| |
| |
| |
[Deel 2]
Zesde hoofdstuk.
I.
In de artisten-loge zat Virginie Loisset en staarde met haar leegen blik voor zich uit. Het was de benefiet-avond der Mercadier's; naast haar was gezeten de jonge vrouw van Henri Mercadier, - die eigenlijk Henri Dejean heette, - en keek met haar koortsige oogen naar omhoog, waar de luchtkunstenaars hun halsbrekende toeren aan de stalen rekken verrichtten; en zij trachtte haar man te onderscheiden, die zich slingerde met katachtig-elastische snelheid van rek naar krakend rek... nu was hij hier... dan daar... soms zag zij de rechtgestrektheid van zijn slanke lichaam in hoogstand of reuzenzwaai; dan weer cirkelde hij rond zichzelf in lenigen boog in een gewaagde salto mortale.
- Ils font lever tous les mentons en extase, mompelde de jonge vrouw, moi, j'ai peur, j'ai peur...
Iets in het accent der jonge vrouw, trof Virginie, zij wist zelf niet waarom, daar zij gewoonlijk te veel in zichzelf was verdiept, om notitie van | |
| |
anderen te nemen. Maakten haar voortdurend smartelijke gedachten haar wat zachter misschien?
- Pourquoi avez vous peur, vroeg zij, votre mari donne l'impression de la force et de l'agilité, il a des muscles d'athlète, il est très leste, trés souple...
- O, zei het jonge vrouwtje, dat is waar; il est admirablement bâti... maar... er is zoo weinig van te zeggen, ook al is hij moedig en sterk... Ik heb 't met m'n eigen oogen gezien in Dresden... daar werkte 'n jonge Pool, Godewski, mee als Mercadier, - want u weet 't wel: l'affiche les dit frères, mais il ne sont que camarades de travail aérien... Enfin, c'était un gars qui avait le jarret souple et la poitrine large; hij was zoo vol vuur, en zoo volkomen zeker van zijn kracht, dat je rustig werd, om naar hem te kijken. En toch... op 'n avond... wat is 't geweest? 'n kleine misgreep, 'n moment van distractie, de fout van 'n ander?... daar stortte hij neer, rakelings langs 't net, in de manege. Hij uitte geen kreet... Met 'n dof geruisch als viel 'n zak met zand, plofte hij neer. Hij was dood.
Zij huiverde en wreef nerveus de koude handen over elkaar.
- U moet daar niet altijd aan denken, ried Virginie. Mijn pleegmoeder zei altijd: de artisten hebben 't noodig, om met sterkende, hoopvolle gedachten omringd te zijn. Nooit angstig wezen, nooit twijfelen aan hun succes. Dat doet hun kwaad. 't Maakt hen onzeker, nerveus... 't is 't gevaar aanroepen over hun hoofd...
| |
| |
- Ce n'est pas tout, mompelde het vrouwtje. Depuis notre mariage je me suis cassée la nuque à suivre dans les frises du toit ses tours de force, ses exercices extraordinaires... et maintenant je sais: il ne m'aime pas, il ne peut m'aimer, le trapèze remplit toute sa vie...
Zij zweeg met een sidderenden zucht; en Virginie dacht triest: hier is er nu eene, die van het lot alles heeft gekregen, wat zij er redelijkerwijze van mocht verwachten; zij is regelmatig getrouwd, zij wordt door iedereen geacht, haar man is haar trouw... toch klaagt zij, toch is zij ontevreden... omdat haar man opgaat in zijn arbeid, dien hij zoo veel mogelijk wil perfectionneeren, en haar als gevolg daarvan misschien niet zoo cajoleert, als haar sentimenteele zieltje verlangt... Arm schepsel, 't is te hopen voor haar, dat zij nimmer zwaarder verdriet zal hebben te dragen...
Het publiek volgde in zwijgende aandacht de toeren der zweefrek-artisten; de stilte werd plotseling zwoel en diep, toen de muziek zweeg, omdat thans het gevaarlijkste kunststuk zou worden uitgevoerd. Met verbonden oogen slingerden aan gestrekte armen de beide artisten, die den ‘doodsprong’ zouden doen, aan de vliegende rekken; een derde zag nauwkeurig toe; luid klonk zijn korte stem door de warme lucht:
- Ready?
- Yes! Oui! riepen de beiden gelijk, en onmiddellijk volgden zij het bruusk bevel van hem, die de verantwoordelijkheid droeg:
- Go!
| |
| |
Met een scherpen kreet lieten zij de trapezen los en schoten elkander blindelings voorbij naar het, volgens exacte berekening juist op dit moment terug-keerende rek, en grepen het en heschen zich er op en rukten zich den blinddoek triomfantelijk van de oogen en lachten dankend naar het stormachtig applaudisseerend publiek; maar reeds namen twee artisten hun rollen over; met een Heï-donc! waarschuwden zij elkander en herhaalden nog eens den sprong na een jubelend herhaald: Encore!
- Dieu soit béni, c'est fait, fluisterde het bleeke vrouwtje en veegde haar klam voorhoofd met haar zakdoek af. O, mademoiselle, dank den hemel, dat u niet in mijn plaats verkeert. 't Is niet uit te houden, die angst elke avond en dan 't verdriet... ik zal er aan sterven...
Virginie zocht naar een troostend gezegde, maar tegenover dezen ernst, dien het vrouwtje met de verkleurde, vertrokken lippen sprak, kon zij geen opwekkende woorden vinden. Zij was zelve zoo down, zoo geestelijk moe... en zij verweet zich de vrees, die haar verterend door de leden ging, toen Georges Mercadier den sprong had gewaagd. Hield zij dan toch van hem? O, neen, neen... zij haatte hem, met den harden haat der machteloosheid... Maar als dit zoo was, waarom wenschte zij dan niet zijn dood... zoodat zij bevrijd was van hem... waarom zond zij niet de wreedheid harer gedachten omhoog, opdat die hem suggereeren konden tot een onvermijdelijken val... Zij hoorde weer de stem van het jonge vrouwtje:
| |
| |
- Hij uitte geen kreet. Met 'n dof geruisch als viel 'n zak met zand, plofte hij neer... hij was dood.
Als dit gebeurde... en Georges Mercadier aan haar voeten te sterven lag... wat dan... wat dan... Zou zij zich gelukkig voelen en verlicht, of zou zij neerbreken in smart, omdat hij toch eenmaal... haar liefste was...
Haar liefste... o, god, zij huiverde voor haar eigen gedachten. Neen, door zijn dood zou niets worden uitgedelgd, alleen door den hare. Haar schande kon slechts sterven met haar... Wat behoefde zij nog voort te bestaan, als zij niemand, niemand, niemand geluk geven kon...
Verbitterd was zij tot in het diepst van haar ziel; zij wist niet waarom haar leven nog verder voortduren moest... Zij zou krankzinnig worden, als zij nog langer dezen strijd moest ondergaan, dien driedubbelen strijd tegen Georges Mercadier, tegen... hém... en tegen zichzelve.
Het vijftal artisten, als levende statuën, stond naast elkaar in de arena; zij bogen en dankten met een sierlijk gebaar hunner handen voor de hulde, door het luide klappend publiek hun langdurig gebracht, en verlieten de manege met hun wiegenden, elastischen tred. En reeds rumoerde de Russische Estejew-troep naar binnen, de ruige mutsen zwaaiend van de wilde, dikke, zwartuitstaande haren, met roode broeken, wijd uitgedoft boven glimmende kaplaarzen en over witte hemden open-hangende, geborduurde, groen of blauw fluweelen buizen. Zij stormden onordelijk | |
| |
het ronde zandvlak op, en zongen met goed-geschoolde, maar weinig klankrijke stemmen de nationale hymne der moujiks:
Stsar stvouyna slavouna, slavounam...
Vanavond, dacht Virginie, was zij vrij. Het benefiet der Mercadier's zou Georges wel noodzaken, om bij hen te blijven, daar er op zoo'n avond meestal een fuifje volgde. Vanavond tenminste was zij bevrijd van den dwang, die haar willoos voort-dreef, naar waar haar noodlot aan haar zou worden vervuld...
Zij voelde duidelijk, dat de inspanning, die van haar zenuwen werd gevergd, te veel voor haar was. Er moest een einde aan komen. Zij moest een besluit nemen... breken met Georges Mercadier... en waarom zou zij zoo laf zijn dit niet te durven?... of breken met Jan Heeze... en hem zelfs haar vriendschap ontzeggen.
Zij begreep zichzelve niet. Hoe kon zij weifelen, waar de weg, dien zij had te volgen, zoo duidelijk afgebakend voor haar lag. Zij moest dien armen jongen weg-stooten uit haar sfeer... want hem in haar nabijheid houden, ware het ook in een onschuldige vriendschapsverhouding, - zij voelde het wel, dit was alleen een uitstel van hetgeen toch onherroepelijk komen moest: hun scheiding.
Arme, lieve jongen... Waarom had hij haar toch ooit ontmoet, en waarom was hij... ver- | |
| |
liefd op haar geworden. Ach, hij was zoo serieus, er kon bij hem geen sprake wezen van een oppervlakkigen indruk, die wel gauw weer zou uitgewischt zijn. O, zij meende het heilig, dat zij hem sparen wilde, hem beveiligen tegen zichzelf. Maar wat moest zij doen...
Wanneer zij slechts deernis met hem had, een deernis, gewekt door de ontroering, welke zijn liefde haar gaf, dan zou zij hem van zijn neiging genezen door het waar verhaal van haar leven. Maar nu... nu haar heele ziel zich hem toewendde... nu zij hem liefhad met het beste, het zuiverste van haar wezen, nu kon zij niet...
Neen... eer het geheim harer schande haar over de lippen kwam, wilde zij liever sterven. Ja, sterven, dat wilde zij... bevrijd zijn van strijd en smart... Een ziekelijke zucht naar algeheele vernietiging sloop langzaam door haar aderen als een physiek verlangen en werd steeds bewuster, steeds sterker.
| |
II.
In hun witte bedoeïenen-mantels waren de Mercadier's in de kleedkamers der heeren-artisten verschenen. Zij waren stil van doodelijke vermoeidheid, ernaar snakkend zich de maillots van de zweetende lijven te werpen; alleen Georges rekte zijn krachtige leden en zong:
Mon cher coeur, mon bonheur...
| |
| |
Het was vol en druk in de warme ruimten, waar de artisten, half gekleed in hun fantastische pakken, rond-liepen, waar de costumiers op haast aandrongen, omdat zij ‘niet iedereen tegelijk konden helpen’... en waar de kapper, omringd van zijn attributen, allerlei soorten schmink en krijt, poeder en kwasten, friseerijzers, kammen, borstels en pruiken, netjes op een kleedplank geordend, een clown onder handen had; hij trok dien een hoogblonde krulpruik over den schedel en werkte den rand op het voorhoofd bij met oranjekleurige schmink. Toen fatsoeneerde hij een paar bakkebaardjes van schapenwol, streek lijm op de wangen van den clown en plakte ze er op vast; hij nam een zwart verfstaafje, hield dat even in een spirituslicht en maakte hem rimpels en lijnen over het voorhoofd, onder de oogen en langs den mond. En onverschillig sprak hij zijn gewoonte-waarschuwing uit:
- Stil zitten... niet knippen met uw oogen...
Jan Heeze, die zich juist verkleed had, na het nummer der Adlerfeld's, sloeg het gewoel gade en verheugde er zich in, dat hij zich in 't geheel niet meer vreemd gevoelde, in deze bonte wereld. Degenen, met wie hij kennis had gemaakt, namen hem hartelijk en joviaal in hun midden op, hielpen hem voort met nuttige wenken; en zij, die hij nog niet kende, behandelden hem beleefd en betoonden hem geen onbeschaamde nieuwsgierigheid. Hij bewoog zich zonder verlegenheid tusschen hen, zeker van hun welwillende tegemoetkoming; en ware het niet, dat zijn verhouding tot Virginie | |
| |
hem op vreemde wijze kwelde en voortdurend bezig hield, dan had hij zich rustig en tevreden gevoeld. Geamuseerd zag hij, hoe de magere Eugène Mercadier genoodzaakt was om twee maillots te dragen: éen, dat geheel was opgevuld om hem een mooi figuur te geven en daaroverheen, het zijden maillot, zooals ook de anderen het droegen. Hij glimlachte, maar in het toevallig voorbijgaan keek Georges Mercadier hem aan met een medelijdendmalicieusen blik; neen, hij vergiste zich niet, er was in diens oogen een spottende meewarigheid, als bijvoorbeeld een gelukkige speler jegens een verliezenden partner betoont. Jan Heeze voelde een gloed trekken over zijn gezicht; waarom nam die knaap een air van meerderheid tegen hem aan? Georges had natuurlijk Virginie Loisset en hem wel eens samen gezien, als hij haar bij de voorstellingen te paard hielp, - maar nooit, dat is waar, had hij bij Virginie in de loge gezeten, zooals deze ijdele jongen. Georges Mercadier bleek geraden te hebben, dat hij liefde voelde voor Virginie... en daar hij tevens zag, dat hij alle brutaliteit miste, achtte hij zich boven hem bevoorrecht!...
Georges Mercadier had zich ontkleed; in zijn jonge, naakte, athletische schoonheid stond hij blank in het electrische licht. Met een ruigen handdoek wreef hij zich, met snelle streken van zijn sterke handen, over borst en dijen droog. En Jan Heeze, hem ziende, moest onwillekeurig denken, aan wat hij Cotrel eens had hooren zeggen, in behaagzuchtigen trots op de slanke pracht van zijn lichaam:
| |
| |
- Le cirque? c'est un spectacle, où l'on exhibe de beaux animaux humains...
Un bel animal humain... dát was Georges Mercadier. Niets geestelijks was er in hem, en hij hield er zich van overtuigd, dat Virginie dit even goed wist als hij. Jaloersch op een Georges Mercadier, - dat kon hij niet zijn.
En op hetzelfde oogenblik dacht Georges Mercadier hetzelfde. Jaloersch op een Jan Heeze, aan wien Virginie niets anders dan haar ‘vriendschap’ wou geven, - dat kon hij niet zijn.
Hij had volstrekt geen wrok tegen dezen jongen man, die hem een beetje te onnoozel leek voor een ernstigen rival. Virginie Loisset met smachtenden eerbied behandelen, zich tevreden stellen met haar vriendschap, niets eischen, stil dulden, en belachelijk zijn, - een prachtige rol, zoo'n maneschijn-minnaar, maar een, die hij hem niet benijdde, hoor!...
