Zijden en keerzijden. Deel 11. De groote voltige
(1915)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 82]
| |
Derde hoofdstuk.I.- Seien Sie nur ruhig, lieber, lieber Herr Baron. Haben Sie ein klein wenig Bühnenfieber, ja? Seien Sie nur ruhig, alles wird sich schon zurecht finden... Jan Heeze stond met de andere Adlersfelds op het opstel-terrein gereed, om zoo aanstonds de manege binnen te gaan. Hij droeg, evenals zij, den Duitschen frak van onberispelijken snit, met tot het middel reikende zijden revers; de breede, zwart-zijden ceintuur, in plaats van een vest, een witzijden overhemd met witte das, een pantalon van zwarte zijde, en laag op den voet uitgesneden, ongehakte, zwart glacé leeren schoenen. Het meisje Max, dat altijd een kwartier voor de voorstelling, reeds gekleed, met haar Moeder kwam, had, zooals elken avond eenige witte cactus-dahlia's meegebracht, en terwijl de anderen zich een bloem in het knoopsgat staken, bevestigde zij er een op den lapel van Jan Heeze's rok, en ziende, hoe nerveus hij was, sprak zij hem eenige vriendelijke woorden toe. | |
[pagina 83]
| |
Zijn lippen beefden. Zooeven had hij zich in den spiegel van de kleedkamer gezien, nadat de kapper zijn haar een coup de fer had gegeven, en hij hetzelfde heldere blosje had gekregen als de andere Adlersfelds. Hij was geschrikt van zichzelf. En durfde nu aan geen enkele gedachte meer den vrijen loop laten; machinaal liet hij zich gaan. De hartelijke woorden van het meisje ontroerden hem eensklaps buiten alle verhouding. Hij greep vluchtig haar hand in een krampachtigen druk, en het luchthartige kind begreep opeens, hoezeer hij moest lijden, niet om den oppervlakkigen angst van het optreden, maar om iets heel anders, veel diepers. Zij trad terug, zelve geëmotionneerd, en in haar sentimenteel hartje werd de bewonderende sympathie voor den armen ‘baron’ steeds grooter. Daar klonken van het koper-orkest de eerste tonen van den auto-marsch uit ‘Der Mann mit der grünen Maske’; de muziek, waarbij de Adlersfelds altijd werkten. En een oogenblik later wist hij, dat hij naast Adlersfeld ging, en dat de andere Adlersfeld's volgden. De gordijnen werden weggeslagen, en zij maakten hun entrée in de arena. Opeens bevond hij zich, verblind door het witschelle licht, in het midden van een hoogen, gloeienden, gonzenden wand, die scheen nader te komen, en hem te willen insluiten, en verpletteren door zijn donker, dreigend geweld. Hij gehoorzaamde automatisch aan de korte bevelen van Adlersfeld, dien hij mechanisch geleerd had te | |
[pagina 84]
| |
volgen, maar geheel overduizeld, bijna bewusteloos. Het scheen hem, alsof dit nu eeuwig zou blijven duren; deze foltering, waarin hij het brandpunt was der zwoele, starende blikken, der duizenden personen, die naar hem keken, in gretig begeeren, als wilden zij zijn bloed proeven, als wilden zij hem uit elkander scheuren, om maar alles van hem te weten, in hun onmenschelijken lust. Alsof dit nu eeuwig zoo duren zou, dat hij hier stond als een offer, als een tot vernietiging gedoemde, terwijl de flitsende klanken van de muziek als bliksemstralen langs hem neder-gleden. Hij ging verloren in een ruischende zee van licht en geluid... het was hem, of hij zweefde over een bewegelijken vloer, terwijl hij toch roerloos stond, alsof zijn ledematen zich langzaam van hem los-maakten, en de gedachten wegdreven uit zijn hoofd, alsof hij zich oploste in een eindeloos niets, dat helder wit was en diep zwart tegelijk... Toen barstte om hem heen een daverend handgeklap los; het scheen hem in zijn overspanning, alsof een schreeuwende, razende menigte op hem indrong... maar na een paar seconden bedaarde het donderend rumoer; met de anderen bevond hij zich weder achter de coulissen; en hij streek zich over het voorhoofd, om de beneveling weg te vagen... maar hij herkende toch allen weer, en duidelijk verstond hij alles, wat om hem heen werd gezegd... - Gratuliere, gratuliere, Sie haben's verblüffend gemacht. | |
[pagina 85]
| |
- Nu is de vuurproef doorstaan. - Und vom Trak keine Spur! - Vous ètes un phénomène! - A born artist!... Lachende omringden de goed-gezinde artisten hem; de beide clowns, Cotrel en Clam, de een met blauw, de ander met rood geschilderde oogen, vertrokken hun kalkwitte gezichten, in een lach vol lof: Va bene! Ça va bien! Wilhelmine Lorenz, die uit sympathie was gekomen, om naar den uitslag te hooren, ofschoon zij geen beurt had dien avond, had haar arm door dien van de kleine Max gestoken en samen beschouwden zij hun beschermeling met iets van moederlijk-teedere voldoening. En terwijl hij daar nog stond, temidden van zijn belangstellende groep, kwam, aan de zijde van den directeur, Virginie Loisset, een kwartier voor haar beurt, zooals de verordening luidde, voorbij, zonder dat hij het bemerkte. Zij zag hem, en dacht; O, dat is hij... die baron, waarover men zooveel praat... wat kan die man bewogen hebben hier in het circus te komen? Hij is knap, en lijkt wel serieus. Een affaire d'amour misschien... Toch niet voor die kleine Lorenz?... Een trekje van ironisch medelijden gleed om haar lippen, terwijl zij het meisje voorbij ging, dat niets anders zag dan Jan Heeze's bedwongenontdaan gelaat. Hij was zeer bleek onder den kunstmatigen blos, en zijn oogen waren donkeromkringd, als van iemand, die, na een te groote inspanning, volkomen lichamelijk is uitgeput. En Wilhelmine fluisterde Max in het oor: | |
[pagina 86]
| |
- Ze moesten hem laten gaan, hij moet rusten. Zelve te verlegen om dit te zeggen, liet zij het haar schrander kameraadje doen. - Friedel, riep Max tegen een harer broers, breng hem nu naar boven, en help hem, hij is moe. Gewillig nam de jongen Jan Heeze bij den arm, en bracht hem met de anderen naar boven, naar de kleedkamers. Friedrich draaide het electrische licht op, en vroeg: - Kan ik u nog helpen? - Dank je, zei Jan Heeze. Ik heb niets meer noodig. De jongen ging, en hij bleef alleen, zittende op een bank. Hij wilde zijn elleboog leggen op de plank, waarop de toilet-benoodigdheden stonden, om zijn hoofd te kunnen steunen op zijn hand; toen viel zijn oog op het programma, dat iemand hem straks ‘voor de aardigheid’ was komen toonen; daar stond het, en hij kon onmogelijk gelooven, dat hij daarmee werd bedoeld: Heden avond voor de eerste maal, als gast, medewerker van den Adlersfeld-troep: Baron van Wermeloo. Hij bleef strak op die woorden turen, als gefascineerd. In zijn geest woelde een vreemde verwarring... dit was hij... en dit was hij toch niet. Toen gleden zijn blikken lager, en hij zag staan: 6 Estejew's, Russische troïka, sledevaart en ruiter-akt, en nóg een nummer verder: Virginie Loisset. | |
[pagina 87]
| |
Hij sprong op, als geëlectriseerd. In koortsachtige haast wierp hij zijn kleederen af, en stak zich in de voor hem gereed liggende stalmeesters-uniform. Nauwelijks gunde hij zich den tijd om nog in den spiegel te zien; hij stormde de trappen af, en nog bezig zijn witte handschoenen aan te trekken, stapte hij voor het gordijn. Daar was zij, in de arena, hij had het geweten. Daar zag hij haar weer, onverschillig, koud en trotsch: maar nu vlak bij hem, niet meer door een andere wereld van hem gescheiden: thans was zij bereikbaar voor hem... En toen haar nummer was afgeloopen, trad hij, vóor een der andere stalmeesters een beweging daartoe had kunnen maken, op haar toe, en vatte het paard bij den teugel, om het uit de arena te leiden. Zoo vlug en zeker was zijn optreden geweest, zoo, alsof niemand dan hij haar dezen dienst mocht bewijzen, dat zij onwillekeurig hem aanzag; zij herkende hem, en de gedachte vlood door haar hoofd: Is hij hier om mij?! Zij boog zich bijna onmerkbaar, en terwijl hij haar aankeek, keek zij hem aan, en zij konden de oogen niet van elkander afwenden, en bleven ze op elkander gevestigd houden, totdat zij achter de barrière waren aangekomen, en zij afsteeg en dadelijk door den directeur werd weg-geleid. En toen eerst wisten zij beiden, met welk een starren ernst zij elkander hadden aangezien, met gefronste wenkbrauwen, en stroef-gesloten mond. | |
[pagina 88]
| |
II.Hij had er slechts een flauw besef van, hoe hij, na zijn spontane, onvermijdelijke daad, nog verder gehandeld had. Blind volgde hij zijn impuls, maar daarna was ook zijn kracht gebroken. Hij had Val d'Or naar de zadelkamer gebracht, en was toen naar de garderobe gegaan, om zich te verkleeden. Nu was hij thuis, gemarteld door een kloppende, gloeiende pijn in zijn hoofd, die het hem onmogelijk maakte te denken, en die hem zijn geheele lichaam physiek-wee aanvoelen deed. Hij ontkleedde en waschte zich, en legde zich te bed, maar de pijn wilde niet wijken. Rusteloos woelde hij zich om en om: ik heb de koorts, dacht hij, zijn heete handen drukkende op de smartelijk gesloten oogen. Een wilde onrust deed zijn polsen jagen, zijn hart klopte hem bonzend hoog in de keel; hij had een gevoel, of al zijn zenuwen op springen stonden. Hij stapte weer uit bed, zich vasthoudend aan de meubelen, om zich neer te werpen op een leunstoel bij het open deur-raam, waar de koele nachtlucht zijn verhitte hoofd kon verfrisschen. Nauwelijks zat hij daar, of hij viel in een korten uitputting-slaap, waaruit hij weer spoedig rillend ontwaakte. Neen, dacht hij, ik ben ziek, er moet iets aan mij worden gedaan... Hij ging weer naar bed, en schelde den kellner, dien vragende hem iets, wat het ook zij, tegen hoofdpijn en koorts te brengen. De man kwam terug met poeders, waarvan hij er, op zijn ver- | |
[pagina 89]
| |
zoek, twee in water mengde, dan zette hij het doosje met poeders en een glas citroen-water bij zijn bed, vragende den volgenden morgen vroeg te schellen, indien hij soms een dokter verlangde. Hij was weer alleen, goddank weer alleen. Maar de vraag van den kellner had een nieuwen angst in hem wakker geroepen. Een dokter? was hij dan werkelijk zoo erg? Had het onmenschelijke, dat hij van zijn zenuwen en lichaam had gevergd, zijn weerstandsvermogen gesloopt? Langzaam begonnen de poeders hun werking te doen, en hij zonk weg in een verdooving, die zich weldadig legde over den opstand in zijn brandend bloed. Midden in den nacht werd hij even wakker, verlost van zijn ondragelijke pijn. Hij keerde zich om, en sliep weer in, veel rustiger nu, den vasten slaap genietende, van wie na de afgematheid der overspanning weer kalm van geest is geworden. En toen hij in het morgenlicht de oogen weer opende, was het hem, of hij nachten en dagen achtereen had geslapen, voortdurend gekweld door schrikwekkende droomen, maar waaruit hij thans eindelijk weer was ontwaakt tot de werkelijkheid, met een nieuwe verwachting, een nieuwe hoop. Zijn hersenen waren helder, een aangename vermoeidheid dwong nog zijn leden tot rust, en een tijdlang deed hij niets anders dan het geluk van zijn hersteld-zijn doorvoelen. Toen voegde zich een andere vreugde bij die van het zich weer normaal en rustig weten: hij had den sprong gewaagd over de kloof, die hàar wereld scheidde | |
[pagina 90]
| |
van de zijne; zij waren elkander zoo na gekomen als voor het oogenblik mogelijk was; het eerste contact hunner zielen had plaats gehad: zij waren elkander niet langer vreemd. Thans, nu zijn zenuwen tot rust waren gekomen, begreep hij volstrekt niet, vanwaar hij den moed had gehaald, om als stalmeester nogmaals in de manege te verschijnen. Bij kalm overleg had hij het nooit dienzelfden avond van zijn optreden gedurfd. Het moest in den roes van zijn koorts zijn geweest, dat hij naar beneden ijlde, en zich aan haar oogen vertoonde. Maar hij was dankbaar voor dit moment van zelfvergeten, wat hem verder had gebracht, dan waarschijnlijk zijn meest beredeneerd overleg zou hebben gedaan. Zij hadden elkander aangezien. Niet toevallig, niet vluchtig, maar met aandacht en ernst. Zij zou hem nu niet meer vergeten, hij was er zeker van. De enkele blik, dien zij gewisseld hadden, was van groote kracht en beteekenis geweest... Het scheen hem nu ook volstrekt niet meer zoo overweldigend gewichtig wat hij had bestaan: optreden in het circus onder den schuilnaam ‘van Wermeloo’. Zoo iets kwam immers ontelbare malen voor. Had Edmond Adlersfeld hem niet zelf verteld, vroeger student in de rechten te zijn geweest, maar acrobaat te zijn geworden ‘par vocation’? O, ja, en nu herinnerde hij zich, hoe Adlersfeld eens, toen hij blijkbaar heel down was, hem allerlei voorbeelden had gegeven van ‘lui uit de groote wereld’, die naar het circus waren gegaan: Ciccarelli, de clown, was de zoon van een dokter uit | |
[pagina 91]
| |
Marseille; van de Hanlon-Volta-troep, de zweefrekkunstenaars, waren de beide kloekste, Engelsche advocaten... de Hollandsche jonkheer Wallers reisde alle circussen af als sckoolrijder... En... er begon iets te schemeren in zijn geest: had in zijn eigen familie, dat wil zeggen in de familie zijner moeder, de Berghem's, zich niet een dergelijk geval voorgedaan... met... ja, zeker, hij had er zijn ouders wel over hooren spreken, en zijn zusje en hij hadden toen dien neef erg benijd... met Charles Berghem, Arl, de beroemde ren-rijder, die later zoo rijk was getrouwd... ja, die had, hij vergiste zich niet, bij Carré een poos lang de hoogeschool gereden.Ga naar voetnoot1) Hij haalde diep adem. Waarom zou zich dan schamen... o! maar hij schaamde zich niet! De weinige dagen, dat hij omgang met de artisten had, leerde hij hen reeds geheel kennen, als een eerlijk, joviaal, betrouwbaar volk, goedhartig en behulpzaam; nog nooit had hij een ruzie bijgewoond; zij gingen met elkander om als behoorden zij in de wijde wereld tot één groote, aaneengesloten familie, die zich in alle gevallen solidair en vol sympathie voor elkander betoont. ‘Wij herkennen elkaar dadelijk al hebben we elkaar ook nooit gezien,’ zeide een van hen eens tegen hem, en hij kon dat begrijpen. Het was hetzelfde soort gevoel, dat hen verbond, dezelfde levensondervinding, hetzelfde gevaar. En nu hij in hun intimiteit was doorgedrongen, nu zag hij | |
[pagina 92]
| |
in, hoezeer hij zich in zijn vroegere minachting voor hen had vergist. Hij schaamde zich nu daarover, en was blijde, dat hij, door zich te scharen in hun kring, zijn verkeerde gevoelens had afgeboet. Hoe had het hem doen lijden, dien eersten avond, het besef, dat Virginie Loisset een artiste was, dat zij behoorde tot dat volk van vogelvrij verklaarden, dat gedoemd is tot zwerven, tot aldoor verder trekken, alsof het vlucht... Volkomen was hij tot inkeer gekomen. Zeker, zij stelde zich ten toon voor de blikken der duizenden. Maar doet bijvoorbeeld een tooneelspeelster dit dan niet evenzeer? En is deze niet genoodzaakt alle menschelijke hartstochten in beeld te brengen, terwijl, wat Virginie gaf, toch slechts uiterlijke kunst betrof? Hij voelde het, alsof hij sinds den vorigen dag door een louterend vuur was gegaan, dat alle troebele elementen uit zijn gedachten had weggebrand. Hij kon nu weer ruimer ademhalen en het hoofd verheffen. Het optreden van den vorigen avond was hem als een terechtstelling geweest... maar die hij had overleefd, en die geen terechtstelling, maar een soort van vuurproef bleek, die al het onzuivere verreinde in hem. Niet dan met de grootste moeite kon hij zich voorstellen, hoe zijn sensatie was, toen hij de manege binnen-trad, en daar stond in het onbarmhartige licht, armzalig, ellendig... De daarop gevolgde, nog veel heviger ontroering der ontmoeting met Virginie Loisset en de nacht van | |
[pagina 93]
| |
hoofdpijn en koorts, had die sterke aandoeningen weg-gevaagd. Hij kon er zich ook niet indenken, dat het eerst gisteravond was, dat hij dit alles doorleed. Het was nú al een herinnering geworden, niet langer een levende ondervinding. Die ééne blik van dat meisje vergoedde alles, wat hij voor haar had doorstaan... Hij dacht er aan, hoe Edmond Adlersfeld zijn toetreden tot het circus had geapprouveerd. - Moi, zei hij met overtuiging, je vis pour mon plaisir la saine existence du cirque. Oui, la saine existence... Ceux qui prêtent aux pauvres acrobates la pratique de tous les vices, ont bien tort. Les excès nous sont défendus; nous sommes des hommes simples et sains, domptés par un effrayant labeur, débarrassés du vertige sensuel par la lassitude physique... En met verwondering bedacht hij, in hoe korten tijd zijn zienswijze geheel veranderd was. Ja, hij had het zich wél heel anders verbeeld. Hij had gedacht kennis te zullen maken met bruutheid en grof egoïsme, met een gemakkelijke moraal, een rustig zich overgeven aan allerlei uitspattingen. Hoe had hij zich vergist... En hoe eenvoudig leek hem de verklaring van Edmond: domptés par un effrayant labeur... Ook Adlersfeld had het hem gezegd, dat men bij de artisten nog de meest patriarchale zeden vond. Het vasthouden aan oude tradities, het eeren van het hoofd des gezins, de absolute huwelijkstrouw. Het was geen afdalen wat hij deed door zich | |
