rijkunst beroemd?
- Ja! zei een der ouderen, er werd ook beweerd, dat Ella Zoyara van de Apachen afstamde. Hebben jullie wel 's van Ella Zoyara gehoord? Neen? Miss Ella was 'n vijftig, zestig jaar geleden, ik hoor 't m'n vader nog vertellen, de beroemdste kunstrijdster van de wereld. Ze was in één woord onovertrefbaar. De mannen waren allemaal verliefd op haar, en de vrouwen volgden haar wijze van kleeden en kappen na... Maar er was iets geheimzinnigs om haar heen. Niemand wist waarom ze zich zoo streng van iedereen afgescheiden hield, maar later kwam de grap toch uit: Ella Zoyara was 'n jongen.
- Is dat werkelijk gebeurd?
- Zoo waarachtig als ik hier zit. Maar 't komt méer voor, veel meer dan je denkt.
- Nou je weet, bij 'n jaar-engagement heb je gewoonlijk vier weken proeftijd, maar bij mij duurde 't niet langer dan 'n dag of acht voor de vorm.
- En hoeveel gage heb je?
- Zeshonderd mark in de maand.
- Hm, matig, ik had gedacht drieduizend.
- Zeg, hou mij voor de gek. Ik ben begonnen met vijf pond voor zes achtereenvolgende avonden optreden, me dunkt, dat 'k nu tevreden kan wezen met bijna 't dubbele, na 'n werktijd van nog geen drie jaar. Och, rijk word je zelden in ons vak, hè. Ja, als alles zoo glad en geregeld van stapel liep als de contracten je beloven, als er geen | |
| |
ongelukken bestonden en geen paardeziekten, geen onverwachte onkosten van allerlei aard aan je costuums, geen Konventionalstrafen... ja, dan! Enfin, ik heb geen klagen.
- O, zeg, weet je dat van Fräulein Frieda in de pantomime?
- Nee, wat dan?
- O, je bedoelt...
- Nee, laat mij nou vertellen: ze moet schreeuwen op 'n zeker oogenblik, als ze door de roovers wordt overvallen; nu, dat kan ze eenvoudig niet, hoe 't ook werd gerepeteerd, er kwam geen dramatisch acceptabele kreet. Toen hebben ze er dit op verzonnen: achter de coulissen werd Cordova gezet, die heeft zoo'n hooge, vrouwelijke stem en die moest in háar plaats schreeuwen. Dat is telkens goed gegaan, maar gisteravond was hij iets te vroeg... de jammerende kreet klonk, vóor de roovers Frieda hadden overvallen en 't publiek, dat ineens de situatie begreep, schaterde 't unisono uit.
De goedlachsche artisten schaterden het eveneens uit en degenen, die het voorval hadden bijgewoond, vertelden er met graagte nog meer bizonderheden van, hoe de regisseur Cordova bijna een oorveeg had gegeven, en hoe Frieda hem had willen verdedigen, door te zeggen, dat de roovers te laat waren geweest.
- Ja, der Cordova ist nun einmal der Abgott der Damenwelt.
- Und die Frieda eine Amorette... das Idol unserer Gesellschaft.
| |
| |
- We hebben nieuwe pakken, maar spreek er nog niet over, verzocht een gymnast; voor ons nieuwe nummer kleeden we ons als kikvorschen; dat geeft 'n reusachtig effect; degenen, die ons hebben gezien, hebben zich dood-gelachen.
- Nee, maar, je had die Cordova moeten zien, toen hij woedend werd avec ces roulements d'yeux de l'acrobate italien...
- Is 't waar, dat Frieda 'n Venétienne is?
- Beweert ze dat? Dan is 't toch pour besoin de la cause.
- Zeg niets kwaads van Frieda, verzocht een sentimenteel artist, elle est comme une goutte d'eau où se reflète le soleil tout entier...
Adlersfeld, die liever in zijn huis het chapitre Frieda niet behandeld wilde zien, om dezelfde reden, waarom zij ook nooit bij hem thuis werd genoodigd, zei kortaf:
- Frieda is 'n Australienne, in elk geval geen Europeesche, dat kan je aan haar manieren wel merken.
- Begint 't u, vroeg iemand aan Jan Heeze, die er maar aldoor zoo stilletjes bij zat, niet 'n beetje te vervelen, aldoor ‘homme du dessous’ te zijn? Is er bij u geen ‘streven naar hooger’?
- Neen, integendeel, zei Jan Heeze, 't is zelfs m'n plan 't circus weldra te verlaten. M'n contract eindigt met 't sluiten van 't Scheveningsche seizoen en ik zal 't niet vernieuwen.
Hij hoorde zichzelf de woorden zeggen en was verbaasd over de gedecideerdheid, waarmee hij sprak. Er was even een stilte; Adlersfeld keek | |
| |
hem aandachtig aan, maar vroeg hem niets; en na een oogenblik begonnen de artisten hem goedig te ondervragen, of het hem bij hen niet had bevallen, of hij het volgend zomer-seizoen wéér meemaken kwam... waarop hij kalm en zacht-vriendelijk antwoordde.
- Ik ga ook weg, deelde een ander artist mede; ik ben van plan 'n tournée te gaan maken naar Hamburg, Dresden, Leipzig, München...
Het gesprek werd weer algemeen.
- Hè, gaat u weg? had de kleine Max spontaan door de kamer geroepen naar Jan Heeze, die tegen haar glimlachte, en gelukkig niet zag, dat Minchen's blauwe oogen vol tranen geschoten waren.
- En ik heb nog veel meer aanbiedingen, blufte de artist van de tournée.
- Il est recherché comme un ténor étoile... spotte een ander hem neer.
De kleine Max stond bij Jan Heeze en liet hem beloven, dat hij haar zou schrijven en dat hij hen-allen nóóit zou vergeten en dat hij later, als zij op hun villa woonden, bij hen zou komen logeeren...
De artisten verdeelden zich in groepen voor het skat, poker of écarté, en Jan Heeze, die geen lust had om mede te spelen, maakte zich gereed om te vertrekken. Maar toen hij op Adlersfeld toe-trad, nam deze hem bij een knoop van zijn jas en verzocht hem:
- Ga nog niet heen. Als alle anderen weg zijn, zou ik u graag even spreken. Laat wordt | |
| |
't niet, want we moeten morgen natuurlijk weer vroeg bij de hand zijn.
Jan Heeze zette zich bij de jonge meisjes en jongelui, die aan het muziek maken waren. En zonder er verder over na te denken, vond hij, dat Minchen Lorenz geen erg mooie, heldere stem had, terwijl zij schril en trillend en met valsche vroolijkheid zong:
|
|