- Zeg, riep een jonge knaap, wat brengt jullie dat nu op zoo'n benefiet?
- 'n Zestig, vijftig pop de persoon.
- 'n Voordeelig zaakje, om dan met je vijven te zijn.
- Dat is maar betrekkelijk: on est cinq à gagner, mais on est cinq à nourrir aussi!
Henri Dejean-Mercadier had zich gewasschen en verkleed; hij zat nu, slap neer-geknakt op een bank, met de ellebogen op de knieën en zijn hoofd in de handen. Als altijd nà de voorstelling voelde hij zich ellendig-geënerveerd: de reactie op zijn al te sterke opwinding daarvóor. Dan | |
| |
zwierven zijn gedachten weer van her naar der, en nergens vonden zij rust. Zijn vrouw troostte en hielp hem niet in dergelijke mismoedige oogenblikken, integendeel, zij maakte hem nog downer met haar geklaag. Zij begreep hem niet in zijn angsten en zorgen, zij wilde, dat hij bij haar alles vergat, om in zijn liefde gelukkig te zijn. Zij kon het niet velen, dat hij, buiten haar om, nog aan iets anders dacht, dat hij zich kwellen liet door zijn vreezen voor een mogelijk ongeschikt worden voor zijn werk, voor het breken en stijf blijven van een arm of been, voor een rheumatisme, voor een plotselingen hoest, die het leven kon kosten aan hemzelf of aan een makker... zij voelde niet de onverbiddelijkheid van zijn werk, dat eischte: alles of niets, - zij begreep niet, dat de arbeid hem zóó volledig absorbeeren kon, alsof er niets anders in de wereld bestond...
Hij zakte al dieper weg in zijn zorgvolle gepeinzen, totdat een vriendschappelijke stoot tegen zijn schouder hem opschokken deed.
- Allons, frérot, je gaat toch mee naar 't café?
- Oui, zei hij, en stond, zijn vermoeide leden rekkend, langzaam op. Ja, hij ging mee. Het leek hem een uitkomst, nog een pooslang drukte en gezelligheid te genieten, al vermoeiden die hem ook meer dan goed voor hem was, in plaats van onmiddellijk te vallen in de verwijten en klachten zijner kleine, zelfzuchtige vrouw... Hij zou ook een glas drinken met de anderen mee, al onthield hij zich gewoonlijk streng van allen drank... maar nu voelde hij, aan een opwekking behoefte | |
| |
te hebben, hij zou daarna dan ook beter slapen, en morgen met uitgeruste zenuwen ontwaken...
De Mercadier's hadden eveneens de andere aanwezigen uitgenoodigd, waarbij ook Jan Heeze niet werd overgeslagen.
Hij vond geen reden om te weigeren, te meer daar hij tegen Georges geen enkele animositeit wilde toonen. Degenen, die nog moesten optreden, beloofden na afloop van hun ‘pièce’ te komen; de pantomime werd heden niet opgevoerd, door een ongesteldheid van den eersten tooneelspeler.
- Wij hebben déze stelregel, vertelde Cotrel, de guitige clown, vóór de representatie nooit 't minste of geringste te drinken, daarna kan je doen wat je wil. Wij vinden 't zelfs wel 's aanbevelenswaardig om légèrement ému te zijn, want dan droom je zonderling 's nachts, en de morgen die daarop volgt, vertellen we elkaar onze droomen, - en... maken daar nieuwe circus-spectacles van.
- Ik zeg altijd, zei een der grotesk-springerste-paard, si tu tiens à tes os, ne travaille jamais ni avec le vin... ni avec une femme.
- Een vrouw als partner is gevaarlijker dan drank, zei een jonge fat, in een geruit pak, met een lossen strikdas om, 'n vrouw wordt dadelijk verliefd op je, en neemt je alles kwalijk, en is op iedereen jaloersch, en gedoogt niet dat je aandacht ook maar even van haar afdwaalt, nu, dat kan je 'n tijdje volhouden, maar op den duur zeg je: danke schön. Je kan er zeker van zijn dat 't ongeluk van Auriol de schuld is van z'n vrouw...
| |
| |
- Zou je denken?
- Nee, maar daarvan ben ik overtuigd. 'n Vrouw is 'n duivel, als ze je lief heeft... niet altijd 'n aanvallende, wreede duivel, waarvoor je misschien nog op je hoede kan zijn, maar 'n verborgene, sluipsche, die stilletjes-aan je beste krachten rooft...
Henri Dejean huiverde.
- Kom, riep hij ongeduldig; zijn bleek gezicht vertrok nerveus. Gaan we, of gaan we niet?
Zijn vriend Sarracq, die voltige reed, nam hem onder den arm:
- Arm bleekgezicht, wees maar gerust, 'n glas Zweedsche punch zal je wel 'n pointe de gaîté bijbrengen, hoor. Buon coraggio, riep hij tot Cordova, die nog optreden moest, maar Georges Mercadier vond dat hij best eerst mee naar 't café kon gaan:
-... car il boit très bien, sans qu'il y paraisse.
- C'est encore heureux, zei Clam, zijn enorme briljanten das-speld bevestigende, en een confrère uitnoodigend, te probeeren, die er af te halen. Zie je wel, 't gaat niet, zei hij zegevierend, en hij toonde het veiligheidskettinkje, waardoor de kostbare speld belet werd los te laten, ook al zou er onverwacht aan worden gerukt.
In het café hing al een lichte walm van sigaretten-rook. Een der Geschäftsführer zat met eenige kennissen achter het buffet te gokken met zijn kleine roulette. Aan een der biljarts speelden een paar jongelui in hemdsmouwen een partij; aan een tafeltje voor een der ramen zaten een | |
| |
drietal oudere mannen zich te vermaken met skat. Het binnen-komen der Mercadier's werd dadelijk opgemerkt; men wenschte hun geluk; en met gulheid vroegen zij uitnoodigend, waarop zij de aanwezigen mochten onthalen. De meesten namen koffie, thee, cacaodrank, of een sorbet; degenen, die wel spiritualiën durfden gebruiken, werden door een jong artist behulpzaam in een clubje bijeen-verzameld, met de vraag:
- Kneipen sie mit uns Champagner?
In een kring zetten dezen zich neer; Jan Heeze was daaronder, ook Georges Mercadier, en Henri Dejean-Mercadier, en Cotrel, de clown. Bont kleurden de enkele artisten-kleederen tusschen de stalmeesters-uniformen en de civiele colberts: zij, die moesten optreden, wijdden een snellen dronk aan de Mercadier's en verdwenen, om na een pooze terug te komen in burgerkleedij. Jan Heeze zat stil het eigenaardig gewoel gade te slaan; hij voelde zich thans wel geheel ingeleefd in ‘de groote voltige’, zooals Virginie Loisset het noemde; maar toch kon nog wel een enkele maal hem de verbazing bevangen, dat hij het was, die deel uitmaakte van dit artisten-gezelschap, en dat hij niet droomde, een wonderhelderen en tegelijk bedwelmenden droom...