[pagina 94]
| |
tot hunsgelijke te maken. Hij was tijdelijk overgegaan in een anderen vorm van bestaan, maar hij werd daar niet minder door. Integendeel. Zijn blik werd verwijd; hij kreeg meer menschen-kennis en leerde... gehoorzaamheid. Het hinderde hem thans ook niet meer, het weten, dat er nu druk over hem zou worden gesproken; het was niet over hem, maar over ‘baron van Wermeloo’, en hij moest er bijna om lachen, hoe het geheele publiek zich vergiste, en hoe alle waarschijnlijkheden, die er over hem geopperd werden, verkeerd waren gedacht. Hij deed een poging, om zich op te richten. Hij voelde zich nog moe en licht in het hoofd, en hij dacht, het is beter, nog wat te blijven liggen, als ik vanavond tenminste weer optreden wil. Hij glimlachte om dat accepteeren als een vanzelf sprekend feit, dat hij vanavond weer optreden zou. Was hij er al zoo gewoon aan geworden?... Hij sluimerde weer in, totdat hij wakker werd door het heel zachtjes en voorzichtig openen der deur. - Wie is daar? riep hij, en zag tot zijn verbazing Max en Friedrich Adlersfeld binnen treden. Het meisje kwam snel naar hem toe, en legde een paar mooie, vol-ontloken rozen bij hem neer. - O, ziet u wel! riep zij eenigszins onstuimig, ik dacht 't wel, u is ziek geworden! - Welneen, ik ben volstrekt niet ziek... - Jawel, jawel, riepen beiden ijverig: de kellner had het hun verteld, hoe hij vannacht om | |
[pagina 95]
| |
hulp had gevraagd. Maar vanmorgen was er nog niet gescheld, en zij hadden het den kellner erg verweten, dat hij niet eens was gaan kijken. - 't Was niet noodig, verzekerde hij; ik had hoofdpijn, erge hoofdpijn, maar die is nu heelemaal over. - Heusch? vroeg Max hoopvol. 't Is geen wonder, ziet u, dat de Anstrengung van de eerste maal te veel voor u was. Maar toen u zoo opeens verdween, na even dienst gedaan te hebben als stalmeester, begreep ik, dat 't niet goed met u ging. Ik ben zoo angstig geweest! - Ja, ze had geen rust, bevestigde Friedrich. Gisteravond wou ze al, dat iemand van ons naar u ging kijken... - 't Is goed, dat jullie dat maar niet gedaan hebben, hoe vriendelijk ook bedoeld, want ik was overmoe. - Ja, dat zeiden we ook al, maar zij bleef ongerust, en vanmorgen moest ik met haar mee, hoor, of ik wou of niet. - Goed, lief kind, zei Jan Heeze, getroffen door de hartelijkheid van het meisje. Maar je bent mijn zusje, hè? Ik ben nu óok 'n Adlersfeld. - Hè, ja! riep het kind met een kleur van blijdschap. Ik ben uw zusje... dat is lief van u! Klinkt dat niet aardig: Schwesterchen Max? Hij knikte haar toe, en nam de bloemen op. - Wat 'n mooie rozen. - Die heb ik voor u meegebracht, ze zijn voor u. Wil ik ze in 'n glas water zetten? - Graag. | |
[pagina 96]
| |
- Maar hoort u eens, zei Friedrich zakelijk. We moeten toch bijtijds weten, of u vanavond optreden kan. - Dat zal best gaan. - Neen, zegt u dat nu niet. Want als u ook maar 'n beetje duizelig, of knikkerig in de knieën is, dan gaat 't niet. En dat moeten we bijtijds weten, begrijpt u? Dan wijzigen we ons programma. - Och, maar dat zal niet noodig... - Komt u vanmiddag op de repetitie. Kan u dat? - Ja zeker. - Goed, dan zien we dadelijk wel, of 't gaat, of dat er wat aan hapert. Rust u liever 'n heele dag uit, dan dat u u voor alle volgende dagen bederft. Hij moest lachen om den wijzen toon van den jongen, maar ook Max betoogde zoo ernstig, dat hij niet optreden mocht, als hij niet geheel fit and well was, dat hij er in toestemde om vanmiddag de proef te nemen. - En nu gaan we maar weer, Max. Max had moeite om van haar ‘Bruder Baron’ te scheiden; maar Friedrich beduidde haar, dat hij, door nog wat te rusten, veel gauwer weer heelemaal beter zou zijn, en dat begreep zij ook. - Tot vanmiddag! riep zij, en haar zonnig gezichtje lachte en knikte hem nog toe bij de deur. Hij glimlachte nog na, toen hij weer alleen was. Wat waren die Adlersfelds hem aardig tegemoet gekomen, en hoe gemakkelijk maakten zij het hem een der hunnen te zijn... | |
[pagina 97]
| |
Hij schelde om een kop thee, en toen de kellner hem het verlangde bracht, lag er op het blaadje tevens een brief zonder postzegel. Een brief voor hem? Ja inderdaad. Natuurlijk geadresseerd aan baron van Wermeloo. Mijn hemel van wien kon die zijn. Nu al een minnebrief? dacht hij, ironisch-geamuseerd. Want het was vaak op het chapitre van ‘minnebrieven’ gekomen, en men had hem daarvan de grappigste dingen verteld. Niemand, letterlijk niemand bleef daar vrij van; zelfs niet de dwerg, die een tijdlang tot het gezelschap van het circus behoorde; en het nummer, dat zich aan de tanden liet ophijschen, en dat een fraai-gevormd, beeldschoon jong meisje leek, maar in waarheid een bedaagde vijftig-jarige matrone, en zelfs grootmoeder, was, werd er mee overstelpt. Hij had zich nooit eenige bizondere illusies omtrent zijn uiterlijk gemaakt, maar onder de bestaande omstandigheden, dat het algemeen gewoonte scheen, en gerekend met het feit, dat hij een ‘baron’ was, zou het niet zoo onmogelijk zijn. Hij opende de groote witte enveloppe, en tot zijn verbazing, maar toch eigenlijk niet tot zijn verbazing, las hij:
Hoogwelgeboren Heer!
Geparenteerd zijnde aan het oude en edele geslacht der van Wermeloo's, ben ik verslagen door den ignobelen durf van een zijner leden om zóódanig dien edelen naam te misbruiken. Mocht geldgebrek daarvan de oorzaak zijn, wat zich wel denken laat, dan zij men zoo goed, zich ten | |
[pagina 98]
| |
spoedigste te vervoegen aan onderstaand adres, opdat deze ten hemel schreiende gruwel niet bestendigd worde.
