| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
I.
Onderweg naar het circus-gebouw ging Adlersfeld nog steeds op dit onderwerp door.
- Virginie Loisset ist eine Vielgenannte, ein Name, der in der ganzen Circuswelt Klang hat; zij wordt op de affiches dan ook altijd tusschen uitroepingsteekens aangeduid; maar Wilhelmine Lorenz ist der gefeierte Liebling des Publikums, die Blume des Circus! Kent u haar?
- Neen, ik ken haar niet, zei Jan Heeze onverschillig. Hij had natuurlijk al lang begrepen, dat die voorliefde van Adlersfeld voor Wilhelmine Lorenz voortkwam uit haar Duitsche nationaliteit, terwijl Virginie Loisset immers een française was.
- Misschien ziet u Minchen vanmiddag, dan zal ik u aan haar voorstellen, beloofde Adlersfeld.
Bijna had Jan Heeze de schouders opgehaald, maar hij bedwong zich, en zei:
- Zeer verplicht.
Zij naderden het circus, en traden de vestibule in. In het circus-café stonden een paar artisten | |
| |
biljart te spelen in hun hemdsmouwen; een van hen zat op den rand van het biljart, hield kunstig de queue langs zijn rug, en keek over zijn schouder heen naar den stoot. Een groepje stond er belangstellend naar te zien.
- Die haben schon Probe gemacht, zei Adlersfeld, en hij wees: Agube Gutzow, de steppenrijder, Gebrüder Godefroy, l'illustre Clam... Cotrel, de clown...
Een dikke portier sloeg het zware rood-fluweelen gordijn terzijde, en zij gingen het circus binnen, dat gevuld lag met een vaal, wit-bleek licht, dat door de ramen der galerij scheen en door een venster achter den stal-ingang schemerde.
Juist werd een groote wagen met stoelen en bankjes, door zes muilezels, twee witte, twee bruine, twee zwarte, getrokken, binnen-gereden; allerlei stallui, met sluike haren, boezeroenen en werkbroeken, voerden de paarden en ponies in de manege; en de directeur, in een rose overhemd, grijsgroen vest en rijbroek, begon aanstonds zijn bevelen te geven. De manegezweep knalde; de paarden werden gedwongen hun plaatsen op den wagen in te nemen, en resonneerend-sonoor weergalmde de sterke stem:
- Pascha!... Pascha!... Hieher!
Jongelui, blijkbaar artisten, hielpen met de paarden; de een gekleed in een zwart en wit geruite rijbroek en zwart jasje; een ander in een sporthemd op grijze rijbroek; en bijna allen droegen zij leeren leggings.
- Gaat u hier maar ergens zitten, zeide Adlers- | |
| |
feld; ik moet me nu verkleeden, en kom dan aanstonds terug met m'n jongens.
Jan Heeze zette zich in de stalles. Hoe vreemd zag alles er thans bij daglicht uit, met de leege rangen, en de roode tusschen-schotten der loges en ingangen. Hij zag naar het gewoel op het grauwe zand der manege, hoe kleurloos en ónvroolijk scheen nu het bedrijf, zonder de helheid van het electrisch licht of muziek...
De mannen liepen hard voor de paarden, om hun den weg te wijzen; moeizaam, met hun strakke lijven en onbuigzame beenen klauterden deze met doorklinkend hoefgeplof op den wagen, en hielden zich op de vierkante bankjes bezwaarlijk in balans. En op éen onhandelbaar-koppig ponytje, dat al herhaaldelijk gewaarschuwd was, kletterde een hagelbui van karwats-slagen neer.
Jan Heeze huiverde. In deze lichtlooze, fade omgeving moest zij leven, de arme... Was het een wonder, dat haar ongetwijfeld fijngevoelig wezen door melancholie werd verteerd...
Maar zooals aldoor in dezen laatsten dag sloeg zijn stemming dadelijk weer om, toen hij de glundere, roode gezichten der jonge Adlersfelds een voor een zag opduiken uit den stal-ingang; zij sprongen vlug naar hem toe, loopend over de barrière, of duikelend, in brutalen overmoed, tusschen de paarden door; zij droegen allen caleçons en grauwe blouses, en hun blonde haar was zoo netjes gefriseerd, en hun gezichten waren zoo frisch wit-en-rood, alsof het een avond-optreden gold.
Langs den loge-gang boven hem bewogen zich | |
| |
door de lucht een paar voeten, die in snel tempo naderkwamen.
- Dat is Max! juichten Guschi en Willi, springend van pret, en weldra dook Max' blozend snoetje boven een loge-rand omhoog; zij wipte licht over de afscheidingen heen, en haar eenen voet in haar hand nemende, bleef zij in de arena voor Jan Heeze pirouetteeren, terwijl zij hem met de andere hand kushandjes toewierp. Hij moest lachen ondanks zichzelf, en het meisje beloofde:
- Ik geef straks voor u 'n voorstelling in 't klein, van onze mooiste sprongen!
De groote wagen was weg-gereden; de paarden hadden de manege ontruimd; over het middenvak werd haastig een tapijt ontrold, en reeds stond daar de vader, de armen op de borst gekruist, de beenen sterk naast elkander geplant, en kortaf beval hij:
- Tot de orde.
In een oogenblik was het spel in ernst overgegaan. Allen streefden ernaar hun plicht tot het uiterste toe goed te vervullen. De korte, straffe bevelen werden tot een dringende noodzaak om te worden gehoorzaamd, en niemand waagde het, ook maar in kleinigheden zijn eigen zin te doen. Met verbazing sloeg Jan Heeze deze wonderbare samenwerking gade, dit elkaar volkomen physisch begrijpen, dit geruste vertrouwen op elkaar. Nu eerst begreep hij, welk een macht de oudste Adlersfeld op de jongeren had, welk een suggestie er van hem moest uitgaan, om zóó de | |
| |
eenige, absolute heerscher, leider, dirigent te kunnen zijn.
Na een poos van oefenen kwam Edmond naast hem zitten.
- Ik kom u wat gezelschap houden, zei hij. Karl helpt vader de kleintjes dresseeren, ik kan nu wel worden gemist.
Juist zag Jan Heeze, hoe Adlersfeld Willi, wien een sprong een paar maal was mislukt, een harden klap gaf met de vlakke hand, en toen de jongen begon te huilen, kreeg hij nog een paar veel hardere slagen.
Onwillekeurig fronste Jan Heeze even de wenkbrauwen. Edmond zag het, en lachte.
- Dat vindt u erg? Ik weet 't bij ondervinding, je leert niet zonder slaag. Ik kan nu trotsch zijn op mijn souplesse de disloqué, maar ik kan u dan ook zeggen, dat ik in mijn eerste jaren, dikwijls overdekt met zwarte plekken ben geweest... tot mijn heil! En dit moet ik ‘vader’ ter eere nageven: hij heeft z'n eigen kinderen nooit méér ontzien dan Karl en mij, zijn leerlingen. En te véel slaan, slaan om 't pleizier van 't slaan, dat doet hij niet. Dan moet u bij de Russische Estejew's Ossip zien, c'est l'homme terrible de la bande, die gebruikt 'n karwats, maar geen gewone, 'n stalen dierentemmerskarwats!
- Salto mortale! klonk opeens de hooge stem van Max, terwijl zij sprong over het hoofd naar achteren; saut périlleux! riep zij, en duikelde over het hoofd naar voren; bedouïenen-sprong! en zij maakte een zijwaartschen duikelsprong, zonder | |
| |
de handen te gebruiken; de slangen-sprong! en zij sprong van de handen op de voeten, van de voeten op de handen, van de handen op de voeten, bliksemsnel.
- Dat lijkt nu zoo gemakkelijk, zei Edmond, mais avant le saut périlleux, nous avons traversé toute la série des ‘équilibres en souplesse’. D'abord la souplesse en avant, de handen op de grond, de beenen eerst in Y vorm, dan als een I recht gestrekt; en suite la souplesse en arrière, puis c'est la courbette, le saut de singe, et la rondade, qui est une courbette en arrière... En dán eerst wagen we ons aan de saut périlleux.
Onvervaard ging het slanke Maxje voort:
- Leeuwen-sprong! Apen-sprong! Le cassecou! De lafaardssprong!
Zij lag op den rug op het tapijt, en sprong eensklaps overeind met een enkele beweging der lendenen; en zij beëindigde haar kunststukken door een batoude, een reeks van veertig salti mortales op den bodem achter elkaar.
Jan Heeze klapte luid in de handen, en de jonge Adlersfeld's, in hun gewone, luchthartige vroolijkheid, buitelden uit de arena.
- La physique amusante c'est de la poésie lyrique! riep Edmond enthousiast; hij stond op, toen hij ‘Vater’ zag naderen, en verwijderde zich, na een beleefde buiging, om de anderen te gaan volgen.
- Amuseert u u nogal? vroeg Adlersfeld opgeruimd.
- O, uitstekend.
| |
| |
- Ha, daar komt Minchen Lorenz. Minchen! kom eens hier, mijn kind?
‘Minchen’, een bekoorlijk kind, met een echt-Duitsch gezichtje, een dikke blonde vlecht om het hoofd gewonden, en hemelsblauwe oogen, kwam aardig nader, legde de rechterhand aan haar slaap en zei:
- Zu Befehl, Herr Adlersfeld!
- Hübsches Mädel, fluisterde Adlersfeld, en toen hard-op:
- Hier is een mijnheer, hij heet van Wermeloo, die verlangt je kennis te maken, want hij heeft je gezien en bewondert je rijkunst.
Het meisje kon niet anders denken, dan dat de jonge man voor hàar was hier gekomen; zij keek hem aan; toen stroomde haar blank gezichtje vol helder rood en zij blikte naar hem, blijbeschroomd-ongeloovig. Dat iemand hààr rijkunst prees, nadat hij - naar alle waarschijnlijkheid - Virginie Loisset had gezien en daar zóo verrukt van was, dat hij zelfs haar kennis wilde maken, wond haar op tot een plotselinge, intense vreugd. Liefdesverklaringen had zij er al vele gehad, daar lachte zij om. Maar een bewonderaar van haar rijkunst, die trof haar juist in haar zwakke plek: zij had nu eenmaal veel ambitie en minder bekwaamheid dan zij wel wenschte...
Zij lachte verlegen-lief en sloeg met haar karwats tegen de barrière. Zij was niet in rijkleed; zij droeg een gewone blouse en rok en zag er zeer meisjesachtig en zeer aanvallig uit.
Bij deze bloeiende jeugd, hij dacht het, ondanks | |
| |
zichzelf, leek Virginie Loisset verwelkt en oud. Zij had het uiterlijk van eene die door vele levens is gegaan, wier vluchtige vreugden zijn verdwenen, maar voor wie de bittere herinnering bleef. Neen, oud in jaren zag zij er niet uit, wel oud en vermoeid van geest...
Het meisje was in den zadel getild door een persoon met een wit linnen jasje aan en een witte pet op het hoofd, die daarna plaats nam in de stalles en aan het paard de bevelen gaf, om in den Spaanschen tred te gaan, den Spaanschen draf, den galop, den contregalop, en tot het balanceeren naar voren, naar achteren, op zijde...
- Wat u daar zei, was niet geheel juist, merkte Jan Heeze aan. Want ik heb Wilhelmine Lorenz op 't oogenblik pas voor de eerste maal gezien.
- Das thut ja nichts. U hindert 't niet en wij bezorgen 't lieve kind een aangenaam moment. Wat 'n mooi zwart paard heeft ze, hè? 't Is 'n Oost-Pruisische hengst, de eenige erfenis van haar vader, ach ja.
- En wie is die witte man?
- Das ist Herr Hess. Die dresseert hier alle paarden, en als ze half volleerd zijn, dan eerst krijgt Herr Schumann ze en geeft ze de finishing touch.
Het meisje was nu geheel aandacht voor haar paard. Zij klakte met de tong en gaf den hengst, links, rechts, kleine aanwijzende tikjes met haar karwats. De roode blos was nog niet van haar gelaat verdwenen en blijkbaar spande zij zich in tot haar uiterste best.
| |
| |
Tusschen de gang-paden der stalles en loges bewogen zich werkvrouwen, vegende. Het geklop van hun stoffers ging geregeld door de ruimte en de schamele figuren in blauwe jakken en donkere rokken, bukten zich en scharrelden het stof en de papier-resten der programma's en tekstboekjes bijeen. Het was al laat in den middag en hij geloofde niet meer aan de kans, dat Virginie Loisset nog zou komen. Dat zou ook ál te mooi zijn geweest... haar te zien, alsof zij een voorstelling gaf voor hem-alleen...
Hij pijnigde zijn hersens met de overweging wat hij nu aanvangen moest. De Adlersfeld's konden hem niet met haar in kennis brengen. Haar opwachten in de stallen was nutteloos, want zij werd door den directeur zelf van en naar haar garderobe geleid. Haar schrijven... daarvan was niet het minste resultaat te verwachten...
Wat dan? wat dan?
Hij werd er moedeloos onder en tegelijk werd zijn taaie energie op de sterkste wijze er door geprikkeld. En op het oogenblik dat hij dacht: nooit zal ik mijn doel bereiken, dacht hij tezelfdertijd: toch zal ik mijn doel bereiken.
Hij zag het jonge, blonde meisje niet meer, zij was voor zijn oogen veranderd in het bleeke, zwart-omlokte profiel; de slanke gestalte in het donkergrijs fluweel teekende zich glanzend af tegen een achtergrond van leeg, helder wit... Het was alsof hij diep, diep in zichzelven schouwde, en, als gold het een levenskwestie, zichzelven de vraag stellende: Kan ik van haar afzien? waarna | |
| |
als met een schok het welgeweten antwoord kwam: Neen.
Zijn verbeelding ging weer over in werkelijkheid. Hij vond zich terug, zittende in het circus, met naast zich Adlersfeld, die in de handen klapte, toen Minchen haar paard recht voor hun plaatsen deed knielen. Werktuigelijk applaudisseerde hij mee; toen steeg zij af en vroeg met haar naïef, onschuldig air:
- Hab ich's gut gemacht?
- Brav! brav! antwoordde Adlersfeld voor beiden en het meisje huppelde vroolijk weg, en maakte een kleine pirouette bij het heengaan uit de manege.