Hij had soms de gewaarwording, alsof hij buiten zijn eigen leven stond, en op zonderlinge wijze zichzelf kon hooren en zien. Hij voelde zich dan als op een maskerade, waar niemand zijn eigen persoonlijkheid uitbeeldt, maar waar allen een ander karakter voorstellen, om iets | |
| |
anders te schijnen dan zij in werkelijkheid zijn.
Hij luisterde naar de gesprekken, die allengs geanimeerder werden, naarmate de opgewektheid, eerst wegens de matheid na de overspanning kunstmatig voorgewend, ook werkelijk werd gevoeld. Een aardige jonge clown speelde op een viooltje, dat hij zelf van een sigarenkistje had gemaakt, en de korte, scherpe toontjes harmonieerden goed met het negerlied, dat hij zong in zoogenaamd ‘pigeon English’:
To muchee darkee come chop chop,
One young man walkee, no can stop,
He cally flag with chop so nice.
He muchee solly, one piecee eye
Lookee sharp, so, all same my
He talkee large, he talkee strong,
To muchee curio, all same gong.
Cotrel, die naast Jan Heeze zat, stootte hem aan, en wees hem op Henri Dejean, op wiens wangen twee koortsplekken donker begonnen te kleuren, en wiens zwarte wenkbrauwen waren samen-getrokken boven de somber-gloeiende oogen.
- Un névropathe celui-ci, zei hij. 't Loopt niet goed met 'm af. Hij is ook al zoo ongelukkig mogelijk getrouwd met 'n vrouw, die 'm aldoor neertrekt, néértrekt, die 'm nooit 's 'n opduwtje geeft. Naar ik hoor, is Tristan Mercadier, dat is de oudste broer, de leider, nứ al ‘hunting’ naar 'n nieuw sujet. De arme Henri weet dat niet. | |
| |
Hij ziet nooit iets, hoort nooit iets, merkt nooit iets. Die zit maar te grübeln in zichzelf. Als hij niet bijtijds 'n ongeluk krijgt, zie ik als z'n voorland 't gekkenhuis. D'r moet ergens 'n Fransche schrijver zijn, die beweert, dat wij artisten allemaal neuropathen zijn, 'n soort van somnambulen, die altijd in 'n auto-hypnose verkeeren, en daardoor verklaart hij dan ook de betrekkelijk weinige ongevallen, die er gebeuren. 'n Schwungseil-executeur houdt maar altijd de richtlijn van 't koord in 't oog, zegt hij, zoo lang en zoo strak, totdat al 't andere voor hem verdwijnt... op de wijze zooals de Indiërs zich hypnotiseeren door aldoor op een en 't zelfde voorwerp te kijken. Maar 't is niet waar. Hij-daar is 'n uitzondering; en in plaats dat ons verstand verdoft bij 't optreden, zou ik haast zeggen, dat 't juist overhelder wordt, en op alles verdacht...
- Zeg mij, vroeg een der nieuw-geëngageerden, heeft der Herr Direktor ook niet eene dochter?
- Moet je niet zeggen ‘der Herr Direktor’, man sagt ‘Herr Schumann’, werd hij aanstonds gecorrigeerd.
- O, ja zeker, heeft hij een dochter, dat wil zeggen, een aangenomen dochter, zij reed op voortreffelijke wijze ‘Apachen’ met... wie was dat ook weer?
- Das war Herr Hess.
- O, juist... Nu, ik geloof, dat Herr und Frau Schumann voor Dora op z'n minst 'n graaf of 'n baron verlangden, - dat komt vaak genoeg voor, 't mooie kindje Morespini is nu marquise in Parijs, - | |
| |
maar 't artistenbloed kruipt waar 't niet gaan, verleden jaar hat sie geheiratet... und wen? einen ganz ordinären stehend Trab-reiter.
- Ik geloof, dat Frau Schumann 'n tüchtige directeursvrouw mag worden genoemd... is 't niet?
- O ja, sie ist eine die Zügel nicht nur auf dem Pferde, sondern auch sonst überall führende Directorin.
- Maar heb je dán wel eens mevrouw Pierre Althoff gezien, de vrouw van de directeur van 't circus Corty Althoff? Dat is iets eminents, zeg. Zij is de éenige vrouw, die paarden in vrijheid dresseert; je moet haar zien, in 't midden van de rijbaan, met haar beide lange zweepen, omringd door 'n veertig, vijftig paarden! Ze is zoo vlug, zoo lenig, zoo soupel, zoo jong, dat je haar voor 'n oudere zuster van haar vijftienjarige dochter zou houden. Zij zorgt voor 'n voorbeeldige orde. En 'n kijk op de dingen, dat zij heeft! Niets, letterlijk niets ontgaat haar; ik heb 't toch zelf bijgewoond, zeg, op 'n repetitie, dat 'n jockeyrijder z'n paard moest laten knielen; 't paard legde z'n hoofd in 't zand, maar gleed langzaam óm, 't eene been van de rijder raakte door 't overhellen van 't paard bijna 't zand, maar hij scheen niets te merken, ook de pikeur in de rijbaan bespeurde niets, maar daar opeens roept mevrouw Althoff, die met iemand in de stalles zat te praten: ‘Prenez garde!’ Als geëlectriseerd rukt de jockey het paard in de teugels, 't springt op... en het storten is voorkomen. Ik houd veel van 't circus Corty Althoff, 't heeft | |
| |
zoo iets gemoedelijks, zoo iets betrouwbaars... 't is nog 'n echt circus, en niet ontaard in 'n soort van café concert, zooals zoovele anderen.
De Italiaan Cordova zong met zijn zachte, beschaafde stem:
Al tempo de' ciclami gl'impromise
La donna il cor, sen rise,
En ‘l'illustre Clam’, de clown, haalde zijn concertino tevoorschijn, een zeer kleine, ronde harmonica, en begeleidde het languissante lied met lang-aangehouden, slepende tonen.
- Zeg, vroeg een jongen van den Gerald-troep, terwijl hij met de snelheid van een uitgehongerde een portie ijs zat te eten, weten jullie ook, hoe 't is afgeloopen met Maxwell, 'n lid van 't kunstrijdersgezelschap The Mexican Maura's, die in Berlijn de ongelukkige inval had om te storten?
- Neem nog 'n portie ijs?...
- Ik zal er nog twéé nemen... twee tegelijk alsjeblieft, maar hoe gaat 't met Maxwell?
- O, die is weer a'right. 't Was dom van 'm, want iedereen is 't er over eens, 't was z'n eigen schuld. Hij wou uit bravoure bij z'n sprong over twaalf paarden geen tremplin gebruiken, die avond...
- 'n Sprong over twaalf paarden? Kolossaal!
- C'est radicalement impossible... et encore avec un tremplin fabriqué par un menuisier de génie.
- Hoe 't zij, ik heb met eigen oogen Maxwell | |
| |
de sprong zien executeeren; hij sprong over de ruggen van twaalf achter elkaar geplaatste paarden, met 'n dubbele salto mortale.
- En hij is nu weer beter; mij dunkt, 'n arm breken, en 'n enkel breken, en je hand kwetsen, en er tenslotte nog heelhuids afkomen, dat is alles wat je van 'n mensch kan verlangen.
Een jong artist toonde aan een ander vertrouwelijk een met steenen bezet medaillon aan zijn dikke gouden horlogeketting, en vertelde fluisterend in zijn eigenaardig taalmengsel, van een ‘reizende junge Florentinerin’, die altijd bewaakt werd door een vieille Italienne; de bloemen, die hij haar stuurde, bracht zij naar de kerk, en legde ze daar voor het beeld van de Heilige Madonna... En de ander wist ook een historie van een ‘Romaniche’, eine Römerin wissen Sie... une petite Péri, avec son âme d'oiseau... et ses bras de danseuse...’ En de eerste artist haalde den New-York Mirror te voorschijn, om den ander een portret te laten zien van een tweede meisje, dat hij óok aanbad, maar beet toen plotseling tegen een jongen, die blijkbaar alles zat af te luisteren, in zijn Duitsch-Fransch:
- Ce n'é pas à vô qué je parle.
- O, riep een stem: la belle Mireille est peutêtre plus individuelle et originale, mais Cosmopolita a plus de race, plus de type!
- Nee maar, dat heb ik toch gezien, dat 'n man 'n faux pas maakte, en dat z'n paard 'm opving...
- Zeker, dat is geen anecdote, maar 'n factum.
| |
| |
- 't Is ongelooflijk, hoe show-paarden kunnen storten, zonder zich te kwetsen.
- Bij Renz is 's eens 'n rijder met z'n paard achterover van 't tooneel in de manege gestort, en noch hij, noch z'n paard hadden letsel gekregen.
- Dat's sterk!
- En toen we 'm gingen opzoeken, lag de kerel na de val, in z'n kleedkamer lang-uit op de grond ‘uit te rusten’. Der Alte heeft hem 'n gratificatie gegeven... want zoo iets had hij nog nooit beleefd, zei hij.
De vroolijkheid begon er al meer en meer in te komen. De stemmen zwatelden door elkaar, en de rook dreef in blauwe wolken omhoog naar de lampen. Georges Mercadier was uitgelaten van vroolijkheid; hij zong, hij kraaide als een haan, en liet zijn champagne-glas op een vingertop balanceeren. Met goedige elboog-stompen noodigde hij Henri Dejean tot méér drinken uit en inviteerde hem, om toch ook eens iets te zingen, hij had zoo'n mooie stem...
Henri Dejean sprong op. Zijn stil gezicht was opgeleefd in een hartstocht van smart. En strak starende in een der electrische lichten, begon hij te zingen met zijn donkere, gevoileerde, maar wonder-welluidende stem:
Amour est plaisir ou peine,
Amour est heur et malheur,
Amour vers Mort nous entraîne,
Amour est source de pleurs.
| |
| |
Quand Amour soudain nous lie,
Mais amant jamais n'oublie
Les tendres yeux noirs ou verts;
Les tendres yeux de mensonge,
Les tendres yeux de beauté,
Où s'est arraché le songe,
Qui fait son rêve enchanté.
Amour est plaisir ou peine,
Amour est heur et malheur,
Amour vers Mort nous entraîne,
Amour est source de pleurs...
Toen de laatste sonore klank was weg-gestorven, ging hij met een schok weer zitten en opende de lippen niet meer.
Hij werd stormachtig toegejuicht; het met een somber timbre gezongen lied had een grooten indruk gemaakt. Maar Henri Dejean scheen van al dien bijval niets te bemerken; evenmin bemerkte hij den gespannen, aandachtigen blik, waarmede hij door Tristan Mercadier werd aangezien.
Ook Jan Heeze voelde zich, hij wist zelf niet waarom, sterk aangegrepen. De weemoed van de woorden, die de liefde voorstelden als iets noodlottigs, troffen hem als een dreigende voorspelling. En was zijn eigen liefde niet als een smart begonnen, als een bijna physiek lijden, en kwelde zij hem nu niet nog aldoor met onrust en onzekerheid?...
Maar het was hem niet mogelijk zich lang en ernstig in zichzelven te verdiepen; want Georges Mercadier, die bang was voor een inzinken van | |
| |
de opgewekte stemming, zong met brutale luidruchtigheid :
terwijl een der andere Mercadier's aanstonds een accompagnement bij de serenade intoneerde, op deze wijze:
- Do-do, sol-sol, do-do, sol...
Toen sprong een kwieke jongen op en kondigde aan met de gebruikelijke twee buigingen voor het publiek:
- Next song will be a dance! en inderdaad begon hij te dansen op clowns-manier, wervelend om de biljarts, en tusschen de tafeltjes door, en een zijner ‘camarades de parade’ begon mee te doen, hij wierp zich op de handen en liep hem op deze wijze na; het rumoer bereikte thans zijn toppunt; en in ieder ontwaakte de lust, om kunststukken uit te voeren; de artisten begonnen te voltigeeren en te balanceeren met schoteltjes, glazen, hoeden en wandelstokken; het: Georges, tiens! Tristan, tiens! klonk kort en krachtig, als een tumbler naar iemand werd toe-geworpen, die hem opvangen moest; maar bij het: Henri, tiens! hoorde men opeens het geluid van brekend glas; Henri Dejean had niets begrepen, niets gezien, en het grijpen gemist. En weder keek Tristan Mercadier hem onderzoekend aan en begon druk te fluisteren met een collega; Jan Heeze verstond enkele woorden, maar hij begreep niet, waarover de kwestie liep:
| |
| |
... Bressler is nu juist naar Parijs... als je die eens schreef?... vroeg de collega aan Tristan, of anders kan je goed terecht bij Bordoni, die levert je alle sujetten en alle leden om 'n troep vol te maken; wat denk je van 'n lady-gymnast...
- Daar voel ik weinig voor. Ja, goed, Bordoni moet dan maar 's voor me rond-zien op de acrobatenmarkt... want...
- Want... want! herhaalde een schrille zenuwstem, en vóor Tristan, die schrikte, stond Henri Dejean. Hij maakte een beweging, alsof hij zich op Tristan wilde werpen; toen kneep hij zijn handen tot vuisten dicht en stormde uit het café.
Een geweldig spektakel ontstond, iedereen schreeuwde door elkaar, gaf informaties, vroeg informaties, wou zijn oordeel kenbaar maken.
Dat duurde kort. Wonderlijk spoedig herstelde zich de vroolijke toon en Jan Heeze, die van Cotrel gehoord had, dat Henri Dejean ‘zoo nijdig was geworden, omdat Tristan aan 't onderhandelen was om een ander artist in de plaats van hèm aan te nemen,’ begreep niet, dat men zoo weinig ongerust was over dezen armen, geënerveerden man, dat niemand hem naging bijvoorbeeld, en de eenige verklaring, die hij ervoor kon vinden was, dat zij allen min of meer ‘angeheitert’ waren en de zaken daarom minder zwaar telden. Een oogenblik dacht hij erover, om zelf nog te gaan, maar Henri was nu natuurlijk al te ver weg en bovendien, wáár moest hij hem zoeken...
- Nu ziet men, zei Tristan bedaard, hoe gelijk ik had, om in Henri's vacature te willen voorzien, | |
| |
vóórdat hij die nog leeg had gelaten; ik bedank voor zoo'n gevaarlijke ongeëquilibreerdheid, dat zou op ongelukken uit kunnen loopen.
- Is hij niet bang, vroeg Jan Heeze, dat Dejean nu tot 'n wanhoopsdaad komt?
- Welnee, waarvoor? werd hem geantwoord, daar heeft Henri toch niet de geringste reden toe?
Deze nuchterheid ontnuchterde ook Jan Heeze een beetje en hij dacht: misschien hebben zij gelijk en ik ongelijk... we moeten dit tenminste maar hopen...
Een jonge jongen, met oogen, glinsterend door het ongewoon gebruik van champagne, begon zich huilerig te beklagen over zijn leerlingschap. Zijn leer-contract was op tien jaren gesloten, toen hij nog maar 'n kind was van tien jaar; nu was hij een geacheveerd artist, stond feitelijk in zijn glans-tijd en nog altijd was hij persoonlijk, maatschappelijk en financiëel afhankelijk van zijn leermeester. Hij ging voor den zoon van dezen door, werd op de programma's onder diens naam vermeld; zijn pleegvader nam engagementen voor hem aan en hij had daarin niets te zeggen. Hij bedankte er langer voor, om dien vent alle voordeelen van zijn prestaties te laten genieten; de bloei-periode van een kunstenaar is toch al zoo kort... Was daar nu niets, niets aan te doen?
- Welzeker! er van door gaan!
- Dat heb ik òok gedaan, in jouw geval.
- En ik! Toen 't me begon te vervelen, war der Sausewind in minder dan geen tijd über alle Berge!
| |
| |
- Ach, ja, zoo is de jeugd... glimlachte goedig een oude clown, die, ondanks 't gewicht van zijn jaren nog slank, vlug, en zooals hij het zelf noemde ‘wiry’ gebleven was. 'n Dertig jaar geleden zou ik die zelfde raad gegeven hebben. Nu zeg ik: mijn vaderland is daar, waar 't mij goed gaat. I was born in the dressing-room sixty years ago... and at five years old I created a sensation at the Rosherville Garden Playhouse, where I played an imp...
De clown, onder den invloed van den wijn in een zachten roes geraakt, verdiepte zich in zijn jeugd-herinneringen en begon te vertellen, er niet op lettende, of men wel luisterde.
- Harlequin is the spirit of capricious youth. The harlequinade is really an allegory... een moraliteit, als je 't goed beschouwt...
Hij sprak voort en leek met zijn kort, grijs haar en zijn scherp-gesneden, klassieke trekken, als van een diplomaat, de ware antithese van wat hij zijn geheele leven had voorgesteld.
-... Grimaldi, ons aller groote voorganger, was de eerste, die de tijdsomstandigheden parodieerde... In die dagen droegen de clowns 'n gepoederde staartpruik... daarna poederden ze hun gezicht en zetten zich een steil-opstaande pruik op 't hoofd. Toen kwamen de ‘beauty spots’ in de mode en de clowns beschilderden overdreven hun gezicht met halve manen en sterren op wang en kin. En ook de kleeding van alle tijden is door ons, clowns, op geestige wijze geridiculiseerd...
| |
| |
Mijn zoon, the elastic-limbed Barry, zal m'n opvolger zijn. Ofschoon, 't is met mij nog niet gedaan. I, at my age, still practise to keep in trim: wrestling, wide jump and swinging over the bar...
En hij neuriede:
Put on the white, which is such a sight,
And hear the children's cries of delight,
‘Oh is not Joey a funny old fright?
He's burnt bis nose and been in a fight!’
- Om succes te hebben, zei Cotrel, je donne à ma physionomie l'air le plus stupide possible. Et dans le numéro que nous promenons à travers le monde, je suis en quelque sorte ‘la tête de turc’ de la troupe.
- Zeg, weten jullie al, dat Alexander z'n paard heeft verloren? Oók 'n pech! Hij was zoo sentimenteel gehecht aan dat dier, dat hij, toen 't ziek was, soms in de stal 'n veldbed liet opslaan. En toen 't paard eindelijk dood-ging, was hij letterlijk desolaat, men heeft me verteld, dat hij zich schreiend wierp op 't lijk... Van 't vel heeft hij 'n voetkleedje laten maken.
- Toch altijd wat, meende een ander flegmatisch. Geef mij nog 'n menthe verte...
- Wat zal je er aan doen, vertelde een kunstrijder van zijn vroegere partner, 't was zoo'n gedistingeerd popje, maar ze werd te corpulent, al op haar zestiende jaar.
- Ik heb haar altijd geprefereerd boven ‘cap- | |
| |
tain Castagnette,’ heb je die gekend? ze had 'n kranig figuur, maar 'n echt-Britsche ruggegraat: un peut tout d'une pièce.
- Wilhelmine Lorenz is ook niet kwaad, alleen ze mist nog wel 'n beetje te veel, wat je noemt de Salonschliff.
- The romance of the ring, zei de mediteerende oude clown, still holds us in its spell. The ring-master cracking his whip, and the blare of the brass band... and the familiar smell of the tan... and the graceful steeds and the hustling and bustling clowns... this all brings a breathless feeling of excitement over us... The romance of the ring is indefinable. In some way shows and their followers are quite prosaic, even dull. And yet, despite its plodding mediocrity, circus-life is strangely romantic... It holds a hint of something above the ordinary everyday life...
Niemand hoorde naar hem, het thans geëntameerde onderwerp over de vrouwen en meisjes aan het circus verbonden, was veel te interessant, om zoo gauw weer te worden los-gelaten. Iedereen was het er over eens, dat Wilhelmine Lorenz een ‘aardig kindje’ was, maar waar ‘niet zoo heel veel bijzat’ en Jan Heeze werd met nadruk naar zijn meening gevraagd, want... Minchen Lorenz was een intieme van de Adlersfelds en ze kon zoo smachtend kijken met haar lieve blauwe oogen naar zeker iemand, dat je nooit kon weten...
Maar Jan Heeze gaf als zijn opinie, dat zij goedhartig en lieftallig was en een vriendelijk gezichtje had en deze kalme lof overtuigde zijn | |
| |
ondervragers, dat ‘de baron’ aan Wilhelmine zeker niet zijn hart had verloren... Zij stieten elkaar aan met een veelbeteekenend lachje: o, aan de andere dan?... natuurlijk... natuurlijk...
Maar weer anderen waren al over Virginie Loisset begonnen en zij roemden haar equestrisch talent, maar toen een hunner een dubbelzinnig woord over haar wilde zeggen, werd hij weldra door een waarschuwenden elboog-stomp daarvan weerhouden, en Jan Heeze begreep, door de blikken, die er gingen naar Georges Mercadier, dat deze reserve in acht werd genomen voor dien ijdelen jongen, die zelfbewust rond-keek met zijn onuitstaanbaar air, en geenszins voor hém, om wien zij toch zooeven in verband met Virginie hadden gelachen, zooals hij zeer goed begreep... Ja, gelachen... hém beschouwden zij dus als den versmaden minnaar, terwijl zij Georges Mercadier zagen als...
Het driftige, wilde bloed schoot hem heet naar het hoofd. Hij wilde weten, wat dit te beteekenen had. Een uur geleden had hij zich nog sterk en zeker gevoeld en niet in staat tot jaloezie op Georges Mercadier. En nu... hij wist niet, wat hem overkwam, maar brandend-scherp voelde hij, dit vreemde, zwoel-geheimzinnige niet meer te kunnen verdragen. Hij moest een verklaring van haar hebben; hij zou de waarheid haar afdwingen... de waarheid, of hij misschien alleen maar haar vriend mocht wezen, omdat...
Hij bracht onwillekeurig de hand aan zijn achterhoofd, waar het eensklaps bonsde met de oude, | |
| |
kloppende pijn. De pijn, die hem altijd kwelde, als zijn zenuwen te fel werden aangegrepen. Zijn oogleden gleden dicht, een oogenblik kon hij niet denken, alleen maar doodstil lijdend den aanval van pijn ondergaan. Toen bedaarde het schokkend geweld van de vlaag en liet een wanhoop in hem na, zoo groot, dat hij dacht geen oogenblik langer te kunnen leven zonder zekerheid... zekerheid, hoe dan ook.
Maar wéér sloeg zijn stemming om, en zijn snel-werkende hersenen overwonnen de physische en psychische pijn. Hij nam een vast besluit bij zichzelf. Aan dezen toestand moest een einde komen. Niet langer liet hij zich vernederen en onderwerpen, zonder dat hem gezegd werd, waarom hij zich onderwerpen moest... Wat was de reden, dat hij haar niet liefhebben mocht... Een duister vermoeden van de verschrikkelijke waarheid schaduwde door zijn ziel. Maar als dat waar was, dan...
Geloof niet... geloof niet, wat er over mij wordt verteld, had zij hem gebeden. En had hij niet van tijd tot tijd het helder gevoel gehad, dat zij van hem hield? O, god, had hij haar zèlf dan lief, als hij aan haar twijfelen kon, als hij haar beschuldigde van het meest perverse, het laagste, wat er op aarde bestond?
Hij wist het niet meer in deze momenten van radelooze ellende. Hij wist alleen, dat hij dien jongen haatte, dien jongen met zijn knap, overmoedig gezicht, dat hij háár haatte, omdat zij onwaar was tegen hem... neen, dat hij haar liefhad, ondanks alles... ondanks alles... alles...
| |
| |
Het lawaai om hem heen ging voort. De een vertoonde goocheltoeren, een ander zwaaide kleine venijnige rateltjes, een derde had twee tafeltjes naast elkander geschoven en gaf daarop een voorstelling van slangachtige lichaamsverdraaiïng. De afgematheid der artisten scheen te zijn overgegaan in uitgelaten opwinding, die zich op de een of andere wijze moest uitvieren. Met roode gezichten en verwarde haren zaten zij te zwetsen, deden elkaar verhalen, het een al fabuleuser dan het andere en de magere Eugène Mercadier, die er in zijn burgerpak uitzag als een onvolwassen schooljongen, werd onbarmhartig geplaagd; telkens moest hij zijn hoofd beschermen met zijn armen, omdat hem aldoor kletsende klappen bedreigden. En daar het slechts tooneel-klappen waren, die neerklonken op de hand zelf van wie ze toebracht, maakten zijn angstige gebaren een overweldigend comischen indruk en werd er stormachtig om hem gelachen. Het anders zoo stille café, waar de artisten na de voorstelling gewoonlijk nog eenige oogenblikken rustige verpoozing vonden in kalm gesprek of het een of ander spel, weerklonk nu van luid gejoel en schaterend gelach en het disharmonisch geluid van allerlei door elkaar heen spelende muziek-instrumenten. Er dreigde wel telkens een kleine ruzie, maar door inmenging der anderen, die er gekheid van maakten, werd die aanstonds bezworen. Een artist snoefde er op, dat hij reeds tot 1916 engagementen had afgesloten, en toen men hem niet geloofde, haalde hij met vingers, die trilden van zenuwachtige drift, het roode | |
| |
bandje van den artisten-kalender uit zijn borstzak en bladerde het open: zie... zie je nu... Engagements für 1916, daar staat het... maar de anderen, schaterend om zijn woede, klapten het boekje weer dicht, en wierpen het in de lucht.
Een groot tumult ontstond, totdat Georges Mercadier, om de aandacht te trekken, haastig een queue van het rek greep, en op het biljart een kunst-stoot beproefde. Hij nam zijn bal rechts, even onder de hart-lijn en speelde met matig sterken stoot zóó op den rooden bal, dat deze ook rechts geraakt werd, met het resultaat, dat de speelbal over twee banden caramboleerde, terwijl de roode, over de breedte van het biljart heen en weer rollende, ook op de plaats van de carambolage arriveerde. Dadelijk was aller attentie op hem gevestigd, want hij was het, die dikwijls op het biljart kunststukken uitvoerde. Men juichte zijn serie-stoot toe, en riep om méer; toen maakte hij een driebandstoot, door zijn bal hoog met links effect te raken, die, na drie banden te hebben geraakt, caramboleerde.
- Is er niemand, die 'n partij met me spelen wil? riep hij.
Er waren veel liefhebbers; de gemoederen waren nu zóó opgewonden, dat de artisten nog niet van naar huis gaan wisten.
- Niet allemaal tegelijk! riep Georges Mercadier. Wie biljart speelt, steekt z'n vinger op, dan zal 'k 'n partner kiezen.
Door een impuls gedreven, waarvan hij zich geen rekenschap kon geven, stak ook Jan Heeze | |
| |
zijn arm omhoog. Was het de begeerte om dien overmoedigen knaap een les te geven... was het de wensch, om in diens oogen iets meer dan ‘belachelijk’ te zijn? Door jaren-lange beoefening was hij het biljartspel in alle onderdeelen meester, en hij begreep dus een partij niet spoedig te zullen verliezen. Doch nauwelijks had hij zijn impuls gevolgd, of hij had er berouw van, en hij hoopte, dat Georges Mercadier zijn gebaar niet zou hebben bemerkt.
Maar deze had het natuurlijk gezien, en wilde er zijn voordeel mee doen. Er kwam een vroolijke spot in zijn oogen; toen wenkte hij een kameraad, en fluisterde dezen haastig iets in:
- We zullen aftellen, wie m'n partner zal zijn, besliste hij. Ga je gang, Morgan.
De jonge jongen begon onder groote pret met zijn vinger de biljart-spelers een voor een aan te wijzen, terwijl hij snel een kinder-aftelrijmpje mompelde:
| |
| |
Zijn vinger bleef bij het You! triomfantelijk op Jan Heeze's borst rusten, en deze, volstrekt niet verradende, dat hij het afspraakje had doorzien, trad bedaard naar voren.
De belangstelling was buitengewoon. Eenigen vonden er een hoogst pikant genoegen in, juist deze beiden tegenover elkaar te zien staan; zij waren er zeker van, dat Georges Mercadier zou winnen, en voelden zich opgewonden-nieuwsgierig, om te weten, hoe ‘baron van Wermeloo’ zich bij zijn nederlaag zou gedragen. De anderen, die in dezen kamp het bizondere niet vermoedden, kwamen toch geïnteresseerd naderbij, omdat Georges Mercadier nu eenmaal den naam had een speler te zijn, tegen wien weinigen waren opgewassen.
- Une partie triambole? vroeg Georges Mercadier. U kent toch triambole?
- Ja, uitstekend, antwoordde Jan Heeze onverschillig.
Een der aanwezigen bood aan markeur te zijn. De partij werd op 24 punten bepaald; het gewone mat was dus in verhouding daarmee elf punten, en het triple mat drie. Georges Mercadier was op het punt te vragen, of hij zijn tegenstander wat vóór wilde geven, maar eer hij de lippen daartoe had kunnen openen, keek Jan Heeze, die zijn voornemen scheen te raden, hem even aan, en hij hield zijn woorden in.
Het spel begon.
Beide deelnemers hadden hun jas uitgetrokken en hun manchetten afgelegd. Maar bij den eersten | |
| |
stoot zag Georges Mercadier, die scherp oplette, reeds, dat hij met een niet gering te schatten partner te doen had. De rustige houding van Jan Heeze, die eenigszins overleunde op het wat naar voren geplaatste linkerbeen, de rechterhand, die licht het dikke einde van de queue omvatte, de benedenarm, die los en bijna loodrecht hing aan den bovenarm, die voortdurend in rust bleef, het stevige steunen met de linkerhand op het laken, terwijl het dunne einde van de queue door duim, wijs- en middelvinger correct werd omsloten, - alles was hem het bewijs, dat hij tegenover een geoefenden speler stond, die hem de overwinning niet gemakkelijk zou maken.
Georges Mercadier had zijn bal zoo sterk tegen band gespeeld, dat hij den, bij den aanvang van het spel op het carambole-acquit geplaatsten rooden bal, op den terug-weg weder bereikte, hij verloor hierdoor één punt; terwijl Jan Heeze met zijn bal de beide andere ballen tegelijk trof, dus triamboleerde, en twee punten won.
Met kalm-onderzoekenden blik keek Jan Heeze zijn partner aan, die iets van zijn gewone zekerheid van optreden was kwijt-geraakt. Het jongensachtig, glad-geschoren gezicht, met den rechten neus, en den fraai-gevormden mond boven de sterke kin, kreeg een harde, wilskrachtige uitdrukking, zooals Jan Heeze er nog nimmer op had gezien. En hij begon te begrijpen, dat Georges Mercadier niet de door en door oppervlakkige natuur was, waarvoor hij hem had gehouden... Zij beiden hadden elkander verkeerd beoordeeld, | |
| |
te licht geschat, en zij merkten dit in het oogenblik, dat zij elkanders krachten maten.
Veel meer dan een spel was deze partij eigenlijk een onderzoek naar elkanders dieper, innerlijk wezen; elk voordeel, dat werd behaald, elk verlies, dat werd geleden, had een beteekenis, die door de omstanders niet werd vermoed. Een nerveuse beving kwam in de handen van Georges Mercadier, waardoor hij slechter, nonchalanter speelde, dan hij nog ooit had gedaan, terwijl Jan Heeze juist door een overgroote bedaardheid werd beheerscht, die hem elken stoot met overleg berekenen en toebrengen deed. Een vreemde zekerheid was er in hem, dat hij moest winnen, als zou dit een voorspelling zijn van een lateren, nog grooter triomf.
De tegenstanders keken elkander niet langer aan; zij vermeden elkanders blik; en bogen zich over het biljart, alsof al hun gedachten door het spel werden ingenomen. Maar in hun ziel was een gejaagdheid, een vrees, omdat zij elkander niet langer onverschillig waren; dit spel had een veelbeteekenende, onuitgesproken bedoeling, aan hen alleen bekend.
Zij speelden voort.
Georges Mercadier had door een mis-stoot bij het bricoleeren opnieuw een punt verloren; de toeschouwers werden opgewonden; dit verloop van het spel was zeer onverwacht. Zij moedigden de verliezende partij met circus-kreten aan: En avant!... ça va!... courage! en drongen om Jan Heeze te hoop, om de fijnheid en de kracht | |
| |
van zijn stooten te bestudeeren. De beslissing zou nu waarschijnlijk weldra vallen en in het voordeel zijn van den baron. Want de beide ballen waren door dezen binnen het kwartier gespeeld en Georges Mercadier moest thans op een van beide spelen, of met een punt verlies acquit geven; hij verkoos natuurlijk het eerste, maar was nu zoo zenuwachtig, dat hij het springen op den carambole in practijk bracht, wat hem drie, volgens anderen twéé punten kostte. Georges Mercadier verdedigde zich met trillende lippen; hij voelde zich overwonnen worden, en hij wilde niet overwonnen zijn. Er was niet vooraf bepaald, dat springen verboden was... verdedigde hij zich.
Een druk door elkaar geschreeuw volgde. Die voor en tegen waren ontnamen elkander hartstochtelijk het woord, 't Is altijd verboden bij triambole!... Stipt verboden!... Neen, je moet 't overeenkomen vóór 't begin... Nietwaar, dat weet iedereen... Als je met vieren speelt, word je als je 'n bal laat springen, zelfs afgezet...
Georges Mercadier veegde zijn klam voorhoofd met zijn zakdoek af, en wreef dien werktuigelijk ook over zijn handen. Hoe anders was die man, dan hij hem steeds had gedacht. Hoe volstrekt niet gemakkelijk uit den weg te schuiven, hoe veel doorzettender en ernstiger en absoluut niet sentimenteel... O, neen, nu dit hem was gebleken, nu duldde hij zelfs Virginie's ‘vriendschap’ voor dezen niet meer... Hij zou er een einde aan maken... hij moest er een einde aan maken, wilde hij niet ten slotte de belachelijke zijn...
| |
| |
En Jan Heeze voelde zich verstrammen en krachtiger worden in zijn gewekten wil. Hoe lief hij haar had, hij kon zich niet langer als een kind onderwerpen aan haar grillen. Hij zou met haar spreken, nadrukkelijk en serieus, en haar vragen: Heb je me lief?... wees dan de mijne... en kwel me niet door vriendschap van me te vergen... óf geef me de verklaring, waaróm ik niet méér dan je vriend mag zijn...
Zij stonden beiden bij het biljart met neergeslagen oogen, alsof het geschil hun in 't geheel niet aanging, hoewel er al driftiger en bitser om hen heen werd gekibbeld. Zij waren zwaar in hun gedachten verzonken, en schenen ook die van den ander te raden, en mede te denken... En beiden vonden, dat het nu genoeg was; zij hadden elkander doorgrond, en konden dus eindigen met elkaar te beproeven... En eensklaps sloeg Jan Heeze de oogen op, en hij zei:
- Laat 't nu maar gedaan zijn... ik scheid er uit, dan blijft de partij onbeslist.
- Maar dan heb jij gewonnen! riepen de artisten, en drongen onstuimig naar hem toe, en wenschten hem geluk, dat hij den matador had verslagen, en wilden hem in hun spontane bewondering zelfs op de schouders heffen, maar Jan Heeze weerde hen zachtjes af, en trok zijn jas en zijn manchetten weer aan, om het café te verlaten.
Nu joelde de belangstelling om Georges Mercadier, die niet eens protesteerde tegen het eindigen der partij, en men betoogde hem, dat hij revanche | |
| |
moest nemen en wilde van hem weten, waarom hij zoo slecht had gespeeld, of hij door den champagne misschien een ‘petit coup de soleil’ had gekregen... en sommigen verheelden hun teleurstelling niet en scholden hem uit, want zij hadden al onder elkander weddenschappen aangegaan... en weer anderen trachtten hem te troosten en brachten hem een glas drank... en het laatste wat Jan Heeze zag, was de gestalte van den jongen man, die met den rug stond tegen het biljart, waarop hij met beide handen leunde, terwijl zijn knap gezicht een ongewoon gepreoccupeerde uitdrukking had, en hij zich niet scheen te kunnen ontrukken aan een vreemde bevangenheid...
|
|