Een eigenaardige gewaarwording besloop hem, toen hij deze woorden las. Een prikkelend gevoel trok door zijn vingertoppen, alsof hij zich ergens bijna aan brandde. Hij las nog eens de onderteekening: Erelick van Erelmonde... hij had dien naam nooit gehoord; maar deze menschen waren dus familie van den gehaten man, en zoo zou hem ongetwijfeld ter oore komen, dat zijn ‘zoon’... En dit was immers, wat hij had beoogd? Dit was een deel van zijn doel geweest?... O, zeker, en hij voelde ook vreugde over het aanvankelijk welslagen van zijn plan. Maar toch... er scheen wel iets in hem te zijn, dat zich niet kon verheugen... Om te ontkomen aan zijn gedachten, verscheurde hij den brief in kleine stukjes. Toen dacht hij: had ik er niet op moeten antwoorden in een bedaard, fatsoenlijk schrijven? Maar neen, corrigeerde hij zich, hoe kan ik zoo krankzinnig wezen, daar ik toch alles moet doen, om mijn eigenlijke identiteit te bewaren, en zelfs niet riskeeren mag, dat mijn schrift mij verraadt... Hij keerde zich om, beproevende nog wat te slapen, maar zijn hoofd liet hem geen rust. Toen legde hij zich op zijn rug, en schoof zijn arm onder zijn hals op het kussen. Zoo lag hij met gesloten oogen te mijmeren over haar... Virginie... | |
[pagina 99]
| |
Hij twijfelde er geen oogenblik aan of het zou hem, nu hij het allermoeilijkste reeds had volbracht, gelukken, inderdaad met haar kennis te maken. Hoe dat zou moeten gebeuren wist hij nog niet, maar het zou. Daarmee moest hij voor het oogenblik maar tevreden zijn. En dat kon hij ook. Want met verbijsterende snelheid was het eene voorval uit het ander gevolgd, en alles te zijnen gunste... Er werd geklopt, en toen hij: Binnen! riep, trad iemand de kamer in, dien hij niet dadelijk herkende; toen wist hij het weer: het was Cotrel, de clown. - Ik kom eens naar je informeeren, zei deze familjaar. - Zoo, dat 's vriendelijk van je, zei Jan Heeze, meegaande in denzelfden toon. - Hoe maak je 't, kameraad? Ik hoor daar van de ober, dat je 't vannacht leelijk te pakken had. - Och, leelijk te pakken... zware hoofdpijn en wat vermoeid. - 't Is geen wonder, zei de clown. Iemand als jij en zoo pas in 't vak... Nee, stil maar, ik begrijp er alles van: vollständig abgebrannt, was? Anders was jij bij ons niet gekomen. Enfin, je ben 'n fiksche kerel, zóó mag ik ze. Geen lamentatie, geen aanstellerij, maar recht afgaan op je doel. Ach, jongen, je hoeft mij niks te vertellen, zulke tijden heb ik ook beleefd, hoor. Ons bestaan is één va banque-spel... De clown strekte zijn lange beenen voor zich | |
[pagina 100]
| |
uit, hield de armen over de borst gekruist en drukte zijn rug tegen de leuning van zijn stoel. - Ik heb wat avonturen beleefd... als ik je daarvan vertel! Donner und Doria! daar kan 'k wel 'n boek mee vullen. Hoe gaat 't, hè? Nu zit je hier, dan zit je daar. En overal word je als 'n prins ontvangen... In Parijs is 't 'n goeie boel; j'aime mieux faire Paris que Londres ou Berlin... maar voor ons artisten gaat er niets boven Rusland. - Zoo? - Ja. Rusland is voor ons veel aantrekkelijker... en veel verderfelijker... dan zelfs Parijs. Eens was ik razend verliefd op 'n Russische danseres, die had ik in 't Londensche Coliseum leeren kennen. Ik reisde haar tot Warschau na... - Had je dan geen contract? - Natuurlijk, maar wat geeft dat voor zoo'n tolles Huhn als ik? Bovendien: durchgehen is 'n sine qua non van ons bedrijf, dat zal je later wel merken. Enfin, wat wil ik zeggen. O, ja, ik was Awdotja dan nagereisd. Goed. Dat was 'n paar weken 'n leven van goede sier, toen was ik close on stonebroke, en ging zij er van door. Wat moest ik? Overal zocht ik 'n nieuw placement, maar vergeefs. Toen... je zal 't niet willen gelooven, komt er 'n groot Russisch grondbezitter naar me toe en die vraagt me, of ik gouverneur bij z'n jongens wil worden, om ze gymnastiek en paardrijden te leeren. Ik zeg ja en trek mee naar z'n landgoed. Dat gaat 'n paar dagen zoo goed, maar daar komt de aap uit de mouw. Hij | |
[pagina 101]
| |
vertelt me, dat hij me om 'n zeer speciale reden heeft geëngageerd: ik moest 'm 'n liefdesdrank bezorgen. - Hè?! - Ja, hij verbeeldde zich, dat ik 'n zigeuner was en zigeuners kenden alle tooverkunsten, beweerde hij. En of ik 'm al bij hoog en laag bezwoer, dat ik geen zigeuner was en niets afwist van liefdesdranken, hij zwoer bij hoog en laag, dat ik z'n kasteel niet zou verlaten, vóór ik hem die drank zou hebben bezorgd. Jan Heeze lag vermaakt te kijken naar Cotrel's smal, glad-geschoren gezicht, met de jongensachtighumoristische uitdrukking. - En toen? - Nou, je kan je m'n positie voorstellen. Ik begreep, dat 't de slotheer hóóge ernst was. Hij scheen dol verliefd te zijn op ergens 'n meisje en bekrompen en bijgeloovig als de Russen zijn, geloofde hij vast aan de uitwerking van liefdesdranken. Maar je begrijpt m'n toestand. Ik was werkelijk 'n gevangene, met geen kans op ontsnapping, want je kan je de Russische antediluviaansche toestanden niet voorstellen. - En wat deed je toen? vroeg Jan Heeze geamuseerd. - Ja, je kan begrijpen: hoe goed ik 't er in 't eerst ook vond, toen 't dwang werd was 't bij mij gedaan. Es duldet der Wandervogel kein Zwang und wenn der Ort ein Eden wär'. Dus... ik trachtte er wat op te verzinnen. Ik kreeg 'n lumineus idee: ik maakte van allerlei dingen | |
[pagina 102]
| |
'n drank: met notemuscaat en kaneel en saffraan en boonenkruid, je kan 't je zoo gek niet bedenken en dat moest 'n paar uur koken, en eindelijk kreeg hij zijn drank, maar met de ernstige waarschuwing, dat hij bij 't drinken geen oogenblik aan 'n beer denken mocht. Is die goed of niet? - Dat zou ik denken! zei Jan Heeze lachend. - Nu, je begrijpt, dat de man zijn beker niet aan de mond kon zetten, of hij moest aan 'n beer denken, of hij wou of niet. Ten slotte zwolg hij 't walgelijke vocht in éen teug binnen, wanhopig... - En?... - Ja... zonder resultaat, dat spreekt. Hij deed me allerlei verwijten, totdat ik 'm vroeg, of hij dan bij 't drinken absoluut niet, absoluut niet aan 'n beer had gedacht?... Nu ja... moest hij bekennen, aber nur ein ganz klein wenig. En ik dadelijk: Genoeg om de proef te doen mislukken. Nu moeten we probeeren u van 't idée fixe ‘beer’ te bevrijden; dat gaat alleen door 'n sterke zweetkuur, die minstens drie dagen moet duren. - En vloog hij daarin? - Natuurlijk. Grif. En terwijl hij in z'n bed lag, deed ik m'n poging tot ontvluchten... die lukte. - Maar hoe kon hij jou voor 'n zigeuner houden? - Wij ‘acrobaten’, ‘equilibristen’, ‘voltigeurs’, ‘funambules’, ‘gymnasten’, ‘athleten’, hoe je ons wil noemen, wij ‘saltimbanques’, beter misschien nog ‘banquistes’, gaan nu eenmaal bij de meeste menschen voor Zigeuners door. Terwijl | |
[pagina 103]
| |
de eigenlijke Zigeuners, de wilde Zingari, met een koperen band om de lange, raaf-zwarte haren, toch nog heel wat anders zijn. O, maar je beleeft wat in ons bestaan. Je verkeert eigenlijk voortdurend in 'n staat van verwondering, die overgaat in 'n andere staat van verwondering, dat 't je zoo goed gaat, dat 't je zoo slecht gaat, dat je 'n ongeluk krijgt, dat je géén ongeluk krijgt, dat je nu eens verbonden ben aan 'n eerste klas instituut, dan weer fungeeren moet als gymnastiekmeesterduivelskunstenaar... O, de gekste dingen hoor je in ons vak. Ken je Tom Helling? Die werd op z'n derde jaar uitbesteed; nooit zag hij z'n vader meer; maar dertig jaar later staat er ineens een individu voor z'n neus en die zegt: ik ben je vader. Ook 'n verrassing! Want de oude was natuurlijk sans le sou. - Vertel nog eens wat, vroeg Jan Heeze, die zich voelde opmonteren door dezen zorgeloozen, praatgragen knaap. - Heb je wel 's van Agoust, de caoutchoucman gehoord? Enfin, op 'n oogenblik van radeloosheid na te veel poker, heeft die z'n skelet aan 'n dokter verkocht. En sinds die tijd reist hij altijd met 'n groote kist met 't adres van de dokter er op, waar hij ingepakt moet worden, als hij 't heeft afgelegd. Op het deksel van binnen lees je 'n heel commando, hoe 't lijk behandeld moet worden; in de aderen moet houtazijn gespoten worden, of als de reis lang moet duren, geloof ik, eenige liters zink-sulfaat... - Wat 'n lugubere bagage... | |
[pagina 104]
| |
- Och, het doet hem niets meer, hij is er al heelemaal aan gewend. En als je hem vraagt, of hij nooit eens in de verleiding is gekomen om die kist ergens te ‘vergeten’ dan wordt hij boos, en zegt: un gentleman n'a qu'une parole!... - Vertel nog 's wat... - Jij schijnt er smaak in te krijgen, lachte de clown. Nu, eenige jaren terug had ik 'n engagement in Spanje bij 'n klein circus, de naam doet er niet toe. De kameraad, met wie ik scène reed, - ik ben nu weer 's voor de afwisseling clown, maar ik heb van alles bij de had gehad, - die jongen was 'n lijfelijke Adonis, natuurlijk l'enfant chéri des dames, en... 't duurde niet lang of de vrouw van de directeur was sterblich in ihn verliebt. Je kan begrijpen, dat was allesbehalve naar de smaak van de directeur zelf. Maar wat moest die doen? Hij verzon er wat op. Hij introduceerde m'n kameraad in 't gezelschap van 'n Spaansche senora, die zeer amoureus van gestel was en 'n jaloersche echtgenoot had. Hij begreep, dat de senora gauw genoeg voor m'n kameraad zou blaken en dan wilde hij de echtgenoot z'n attentie daarop vestigen. Maar dat hoefde niet eens; de driftige Spanjaard was dadelijk vuur en vlam; die stuurde aan m'n kameraad 'n valsch briefje voor 'n rendez-vous en daar werd de arme jongen opgewacht door 'n desperado, die hem, 't scheelde geen haar, bijna om hals bracht. Hij moest in 't hospitaal worden opgenomen... - En is hij weer beter geworden? | |
[pagina 105]
| |
- Natuurlijk. Dat is nu eenmaal 'n voorrecht van ons artisten, dat we 'n zeer speciale constitutie schijnen te bezitten en dat we zelfs in betere verhouding tot de valwetten staan. 't Is ongelooflijk, wat ons ongestraft kan overkomen. We hebben 'n eigenaardige geschiktheid, om op 't critische oogenblik 't ergste te vermijden, of in elk geval in 't minder erge te verkeeren... daar zou ik je staaltjes van kunnen vertellen... maar dat voor 'n andere keer: ik moet nu 's weg wezen, zeg. Hij stond op. - En houd je nou maar goed. Door 't moeilijkste ben je heen na je eerste optreden. We hebben allemaal sympathie voor je, want je ben een kranige kerel. Hij trok met zijn handen vol ringen zijn jasje recht en toen hij merkte, dat Jan Heeze naar zijn sieraden keek, lachte hij, en wees op een grooten brillant aan zijn pink. - Hoe vind je die? Heb ik toegezonden gekregen bij m'n laatste verblijf in Antwerpen. Hier in Holland zijn ze daarmee niet zoo gauw als in andere landen. Met minnebrieven zijn ze gul genoeg... wacht maar, dat zal je ook nog van lusten. Wil je soms wat lectuur hebben? Hier. Hij haalde uit zijn borstzak een blad en gaf het Jan Heeze aan. Dat is de ‘Artist’, misschien weet je, c'est notre journal professionel. - Dank je, ik wil 'm graag 's inzien. - Nu, saluut. Ik wensch je verder de frischte. De clown verliet de kamer, en Jan Heeze, die zich al veel beter voelde worden, greep naar het | |
[pagina 106]
| |
weekblad met den forschen athleet op het omslag, en sloeg de bladzijden om. Hij zag de verschillende rubrieken door, de hoofd-artikelen; de behandeling der feestgelegenheden in de verschillende steden; de programma's der circussen en variété's en cabarets; hij keek even onder het hoofd Aus dem Künstlerleben, dan naar de beschrijving van Palais' de Danse en andere uitspanningen; Kapellen und Ensembles; het feuilleton... maar opeens kreeg hij een schok, en werd al zijn aandacht gespannen, want achter in de aflevering had hij een adressen-lijst ontdekt. Zijn oog vloog over de opschriften; Zauberkünstler, Ventriloquisten... Ringkämfer, Kraftakte... Gymnastik und Kautschuk... Dressur... Circus... ah, hier moest Virginie dus bij staan... En hij zocht... Botoni, Gusta de Botoni, avec ses propres chevaux... Bureaux... Stehend-reiterin... Cotrel, original-August, Circus Albert Schumann... Carlotta, beste Springerin der Gegenwart... Houcke... Reiterfamilie... Loisset... daar stond het: Loisset, Virginie, Hohe Schulreiterin, Adr. Artist. Adres Artist... Zij wilde dus haar adres voor niemand weten. Dat kwam volkomen overeen met hetgeen de Adlersfeld's hem omtrent haar hadden verteld. Het stelde hem natuurlijk te leur... maar tegelijk was het hem toch aangenaam, dat niemand, niemand haar zonder haar wil kon naderen. Zij had wél goed haar voorzorgen genomen... en hij waardeerde dit ten zeerste in haar. Hij voelde zich rustig en goed. Wat deerde | |
[pagina 107]
| |
het hem, dat hij haar adres niet wist, hoe gaarne hij het ook had geweten. Als het zoo tusschen hen werd, als hij hoopte... ja, bijna verwachtte in deze vredige oogenblikken, dan... het was, of hij het voelde als een zekerheid... zou zij het hem zelve geven... | |
III.De dagen gingen voorbij, en geleken allen op elkander. De middag-repetitie na zijn eerste optreden was heel goed gegaan; hij had zich uitgerust en flink gevoeld. Maar de avond was eenigermate een herhaling van den vorige, en toen hij, zonder stalmeestersdiensten te hebben gedaan, naar huis ging, was het zijn vaste overtuiging, dat hij ermede moest uitscheiden, want dat hij het nooit volhouden kon. Met dit genomen besluit ging hij den volgenden dag naar Adlersfeld en de ware reden niet willende zeggen, namelijk dat het hem geestelijk te veel aangreep, zeide hij te gelooven, er niet sterk genoeg voor te zijn. - Dat is u wel, u hebt voldoende kracht, zei Adlersfeld, dat hebben de repetities wel uitgewezen. Maar nu heet het doorzetten: 't is maar de kwestie van 'n paar dagen. Hij was te physiek en te psychisch ellendig, om veel weerstand te kunnen bieden. Hij liet zich medesleepen door het woelig geweld, waarin hij zich zoo roekeloos had begeven; en tot zijn verwondering en vreugde bemerkte hij, dat de | |
[pagina 108]
| |
ontzettende overspanning, waarin hij de eerste dagen had geleefd, langzaam verdween, om plaats te maken voor een geruste onverschilligheid. Het was hem niet meer een wanhopige zelfoverwinning, om 's avonds de manege binnen te gaan; het was meer een machinale handeling geworden, die hem geen bizondere krachtsinspanning kostte. En hij verheugde er zich over, dat hij had doorgezet, zoodat hij niet in één moment van zwakte al wat hij reeds gewonnen had, verloor. Hij zag Virginie Loisset nu dikwijls, hetzij op de repetities, hetzij bij de middag- of avond-voorstellingen en altijd, bijna zonder het zelf te weten en zonder ooit een woord met elkander te spreken, wisselden zij den blik van twee menschen, die elkander volkomen kennen; een ernstigen, zwijgenden blik, die soms vluchtig over elkander heen-streek, maar ook wel op elkander bleef rusten, met de duidelijke bedoeling elkander datgene te zeggen, wat zonder woorden kon worden gezegd... De pantomime van het seizoen werd ingestudeerd. Een Oostersche feeërie, vol praal en pracht, met een groot ballet, een solodans en tooverachtige licht-effecten. Jan Heeze was verzocht, om 's morgens in het circus te verschijnen, om te helpen bij het dresseeren van de paarden, in zijn qualiteit van stalmeester. Er kwam in de pantomime een scène voor, waarbij een aantal paarden een gevaarlijke galoppade moesten uitvoeren, van de arena naar boven op het tooneel, langs aangebrachte breede houten treden, die cascaden werden genoemd. Er konden geen personen genoeg zijn, | |
[pagina 109]
| |
om de paarden dezen zwaren toer te doen uitvoeren; de stalmeesters namen ze bij den teugel, en er hard naast loopende, brachten zij ze naar boven. Jan Heeze vond deze taak niet het onaangenaamste van de plichten, die hem waren opgelegd; in de dagen, dat hij in het circus vertoefde, was hij van paarden gaan houden, en had ze leeren vertrouwen. Hij had gemerkt, hoe gewillig en dociel zij zijn, hoe rustig zich overgevend aan leiding, hoe gevoelig voor een goed woord, hoe geduldig, vertrouwensvol en kalm-gehumeurd; en dat het eenige, waarvoor men oppassen moest, was, ze niet aan het schrikken te maken. Een ongeval kwam dan ook bijna nooit voor. Virginie Loisset was de rijderes, die uitgekozen was, om een rol in de pantomime te vervullen. Zij bereed dan niet haar eigen paard, maar een prachtigen, wit-geboren, Andalusischen schimmelhengst, een der mooiste paarden van den directeur, die wel wist, welk een schilderij Virginie Loisset zou uitbeelden, zij, met haar rank-elastisch figuur, in de kleurige Oostersche kleedij, op het fraaigebouwde, sneeuwwitte paard, gereden met meesterlijk equestrisch talent. Eerst waren de ensemble-oefeningen gehouden in de arena; maar dezen morgen zou aan Leukos, het witte paard, de cascaden-rit worden ‘eingeübt’. In haar eenvoudig zwart rijkleed, dat haar te bleek en te overslank maakte, wachtte Virginie in de manege. Het witte paard werd door een stalknecht in de arena gebracht, waar de andere paarden, die reeds hun beurt hadden gehad, nog | |
[pagina 110]
| |
rond-stapten, omdat straks de gekeele galoppade over de hooge, breede treden, half klauterend, half springend, door al de paarden zou moeten worden gerepeteerd. Jan Heeze had haar zwijgend gegroet; eveneens zwijgend boog zij beleefd het hoofd; zij zag er niet goed uit, vond hij, zij zag er uit als iemand, die door zorg is vermagerd... als iemand wiens ziel gepijnigd wordt door invretend leed... Nog keek hij naar haar, die niet op hem lette, maar door bleef spreken met den directeur, toen de leider Hess, in zijn gewoon wit-linnen jasje en witte pet, het sein gaf voor Leukos om te beginnen. Aanstonds greep Jan Heeze het witte paard links in de teugels, daar het eerst de cascaden zonder berijdster moest nemen; een andere stalmeester plaatste zich rechts ervan; zij brachten het in den galop, en leidden het krachtig de hooge trappen op en af. Resonneerende echo's wekkend dreunden de sterke hoeven op het hout; en gehoorzaam sprong-klom het dier de cascaden op en af. Nog eens werd de oefening herhaald, en toen ook dit goed was gegaan, lieten de stalmeesters het paard vrij, en terwijl het door een zweepslag in gang werd gezet, galoppeerde het naar boven, en liepen de stalmeesters los er naast. Eindelijk moest het alleen de proef wagen... en daarna met zijn berijdster. Jan Heeze hielp haar in den zadel. Hij was opgewonden, hij had dit voorrecht nog nooit gehad. Hij wilde haar manen voorzichtig te zijn, haar waarschuwen voor het gevaar, maar hij kon niet... | |
[pagina 111]
| |
misschien durfde hij niet... en daar zag hij haar gaan, vreesloos en bevallig, een slanke zwarte silhouet op het sneeuwwitte paard. De eerste treden werden zonder aarzelen genomen, maar toen... wat gebeurde er?... Het paard scheen te struikelen; een kort, hard keelgeluid van Virginie... een ruk aan de teugels, een slag met haar karwats, om het dier nog op de been te houden en voort te drijven... maar Leukos stortte op de knieën, en wierp zijn berijdster af. Een seconde later was Jan Heeze bij haar; doodelijk geschrikt hief hij haar op in zijn armen, maar zij stiet hem terug; zij stond al recht op de trede, en riep met toornige oogen tot de stalmeesters, die het paard overeind hadden doen komen, het kort bevel: - Recommencer! Het paard, dat blies en brieschte, werd beneden gebracht; opnieuw steeg zij op, opnieuw klonk de slag van de lange zweep; opnieuw nam Virginie den aanloop en bonkten de hoeven op het hout der eerste treden... maar op precies dezelfde plaats als de eerste maal struikelde het paard opnieuw... het viel met een doffen dreun; ook Virginie zag men storten... en allen ijlden toe, om haar te helpen... maar zij stond alweer; ook het paard was uit zichzelven opgesprongen, het schudde zich, en snoof, met wijd-open gespalkte neusgaten en trillende flanken. - Recommencer! Nog driftiger dan den vorigen keer had Virginie | |
[pagina 112]
| |
het uitgestooten. Een stalknecht bracht het paard weer in de manege; zij volgde, alle belangstellende vragen wrevelig afwerend, maar terwijl Virginie weder opsteeg, trad Jan Heeze tot voor den instructeur; hij was zoo diep getroffen, dat hij bijna niet in staat was te spreken, maar angst en verontwaardiging deden hem zeggen: - Hoe kunt u dat toelaten... De dresseur haalde de schouders op: - Als Fräulein Loisset het wil... - Maar moet er dan 'n ongeluk gebeuren! - Das Pferd musz die Cascaden gehen, es ist sonst nie wieder für diese Produktion zu brauchen... Und Fräulein Loisset is nicht ängstlich, nicht erschreckt, sie ist allein nur wüthend... Herr Hess bleef kalm en rustig-afwachtend in het midden van de manege staan; hij beval eenige stalmeesters met lange zweepen nader te komen, en commandeerde den derden rit. Maar het paard weigerde den gang. Het was onrustig, wild en wederspannig, het wendde zich walsend met zijn berijdster om en om, het steigerde, en weerstreefde het herhaald bevel. Maar Virginie, in dolle drift, sloeg het, en sloeg het met haar karwats... de stalmeesters schoten toe, zij dwong den hengst in de goede richting... de kletsende lange zweepen dreven hem geweldig voort... en buiten zichzelf van woeste opgewondenheid stormde hij nu de treden op; twee stalmeesters, de manegezweepen klappend en knallend er naast, twee andere achteraan... wild en blind nam het paard de eerste treden... kreten, schreeuwen vuurden | |
[pagina 113]
| |
het jagend aan... het vluchtte voort... de gevaarlijke plaats voorbij... daar stond het boven, op het tooneel, schuddend den fieren kop, zwaaiend den langen staart, een dansende onrust nog in de sidderende beenen. Triomfeerend, maar bedaard als ware er niets gebeurd, bracht Virginie den hengst weer beneden in de arena, en stelde zich onmiddellijk in positie ter herhaling van den rit op dezelfde wijze. Ook ditmaal gelukte het zonder ongeval; en daarna wilde Virginie het zonder de hulp der stalmeesters beproeven. Maar toen zij reeds gereed stond en wachtte op het sein, werd op Leukos' teugel een hand gelegd, een bleek gezicht hief zich naar haar op, en Jan Heeze's zeer zachte stem zeide: - Doe 't niet... Zij schudde kortaf het hoofd, trok den teugel terug, zette het paard aan, en nam de cascaden opnieuw zonder een enkele fout. De rit was wederom gelukt; de cascaden waren een overwonnen standpunt en het paard was thans voldoende ‘eingeschult’. De geheele galoppade, met de andere paarden tezamen, werd eenige malen uitgevoerd, en slaagde telkens volkomen. Tegen den stal-ingang stond Jan Heeze geleund; hij hield de armen over de borst geslagen, de zwaarte van zijn lichaam rustte op zijn linkerbeen, de punt van zijn rechtervoet drukte hij nerveus in het zand, en met strak samengetrokken wenkbrauwen staarde hij voor zich uit. Een physieke verslagenheid drukte hem neer; in zijn ziel woelde een mengeling van gevoelens | |
[pagina 114]
| |
rond. De angst om haar, toen zij zich zoo roekeloos waagde, had een donkeren neerslag nagelaten, en het feit-zelf dat zij zoo met haar leven spelen kon, had hem diep ontroerd. Dan haar weg-stooten van hem, toen hij haar hielp na haar val, en haar ruw weigeren van zijn bede, om zich niet nogmaals in het gevaar te begeven... Hij begreep natuurlijk, dat er niets anders dan de drang om te overwinnen in haar was, en dat zij volstrekt geen beleediging van zijn persoon bedoelde, omdat zij eenvoudig niet aan hem dacht... maar juist dit besef, dat hij niets voor haar beteekende, niets, absoluut niets... deed hem zich zoo verslagen voelen... En toen, hij had haar nadering niet bemerkt, stond zij opeens voor hem, en sprak hem aan: - Monsieur... Hij stond onmiddellijk recht, en boog voor haar. - Ik heb 'n verzoek aan u... Mijnheer Schumann gaat voor vandaag uit de stad; wilt u mij nu naar en van de manege brengen, vanavond? - 't Zal mij een eer en een genoegen zijn. - Kunt u dan om kwart over negen wachten bij de trap van de garderobe... als dit tenminste met uw eigen optreden overeenkomt?... - Wij hebben 't tweede nummer vanavond, ik zal er dus zeer gaarne zijn. Zij boog, hij boog, en zij verdween. En toen eerst voelde hij de wilde bonzing van zijn hart, de heete gloeiïng van het naar zijn hoofd gestuwd bloed, terwijl hij haar met de onbegrijpelijkste kalme correctheid geantwoord had. Zij vroeg dit | |
[pagina 115]
| |
aan hém... zij koos hém uit al de anderen... waarom? O, maar zij wilde iets goed-maken aan hem, zij had het gemerkt, hoe verdrietig hij was... en... zij wist hoeveel belang hij in haar stelde, zij had geen vrouw moeten zijn, om dit niet te hebben bespeurd. En nu dit... Wat beteekende het? Beteekende het, dat... Maar hij durfde niet verder denken. |
|