| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
I.
Het brandscherm in den schouwburg was al omhoog gegaan en op het tooneel drong het zoemend brouhaha door van een geheel gevulde zaal.
Maurice van Limburg was overtevreden. De Haagsche belangstelling voor de Frivola's overtrof zijn stoutste verwachtingen. Ofschoon, zij waren wèl iets voor deze fijn-beschaafde, mondain-artistieke stad.
- Kom eens kijken, mademoiselle, zei hij tegen Artha. Romée zou hij al lang bij de hand hebben meegetrokken, maar van dergelijke familiariteiten onthield hij zich bij Artha vanzelf.
Artha volgde zijn aanwijzing en keek door een der scherm-gaatjes in de zaal.
Vanavond was zij volkomen kalm en beheerscht. Langzamerhand was haar angst voor herkenning, die aan neurasthenie deed denken, van haar weggevallen; de geruststellingen van Romée en haar eigen verstandelijk begrip hadden haar veel doen
| |
| |
bedaren. Hoe zou het mogelijk zijn, dat iemand in Artha Frivola Eugénie van Eykma vermoedde? En als men niets vermoedde, kon van herkennen geen sprake zijn. Zij zag het zelve aan de verschillende photo's voor de geïllustreerde bladen, die Romée en zij van zich hadden laten nemen; zij leek in niets op de Eugénie van Eykma, die men hier in de residentie een paar jaar geleden kende. Ten eerste was dat maar heel kort geweest; want nauwelijks in de wereld gepresenteerd, was zij al geëngageerd geraakt en getrouwd; en als zij de portretten bekeek, die er nu van haar waren gemaakt, en deze vergeleek met de photo's, die zij zich van vroeger herinnerde, dan bestond er een ongelooflijk verschil. Ten eerste haar zwarte haar; - het meest opvallende aan haar verschijning was, altijd haar bleekgouden lokkenkopje geweest... en, eigenaardig! nu, met haar zwarte haar, was zij mooier dan voorheen De donkere overschaduwing van haar voorhoofd en oogen gaf iets karakteristiekers, pikanters, expressievers aan haar vroeger snoezig, maar misschien een beetje, - wat uitdrukking betreft, - onbeduidend gezicht; er kwam daardoor ook iets droefgeestigs soms in den blik harer oogen... en iets geheimzinnigs, iets vreemds... wat haar, - zij zag het zuiver objectief! - dubbel aantrekkelijk maakte. Dat vreemde, geheimzinnige ontstond, doordat het zwart niet haar natuurlijke haarkleur was, - maar niemand wist dit, - en het mysterieuse verhoogde haar charme.
En behalve deze voornaamste verandering in
| |
| |
haar uiterlijk, kwam daar nog bij haar kleeding, de bonte maskerade-pakjes, het travesti. Zij was er nu tamelijk wel van overtuigd, dat niemand, die niet vooraf eenige verdenking had, haar kon herkennen. Dezen tweeden dansavond ging zij dus met eenige gerustheid tegemoet.
Zij stond voor het gaatje, en keek in de zaal. Met haar scherpe oogen tuurde zij snel overal rond... geen enkel gezicht, dat haar bekend voorkwam, ontwaarde zij. Maurice kwam naast haar staan en noemde haar enkele namen, die zij van vroeger kende... och, ja, het was waar ook, daar zat de oude heer van Rechteren, Lid van den Raad van State, daar het Eerste Kamerlid van Eerde met zijn familie... en daar... o! maar wat waren al die menschen haar vréémd geworden... had zij hen werkelijk ooit persoonlijk gekend en met hen geconverseerd? Zij leken haar nu als de buitenlandsche personen, die men door de geïllustreerde bladen kent: Poincaré, Caruso, President Harding, Lloyd George... maar met wie men nooit omgegaan heeft van mensch tot mensch. Zij kende niemand meer uit haar vroegere wereld, - en zoo was het goed.
Maurice wees haar, hoevele Haagsche danseresjes waren gekomen, om hen te zien. En Artha, ofschoon zij niet vroolijk gestemd was, moest toch lachen om de vele ‘aesthetische juffers’, die overal verspreid zaten en die men gemakkelijk herkende aan hun typische coiffures, hun schilderachtige jurkjes en hun exotische sieraden, kleurige kettingen en gladde, gekleurde armbanden boven den elleboog.
| |
| |
Maurice keek naar háár: hoe wondergoed kwam haar ranke gestalte uit in het rok-pak, waarin zij met Romée de allernieuwste salon-dansen executeeren zou: de onduleuse, de mouse trot, de seguedille moderne. Nooit had hij iemand gezien, wie het travesti zóó wonderwel kleedde: haast altijd kreeg een meisje in jongenskleeding iets... opzettelijk-seduisants... maar Artha zag er zoo correct en gedistingeerd uit, - inderdaad: als een jonge lord.
In alle houdingen, in alle kleedingen bewonderde hij haar... en nu hij zoo vlak naast haar stond, begon het in zijn arm te tintelen van verlangen, om deze even, heel even maar... om haar heen te slaan... Zou hij het wagen... zou hij het durven...
Maar, toen zijn arm al de beweging maakte, om haar naar zich toe te trekken, terwijl hij er in 't geheel niet aan dacht, of zij ook werden gezien, kwam juist Romée het tooneel opgehuppeld, als mode-nufje, in haar japonnetje van cerise claire crêpe fluweel, met een gekruist corsage geknipt zonder mouwen, maar met aparte mouwen, vlottend als vleugels, van zilvertulle. Om de heupen droeg zij een gordel van groote, zilver-metalen bloemen, en haar rozeroode schoentjes, exact in dezelfde kleur als de robe, hadden open-gewerkte zilveren riempjes en zilveren hakjes.
Voor dezen keer had zij haar blonde haar geheel van het voorhoofd weg-geborsteld en het bij-elkaar gekapt op het achterhoofd, waar schuin een zeer groote, fraai-bewerkte schildpadden kam in stak.
| |
| |
Artha lachte bij haar plotselinge verschijning; zoo onbeschrijfelijk bekoorlijk zag Romée er uit, zoo jong, zoo vol bloeienden, stralenden levenslust... zoo heelemaal als een kind, dat voor de eerste maal in ‘groote-menschen-kleeding’ naar een bal zal gaan.
Ook Maurice lachte... en er kwam in zijn oogen zulk een verrukte blik van hartstocht en teederheid tegelijk, dat op haar beurt Romée moest lachen. Zij voelde zich heerlijk luchtig en opgeruimd gestemd, - deze avond beloofde heel wat aangenamer te verloopen dan de eerste, waaraan zij niet zonder angst en schrik terug-denken kon.
Zij wierp Artha en Maurice een paar kushanden toe, maakte enkele sierlijke pasjes op het preludeeren, dat Jovial op den vleugel deed... en zette zich toen in bevallige houding op het canapé'tje, alsof zij een gast was op een soirée. Zij wuifde zich koelte toe met een kanten waaier en keek daarover heen met haar coquetste blikken naar Artha en Maurice, die het uitproestten en zich tusschen de coulissen verwijderden, want daar klonk reeds de eerste slag op de gong.
Het amuseerde Artha buitengewoon om te zien, hoe Romée even coquet over haar waaier heen in de zaal bleef kijken, met een gelaatsuitdrukking alsof zij zeggen wou: Celui que j'aime est parmi vous!... En Romée deed dat natuurlijk met opzet, om den gever van den waaier, - zij had dit geschenk anoniem ontvangen, - te provoceeren.
- Weet je niet, van wie je 'm hebt, Romée? had zij gevraagd.
| |
| |
- Ik weet 't niet, et je m'en fiche, had Romée gezegd, maar ik ben toch blij, dat dit geen snuifdoos is! en zij keek bewonderend naar den inderdaad prachtigen waaier van Brusselsche kant, gemonteerd op parelmoer.
Nu speelde zij een lokkend spel met den gever van den waaier, die zich in de pauze misschien wel zou komen aanmelden, er zeker van, dat zijn cadeau was geaccepteerd èn werd geapprecieerd.
Een gemurmel van welbehagen steeg op uit het publiek bij het zien van het snoezige ‘plaatje’, welk gezoem zich nog verdiepte, toen Artha met haar lenigen stap het tooneel opkwam en in hoofsche gratie boog voor Romée, om haar ten dans te vragen.
Maurice, in een zijloge, keek toe, geboeid, hoe het paartje de scène rond-wandelde, als in een balzaal vóór het begin van den dans... O, hoe goed wisten zij het, die twee, waardoor zij hun auditorium inpakken konden; - met welk een uiterst fijne, intuïtieve geraffineerdheid stelden zij hun dansen samen. Het publiek, als een groot kind, houdt van een lief, klein pantomimetje... en werd dan verrast door het opeens los-wervelen in de gepassioneerde beweging der onduleuse...
Stampvol was de zaal. De klapbankjes waren in gebruik genomen en bij de stalles stonden nog zelfs een paar jongelui. Deze groote toeloop was voor hemzelf iets onverwachts... zou deze misschien te danken zijn aan het feit, dat er geheimzinnige geruchten liepen omtrent de Frivola's?... Hij had hier en daar wel eens iets gehoord en
| |
| |
er hartelijk om gelachen: de twee zusjes moesten de dochters zijn van een Engelschen hertog... of van een Russischen prins... waarom niet de dochters van den czaar? had hij geschertst. Zij waren het ouderlijk huis ontvlucht uit zucht naar avontuur... o, neen, het was hun vergaan als in vroeger-eeuwsche romantische verhalen: zij waren als kinderen. ‘gestolen’ en door een ‘wreeden’ pleegvader voor het tooneel afgericht... een der twee moest zelfs getrouwd zijn geweest, was een gescheiden vrouw met twee kinderen... Kom, schei nou uit, zeg, had hij gelachen, moet je mij hebben...? maar de vertellers hadden betoogd, - ja, wàt er precies gaande was, wisten zij niet, maar het was meer dan rechtuit, - en hij had het nu eens uitgeschaterd en was dan weer boos geworden, - doch ten slotte had hij begrepen dat deze praatjes een onwaardeerbare reclame waren, en als men er hem mee aan boord kwam, had hij heel mysterieus gekeken en gezegd: als er zooveel hooge lui mee annex zijn, dan houd je je mond, hè... en soms mompelde hij iets van ‘markiezinnetjes’ of van princesses lointaines... of hij knikte veelbeteekenend met het hoofd, mompelend: - je kan niet alles zeggen... of ook wel: je moet niet alles gelooven, wat er wordt beweerd...
Hoe het zij: de belangstelling voor de Frivola's was gewekt. En de corbeilles en bouquetten, die voor hen gereed stonden, waren ‘echt’ van buitenstaanders gekomen en hadden hij en zij niet zelf behoeven te bestellen!
| |
| |
Het opgetogen publiek klapte en klapte in de hoop op een bis-nummertje... wat zij evenwel zoo in het begin van den avond niet gaven.
Het tweede nummer van het programma werd door Artha gedanst. Het was de des dur prélude van Chopin; zij danste deze in een kort grijszijden hemd met purperrooden gordel, dat armen en beenen vrij-liet. En het contrast van dit figuurtje met den streng-correct gekleeden gentleman van zooeven was zóó groot, dat het publiek verrast en geboeid opkeek. Zelden had men danseressen gezien, die zóóveel verscheidenheid gaven, zooals ook weer bleek uit de hierop volgende nummers: Romée danste de Drie Studien van Skriabin, één en al bloesemende liefelijkheid... vlak daarna kwam Artha met drie dansen van Bach, - die zij meer afschreed dan danste, strak, ernstig gedragen, met mooie, zich overgevende gebaren der handen. De toeschouwers vergaten bijna, dat zij een amusementsavond bijwoonden en de telkens geuite meening, dat men hier niet met Spielerei, maar met werkelijke kunst te maken had, vond overal weerklank en beaming. En Maurice hoorde met voldoening, hoe een geestdriftig kenner zei:
- Door hun dansen weten zij alle hoorbare rhythmen tot zichtbare rhythmen te realiseeren.
Op een wals van Sibelius, die Romée danste in het zwart gekleed, waarin zij de tragiek uitbeeldde van een somberen, angstigen nacht, liet Artha den Altwiener Waltz Schön Rosmarin volgen, waarmee Romée bewees, dat zij ook wel het zware, tragische genre, en Artha, dat zij
| |
| |
ook wel een ‘snoezigen’ dans kon vertolken.
Ja, werkelijk, als Schön Rosmarin zàg zij er onweerstaanbaar snoezig uit; dat vond Maurice, dat vond Romée, dat vond het enthousiaste publiek, haar noodzakend den dans te herhalen.
Zij droeg een rozerood, kort gewaad en bij de ooren twee groote roode bloemen.
- Wat hééft dat meisje een talent, formidabel gewoon!
- 't Eene oogenblik zou je zweren 'n volleerde tragédienne voor je te hebben en dan weer ‘die reinste Anmut...’
Maar, dat ook Romée de harten gestolen had en de lieveling was geworden van het publiek, bewees het laatste nummer voor de pauze.
Romée had het een Groteske genoemd. Zij danste in een hansop van wisselkleurige zijde, met om den hals een witten strook; het was, ondanks de schijnbare gelijkenis, weer een heel ander costuum dan wat zij dien vorigen avond bij de Polka van Glazounow droeg. Zij had nu meer iets van een aanvallig clowntje, ofschoon zij het had versmaad, zich wit te poederen en een driepuntig pruikje op te zetten. Haar comisch poppengezichtje, half marionet, half schoolmeisje, was op zichzelf al een studie waard.
De eigenaardige, gesaccadeerde muziek van Rachmaninoff had steeds even een waarschuwend accoord, waarna een heele maat rust kwam; telkens na dit teeken, veranderde Romée van rhythme. Zij maakte dan een sprong of een plotselinge wending, zonk op een knie, stond weder op, en
| |
| |
verdubbelde, verdrievoudigde, vervijfvoudigde het tempo. Nu eens ging zij over het tooneel in syncopen, waarbij zij het gewone voorwaarts schrijden onmiddellijk door een kniebuiging verving. Dan weer sloeg zij met den eenen arm een driekwartsmaat en met den andere een vierkwartsmaat; en het slot was een ongelooflijk bravour-stukje: het hoofd bewoog zij op een tweekwartsmaat, den linkerarm op een driekwarts-, den rechterarm op een vierkwarts- en de beenen op een vijfkwartsmaat.
Romée wist wel, dat deze dans meer een ‘kunststukje’ dan werkelijke kunst moest worden genoemd en dat hij alleen bewees, hoe zij haar linker- en rechter-lichaamshelft volkomen zelfstandig had weten te ontwikkelen, - maar zij wist ook, dat deze Groteske altijd geweldig insloeg en daarom had zij dezen dans tot slotnummer vóór de pauze genomen.
Aan het applaus kwam geen einde, en of zij wilde of niet, - zij wilde liever niet omdat de Groteske zeer vermoeiend was, - zij moest den dans herhalen.
Het publiek bracht haar een soort van ovatie, toen eenige bloemstukken werden aangedragen, - een herhaling van wat er na Artha's nummer Schön Rosmarin gebeurde. Evenals Maurice, evenals zoovele anderen, wisten ook de Haagsche toeschouwers niet te kiezen tusschen de Frivola's; zij werden door Artha en Romée gelijkelijk gecharmeerd.
Nu eens sloeg de balans ten gunste van Romée, dan weer van Artha over, - maar de eind-indruk
| |
| |
was en bleef, dat de Frivola's werkelijke kunstenaressen en gelijk en gelijkwaardig waren.
En Maurice haastte zich in de pauze achter het tooneel. Hij was zóó opgewonden, dat hij bijna niet uit zijn woorden kon komen, toen hij een hand van Artha greep en een hand van Romée, en opgetogen riep:
- Deze avond is niet de laatste hier in Den Haag geweest, mes chéries! Dat kàn, dat màg, dat zàl niet, zoowaar ik Maurice van Limburg heet! Wij kunnen, wij mogen niet scheiden, - wij hóóren bij elkaar!...
| |
II.
Artha liep alleen in Den Haag.
Wat haar tot deze wandeling gedreven had, zij wist het niet; want haar verstand had haar aangemaand, niet zoo roekeloos te spelen met haar gevoel. Toch kon zij de verzoeking niet weerstaan; en eens op een middag, toen Romée met Maurice uit was, kleedde zij zich en verliet het hôtel.
Haar schreden droegen haar als vanzelf naar de villa op den Ouden Scheveningschen Weg, - naar haar ouderlijk huis.
Zóó diep was zij in gedachten, dat zij den langen weg had afgelegd, vóór zij het wist, en aan een vreemd, ijl, huiverig gevoel in haar borst merkte, dat zij de villa naderde.
Abrupt bleef zij staan en keek.
Temidden der kale boomen, achter het vlakke
| |
| |
gazon, verhief zich het vierkante huis, een massaal blok, zonder eenige architecturale schoonheid. Zoo als het karakter van het huis, zóó was het karakter van haar vader: degelijk, ‘slecht en recht’. Zóó, zonder bedenken, slecht en recht had hij gehandeld, toen...
Zij stond en keek.
Dit was haar huis, haar ouderlijk huis, haar thuis. En... zij stond hier voor het hek en waagde geen schrede verder... zij was een doode voor hem, die daar binnen leefde.
Had zij nu verdriet? Was dat doffe, verstijfde gevoel, dat zij had, verdriet? Neen... verdriet was het niet, maar zoo'n vreemd, zoo'n wonderlijk gevoel... alsof zij werkelijk een doode was, op aarde terug-gekeerd, waar zij niet meer behoorde... waar niemand haar herkende... waar zij volkomen eenzaam was.
Volkomen eenzaam. Met vreemde oogen staarde zij om zich heen. