Zijden en keerzijden. Deel 14. Het gevleugelde wiel
(1918)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |||||||||||||||
Vierde hoofdstuk.I.De bonte kermis-drukte joelde door Rotterdam. Op de Blaak stonden de kramen, en stalden hun kleurige waren ten toon; orgel-muziek, gebom van koperen bekkens, gerommel van trommen doorbonsde de lucht, en geuren van gebakken oliebollen en poffertjes verwaaiden over het uitgestrekte terrein. Zangers, de gebeurtenissen die zij bezongen, met een stok aanwijzend op een realistisch-fel beschilderde plaat, galmden met eentonig-luide stem aldoor weer opnieuw hetzelfde relaas. Kort-hard klonken de bijl-slagen bij het koek-hakken; de loterij-trommel rammelde bij het rond-draaien, terwijl de eigenaar de ‘heeren, boeren, burgers, en buitenlui’ tot deelnemen uitnoodigde met dringende, luide stem; rateltjes werden gezwaaid door wilde kindervingers, kindermonden bliezen onvermoeid hun schelle fluitjes, kinderhanden lieten papieren vogels vliegen, of speelden ijverig met rose, blauwe, gele ballen aan een elastiek. Risten boeren en boerinnetjes hosten | |||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||
zingend door de kramen-rijen heen, of vermaakten zich joelend in den hoog en laag gaanden Russischen schommel, en op de paarden en leeuwen en in de sleedjes der draaimolens ... ‘Jan met de bellen’ deed zich overal hooren, en ‘Jan met de koekepan’, een slimme bedelaar, haalde menig duitje op. Vóór het honden- en apen-spel De vier Kronen hipte op de galerij een aangekleed aapje heen en weer, en maakte buiginkjes en buitelingen op bevel van een groven man met een trompet, die telkens scherp een fanfare uit-schetterde. Voor de groote tent van het Fransche Vaudeville-theater van ‘papa’ Courtois, verdrongen zich de menschen om de sprekende reclamebiljetten met aanlokkelijke voorstellingen; en een kijk-lustige menigte bewoog zich door elkaar voor de smakelijke en rijk gearrangeerde étalages der kramen, met kostbaar blauw en wit Chineesch en Delftsch porcelein, met prachtig Zwitsersch snijwerk, iriseerend Venetiaansch glaswerk, waarvan de vlak-geslepen facetten de zonnestralen vingen en terug-kaatsten in duizend schitterende kleuren; met zijden stoffen, zwaar en glanzend gros de Naples, teere zijden mousselines, prachtvol, als met tooverbloemen overstrooid brocaat; kramen met Indische cachemiren shawls van zeldzaamharmonische schoonheid in de artistieke distinctie der zorgvol-gekozen kleuren; met echte kant, waar de sneeuwen weefsels hun ijle vlinderluchtigheid ten toon spreidden in sluiers, voiles, barbes, mouwen, berthes, volants, chemisetten, of hoeden-intérieurs; en van Tyroler handschoenen, | |||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||
waar de schilderachtig-gekleede familie van Carl WimpisingerGa naar voetnoot1): hijzelf, vrouw, zoon en dochter, de algemeene aandacht trokken. Op de Zuidblaak tegenover de heeren-societeit Amicitia geplaatst, mocht deze kraam zich altijd in een overgroot dames-bezoek verheugen, terwijl op de fraaie bank voor de societeit de heeren zich vermeiden in het wisselend schouwspel der bevallig gekleede vrouwen, die coquet en bekoorlijk zich door elkaar bewogen. Johanna van Everden, met haar beide dochters, Keetje van Maugarny en Aagje, had zich niet aan de algemeene gewoonte willen onttrekken, om een rond-gang te maken over het kermisterrein, ofschoon haar hart zwaar van droefheid was, en haar hoofd in 't geheel niet naar vreugde stond. In hun huis waren vreeselijke dingen voorgevallen. Cornelius had zijn voornemen te kennen gegeven om met Annemarie Cantzlaer te trouwen, - en ... zijn vader had met hem gebroken. Och, niet alleen om dat huwelijk, in welk feit hij tenslotte wel zou hebben berust, al had hij ook liever gezien, dat Cornelius een patriciërsdochter had uitgekozen, waardoor hij zich weer wat gereleveerd zou hebben na zijn uitbundig leven, en zich waarschijnlijk uit fatsoensbesef ook wel zou hebben gerangeerd. Maar Claude, Claude had gelasterd en gestookt, op de geniepigste wijze geïntrigeerd, en de geheele familie tegen Cornelius opgezet. Helaas, zijn vader leende een | |||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||
al te gewillig gehoor aan Claude's aantijgingen, hij geloofde alles wat tegen zijn zoon werd uitgesproken, - en had niet de intuïtie om waarheid van leugen te onderscheiden. En inderdaad, er viel wel een en ander tegen Cornelius in te brengen, de jongen had te roekeloos, te vroolijklichtzinnig geleefd. Hij verspilde op de ongeloofelijkste wijzen zijn geld, en soms had er wel eens een schandaaltje gesust moeten worden. Maar, och, il faut que jeunesse se passe ... en een te groote strengheid heeft soms de tegenovergestelde uitwerking. En Cornelius zou toch eindelijk wel eens verstandiger worden ... O! zij had gepleit met hartstochtelijke kracht voor hem, haar lieven zoon ... maar de gehééle familie was tegen hem gekant, niet alleen zijn vader, zijn zusters, zijn zwager, maar ook de ooms en tantes, neven en nichten, die eenvoudig in hun stijve, aristocratische, deftige familie geen natuurlijk-levend mensch konden velen, die nooit consideratie gebruikten, nooit iets verzoenend begrepen, maar die onmiddellijk bereid waren het zwarte schaap uit de kudde te bannen, zonder te willen erkennen, hoe veel van wat zij Cornelius verweten, zij zélf bedreven, maar dan in het verborgene. Dwaze, argelooze Cornelius, die altijd openlijk voor zijn daden uitkwam, die niets verheimelijkte, die in franke oprechtheid zijp levenslust uitvierde ... Hem was het vaderlijk huis ontzegd. O, haar jongen ... die het temperament zijner moeder had geërfd en daarom veroordeeld werd ... | |||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||
Nog wist niet iedereen den waren toestand in het huis van Everden. Want de familie hoopte tegen beter weten in, dat Cornelius nog wel tot inkeer zou komen, en afzien van zijn huwelijk met het Roomsche meisje. En daarom moest de schijn worden bewaard, en liep zij hier met haar dochters over het kleurige, drukke kermis-plein, terwijl zij in haar eigen stille kamer had willen snikken van radeloos verdriet. Want in het diepst van haar ziel bewonderde zij Cornelius om zijn durf. Om zijn doel te bereiken trotseerde hij alles, brak met allen, en achtte geen enkelen tegenstand. En zij ... O, zij kon zichzelve haten om haar halfheid, haar laffe aarzelen, waar zij doortastend en moedig behoorde te zijn, terwille van Hero ... Maar zij had niet de jonge kracht van Cornelius, - en niet diens jonge zelfzucht ... O, waarom had zij niet de gelegenheid aangegrepen, om óók met alles te breken, door partij te kiezen voor haar zoon, waarom had zij niet geprofiteerd van het vreeselijk moment, waarop van Everden aan háár het gedrag van ‘haar’ zoon had verweten ... Waarom had zij toen niet sterk en trotsch het hoofd opgericht, en had de beschuldiging fier aanvaard, en was heen-gegaan aan Cornelius' zijde, om voortaan vrij te wezen, onafhankelijk van iedereen ... vrij om haar liefde te volgen, haar liefde ... haar liefde ... Waarom had zij toen het hoofd gebogen, als trof haar een rechtvaardig verwijt ... waarom had zij toen geen uiting gegeven aan de jaren- | |||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||
lang opgekropte grieven ... waarom had zij niet eindelijk het knellende juk afgeworpen, om weer zichzelve te kunnen zijn ... een bevrijde vrouw aan wie het mogelijk is haar eigen geluk te zoeken ...? Waarom ... Omdat zij zich te schuldig voelde tegenover God, - omdat zij het achtste gebod had overtreden ... omdat zij de eer van haar man had bezoedeld ... en het geluk harer kinderen verzaakt ... Maar nu liep zij hier, de rustige, welbeheerschte vrouw van de wereld, met haar blanken glimlach en haar stille manieren en haar rustigen blik, - met dezelfde zorg gekleed van altijd, in haar eenvondig-smaakvol toilet van lichtgrijs cachemire, met een shawl van donkerroode mousseline met franjes afgezet, en een flatteerenden hoed van donkergrijs stroo met roode veeren en roode keelbanden. Naast haar, bleek en stil zooals gewoonlijk, ging Keetje in het donkerblauw met een zwart-kanten mantille, en aan haar andere zijde liep Aagje, stemmig in het wit barège gekleed met een witten hoed met een ‘intérieur’ van wit lint, terwijl aan weerskanten van haar lief gezicht twee blonde slanke krullen vielen. En achter de dames ging, zooals elk jaar, de kamenier met de hengselmand aan den arm, Kaatje Biljart, in haar paars-katoenen japon, van een eigenaardig weefsel, alsof er witte snuif overheen was gestrooid, haar zwarte shawl met éen palm in de op den rug laag-neerhangende | |||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||
punt, en haar grooten, zwarten luifelhoed met zwarte veer. Als altijd richtten de drie dames haar schreden het eerst naar de porcelein-kraam. Johanna was al sinds jaren bezig een compleet blauw-porceleinen tafel-servies te verzamelen, en nu eens kocht zij een saus-kom, of een vruchten-schaal, dan weer een soep-terrine van reusachtigen omvang of een visch-schotel of een saladière. Nu zag zij zeer toevallig iets, wat haar nog ontbrak, een olie- en azijn-stelletje: twee kruikjes voor olie en azijn, een zoutbus en een peperbus, op een blaadje. Het patroon van bloemen, geschilderd in blauw camaïeu, was precies wat zij noodig had, en zij twijfelde er dan ook geen oogenblik aan, of het behoorde bij haar servies, dat van de hand was van Pieter Hieronymus van Kessel. Zij nam de stukken in haar hand, en zag het merk aan de onderzijde, een P. Ja ... natuurlijk zou zij dit stelletje nemen, ofschoon het haar niet beviel, dat de kruikjes geen porceleinen, maar zilveren dekseltjes droegen. Enfin; het was een tref, dat zij dit aardige ding had gevonden; en zij was het spoedig met den koopman eens over den prijs. Zij was zelfs zoo fortuinlijk ook nog een roomkom te vinden, vierkant, met een vouw in de hoeken, en terwijl zij met nauwlettende zorg de voorwerpen in Kaatjes hengselmand plaatste, voelde zij, hoe zij even verlost was geweest van haar drukkende zorgen, en het stemde haar dankbaar. | |||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||
Maar een uitroep van Aagje trok haar aandacht. - O, zie! riep het meisje met een kleur. Daar is een schotel, zooals meneer Hero Hesseling er een hebben moet, en zij wees naar een bord, dat tusschen andere op een lang borden-rek stond, en dat een voorstelling droeg van een der hemelteekens: de Ram. Er bestond een stel van twaalf dezer borden; Hero Hesseling bezat er zeven van, en al sinds jaren zocht hij naar de ontbrekende. Een schotel erbij zou voor hem een geschenk van groote en vreugde-gevende waarde zijn. - Geef mij die schotel eens, zei Aagje tegen den koopman, en juist stonden Keetje en zij de teekening te bekijken van den god Mars met een ram in de armen, toen Johanna, in onbeheerschte drift haar het bord uit de handen greep: - Dit zal ik nemen, zei ze kort, met een harden, bijna hatenden blik op Aagje. Zij wist niet, wat voor een gevoel haar had bezield, toen zij den schotel in Aagjes handen zag. Brandende jaloerschheid ... en tegelijk een wild verlangen om aan Hero een blijdschap te geven, ten bewijze dat zij van hem hield, o, dat zij toch van hem hield ... al leek het hem anders, al verweet hij haar, dat zij hem niet liefhad ... omdat zij niets voor hem wilde opofferen ... omdat zij niets voor hem durfde ... En te laat besefte zij, dat zij zich had verraden. - Moeder! zei Keetje gesmoord. En zij greep | |||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||
den arm van haar zuster, die doodsbleek, met wijd-opengesperde oogen naar Johanna staarde, intuïtief voelende, dat hier iets vreeselijks gaande was, ofschoon het feit nog niet in vollen omvang begrijpende zooals Keetje. Had zij zich verraden? Nu, goed! dacht Johanna in vlammende opwinding, Goed! er moest dan nu maar een einde aan komen! het was niet langer uit te houden op deze manier! o, zij voelde de plotselinge woeste kracht in zich, om met alles te breken, om allen die haar zouden verachten den smaad aan te doen harer openlijke schande. Zij wilde, wilde niet langer berusten; het gedrag van Cornelius had alles in haar opengescheurd, en verdwenen was in haar bittere smart haar gevoel van welvoegelijkheid, haar eerbied voor de rechtschapenheid en den naam van haar echtgenoot, haar genegenheid voor haar dochters, die tegen Cornelius partij hadden gekozen, omdat zij te veel op hun vader leken ... Goed! zij had zich verraden! Maar het gaf haar eigenlijk een gevoel van namelooze verlichting, dat zij nu niet meer, nóóit meer zou behoeven te veinzen, te liegen ... dat zij in trotsche vrijheid haar liefde zou kunnen volgen ... Neen, zij was niet verslagen in dit moment, dat nu nog de tragiek van haar leven in zich besloten hield, maar waarin zij toch weer op-ademen kon als een verloste ... En diep in haar ziel klonk de triomf van haar herwonnen vrijheid, in een aldoor herhaald: Goddank! Goddank! | |||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||
Haar zelfzucht had zich baan gebroken in toomelooze kracht, en zij achtte nu niets meer in deze seconden van nerveuse overspanning, niet de smart, die zij haar man berokkenen zou, niet de ontzetting van Keetje, niet de duidelijke, diepe droefheid van Aagje. Zij verbeeldde zich, dat zij eindelijk zichzelf was geworden, en aan niets anders dacht zij dan aan Hero's verrukking, en aan haar eigen vreugd ... Werktuigelijk legde zij het bord in Kaatjes mand, en betaalde zonder overleg wat de koopman vroeg. Machteloos stonden haar dochters bij haar handeling toe te zien; Keetje schouwde met angst en afschuw naar haar moeder, die opeens als een vreemde voor haar werd, een vreemde, voor wie zij vrees en afkeer voelde ... en Aagje had de heele wereld om zich heen in het niet zien verdwijnen, rond haar gaapte een holle, donkere ruimte, waarin zij niets anders gewaar werd dan het doffe bonzen van haar hart, dan het hooge ruischen in haar ooren ... - Wij gaan naar huis, zei Keetje, met innige deernis ziende naar het witte gezicht harer zuster, wier oogen verwezen staarden, staarden naar niets ... - Naar huis? zei Johanna, en keek haar dochter aan met een fellen, domineerenden blik, neen! niet naar huis! wij zullen eerst onze gewone ronde volbrengen! - Moeder! waarschuwde Keetje zacht, maar zij begreep, dat zij den wil harer moeder had te volgen. Zij voelde met schrik in Johanna een | |||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||
onwrikbare ijzeren kracht, die zij niet begreep, maar waarvoor zij zich angstig boog ... Het mooie hoofd hooger geheven dan ooit, den mond onuitsprekelijk trotsch gesloten, de oogen rond-blikkende met een uitdrukking van hoon en zegepraal tegelijk, zoo schreed Johanna door het bonte géwoel. Zij verachtte haar dochters, die háár verachtten, zij verachtte de menschen, die háár verachten zouden, morgen, als zij het wisten! Met dezen gang, haar laatste gang als algemeen geziene, gevierde, hoog-geschatte vrouw, sloot zij voor goed een levensperiode af ... Maar daarna zou haar eigenlijk bestaan beginnen, het bestaan, waarnaar zij lange jaren radeloos had gesmacht, van vrijheid, liefde ... geluk! Met liefderijke zachtheid leidde Keetje haar zuster voort, die naast haar ging als in een geestelijke bewusteloosheid; zij leed in deze minuten méér dan Aagje, die het volledig besef niet had van wat er om haar heen gebeurde; zij had wel luid-op willen jammeren, om het vreeselijke, dat zich zoo plotseling, zoo ruw aan haar bevestigd had. Lang had een onbestemde twijfel haar gekweld ... lang had zij niet willen gelooven, wat haar vrouwelijke intuïtie soms met pijnlijke duidelijkheid ried ... maar nu ... o, God, haar vader ... haar arme, arme Aagje ... En was het nu de waarheid, dat zij hier liepen als in een spookachtigen droom ... dat zij haar moeder kennissen hoorde begroeten met onnatuurlijk hooge, helle stem, en dat zij inkoopen deed, zoodat Kaatjes mand vol geraakte, en met den- | |||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||
zelfden, onnatuurlijk hoogen, hellen lach speelgoed reikte aan hunkerende arme kinderen, en zich handschoenen passen liet aan haar koele, blanke hand, en Kaatje als geschenk een nieuwe shawl uitzoeken deed, en met haar delibereerde over een warme, oranjegele shawl voor 's winters of een licht cachemiren shawltje, waar Kaatje zoo'n zin in had, met kleine teerkleurige palmpjes van wit en lichtblauw op een roodbruin fond ... was dit alles de waarheid ... de schrikwekkende waarheid ... of was het een helsche begoocheling, en zouden zij straks weer tot zichzelve komen in de goede, rustige werkelijkheid? ... Zij haatte haar moeder in deze oogenblikken met een haat vol schuwheid en angst, haatte haar om haar onbarmhartigheid, haar onbeschaamden hoogmoed, haar trotsche houding ... o, zij haatte haar, haatte haar, omdat zij het leven nog zoo bitter verellendigde ... het leven, dat tóch al zoo zwaar was om te dragen met haar droefheid om den dood van haar kleine kindje, dat nauwelijks had geleefd ... om het wangedrag van Claude, haar man, en om Cornelius' voorgenomen daad, die haar vader zooveel verdriet en verontwaardiging kostte... En nu dit... O, God, wat waren zij allen ongelukkig, diep, diep ongelukkig ... Door de blauwe, frissche lucht koperden de schelle tonen van een groep straat-muzikanten; uit de verte bomde de trom van het nieuwe kijkspel; de welige kleuren der kramen wemelden in het zonnelicht tot een bonten chaos dooreen; | |||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||
lachen weerklonk en gezang; de draaimolens wierpen vlagen orgeldeun tusschen het algemeen gewoel en gejoel ... en met oogen, groot-geopend omdat zij niet schreien wilde, aanzag Keetje dat alles, en met óverscherpe helderheid kerfde zich het geheele tooneel in haar geest, zoodat zij rillend voelde, dit nooit te kunnen vergeten ... En nam de marteling dan nooit een einde ... waren zij gedoemd om eeuwig zoo te blijven in deze hel van licht en rumoer ... Aan haar arm hing Aagje, in doffe, apathische gelatenheid, alsof zij niet wist wat er om haar heen gebeurde ... en vóór haar ging hun mooie, stralende, hooghartige moeder ... hun slechte moeder ... Maar eindelijk, eindelijk toch hoorde zij, hoe haar moeder aan Keetje beval wafels te gaan bestellen in de kraam De zoete Inval, met het uithangbord van den man, die in een vat met stroop viel; deze bestelling was altijd het laatste van de kermis-wandeling, en verlucht ademde Keetje op, omdat de beklemmende, onheimelijke tocht thans was volbracht. Maar Johanna stond nog, en keek, en liet haar schitterende oogen gaan over het galm luid en kleurig terrein, en zij zag de wapperende vlaggen en zij hoorde de dringende, luide muziek ... en het was haar of dit feestelijk tooneel nu voor altijd en altijd in haar hersenen zou staan gebrand ... want zij wist, dat zij op dit moment op de grens van twee werelden zich bevond, en dat zij thans afscheid ... voor altijd afscheid nam van haar vroegere leven ... | |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
II.In zijn donkere, stille kamer zat de Raad van Everden in een toestand van doffe, dompe gevoelloosheid. In zijn zware, trage hersenen ging niets anders om, dan het ééne weten: Zij heeft mij bedrogen. Al jaren schandelijk bedrogen. Ik heb het haar gevraagd, en zij heeft bekend. zijn eigen kamer, zijn oude, vertrouwde omgeving was hem opeens zoo vreemd geworden. De gordijnen waren voor de ramen neer-gelaten, om het brandende avond-zonnelicht buiten te sluiten, alsof er een doode was. Was hij niet de doode ... kon hij nog leven na den verpletterenden slag die hem volkomen onverwacht was toegebracht ... toen zijn vrouw, die hij blind vertrouwde ... Zij had hem bedrogen. Johanna had hem bedrogen ... De kamer was donker door het donker goudleer-behang, waarvan de banen en het deurstuk versierd waren met bouquetten in vazen, maar de kleuren daarvan waren verdoezeld en verbruind door ouderdom; en de groote meubelstukken van diep gepolitoerd mahoniehout met bruin kalfsleer overtrokken, en de zware damasten gordijnen, die in onhoorbaren val neervloten voor de deuren en ter weerszijden van de ramen, leken zwart tegen de scherp-gele vakken der zon-verlichte, door linnen ophaal-gordijnen afgedekte vensters. | |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
Zijn eigen kamer. Maar alles was toch anders geworden. Hijzelf. Maar hij was dezelfde niet meer. Zij had hem bedrogen. Johanna had hem bedrogen. Al jaren, al jaren lang ... Hij boog zich voorover in zijn stoel, en legde zijn beide handen vlak op zijn knieën. Zóó staarde hij voor zich uit, totdat alles vóór hem leeg en donker werd, en in dat leege donker het helle beeld verscheen, dat hij wilde zien: Johanna, vóór hem staande, in een wilde, trotsche schoonheid, zooals hij haar vroeger, vróeger, meermalen had gezien ... toen zij zijn wettelijk gezag in de ontembaarheid harer jeugd niet wilde erkennen, totdat zij het hoogmoedige hoofd had gebogen, en rustig en stil was geworden ... Johanna, uitdagend hem haar schuld bekennend, háár schuld hem toewerpend als een verwijt aan hèm ... Johanna, hem véél meer zeggend dan hij wilde weten ... want wist hij niet genoeg, nadat Aagje, de arme Aagje, in een schokkend zenuwtoeval, de waarheid had uitgekreten, de waarheid, die door Keetje met diepen, smartelijken ernst bevestigd was ... - Ga heen, vrouw! had hij haar bevolen met sterke stem, ga heen, eervergetene, die 't heiligste met voeten treedt! ... en zij was terug-geweken voor zijn blik, en zij had gezwegen, eindelijk gezwegen ... Maar nog altijd was in zijn ooren de klank van haar driftige, hooge stem, die verweet, die verweet ... - ... o, nooit heb je me gelukkig gemaakt! | |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
nooit, nooit heb je getracht me te begrijpen, je veroordeelde maar op je koude, starre manier ... je wou alles in me onderdrukken, m'n levenslust, m'n jonge kracht, m'n smachten naar geluk, naar geluk! ... Ik mocht niets willen, ik mocht niets wenschen, jij beval, en ik moest me onderwerpen, ik moest vervormd worden naar jouw model, en niets mocht er van me overblijven, niets van m'n individualiteit, van m'n eigen persoonlijk karakter ... O, wat ik geleden heb, dat kan jij niet beseffen, hoe vaak ik hartstochtelijk gesnakt heb dóód te zijn, om van alles af te wezen, om vrij te zijn, niet meer beklemd, niet meer aan alle kanten beëngd, maar vrij, o, God, o, Jezus, vrij! ... En toen is hij gekomen, en heeft me getroost, en heeft me 't leven dragelijk gemaakt ... en ik heb hem lief, ik heb hèm alleen lief-gehad, en dat ik hem niet gevolgd ben, om samen met hem gelukkig te zijn, dat liet ik om jou, om jou te sparen, jou, die tegenover mij nooit iets anders dan zelfzucht hebt gekend! Jouw hardheid, jouw koele zelfgenoegzaamheid heeft mij tot stikkens toe benauwd, en als ik verloren ben gegaan, dan komt dat door jou, en als Cornelius verloren is gegaan dan komt dat ... Toen had hij bezwerend de hand opgeheven, en zij had gezwegen, eindelijk gezwegen. De lichtheid, de luidheid was om hem heen verdwenen, en hij was alleen gebleven, alleen in het doodstille donker. Zijn vrouw ... zijn zoon ... | |||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||
Alles was hem ontnomen. En ... Nog meer wachtte hem. Hem wachtte nog de openlijke schande zijn naam door het slijk gesleurd te zien ... Maar neen! dat nooit! Hij stond op, in sterke, rechte energie, als eensklaps ontwaakt uit een doffen sluimer. De eene hand balde zich tot een vuist aan den hangenden arm, de andere vuist drukte hij krachtig tusschen de oogen ... hij wist wat hem stond te doen: Dezen dag zou hij niet overleven. Het was of dit besluit alles opeens in hem verstilde en verkalmde. Hij moest uit het leven treden, opdat zijn naam, de ongerepte naam zijner voorvaderen, gespaard blijven zou, en God, de Heer, zou hem deze daad vergeven. Hij vouwde de handen, en boog het hoofd met de gesloten oogen achterover, en bad. Hij bad lang, in volkomen overgegevenheid, alsof hij zijn zaak voorlegde aan den hoogsten Rechter, en innig wist, dat hij om zijn besluit vrijgepleit worden zou. Hij bad, en hij vroeg om kracht, om alles tot het laatste te kunnen volbrengen, om in staat te wezen, zijn naam te redden, den naam van zijn geslacht, die hem boven alles heilig en dierbaar was. En toen de innerlijke zielsstem zweeg, zonk hij neer in zijn stoel, gesterkt en vastbesloten. Hij zette zich neer om te denken, om te overleggen, hoe hij nu verder te handelen had. Alle dof heid was uit zijn hersens weg-gevaagd, zijn brein werkte scherp en helder. Hij voelde | |||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||
het met een onwrikbare overtuiging, dat hij heen moest gaan uit het leven. Als hij het niet deed, dan zou ... die vrouw een openlijk schandaal verwekken, en dit, gevoegd bij het voorgevallene met zijn zoon, zou voldoende zijn, om zijn positie in Rotterdam volkomen onmogelijk te maken. Hij zou met den vinger worden nagewezen, spotliedjes zouden er op hem worden gemaakt ... en al zijn vijanden, die hij had, omdat hij altijd een vurig patriot was geweest, alle wangunstigen zouden te hoop loopen, om hem geheel te vernietigen ... hem! die altijd onder de eersten der eersten had behoord, die roem had gedragen op zijn smetteloozen naam, omdat deze met eere genoemd werd in de geheele geschiedenis van Rotterdam, hij, Pieter Cornelius van Everden, die in de kerk zijn eigen bank had met het uitgesneden wapen, die in diezelfde kerk de zerken betrad, welke zijn voorvaderen dekten, hij, die altijd iedereen fier in de oogen had kunnen zien! ... Vrijwillig zou hij heen-gaan, en niet gedoogen, dat zij, die zijn vrouw was geweest, haar schande openbaar maakte. Die slechte triomf zou haar niet worden gegund. Zijn vrouw ... zijn zoon ... beiden hadden zij hem verlaten ... en toch bleef hij de sterkste. Zijn zaken waren geheel in orde. Tot in de kleinste onderdeelen was alles wat zijn fortuin betrof geregeld en beschreven; ook was zijn laatste wil en testament gemaakt, waarbij zijn notaris tot exécuteur was benoemd. Het stuitte hem tegen de borst, dat zijn vrouw mede-deelen | |||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||
moest in zijn erfenis en ook zijn ongehoorzame zoon ... maar het was de wet, en hij had de wet nog nooit ontdoken, - hij berustte daarin. En ook moest hij er in berusten, dat hij Aagje onbeschermd in het leven achterliet. Maar hij twijfelde niet, of zij zou niet langer met haar moeder onder één dak willen blijven, zij zou haar intrek wel nemen bij Keetje. En nu moest hij nagaan, of er ook papieren verscheurd moesten worden, en brieven. Hij ging naar zijn groot bureau, en sloeg de kap neer. Ordelijk gerangschikt lagen daar in de verschillende vakken zijn zaken-brieven, zijn particuliere correspondentie, de copieën van belangrijke brieven over staatsaangelegenheden; hij haalde een pak eruit; het was met blauw band omwonden en droeg een jaartal, en zoo was het ook met de anderen; neen, het was niet noodig dat alles te openen en na te kijken; er was niets, wat zijn erfgenamen niet mochten zien, niets wat hem zou kunnen compromitteeren. En hij voelde ook opeens, hoe moe hij was, hoe ontzettend moe. Hij zou dit werk misschien halverwege moeten staken ... Het werd donkerder in de kamer. Hoe vreemd bewoog zich zijn zware zwarte figuur door de duistere, geluidelooze ruimte, toen hij opstond, en ging naar het groote, met koper beslagen kabinet, en de dubbele deuren opende. Het donker beklemde hem, het was of hij er met moeite in adem-haalde, en hij stond even hijgend stil, terwijl hij zich vast-hield aan de beide geopende | |||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||
deuren. Maar hij vermande zich weer; hij moest verder, want hij snakte ernaar, dat alles gedaan mocht zijn. Hij bukte zich naar de groote zwarte ijzeren kist, met den naam P.C. van Everden in groote koperen relief-letters er op; deze kist bevatte het familie-archief, en hij achtte het zijn plicht, ook dát na te zien, vóor hij zijn besluit voltrok. Hij plaatste de kist op de massieve eikenhouten balpoot-tafel; en ontstak de lamp. Hij huiverde even, toen het koele, heldere licht zijn oogen trof, en bleef er gedachteloos in staren; maar onwillekeurig tastten zijn vingers al naar het kleine sleuteltje aan zijn horlogeketting, en hij opende het slot. In het bovenste vak lagen de officiëele documenten; afschriften uit de trouw-en doop-registers van de kerk van zijn eigen familie en van zijn voorvaders; hij lichtte den ijzeren bak er uit, en keek in de onderste afdeeling; hoe lang was het al geleden, dat hij daar een blik in geslagen had? Niet meer sedert hij zijn vaders erfenis bezorgd en alles consciëntieus nagezien had. En sindsdien waren de familie-papieren van Johanna er aan toegevoegd ...
Aen de Ed. Groot Mog.
Heeren Staaten van Hollandt ende
West-Vrieslandt.
Geven in alle onderdanigheyt te kennen Alexander Berghem, Tweede Capiteyn van het Regiment van den Generaal Baron van Cronstrom, Oud 58. Jaaren; Dat hij Suppliant d'eer heeft dezen Landen in alle getrouwigheyt te dienen den tijd van | |||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||
41. jaren, namentlijk 4. jaren als Cadet, 2 jaren als sergeant, 17 jaren als Vendrig, 10 jaren als Luytenant, en laatstelijk 8 jaren als Capiteyn, hebbende hij Suppliant in dien tijd bijgewoont de Battailje bij Fontenoi, het beleg van Brussel, en altijd het. Regiment gecommandeert als Major, zijnde den Oudsten Capiteyn buyten staat, om in 't Veld te gaan: Bij dit geheel gedrukte stuk was in potlood het jaartal 1742 geplaatst en: geb. 1684 20/2 te Dordrecht. Dit verzoek werd gedaan door den grootvader van Johanna, die den 28sten April 1707 zich liet inschrijven als poorter te Amsterdam, en die gehuwd was met Elisabeth Godelinde Huys. De Gecommitteerde Raaden van de Staaten van Hollandt en Westvrieslandt, doen te weten: Dat haar Edele Mog. gesien hebbende de Acte van Prolongatie van Verlof bij den Raadt van Staate der Vereenigde Nederlanden op den 30e Sept. 1739 aan Alexander Berghem, Capitain in dienst van den Staat in het Regiment van den prince Frederik van Brandenburg, guarnisoen houdende binnen de stad Namen verleent om sigh nog tot den 25e Maart 1740 binnen 's Lands te mogen blijven onthouden - - - | |||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||
ter Finantie van den Lande, op poene van nulliteyt, en ter expiratie van den gemelden tijdt haar Edele Mog. adverteeren van sijn wederkomste bij het gemelde Regiment, souder daar van te blijven in gebreecken, op poene van suspensie van sijn tractement. Gedaan in den Hage onder het kleyne Zegel van den Lande, den 7e October 1739. Deze kennisgeving was gezegeld met het zegel van 24 schellingen, waarop stond Segel clein, en in een der marges was geschreven: Reg. ter Finantie van Holland in 't Rolboek fo 139. Met een zucht legde hij het papier ter zijde, en nam een ander, een benoeming tot vendrig in het jaar 1711 van Otto Berghem, daar er een ‘Vendrighsplaetse was komen te vaceren,’ ‘sulcks noodigh is, dat een ander gequalificeert Persoon tot Vendrigh onder de voorschreve Compagnie van Capt. van Boest in het Regiment van den Prins van Brandenburg, gestelt werde; Soo is 't, dat haer Edele Mog. in aensien van de getrouwigheydt, dapperheydt, ende goet beleyt van Otto Berghem,’ voorstellen hem tot vendrig te benoemen. Was geteekend: Simon van Beaumont. Hij greep weer een ander papier, een missive aan den Edele Manhafte Vrome Discrete. | |||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||
Manhafte, Vrome, Discrete, Lieve, Getrouwe. In gevolge van Ons geresolveerde van huiden hebben wij goedgevonden UE. bij deese bekend te maaken de electie van sijne Hoogheid den Heere Prince van Orange tot Gonverneur-Capitain-Generaal en Admiraal over de Militie deeser Provincie te Water en te Lande, met last en ordre om sijn Hoogheid in deselve qualiteiten te respecteeren, mitsgaders de Patenten en ordres, die deselve aan UE. in tijden en wijlen sal koomen te geeven, preciselijk na te komen en te pareeren, sonder daar van te blijven in gebreeken. Met een vaste hand was op de adres-zijde geschreven: Ontvangen op dato den 28 December 1794 's morgens quartier voor thien uuren door een Ordonnance Hussaar van den Gen. Major Hoeufft van Oyen commandeerende de troeppe S. in de provincie van Utrecht. Hij legde even, als beschermend, zijn hand op de verbruinde letters. Niet alleen ter wille van zijn nageslacht, niet alleen ter wille van zijn voorouders, maar ook ter wille van Johanna's familie zou hij zich ten offer geven. Hij wist het niet, waarom al deze eenvoudige dingen, deze | |||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||
benoemingen tot luitenant, dit besluit van den Solliciteur Militair, om aan den lieutenant colonel van Everden te betalen het zuiver montant der Ordonnantiën van Soldye voor deszelfs Compagnie, deze leger-order, om ‘provicioneel niet naar Amersfoort te komen, om aan de Grebbe te worden gecampeerd, omdat volgens vrij secuure tijdinge de Franschen meester van Bommel waren, en zelfs de Waal over zouden zijn’ ... een kennisgeving, dat Zijne Hoogheid goed-gevonden had, dat Alexander Berghem werd overgeplaatst bij het Tweede Bataillon, geteekend door Willem V persoonlijk met een W. Prince v. Orange ... het perkamenten stuk met de zware zegels, den ‘articulbrief’, om mede te deelen, dat Pieter Cornelius van Everden den eed moest afleggen in den Raad van State; een toestemming aan zijn oom Albertus van Everden om zich uit Rotterdam naar Delft te vestigen, waarvan hij tot Schout was benoemd: Gedaan binnen Rotterdam, den lsten Juni 1799, het vijfde Jaar der Bataafsche Vrijheid ... hij wist het niet, waarom al deze zorgvuldig bewaarde familie-papieren, al deze relieken hem aandeden met een ontroering, die als een krampachtige pijn trok door zijn borst. O, hij wist het wèl. Omdat zijn geheele geslacht zich aldoor en ondeelbaar één had gevoeld, éen saamhoorigheid, die immer solidair tegenover de buitenwereld had gestaan; waarvan bijvoorbeeld alle leden felle patriotten waren geweest, en geen enkele prinsgezind; een familie, met eere genoemd in de geschiedenis van verschillende | |||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||
steden, die in de kerk hun eigen bank bezat met hun eigen wapen, die medezeggenschap had gehad in de besturing des lands, waarop geen enkele vlek kleefde van oneerlijkheid of schande ... evenmin als dit het geval was met Johanna's geslacht ... en op deze beide familiën van haute noblesse zou door zijn gezin een smet worden gebracht? dat nooit. Hij ontrolde de kaart van zijn buitengoed Rust en Lust in den Muizenpolder, en de grootere kaart van zijn bezittingen in den Heeroudelandsambachtschen polder, tusschen de Groote Lindt, Zwijndrecht en Heer Ido Ambacht, met vruchtbare akkers, weiden, vlieten, bouwmanswoningen en watermolens, met boomgaarden, bosschen en rietlanden ... Hij schudde het hoofd, - hoe zouden al deze bezittingen worden beheerd, als hij er niet meer zou zijn? Maar hij zuchtte in gelaten berusting: hij moest het overgeven, en het beste er maar van hopen ... Langzaam, ordelijk, legde hij de papieren terug in de ijzeren kist. Die moesten bewaard blijven tot bij tijd en wijle de zoon van Cornelius misschien, ze zou kunnen aanvaarden. De zoon van Cornelius, die wellicht het geslacht weer omhoog brengen zou, dat Cornelius in roekelooze onverschilligheid poogde ten onder te brengen. Liet hij met deze laatste en liefste hoop uit het leven gaan ... Even beefden zijn handen; hij had het gezegelde afschrift gevonden uit het trouwboek van zijn eigen huwelijksvoltrekking. | |||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||
Ik ondergeschreven betuyge, dat in 't Trouwboek bij de Gemeente hier te Rotterdam, toegedaan de Onveranderde Augsburgsche Geloofsbelijdenis blijkt, dat No. 1761 den 9en van Juli in den Huwelijken staat bevestigd zijn door Do Jacobus Baan Hij staarde er even op, met dof-wordende oogen. Toen scheurde hij langzaam het huwelijksbewijs in stukken. Het laatste papier, dat hem in handen kwam, was een geslachtslijst, door hem zelf opgesteld, en die terug-liep tot de 16e eeuw, een uittreksel uit het familie-boek van van Everden. I. Willem van Everden, lid der vroedschap van Geertruidenberg, regent van het ‘Manhuys’ in 1571 en 1572. Stierf 1598 en had uit zijn huwelijk met Clasine Mock (overleden 1602) vier kinderen, waarvan II. Peter van Everden de oudste was. Deze huwde in 1574 met Elisabeth ten Hage. Hij stierf 6 Augustus 1602, zij 22 Juli 1602. Zij hadden vier kinderen, waarvan de oudste was: III. Derck van Everden, geboren 23 Aug. 1577. Hij was schepen van Geertruidenberg, en trouwde Maria, dochter van Claes van Bergen. Zij hadden drie kinderen, waarvan IV. Willem van Everden de oudste was. Geboorte en sterfjaar onbekend. Hij was gehuwd | |||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||
met Catherina van Hout, dochter van Jan van Hout. Hadden 14 kinderen. De oudste was V. Peter van Everden Jur. Doctor, schout en casteleyn van Oosterhout, geboren 4 Nov. 1635, overleden 29 Nov. 1693, gehuwd 1668 in de Moercapel met Anna Gaberel. Zij hadden 7 kinderen:
VI. Dr. Willem van Everden, was schout van Brielle, werd poorter te Rotterdam. . . . . . . . . . . . . . . . . VII. Cornelius van Everden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . VIII. Dr. Cornelius Evert van Everden, geboren te Rotterdam, Schepen aldaar 1758; trouwt in 1755 Hildegonde van der Valk. Hun oudste zoon: IX. Peter Cornelius van Everden ... Dat was hij ... Lid van den Raad van Rotterdam ... Voorzitter en Commissaris der Leenbank en van de Weeskamer. Hij trouwde 9 Augustus met ... Johanna Maria Berghem ... Hij wierp het papier terug in de kist, hij kon niet meer. De levenswalg steeg hem zoo heet en snel naar het hoofd, dat hij duizelde en het zwart werd voor zijn oogen. Hij kon niet meer, het was genoeg. | |||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||
Een enkel woord wilde hij voor zijn kinderen achterlaten. Hij nam zijn veeren pen en een vel velijn en dacht over wat hij zeggen wilde. Maar hij vond niets. Roerloos lag zijn hand op het papier. En toen in één trek van zijn mannelijkvast schrift schreef hij het sterk bevel, voor degenen, die hem het eerst mochten vinden: Zwijgen. | |||||||||||||||
III.De plotselinge dood van den Raad van Everden had in geheel Rotterdam een groote ontroering verwekt. Men sprak van een beroerte, van een hartverlamming ... men vertelde elkaar van het verschrikkelijke feit dat zijn vrouw, thuis-komende van een joyeusen kermis-gang met haar beide dochters, haar man dood moest hebben gevonden ... men fluisterde ook wel andere dingen ... over het verdriet, dat de Raad moest hebben gehad van zijn losbandigen zoon ... en van ... ja, de laster beschuldigde Johanna van een al te vrije levenswijze, niet met éen, maar met verschillende vrienden ... De geruchten doorliepen de stad ... ze doken op en werden verdrongen door ander, nog erger gepraat ... De familie van Everden was het middelpunt der algemeene belangstelling; en alle daden van den ouden heer, zijn zoon, zijn schoonzoon, zijn dochters, en vooral zijn vrouw werden nagegaan en scherp becritiseerd. De Raad had altijd de algemeene achting genoten. Zijn strikte rechtvaardigheid, zijn vast- | |||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||
houden aan de algemeen geijkte vormen, zijn geen duimbreed afwijken van den hem door plicht en eer voorgeschreven weg, hadden hem steeds een eervolle positie doen innemen. Maar sommigen vonden hem wat te strak, te exclusief, en dat zijn zoon zóózeer het verkeerde pad was opgegaan, lag zeker voor een groot deel aan zijn opvoedingsmethode. Misschien had het verdriet over zijn oudste kind hem het hart gebroken, maar ... de schuld van de onmin in de familie was toch ook wel aan hèm te wijten. De afkeuring over Cornelius was overigens algemeen. Dank zij de inblazingen van Claude van Maugarny, die Allert Ruys door zijn opstokerijen ook tot een volledigen vijand van Cornelius had gemaakt, - op slimme wijze had hij weten te insinueeren, dat er waarschijnlijk wel ‘iets’ zou hebben bestaan tusschen Cornelius en Antje Fyck Dircks - geloofde men bijna onvoorwaardelijk, dat Cornelius een deugniet en een doordraaier was; menig stukje door een ander bedreven, werd op zijn rekening gesteld, en men meende algemeen, dat hij nog eenmaal tot den bedelstaf zou geraken door de verregaande wijze, waarop hij met zijn geld ‘omleefde’. Zijn goede gulheid werd tegen hem aangevoerd, en degenen, die door leeningen of giften van hem hadden geprofiteerd, veroordeelden het hardst zijn losheid van geld. En zonder nadenken gaf men aan hem voor het grootste deel de schuld van zijn vader's sterven ... De beide dochters, die steeds in den geest van | |||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||
den ouden Raad hadden geleefd, werden vrij goedig beoordeeld, ofschoon zij geen van heiden sterk-sprekende figuren in het gezelschapsleven waren geweest. Maar Johanna ... alles werd haar verweten en ten nadeele van haar uitgelegd: haar schoonheid, haar hooghartigheid, haar verachting van de conventie ... en wie zich haar vrienden hadden genoemd, mompelden thans boosaardig over haar, en wisten haar geheele levensgeschiedenis van phase tot phase naar waarheid te vertellen ... De verpletterde vrouw scheen de algemeene veroordeeling te voelen. Na het eerste oogenblik van dompe verbijstering, - zij was degene geweest, die, in intuïtieve onrust om zijn lang opblijven, zijn kamer was binnen-gegaan, en haar man dood had gevonden, - had zij in haar schrik de kracht ontvangen, kalm en beraden te zijn. Zij had alle sporen van het voorgevallene verwijderd; haar schoonzoon Claude en haar neef Allert Ruys ontboden en een ijlbode gezonden naar Cornelius op Aechtenskerke. Toen kón zij niet meer. En in haar eigen kamer had zij sinds gezeten, niemands nabijheid kunnende dulden, - star en koud, in een lichamelijke en geestelijke verstijving. Claude en Allert Ruys hadden van de afwezigheid van Cornelius gebruik gemaakt, om zich van de geheele situatie te verzekeren. Zij hadden alle kasten verzegeld, maatregelen getroffen voor de begrafenis, en den aanspreker opdracht gegeven ervoor te zorgen, dat deze waardig en | |||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||
plechtig werd. En toen Cornelius den volgenden morgen, - hij was 's nachts van Aechtenskerke afwezig geweest, en had de boodschap eerst in den vroeg-ochtend gekregen, - Rotterdam te paard binnen-reed, zag hij door de straten gaan den deftigen man met den zwarten rok, het zwart-zijden vest, den korten, met zilveren gespen aan de knieën gesloten broek, de lage schoenen met zwart zijden kousen en den driekanten steek met den langen lamfer, en hij wist: dit was voor zijn vader. En met een schok kwam het tot den ontzetten jongen man. dat het toch de waarheid was, het verschrikkelijk bericht, dat hij eerst niet had kunnen, had willen gelooven ... Zijn vader dood ... zijn stoere, kern-gezonde vader, dien hij in volkomen welzijn verlaten had, - zijn vader dóód ...? Nn geloofde hij het. En een angst deed hem het hart hoog bonzen in de keel; was het misschien uit verdriet om hèm ... dat zijn vader een hartverlamming had gekregen of een hartaderbreuk ... was hij de schuld? ... Hij jaagde voort naar het groote huis op de Schiekade, waar alle gordijnen voor de vensters waren neer-gelaten. Zoo doodelijk stil en ongenaakbaar lag het groote gebouw, dat hij huiverde. Was dit zijn ouderlijk huis? Het leek hem zoo vreerad ... zoo vreemd ... Hij wendde zijn paard naar de weide achter het huis, waar de stal was gelegen, steeg af, en knikte zwijgend op de rouw-betuigingen van stal- | |||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||
knecht en koetsier. En langzaam met gebogen hoofd, liep hij achter de tuinen van de Schiekade om en opende het tuinpoortje. Hij trad door den bloeienden tuin, langs de hooge fuchsia-stammen, waar de trossen wit-roode, paars-roode, eigenaardig sierlijke bloemen neerhingen in weelderigen overvloed; langs de kleurige bedden van vlamgele afrikanen en purperen balsamienen ... daar kwam hij voorbij den grooten zilveren bal, op het zorgvuldig-gemaaide grasveld ... hij kon de wilde stralen-schittering van de zon in het spiegelend zilver niet aan zijn vermoeide oogen verdragen ... hij legde de hand ertegen met een diepen zucht. Zijn stap weerklonk op het ronde steenen bordes voor de tuinkamer. Het geluid werd binnen gehoord, en een vrouwelijke figuur opende de glazen deur. Het was Kaatje, de kamenier, met een rood beschreid gezicht en dik-omwalde oogen, die hem een oogenblik verschrikt aanstaarde: - Jongeheer! riep zij, mijnheer! - Schrik je zoo van me, Kaatje, vroeg hij zacht. - Verwachtte zij hem niet ... hóórde hij hier dan niet ...? De oude vrouw barstte in snikken uit, en greep zijn hand. - Wat ben ik blij, dat u hier is, dat u hier tóch is, mijnheer ... Mijnheer van Maugarny en mijnheer Ruys hadden order gegeven ... Claude! Allert en Claude hadden hier het helt in handen genomen, en hij! de zoon! ... - ... om u niet toe te laten, ja, mijnheer! | |||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||
En nou ben ik zoo blij, dat u er toch is, mijnheer, voor m'n arme mevrouw. Zij zit daar maar als een beeld, de ziel, en wil niemand bij zich hebben, en ik zeg tegen mevrouw Keetje, en ik zeg tegen juffer Aagje, gaat er toch eens heen, na uwes Ma, zeg ik, maar ze willen haar niet contrarieeren, zeggen ze ... o, mijnheer, gaat u er naar toe, want wat er van worden moet, dat weet ik niet. Diep ontroerd hoorde Cornelius naar de oude vrouw. Met zware, moede beenen ging hij de breede trappen op, die hij de laatste maal na het onverzoenlijk woord van zijn vader was afgestormd in hartstochtelijke drift. De drukkende stilte, de gedempte schemer verstikten hem den adem. En in zijn ziel woelde een wilde onrust, alsof hij, na het ontzettendste gehoord te hebben iets nóg ontzettenders hooren kon ... Hij opende de deur van zijn moeders kamer. De diepe duisternis verblindde hem, en tastend zocht hij zijn weg ... in een snakkend verlangen, om zijn moeder troost te geven, om bij haar troost te vinden ... - Moeder! riep hij gesmoord. - O, kind! antwoordde haar stem, met hetzelfde snakkend verlangen: kind! ... In het volgende oogenblik omvatten haar zijn armen en had hij haar met innige kracht aan zijn borst gesloten. Toen voelde hij, hoe haar geheele lichaam sidderde, en hoe versteend-koud haar gezicht en haar handen waren. Met vertwijfelde hevigheid omklemde zij hem, niet in | |||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||
staat het huiverende schokken van haar leden te bedwingen. Zij poogde het te zeggen wat zij zeggen moest, wat zij zeggen wilde, omdat het haar onmogelijk was, dit ontzettend geheim langer alleen te bewaren, omdat zij krankzinnig zou worden, als zij het langer verzwijgen moest, maar zij kon niet ... twee, driemaal openden zich haar droge, verstijfde lippen, maar gaven geen geluid. Toen zeide zij met heesche, hokkende stem: - Jongen ... hij heeft ... hij heeft zelf ... - Moeder! Zij zweeg ... - Moeder ... heeft hij zelf ... - Ja! ... Het klonk als een kreet, als een roep om hulp ... En toch wilde hij de waarheid niet aanvaarden. En nogmaals vroeg hij, al voelde hij het zelf, hoe hij haar pijnigde, hoe hij zichzelf innerlijk verscheurde door die vraag: - Heeft hij ... heeft hij zelf ...? - Ja! kreet zij weer. En nu ook brak haar verstarring door in een smart van tranen. Zij viel neer op den divan, en steunde en snikte, en wrong zich het hoofd diep in de kussens weg, om de gillen, die wilden komen, te smoren. Een oogenblik stond Cornelius roerloos. Om mij ... klonk het in hem, om mij ... En doof en blind luisterde hij alleen maar naar dien éenen harden klank, die als met korte, doffe slagen zijn hoofd doordreunde: om mij, en staarde hij naar dat ééne paar woorden, dat hij als tastbaar | |||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||
voor zich zag: om mij ... om mij... En toen opeens drong in zijn verbijsterden geest het geluid van het wilde geschrei zijner moeder, en met een schok ontwaakte hij tot het besef van de werkelijkheid: hij wist ... hij voelde ... dat hij haar vergeving moest vragen ... Hij zonk bij haar neer op de knieën, en legde zijn hand op haar hoofd. - Moeder, fluisterde hij, smeekend met bevende lippen, kunt u ... mij dat vergeven ...? Zij zat eensklaps recht overeind, en in den bleeken schemer zag hij haar zwarte oogen als vlammen glanzen in het witte gezicht. Zij omvatte zijn hoofd met beide handen, en bukte zich om hem recht in het gelaat te kunnen zien, en zei met een heel diepe, heel zachte stem: - Neen, arme jongen, jij niet, jij niet ... Jouw schuld is 't niet! Ik ben de schuldige ... Omdat ik hem ontrouw was. Cornelius boog het hoofd in haar schoot. In het eerste moment voelde hij niets dan de grenzelooze verlichting, de eindelooze dankbaarheid, dat zijn angst van hem was weg-genomen ... Toen besefte hij in vollen omvang, wat zijn moeder nu voelen moest na de spontane daad van haar bekentenis, en hij stond op, ging naast haar zitten, en trok haar met innige teederheid dicht in zijn armen. Hij liet haar afgetobde hoofd rusten aan zijn schouder, en streelde zacht haar arme, koude handen ... Ontrouw ... zijn moeder was zijn vader ontrouw geweest ... ach, had hij het niet altijd | |||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||
vermoed ... en ... had hij het niet steeds volkomen begrepen, dat zijn moeder niet gelukkig kòn zijn met haar man ... dat zij, met háár temperament, zich diep-rampzalig mòest voelen naast den rechtschapen, maar zóózeer van haar verschillenden echtgenoot ... En had hij haar niet altijd bewonderd, dat zij zoo tactvol den schijn te bewareu wist, ook al verbaasde hij er zich over, dàt zij niet liever openlijk brak, dan dit leven van schijn voort te zetten met behoedzame zorg? ... Dit einde was wèl vreeselijk voor haar, die zóó beproefd had de oude verhoudingen te blijven handhaven terwille van hem, haar man. En een innig medelijden bezielde hem voor zijn moeder, die zichzelve had opgeofferd aan haar plicht, die haar geliefde liet lijden om haar man te sparen ... en nu het vreeselijkste moest ondervinden wat een vrouw ondervinden kan ... - Moeder ... zei hij, liefste ... Dit móest zoo wel komen misschien. Mogelijk was dit de eenige oplossing, al mag 't ons ook nog zoo noodlottig lijken ... - Wist je dan alles van mij ... en van ... Hero? ... vroeg zij diep beschaamd, met trillende stem. - Neen! geweten heb ik nooit iets met zekerheid. Maar ik kon me toch wel begrijpen, moeder, liefste moeder, hoe ongelukkig u moest wezen met ... - Stil, fluisterde zij. - En ... is het zeker waar, wat u denkt ...? | |||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||
Kan er geen twijfel bestaan? Is 't toch misschien ook om 't verdriet, dat hij van mij heeft gehad? - Neen, zeide zij, ik wil je alles vertellen ... En zij vertelde hem alles, in een gretige behoefte, om het ondragelijke, dat haar bijna waanzinnig maakte, niet meer alleen te dragen ... Zij vertelde hem, hoe zij hèm had benijd om zijn moed, zijn durf, om met alles te breken ... hoe zij aldoor in een overspannen zenuwtoestand had verkeerd, waarvan het voorgevallene op de kermis het gevolg was geweest ... zij vertelde hem van hun verschrikkelijke thuiskomst, en van het ontzettend tooneel tusschen haar en zijn vader ... en hoe het daarna zoo stil was geweest op zijn kamer tot laat in den nacht ... en dat zij geen ander in haar doodelijken angst naar hem toe had durven zenden, maar zèlf was gegaan ... En hoe zij toen ... hem had gevonden ... roerloos en kalm, als in diepen slaap verzonken ... - En ... zij haalde diep adem, en moest al haar krachten verzamelen, om voort te kunnen gaan ... - Zie ... zeide zij, en haalde uit haar chaltelaine een opgevouwen stuk papier. Hij nam het aan, en: Zwijgen ... las hij, geschreven met de hand zijns vaders. Een huivering van ontroering rilde door hem heen: hoe karakteriseerde dit laatste woord den vormelijken man, die vrijwillig was heen-gegaan, opdat zijn naam gespaard blijven zou ... Hij bleef het papier vast-houden in zijn hand, zoo wonderlijk ontdaan, dat hij zijn hart met pijnlijk-krampachtigen klop voelde bonzen in zijn borst. En het was, of nu eerst tot hem | |||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||
kwam in allen omvang het weten, dat zijn vader ... dat zijn eigen vader niet meer bestond ... en dat de laatste woorden tusschen hen gewisseld, woorden van drift en oneenigheid waren geweest ... - En zie ... zei zijn moeder, en toonde hem op haar hand de snippers van een verscheurd papier, en haar stem werd dof en bevend, weet je, wat dat is ... Dat is 't afschrift uit 't trouwboek, van onze huwelijksvoltrekking. - Moeder! riep hij, werp ze weg, die snippers, houd ze niet bij u, geef ze mij ... - Neen! zei ze, en omklemde ze met haar hand, neen! die blijven aldoor bij me, om mij mijn schuld te herinneren. Want ... als hij dat kon doen ... dat afschrift verscheuren ... dan moet hij mij toch wel hebben liefgehad. Of, dacht Cornelius, het was een daad van bitteren toorn, omdat zijn vrouw gezondigd had tegen de heiligste aller instellingen, die het huwelijk is. Maar hij sprak deze gedachte, die hem zoo hard voorkwam, hier, en in dit moment, niet uit ... Hij sloeg zijn arm om haar heen, en trok haar tegen zich aan in troostende liefde. Zijn lippen beroerden haar voorhoofd in een zachten kus, en stil bleven zij even zoo zitten, vervuld van een oneindigen weemoed. Zij voelden het beiden zoo innig, dat zij elkander lief hadden met een alles begrijpende, alles vergevende liefde ... En zij klaagde hem haar sidderende ellende van dien nacht, toen alles zwart om haar heen was, en de wanhoop van het berouw op haar aanstormde | |||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||
met verpletterende kracht. Zij had geworsteld met zichzelve, met haar egoïsme, dat haast niet te breken was ... zij had verlangd, o, zoo smachtend naar Hero verlangd, om bij hem te vergeten, alles, alles te vergeten ... En een enkel vreeselijk oogenblik was zij op het punt geweest, om verbijsterd naar hem toe te vluchten, om bescherming bij hem te zoeken en troost ... Maar God had haar behoed. In het uiterst gevaar was zij tot bezinning gekomen; God had het niet gedoogd, dat zij geheel verloren ging. Cornelius zweeg en luisterde. O, hij was dankbaar, dat zij, de arme, deze radelooze daad niet had gedaan, waardoor een openbaar schandaal verwekt zou zijn geworden, omdat ieder dan wel móest begrijpen, wat zijn vader, in een laatste élan van kracht, beproefd had verborgen te houden. Zwijgen ... zwijgen ... dit was het bevel, dat zij onvoorwaardelijk hadden op te volgen: zwijgen ... - Moeder, zei hij, lieve Moeder, 't is goed, dat u dat niet hebt gedaan. We moeten zwijgen, hij heeft dat gewild, en we moeten hem gehoorzamen. Maar ... blijf maar hopen op de toekomst ... die kan u misschien nog veel geluk brengen, liefste, liefste Moeder. - O, kind! zei ze smartelijk, begrijp je dan niet ... Begrijp je niet, dat ik vannacht heb afstand gedaan van alle toekomstig geluk! ... - Moeder! zei hij, u bedoelt toch niet ... - Ja, zei ze zacht en diep, dat bedoel ik wèl. Ja, jongen. Wat er vannacht is gebeurd maakt | |||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||
't me voor altijd onmogelijk, om nog ooit voor mijzelf aan geluk te denken. Er is geen toekomst meer voor mij. Geen verwachting, geen hoop. Mijn heele verdere leven zal één boete zijn, één lange, ononderbroken boete. - Moeder! riep hij, onstuimig, omdat alles in hem in opstand kwam tegen deze ontzettende zelfkastijding door zijn moeder zich opgelegd, al zijn wilde, jonge, energische kracht. - Stil! antwoordde zij, mijn besluit is genomen. Ik kan niet anders. Heb me lief genoeg, om me er niet van terug te brengen. Mijn strijd is uitgestreden. Ik heb mijzelf overwonnen ... - En hij, riep hij. Denkt u in 't geheel niet aan hem? - Hij ... herhaalde zij, en zij kneep haar handen een oogenblik tot krampachtige vuisten samen. Hij! ... maar hij heeft immers even goed gezondigd als ik ... ook hij moet boeten ... Cornelius zweeg verslagen. Deze opvatting was zóó in lijnrechten strijd met wat hij zelf dacht en voelde, dat hij niets wist te zeggen. Zijn moeder, hoezeer zij ook denzelfden aard bezat als hij, was toch altijd veel godsdienstiger geweest, en veel meer gehecht aan de uiterlijke vormen, en bovendien was het aan haar vrouwelijke ziel misschien niet mogelijk zich weer spoedig veerkrachtig op te richten ... Hij beproefde niet haar een ander inzicht te geven; hij wist dat al zijn trachten in deze momenten vergeefsch zou zijn. Hij wilde nu niet spreken over zijn vader, en hoe deze door zijn | |||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||
harde zelfgenoegzaamheid, zijn niets-begrijpen, van het gevoelig gemoed zijner vrouw, zijn onverzettelijke, wilskrachtige zelfzucht, haar als 't ware in de armen van dien ander gedreven had ... Hij zweeg, en leed om haar, die hij niet helpen kon, - en in hem klonk het aldoor met innig mededoogen: Mijn arme ... mijn arme moeder ... Hij legde zijn wang op haar voorhoofd en zeide met innige liefde: - Ik bewonder u om uw heroïsche moed ... Ik zou tot dit besluit nooit in staat zijn geweest ... - Lieve ... lieve jongen ... zei ze, ach, als ik jou maar behouden mag ... En terwijl zij dit zeide, herinnerde zij zich met schrik het absolute optreden van Claude en Allert, en zij vroeg beschroomd, of zij er wel goed aan had gedaan, deze beiden te ontbieden, vóór hij, Cornelius, aanwezig was ... Maar alles, wat hij tot nu had ondervonden, en van zijn moeder gehoord, beklemde hem zoo verstikkend de keel, dat hij had willen roepen: Ja! het is goed! ik wil hier met niets meer te maken hebben! laat alles in godsnaam gebeuren buiten mij om! ... Maar hij bedwong zijn bitterheid, en hij zei: - Ja, Moeder, het is goed. Want Vader zou 't zoo hebben gewenscht. Zij wilde zachtjes betoogen, dat hij zich toch niet buiten alles mocht houden ... maar hij smeekte haar, daarin te berusten. En hij vroeg haar, wat zij dacht te doen ... of zij hém misschien het geluk zou gunnen, bij hem te komen inwonen later ... Maar zij schudde droevig het hoofd: | |||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||
- Ik zal hier blijven, hier in ditzelfde huis, en dezelfde staat voeren, zooals je vader 't ingericht had ... Hij voelde, hoeveel het haar moest kosten, om dit besluit te volbrengen. - Zal u dat kunnen, Moeder ... zal 't niet te veel voor u zijn ...? - Ik zal 't kunnen, omdat 't moet. Zijn nagedachtenis zal in eere worden gehouden ... Hij boog het hoofd in deemoedigen eerbied. Hij voelde, dat zij in haar vrouwelijk-zwakke kracht veel sterker was dan hij ... En een vrees kwelde hem, die hij niet uiten durfde, de vrees, dat zijn zuster Aagje niet bij zijn moeder zou willen blijven wonen, maar haar intrek nemen bij Keetje. Hij aarzelde ... was hij niet verplicht, hier iets van te zeggen, opdat de teleurstelling zijn moeder niet al te grievend zou treffen ... - Ach, waarom wilt u niet komen bij mij ... pleitte hij, u zou er mij zoo gelukkig mee maken ... Maar met de intuïtie van haar fijngevoelige ziel begreep zij de reden van zijn aandringen, en met diepen ernst zeide zij: - Neen, lieve zoon ... ik kan niet anders dan hier blijven in dit huis, omdat ik dit voel als m'n plicht. En Aagje zal bij me blijven ... en Keetje zal 't goed vinden, dat ze bij me blijft ... Want ik zal Keetje en Aagje beiden vergeving vragen. De tranen schoten hem met felle, gloeiende | |||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||
kracht naar de oogen. Hij drukte haar hand in de zijne, en nú sprak hij de woorden uit, die hij aldoor in zichzelf had gehoord: - M'n arme ... m'n arme ... moeder ... |
|