- Wilt u nog wat langer blijven en kijken? vroeg Adlersfeld.
- Och neen... zei Jan Heeze, aarzelend in zijn antwoord. Want indien de mogelijkheid nog bestond dat Virginie verscheen, dan zou hij toch wel krankzinnig zijn om deze geheel eenige gelegenheid lichtvaardig te verspelen. Maar toen opeens bedacht hij, dat het niet zeer waarschijnlijk was, nu Wilhelmine Lorenz had gerepeteerd, omdat er toch op éen avond wel geen twee schoolrijderessen zouden optreden: Virginie Loisset en Wilhelmine Lorenz.
- O, neen, herhaalde hij en stond op, om met Adlersfeld naar huis te gaan en zich daar in zijn eigen pak te verkleeden. Hij snakte nu naar de eenzaamheid, opdat hij voor zichzelf een beslissing nemen kon. Er moest een einde komen aan zijn ondraaglijke, innerlijke onrust. Het praten | |
| |
van Adlersfeld interesseerde hem niet langer; alleen was hem dit aangenaam, omdat er nu niet van hèm gevergd werd, dat hij spreken zou.
Toevallig herinnerde hij zich nog zijn belofte aan Guschi; en hij zei, dat hij misschien wel wat overdreven met zijn angst was geweest, maar dat hij zijn impuls had gevolgd; en dat hij niet hoopte de jongens nu van hun strand-genot te hebben beroofd, want dat er natuurlijk geen spoor van gevaar was, als men maar niet te ver de zee inging. En Adlersfeld antwoordde, dat hij dit wel begreep, en dat hij zijn kinderen de gezonde beweging aan het strand, die een voortreffelijk soort van gymnastiek was, niet verbieden, maar alleen Schmidt bevelen zou wat nauwkeuriger toezicht te houden.
Op de slaapkamer der jongens vond Jan Heeze zijn kleederen, gedroogd en netjes opgestreken, voor hem gereed liggen. En toen hij weer beneden kwam, en zich gereed maakte, om afscheid te nemen, noodigden Adlersfeld en zijn vrouw hem beiden op de hartelijkste wijze uit, zoo dikwijls aan te loopen als hij wilde; op het etensuur vond hij hen altijd thuis, en hij behoefde nooit vooruit te waarschuwen, want hij was hun altijd, altijd welkom.
Hun welgemeende gastvrijheid gaf hem een prettig gevoel; te veel vriendelijke tegemoetkoming was hij in zijn leven niet gewoon; trouwens hij had ook nooit veel aansluiting gezocht. Maar toch ademde hij op, toen hij weder alleen buiten stond; met snelle schreden haastte hij | |
| |
zich naar het strand, en sloeg de richting van Katwijk in; lang liep hij voort, en toen hij eindelijk de bijna volkomen eenzaamheid van zee en lucht en duinen had bereikt, wierp hij zich, met een zucht van verlichting, tegen de helling aan, en sloot de oogen.
Zoovele indrukken hadden in de laatste vierentwintig uren zijn geest aangedaan, dat hij zich vermoeid en ontzenuwd voelde. De lauwe wind speelde langs de gloeiende leden zijner oogen, en een poos lang kon hij niet denken, en onderging alleen de zoele, vochtige streeling, die zoo weldadig-bedarend was. Hij leunde in de schaduw van het hooge duin; in de verte, - en geen andere geluiden hinderden hem, klonk het zwaareentonig geruisch van de zee.
Hij was afgemat, als na te ingespannen geestelijken of lichamelijken arbeid. En lang kon hij niets anders doen, dan rusten, physisch rusten, in leege denkeloosheid.
En allengs voelde hij zich beter worden, zijn downheid verdween, zijn apathische lusteloosheid zonk weg, zijn geestkracht begon te herleven. Hij opende de oogen, en staarde lang naar het wijde vergezicht, de onmetelijke zee, die zilvergrijs te golven lag in weidsche oneindigheid, naar het grauw-gele strand, dat naar alle kanten zich uitstrekte in stille triestheid, naar den effen hemel, die hoog en blauw stond uitgespannen boven het lage land, en opeens rilde het door hem heen met verkillende kracht: Wat ben ik alleen... wat ben ik vreeselijk alleen...
| |
| |
Ja, alleen, dat was hij in het leven. Niemand gaf iets om hem; zijn welzijn ging alleen hemzelven aan; zijn zuster, met wie hij als kind intiem en lief had verkeerd, was naar Parijs gegaan, en leidde daar een bestaan, waarvan hij maar liever niets meer vernam. Och, hij verweet het haar niet. Haar gedrag was misschien een logisch gevolg van een afstamming als de hunne. Hij zou de laatste zijn, om haar te verachten, waar omstandigheden, zwaar als het noodlot hadden gedrukt op haar jeugd, op haar meisjesjaren...
Maar als hij haar niet had verloren, zou hij dan nu bij haar durven komen met zijn vreemde gevoelens, en haar vragen om raad? Ach, neen, immers nooit. Dit moest hij uitvechten met zichzelf alleen. En bij zijn vriend Wilmar, - wat noemde men toch iemand spoedig ‘vriend’, en wat beteekende het au fond maar weinig, - kon, noch wilde hij met deze aangelegenheid aankomen. En Adlersfeld in zijn vertrouwen nemen, daaraan durfde hij zelfs niet denken.
Hij staarde voor zich uit naar de zee, waar de golven rustig over elkaar buitelden; het witte schuim slipte over het strand, om daar te blijven liggen in lange, poreuse lijnen, totdat het weer werd overspoeld door nieuw aanrollend water. Het was hem, of diep, diep in zijn hersenen een gedachte zich los te maken begon, maar een gedachte zoo zonderling, zoo absurd, dat zijn verstand hem eigenlijk niet toestond die tot vol bewustzijn te brengen.
| |
| |
Hoe vreemd was het, dat hij dit meisje dat zich ten schouwspel bood aan duizenden, wier naam bekend was in geheele wereldstreken, niet nader kon leeren kennen. Zij was zoo ver van hem, als had zij op een andere planeet geleefd. Hij kon haar zien, maar nimmer zou hij haar stem zelfe hooren, nooit haar de hand kunnen drukken...
Hij besefte vast, dat geen gewone verliefdheid hem voor haar hield bevangen. Dan zou zijn gevoel niet zoo vol onrust en pijn zijn geweest. Het was meer het smachtend verlangen van een ziel in nood naar een andere ziel in nood... om met deze te kunnen vergaan in een oneindigheid van zalige, radelooze smart...
Hij hield niet van het leven. Een melancholie was hem ingeboren, die in zijn eerste gelukkige kinderjaren niet voelbaar was, maar die zich openbaarde na de bekentenis zijner ouders, en allengs sterker en sterker werd. In zijn bestaan van practische werkzaamheid, waar de eene dag op den andere volgde, druk, monotoon, had hij weinig gelegenheid zich in zijn zwaarmoedigheid te verliezen. Hij was ook niet zacht voor zichzelf, maar beschouwde zijn weeke momenten met hard en critisch cynisme. Hij vervulde zijn levensplicht, omdat die hem nu eenmaal was opgelegd, maar zonder enthousiasme.
Soms werd hij verliefd, en volgde dan indien het mogelijk was, zijn begeeren, maar kalm, beredeneerd, egoïst. Nog nooit had hij een meisje ontmoet, met wie hij zou willen trouwen. En met Virginie Loisset...?
| |
| |
Ook niet met haar.
Hij kon er zich geen voorstelling van maken, dat hij ooit werkelijk met haar getrouwd zou kunnen zijn. Zij leek hem geen persoonlijkheid, om zich te kunnen voegen in de burgerlijke regelmatigheid van een huishouden, tezamen levend met een ander mensch, aan wien zij een deel harer individualiteit offeren moest. En ook hijzelf scheen zich niet geschikt voor een verbintenis met een zoo uiteenloopende natuur, die een geheel verleden met zich mede-droeg, haar overgeleverd door geslacht op geslacht van kunstenaars...
Maar wat wilde hij dan?...
Hij wilde haar leeren kennen, zóó intiem, dat hij de zusterziel in haar ontdekken kon, en haar bewijzen, dat hij zeker de eenige in het leven was, in staat haar volkomen te begrijpen, volkomen met haar te sympathiseeren.
Op het oogenblik had hij, wat zijn werk betrof, geen nieuwe opdracht te vervullen.
Hij was vrij, ook geldelijk vrij, want hij had met het bouwen der villa een ruime som gelds verdiend. Hij stond alleen, geheel alleen op de wereld... waarom kon hij dan niet...
Het verblijf van zijn vriend Wilmar op Scheveningen liep binnen een paar dagen ten einde. Hij had afspraak met dezen gemaakt, om daar ook een week of twee door te brengen, omdat hij wat afleiding noodig had. Niemand kende hem hier... hij was in den Haag een volslagen vreemde. Waarom kon hij dan niet...
Waarom kon hij dan niet probeeren, waar alle | |
| |
andere wegen hem waren afgesneden, de een of andere kleine, tijdelijke betrekking aan het circus te verkrijgen... Als stalmeester bijvoorbeeld... dat moest toch gauw kunnen leeren... of als wat dan ook...
Ja. Dat zou hij kunnen doen... Maar zijn naam? Zijn eervolle naam, dien hij zoo ernstig trachtte een goeden klank te doen krijgen als bouwkundige, hoe moest het daarmee? Je kon nooit weten, hoe het bekend werd, en wat een krankzinnige praatjes zouden er dan over hem gaan:
Jan Heeze is stalmeester in 't circus... De architect? Ja. Och kom. Wat zou dat beteekenen. Is hij zóo heruntergekommen? Hij zal zich verslingerd hebben aan een manege-ster. Jammer, dat 't zoo met hem afloopt, hij beloofde wel wat.
Hij hóórde de publieke opinie zich afkondigen op deze manier. Jammer, dat 't zoo met hem afloopt... Ja, want het zou eenvoudig worden geconstateerd, dat het nu met hem was ‘afgeloopen’. Nooit meer zou hij zich onder deze zelfvernedering kunnen verheffen. Nóóit meer.
Neen, hij moest deze absurde gedachte laten varen. Het kon niet. Het kon niet...
Maar... dacht hij, en een gloed steeg hem heet naar het gelaat, mijn naam is toch niet enkel Heeze. Ik heet immers ook: van Wermeloo... wat niemand weet, en met welken naam niemand den eenvoudigen Heeze vereenzelvigen zal... En... het is mogelijk, dat mijn ‘baronnen-titel’ aanleiding is, om mij eerder te engageeren...
Zijn hart hamerde zoo fel, dat het hem pijn | |
| |
deed in zijn borst. Ja! en dit... dit was meteen de gelegenheid, om dien gehaten naam een knak te geven, zoodat het hartstochtelijkst verlangen van zijn jeugd dan zou bevredigd zijn...
Al zijn zenuwen trilden van opgewondenheid. O, ja, hij deed het! hij deed het! Adlersfeld moest en zou hem helpen, om dit doel te bereiken. Alles leidde er toe. Hij werd als 't ware gedreven tot deze daad... zij werd hem opgelegd, en hij moest zich onderwerpen: hij kon niet anders, het was zijn lot.
Maar na eenige oogenblikken werd hij vanzelf weer kalmer, en schudde het hoofd, en zei in zichzelf: het kan niet, het is al te onmogelijk. Het is het plan van een jongen, een roekeloozen, romantischen jongen. Ik mag mijn geheele toekomst niet in de waagschaal stellen voor het najagen eener gril. Eenmaal heb ik dat meisje gezien... neen, dat is niet genoeg, om daarvoor zóóiets te wagen...
Maar ik kan haar toch nóg eens gaan zien, pleitte hij, en nog eens, en nog eens, totdat het mij helder is, wat ik heb te doen, wat ik doen mag.
Hij werd thans geheel bedaard, nu hij zich hieromtrent gerust-gesteld had. Goed. Hij zou zichzelven onderzoeken, ernstig en langdurig, en als zijn gevoel hetzelfde was gebleven, dan mocht hij zijn voornemen ten uitvoer brengen, en dan zóu hij het doen.
Het verre geruisch van de zee klonk en klonk in zijn ooren. Hij was alleen in de groote eenzaamheid, en in zijn ziel strekte zich dezelfde eenzaamheid uit. Leegte... leegte... verlatenheid... En | |
| |
toch... toch was er een kleine, heimelijke, ondoofbare hoop in hem, dat alles nog wel ten goede veranderen kon...
| |
II.
En hoe meer hij haar zag, hoe vaster en onontkoombaarder de noodzaak werd voor hem haar nader te leeren kennen. Hij voelde zich als door een noodlot overmeesterd, waaraan hij in blinde onmacht gehoorzamen moest. En vanzelf richtten zich zijn schreden naar het huis der Adlersfeld's, op het uur, dat hij den maaltijd geëindigd wist, en vanzelf vroeg hij Adlersfeld te spreken, en heel gewoon zat hij een oogenblik later tegenover hem in de kamer... maar alles was een droom, een vreemde droom, en dien hij verder droomen moest, want waaruit hij niet kon ontwaken.
Maar toen hij zijn wensch aan Adlersfeld moest formuleeren, kon hij zijn woorden niet vinden. Hij hakkelde en stamelde, en was bang voor elke zinswending, want het scheen hem, dat Adlersfeld hem geheel doorzag, en goedig over hem lachte, en vaag en in de verte was er als een geheel koor van jongensstemmen, waarvan hij duidelijk de bedoeling verstond: Jij kennis maken met Virginie Loisset?... Verbeeld je dat toch nooit... Das ist ja die reinste Unmöglichkeit... Personne n'entre dans sa confidence... Zij is een boek met zeven zegelen gesloten...
Adlersfeld zag zijn verwarring, en wilde hem vriendelijk op weg helpen.
| |
| |
- U hebt 'n verzoek aan mij. U wilt nog 's 'n repetitie bijwonen. Niet? 'n Avond achter de coulissen doorbrengen. Niet? U wenschte gaarne 'n vrijbiljet?
- O, neen, o, neen, 't is heel iets anders. Kijkt u 's hier. Ik ben op 't oogenblik zonder betrekking... en... ik... ik zou... u kunt wel begrijpen, dat...
Hij komt me geld te leen vragen, dacht Adlersfeld. Nu, als 't niet te veel is, kan hij 't krijgen, al zie ik er hoogstwaarschijnlijk nooit iets van terug.
- Hoeveel? vroeg hij, met zijn hand al in zijn borstzak, want zooals alle artisten droeg hij zijn baar geld altijd bij zich.
Jan Heeze begreep hem niet, hij had hem ook nauwelijks verstaan, en in een élan van radeloosheid, omdat het toch gezegd worden moest, bracht hij er uit:
- En nu wou ik u vragen, of u mij daaraan niet zou kunnen helpen.
- Ik? zegt u? Waaraan?
- Aan 'n betrekking...
- Aan 'n betrekking?!
- Ja... in 't circus.
- In 't circus... in 't circus... Maar m'n beste meneer Heeze, daar heb ik geen zeggen over. En wat zou u willen doen. Wat kan u presteeren. Is 't blague, of is u serieus?
- Héél serieus, zei Jan Heeze, wiens opwinding bedaarde, nu tenminste het zwaarste was gezegd. Ik meen 't in volle ernst. Ik ben, op 't oogenblik, buiten werk. Over 'n paar maanden | |
| |
begint 't wel weer; maar ik zou nu in deze tijd erg graag ergens mee beschäftigt zijn, wat 't ook was. Ik heb lang gezocht, lang gedacht... maar 't is niet gemakkelijk iets te vinden. 't Circus heeft me altijd aangetrokken; en ik meende, in die gastvrije inrichting is misschien nog wel 'n plaatsje voor mij.
Nadenkend vatte Adlersfeld zijn kin in de hand.
- Maar wáárvoor wilt u opkomen. U hebt me gezegd, dat u parterre-springer...
- O, neen, riep Jan Heeze verschrikt. Dat zou ik niet meer kunnen, ik heb al mijn lenigheid verloren. Neen, als artist zou ik niet kunnen optreden; 't zou bijvoorbeeld zooiets moeten zijn als stalmeester.
- Stalmeester... Adlersfeld schudde het hoofd. De artisten zelf doen meestal daarvoor dienst, tenzij ze, zooals wij, er van zijn vrijgesteld...
- Ik heb u, zei Jan Heeze, laatst wel m'n naam genoemd... maar eigenlijk niet m'n volle. Ik ben namelijk... ik heet... Ik ben: baron Heeze van Wermeloo.
- Baron? vroeg Adlersfeld verrast. Neem mij niet kwalijk, dat heb ik niet geweten. En hij boog. Maar u... u wilt in 't circus... als stalmeester... en met die naam, met die titel?...
- U moet me goed begrijpen: ik draag die naam, ja, maar moet toch met m'n eigen handen m'n brood verdienen... En waarom zou ik, als beambte aan 't circus, die naam niet dragen, die titel niet voeren...
Hij was op het punt te zeggen: daar ik in | |
| |
onmin met m'n familie ben. Maar hij corrigeerde zich dadelijk, en zei:
-... daar 'n circus toch een hoogst fatsoenlijk instituut is, waarvoor niemand zich hoeft te schamen...
- Dat is zoo. Dat is zoo. Dus nogmaals: u spreekt in ernst? 't is u niet te doen om 'n weddenschap? om 'n grap? of... zei Adlersfeld, alsof hem opeens een licht opging, om nader kennis te maken met Wilhelmine Lorenz misschien?
- Neen, neen, neen, ik geef u m'n eerewoord, dat 't me niet te doen is om een van die drie dingen. Ik wil simpel en alleen geld verdienen in 'n tijdelijke verlegenheid en zoo mogelijk in 'n mij aangename verbintenis.
- Dan... zei Adlersfeld. Hij sprong op. Laat me nadenken... riep hij, laat me nadenken, en hij liep opgewonden de kamer op en neer.
Jan Heeze wachtte. Het zonderlinge, onwezenlijke gevoel, dat hij droomde, verliet hem geen oogenblik. Het was ook niet Jan Heeze, die hier zat, en wachtte. Het was immers: baron van Wermeloo...
Toen nam Adlersfeld een stoel, en kwam dicht naast hem zitten.
- Luister eens, begon hij, en tikte hem op de knie, zich dadelijk, als vond hij dit te familjaar, daarover verontschuldigend. Maar Jan Heeze viel uit:
- Laat ik voor u in godsnaam Jan Heeze blijven. Ik draag, zooals vanzelf spreekt in mijn omstandigheden, mijn titel niet; alleen, wanneer | |
| |
die mij van nut zou kunnen zijn, dan, natuurlijk...
- Goed, goed, zeer gaarne, zei Adlersfeld. Maar luister u dan eens. Ik loop al 'n poos met 'n plan in m'n kop rond, om nog 'n persoon van mijn grootte en mijn statuur aan m'n gezelschap te verbinden. Ik wil 's zien, hoe dat gaat. Om de dubbele saut périlleux uit te voeren op 't tapijt, heb je de schouders van 'n kameraad noodig; die kan je alleen maar maken en porteur, zooals wij dat noemen. Nu kon tot dusver alleen ik daarvoor dienen, omdat ik, zooals u wel zal hebben gemerkt, nu eenmaal de basis van de pyramide ben, en ik van m'n sujetten er niet nog een afnemen kan of wil, om voor basis te dienen. Ze zouden er misschien ook niet sterk genoeg voor zijn. Is u nogal sterk?
- Dat geloof ik wel...
- We zouden 't 's kunnen onderzoeken. En dan... zou u wellicht kunnen optreden als ‘gast’, zoolang 't seizoen hier nog duurt. Wat dunkt u daarvan?
- 't Lijkt me uitmuntend... zei Jan Heeze, bevangen in een stage verbazing, dat het hem verbijsterende vreemde al dichter en dichter kwam, en al meer en meer op werkelijkheid te lijken begon.
- Zeer wel. Dan kunnen we vanmiddag, - als u geen verhindering hebt...
- O, neen.
-... 's beginnen met de proef. 'n Bizonder costuum hebt u op 't oogenblik niet noodig... maar nu moet ik toch even m'n familie op de hoogte brengen, zei Adlersfeld, zelf een beetje | |
| |
overstelpt door wat er gebeuren zou, en hij riep zijn vrouw binnen, en zijn leerlingen, en zijn kinderen... en allen verdrongen zich om Jan Heeze, alsof hij als baron en als aanstaand artist een geheel ander uiterlijk voor hen had gekregen, en telkens, als het ‘Herr Baron’, dat de jongelui wilden blijven zeggen, zijn ooren trof, dacht hij: o, ja, ik ben het niet... het is immers een ander... een ander...
Ongewend, onhandig, stond hij op het tapijt in de arena in zijn overhemd; hij had alleen zijn jasje en vest behoeven af te leggen; tegenover hem, sterk, volkomen zeker van zijn zaak, bevond zich Adlersfeld, wien hem bevolen was in alles na te doen: de hielen vast tegen elkander sluiten, de armen kruisen over de borst, en verder onbeweeglijk blijven staan, en het hoofd roerloos stil houden... en anders niets... anders niets... anders niets...
En daar begon het wervelen om hem heen, en onwillekeurig sloot hij de oogen, om niet duizelig te worden. En telkens voelde hij een bonk op zijn schouders, en dan weer met een lichten schok van ontspanning, het afzetten van het levend gewicht, en het duikelen vlak langs hem heen. En ijl en scherp drongen in zijn ooren de kreten, aldoor, aldoor herhaald:
- Fertig?
- Ja!
- Geh!...
Duurde het lang? Duurde het kort? Hij wist | |
| |
het zich later nooit meer te herinneren. Maar op een gegeven oogenblik vond hij zich zitten op een klapstoel van de stalles, terwijl hij zijn vochtig voorhoofd afveegde met zijn zakdoek, en het meisje Max voor hem stond met een glas port, dat zij uit het café voor hem had laten halen.
Hij dronk het gretig leeg.
- Danke, danke schön, mein Fräulein, zei hij dankbaar, trachtende het zwevend, zonderling gevoel, dat hem overweldigen wilde, meester te worden. Toen stapte hij weer, over de barrière heen, naar Adlersfeld toe, die hem had gewenkt.
- U hebt goed voldaan... dit was het eenige, wat hij hoorde, en bijna wenschte hij, dat het anders ware geweest. Maar... en nu volgden er aanwijzingen, raadgevingen, waarvan hij niets meer verstond. De woorden suisden zijn ooren voorbij, en hij voelde het zelf, hoe star zijn oogen staarden.
En toen, temidden zijner bevangenheid, werd hij opeens haar aanwezigheid gewaar. Zij leidde bij den toom eigenhandig haar paard, en op den eerbiedigen groet der Adlersfeld's boog zij even, bevallig-koel.
Een pijn sloeg schokkend door zijn achterhoofd; met korte dreunen bonsde het bloed omhoog; zijn hals-spieren krompen samen. Een oogenblik, in het voorbijgaan, hadden hun oogen elkander ontmoet... en er was in de hare iets van verbazing geweest, om het zien van dien vreemde bij de Adlersfeld's... wie was hij? wat deed hij? een artist was hij niet... Het scheen hem, dat zij deze woorden werkelijk had uitgesproken, als een bewijs, | |
| |
dat zij hem had opgemerkt, en hem onderscheidde van de anderen...
Totaal verward liet hij zich door den zachten drang der Adlersfeld's naar het opstel-terrein medevoeren. Een van hen gaf hem zijn jasje en vest, dat hij vergeten had mee te nemen. Maar op de aardige, belangstellende vragen kon hij niets anders antwoorden dan:
- Ik heb hoofdpijn gekregen...
- Dat is de ongewoonte.
- Maar u hebt als 'n standbeeld gestaan!
- Wees maar niet ongerust, 't komt gauw genoeg terecht, 't is nu nog de vreemdheid.
- O, Sie sind bald genug einexerciert!
Hij zuchtte. Hij hoorde het hier vaststellen als een feit, dat hij eerlang deel van den troep uitmaken zou. Maar neen, dacht hij, het is onmogelijk. Ik kan het niet... ik zal het nooit kunnen...
Hij liep weer buiten, hij was weer vrij. Dezelfde nog, en toch een andere geworden. O, neen, niet meer dezelfde, hij zou nooit meer dezelfde zijn. Hij had een algeheele metamorphose ondergaan; hij was als iemand, die zijn eigen persoonlijkheid heeft verloren...
Hij kon niet meer terug. Hij moest nu verder gaan. Met lichaam en ziel had hij zich overgegeven aan zijn vreemd besluit. Het was te laat, om dat nog te herroepen. Neen, hij kon niet meer terug...
| |
| |
| |
III.
Maar in het daaglijksch repeteeren, in den allengs al meer en meer gewoon wordenden omgang der Adlersfeld's, in het vrij rond-loopen door stalgangen en kleedkamers, het kennismaken met andere artisten, met wie hij in het café zat te praten, verdween langzaam-aan de overstelpend-sterke, hem met machteloosheid slaande indruk der eerste maal. Hij leerde zich spoedig losser en natuurlijker gedragen; en Adlersfeld was zeer over hem tevreden, en sprak ervan hem nu eens aan den Geschäftsführer voor te stellen, maar uit een laatste reste van onwil en schroom hield hij dat nog tegen.
Na dien eersten keer was het nog vaak gebeurd, dat Virginie Loisset de manege binnen-trad, terwijl hij er zich nog bevond. Hij schrikte dan niet meer zoo hevig, nu beter op haar komst voorbereid; maar telkens als hij haar weer zag, realiseerde hij, dat hij dit alles onderging en deed voor háár, en scheen hem de taak, die hij zichzelf had opgelegd, noodzakelijk toe. Alles wat er gebeurde, was logisch voorbereid, en ontwikkelde zich ook logisch het een uit het ander. Hij had maar voort te leven, en rustig te zijn, en vanzelf zou hij naderkomen aan het begeerde doel...
Zijn intuïtie zeide hem, dat zij hem opgemerkt had; wat ook eigenlijk niet anders kon, daar hij, met zijn strenge, ernstige gezicht, zijn strakke houding, een groot contrast vormde met de lustige, | |
| |
vroolijk gefriseerde, helder blozende Adlersfeld's. De allereerste aanvang van belangstelling: hoe zou deze man hier komen, die zoo blijkbaar hier niet behoort? was in haar gewekt. Meer kon hij voor het oogenblik niet verlangen, en verlangde hij niet.
Met Wilhelmine Lorenz was hij al heel spoedig op den besten voet geraakt. Het meisje had vreeselijk medelijden met den zóózeer achteruit geganen ‘baron’; wat zij hem onverholen toonde in haar kinderlijke naïeveteit. Met de kleine Max, niet minder door hem geïmponeerd, verwende zij hem, met vriendelijke woordjes vol lof, met aanmoedigende, tactvolle raadgevinkjes, en met kleine, aardige attenties. Hij had nu ook geleerd, op een wenk van Adlersfeld zijn positie te veranderen, want hij was thans in staat zijn oogen open te houden, als het wirlend gespring om hem heen begon. In 't eerst had hij vaak den instinctmatigen aandrang gevoeld, om terug te buigen, of om zijn hoofd weg te wenden, of de handen afwerend uit te strekken, als een der jongens op hem toekwam in het vol geweld van den sprong, en al zijn verstand had hij dan noodig gehad, om toch onbeweeglijk te blijven. Want hij begreep natuurlijk, dat elke, door den ander niet verwachte handeling, voor beiden hoogst gevaarlijk kon zijn.
Hij kreeg wel hier en daar een blauwe plek, en in zijn leden had hij een gevoel of zij boven hun kracht waren uitgerekt, maar een dag van rust, en de arnica, hem door moeder Adlersfeld | |
| |
aangeraden, brachten hem wonderlijk spoedig weer in de gewenschte conditie.
Zijn vriend Wilmar was met de jongens weder naar Amsterdam vertrokken. Dus durfde hij 's morgens wel eens met Willi en Guschi naar het strand gaan; en als hij daar dan zoo zat, in een badstoel naast den gouverneur, die hem nooit anders aansprak, dan met beleefde verlegenheid, had hij groote moeite om te begrijpen, dat het nog maar weinige dagen geleden was, dat zij volslagen vreemden voor hem waren, en hij gevreesd had, dat dit steeds zoo moest blijven.
Ofschoon hij feitelijk niets had uit te voeren was hij na de repetities altijd zwaar, en evenzeer geestelijk als lichamelijk, vermoeid. En beklemmend kwam de gedachte wel eens in hem op: hoe zal ik het uithouden als dit voorspel in werkelijken ernst overgaat, als ik in het openbaar als ‘artist’ optreden moet? Die gedachte verlamde hem, en een oogwenk bleef hij dan in zichzelven staren, ontzet over zijn eigen wil. Maar onmiddellijk daarop viel hij weer terug in zijn zonderling-gevoellooze gerustheid, zooals het immers altijd gaat in een droom, waar de allervreemdste dingen, de meest curieuse ondervindingen, geen verwondering wekken, maar hoogst natuurlijk schijnen. En ja, hij wist het, dat hij droomde, dat hij de werkelijkheid van het leven verlaten had voor een bewusten waan...
Het trof hem niet meer als iets onaangenaams, wanneer hij zich ‘Herr Baron’ hoorde noemen. Integendeel hij beschouwde den naam ‘van Werme- | |
| |
loo’ als een soort van pseudoniem, als een nom d'aréna, die een bescherming voor zijn eigen persoonlijkheid beteekende.
Adlersfeld had met den Geschäftsführer gesproken, en op een middag verscheen deze onverwacht bij de repetitie. In allen vorm werd Jan Heeze aan hem voorgesteld; en hij voelde het heel goed, hoe hij van het hoofd tot de voeten werd opgenomen met een scherp-onderzoekenden blik. En het was hem, alsof hij den Geschäftsführer hoorde denken:
Al weer zoo een. 'n Groote heer, die wat op z'n kerfstok heeft. Hij ziet er anders nog niet heelemaal verloopen uit. De familie heeft hem blijkbaar uitgestooten. Want dat gebruiken van z'n eigen naam is 't bewijs van onmin met z'n familie. Dat's zijn zaak natuurlijk. Voor ons is hij bruikbaar. ‘Van Wermeloo’ zal heel goed figureeren op het program.
En hij begon hem vragen te doen.
- Van Wermeloo is toch wel uw eigen naam?
Jan Heeze betrapte er zich op, dat hij een seconde aarzelde. Toen, omdat de Geschäftsführer dit mogelijk kon hebben bemerkt, vroeg hij kortaf:
- Wilt u m'n geboorte-acte soms zien?
- En u hebt er niet op tegen, dat wij uw naam op de programma's gebruiken.
- Neen.
- U wenscht bij ons verbonden te worden als gast voor zoolang 't seizoen hier nog duurt?
- Ja, dat zou ik willen.
- En uw gage?
| |
| |
Over zijn gage had Adlersfeld al met hem gesproken, en hem gezegd, dat hij zich met niet minder dan met vijf gulden per avond tevreden mocht stellen.
De Geschäftsführer dacht even na.
- Dat kunt u krijgen, zeide hij toen. Als u tevens stalmeestersdiensten vervullen wilt.
- Natuurlijk, antwoordde Jan Heeze. Want hij begreep, dat er voor hem als stalmeester méér gelegenheid was, Virginie Loisset te naderen, dan als artist ‘Adlersfeld’.
Adlersfeld verwonderde zich over dit antwoord, maar Jan Heeze gaf voor, dat het hier de financiëele kwestie gold, en Adlersfeld berustte.
Er werden nog eenige dingen afgesproken. Dat der Herr Baron zich zelf zijn Adlersfeld-costuum had aan te schaffen; dat de stalmeesters-uniform hem zou worden verstrekt, maar dat hij zelf moest zorgen voor ‘Trikots, Steifstiefel, Handschuhe, Krawatten und stets subere Wäsche’.
Jan Heeze luisterde, alsof hij zelf toehoorder was, terwijl dit alles tot een ander gesproken werd. Dat hijzelf er iets mee te maken zou hebben, was toch al te...
Maar de Geschäftsführer ging voort, en zeide, dat hij dan den volgenden morgen maar aan het circus moest komen, om met de directie het contract te teekenen. En hij antwoordde ‘ja’... en het was hem plots, alsof hij met dit ‘ja’ de gewichtigste beslissing nam van zijn leven. Of hij zich machteloos overgaf... en een rilling ging hem door de leden; hij wilde roepen: Neen! mijn | |
| |
god, ik kan immers niet! maar hij klemde zijn lippen op elkander, en zweeg.
Hij begreep zichzelven niet meer. Hij was een onontwarbare verwikkeling van onwil en wil, van terughoudend verstand en wilde verblinding, - nu eens overheerschte zijn redelijk denken, dan weer zijn stormend gevoel. Maar het einde was toch, dat hij machteloos zich voort-drijven liet naar het vage doel in de verte... een fata morgana misschien...
O, waarom kon hij niet, zooals zoovele andere jonge mannen in zijn plaats zouden doen, dit alles beschouwen als een licht en aardig avontuur, een lustig tusschenspel in den zwaren ernst zijns levens, een interessante ondervinding, waaraan hij in later jaren met een tevreden voldoening terugdenken kon.
Ja, dit zou hebben gekund, wanneer hij bijvoorbeeld verliefd was geworden op Wilhelmine Lorenz. Dan zou zijn verblijf in het circus, zijn intieme omgang met de artisten, hem een vroolijke episode zijn geweest, nu was dit alles hem angst en bitterheid, onrust en strijd. Want het meisje, waarnaar hij dong, maakte het onmogelijk om met een luchtig hart aan haar te denken, zij was als de verpersoonlijkte zwaarmoedigheid, en wanneer zij óóit tezamen zouden komen, dan verwachtte hij daarvan meer smart dan geluk...
En toch...
Toch streefde hij naar haar, toch drong zijn innigste zielsgevoel hem naar haar toe, zooals sommigen ongelukkigen de hartstochtelijke nei- | |
| |
ging ingeboren is naar zelfvernietiging, dood.
Hij kon niet anders, het was zijn lot. Hij had eenvoudig zijn hoofd te buigen en zich te onderwerpen. Het was zijn lot.
Daar hij tegelijk met Wilmar weder naar Amsterdam had willen vertrekken, kon hij zijn kamer in den Haag nog slechts een week langer houden, daar deze door de eigenares al weder was verhuurd. Maar Adlersfeld ried hem aan op Scheveningen te komen, en bezorgde hem een kamer in het Mecklenburger Hof in de Amsterdamsche Straat. Het was daar een artisten-hôtel, en had hij misschien liever een rustiger verblijf gekozen, zijn verstand zeide hem, dat hij beter deed hier te gaan, dan naar een andere gelegenheid, waar hij toch altijd éénige kans liep te worden herkend.
Geïntroduceerd door Adlersfeld, werd hij door alle artisten joviaal en gul ontvangen. Zijn droom werd al bonter, levendiger en uitvoeriger... en oogenblikken waren er, waarop hij de onwerkelijkheid niet van de waarheid kon onderscheiden. Hij liet zich medeslepen in de groote vaart van het moment, en weerstreefde zelfs niet.
Maar den morgen, waarop hij het contract zou moeten teekenen, werd hij bevangen door zoo'n fellen afkeer, dat hij bang werd voor zichzelf. Wat wilde hij toch doen, waartoe durfde hij zich verbinden... was hij het niet aan zichzelven verplicht, om de zelfbegoocheling te verbreken, en te eindigen met het wreede spel, zoo roekeloos door hem met zichzelven gespeeld?
| |
| |
Zóóver te gaan: zich contractueel afhankelijk stellen... dat kon, dat mocht hij niet. Maar onderwijl zijn hersenen radeloos werkten en alles in hem in opstand was, liepen toch zijn voeten den weg naar het circus en zag hij reeds den ronden koepel van het gebouw, zonder dat de wil in hem was, om op zijn schreden terug te keeren. Hij ging verder en trad het voorportaal in en hoorde van den portier, dat de directeur met den opperstalmeester, den Geschäftsleiter, den materiaalchef, den administrateur, den boekhouder en den hoofd-regisseur, zooals elken ochtend vergaderde, om alle zaken te bespreken en het programma vast te stellen, en hij bleef wachten, totdat hij zou worden geroepen. Hij leunde tegen den wand en had de handen in de zakken van zijn jasje gestoken. Zoo vreemd zag alles er uit in het gedempte morgenlicht: de gang met overal hangende en staande requisiten, pronkwagens voor de pantomime, kleurige draagkoetsen, vreemdvormige wonderdieren... en hij herinnerde zich, hoe Adlersfeld hem had verteld, dat het opstelterrein en de stalgangen bedekt waren met een speciaal soort leem... waar werd dat ook weer bereid?... o, ja, in Gelderland... om het struikelen der paarden te voorkomen... Maar onder alles door dacht hij steeds: 't gebeurt niet... 't zal niet gebeuren... Ik kan immers gaan, als ik wil... niets houdt me terug...
Maar hij ging niet; hij wachtte, en trachtte zijn gedachten te vullen met onverschillige dingen, en zich te verlichten door de overweging, dat hij | |
| |
toch volkomen vrijwillig zich in deze geheele zaak had begeven. Vrijwillig?... dat legde juist den zwaarsten druk op hem, den bijna ondraaglijken last der verantwoordelijkheid...
Een oogenblik later werd hij geroepen en hij stond er nog, hij had zijn plaats niet verlaten. Met gebogen hoofd volgde hij den Geschäftsführer naar de directeurskamer en bemerkte dat hij bij het binnen-treden een lichte buiging maakte voor een langen, slanken man, die hem met correcte hoffelijkheid ontving. Toen werd hem door den Geschäftsführer het contract voorgelezen, waarvan hij geen woord verstond, een gonzend geluid ging voorbij zijn ooren, waarvan hij geen enkelen klank kon onderscheiden; zijn blikken dwaalden weg van den man met het papier in de hand, en gingen door het zeer kleine, als kleedkamer ingerichte vertrek; hij zag de kapstokken, het tapijtje op den grond... de donkerbruine loketkast, de omlijste platen van paarden aan de wanden... en hij wist alleen dat het lang duurde, lang... lang...
Toen werd hem onverwacht een vraag gedaan:
- Bekennen Sie mit dem Wortlaut dieses Vertrages in Ihrer Muttersprache bekannt zu sein?
- Ja, antwoordde hij.
- Wilt u dan teekenen?
Iemand gaf hem een vulpen, een vinger wees hem een plaats aan op het geheel wit schijnende papier, en als een stem niet had gezegd: Bitte hier zu zeichnen, Herr Baron, dan had hij ‘Jan Heeze’ gezet. Nu schreef hij ‘van Wermeloo’, en staarde er een oogenblik op, alsof het zijn | |
| |
naam niet was... Nogmaals teekende hij voor het contract der directie; een hand reikte hem zijn opgevouwen contract over; hij borg het behoedzaam in zijn portefeuille; groette, en verliet de enge ruimte, waar hij zich beklemd als in een gevangenis had gevoeld.
Als in een doffen droom liep hij naar zijn hôtel, en boven op zijn kamer, zette hij zich neer, ontvouwde het contract, en wilde het beginnen te lezen. Maar de gedrukte letters schemerden voor zijn oogen, en hij beet zich op de lippen om bedaarder te worden.
Cirkus Albert Schumann.
Kontrakt.
Zwischen Herrn Albert Schumann, Direktor einer Zirkus-Gesellschaft (‘Die Direktion’) und Herrn Baron van Wermeloo (‘das Mitglied’) ist heute folgender Kontrakt abgeschlossen worden.
§ 1. Die Direktion engagiert Herrn Baron van Wermeloo als Gast bei der Adlersfeld-Truppe.
Das Mitglied verpflichtet sich... wann, wo und wie oft das Repertoir es erfordert, im Interesse der Direktion und des Ensembles, die Rollen welche seinen künstlerischen Fähigkeiten entsprechen, zu übernehmen, und zur Zufriedenheit der Direktion aus zu führen, auch bei allen von der Direktion angeordneten Proben pünktlich zu erscheinen.
§ 2. Mitglieder verpflichten zich alle Köstume und Requisiten zuihren Nummern welche notwendig | |
| |
sind, um in den Vorstellungen mit Anstand vor dem Publikum zu erscheinen, sauber und elegant selbst zu stellen und zu unterhalten.
§ 3. Die Direktion zalht...
Die Direktion hat das Recht, entsprechende Abzüge nach eigenem Ermessen zu machen...
§ 4. Der Kontrakt beginnt...
En de datum was vast-gesteld op overmorgen!...
§ 5. Das Mitglied darf in dem Spielorte der Direktion ohne deren schriftliche Genehmigung oder Anweisung unter keinerlei Vorwand, weder gratis noch gegen Honorar, in irgend einer Vorstellung oder in irgend einer andern Lokale, sei es öffentlich, sei es im Privatkreise, auftreten, als in demjenigen der Direktion...
§ 6... § 7... § 8... Das Mitglied unterwirft sich in jeder Beziehung den Anordnungen der Direktion, sowie den Avisen, der Hausordnung, dem Reglement und den Disciplinargesetzen der Direktion, welche als integrierenden Teil dieses Vertrages gelten, und erkennt die Befugnis der Direktion zur Verfügung von Strafen an... § 9... § 10... § 11... 12... 13... 14... 15... Wer von beiden Kontrahenten dieses Engagement bricht, verfällt in eine sofort zu zahlende Konventionalstrafe van 150 Fl. (in Worten: Ein Hundert fünfzig Gl.) Durch Zahlung der Konventionalstrafe ist das Engagement gelöst, und kann Kontrahent keine weiteren Ansprüche mehr machen... § 16... § 17... § 18... § 19... § 20... En eindelijk naast het blauwe circus-stempel met den paardekop in het midden en het randschrift Circus- | |
| |
Direktion Albert Schumann, de ‘Unterschrift der Direktion’ Alb Schumann, en, onder dit nette, fijne handschrift, de lompe, grove letters, die ‘van Wermeloo’ verbeeldden. Unterschrift des Mitgliedes... das Mitglied was hij...
Een golf van smartelijken weemoed sloeg over hem heen. Het papier viel uit zijn hand, en zich voorover werpend op zijn bed, drukte hij zijn hoofd in de kussens, en snikte.
|
|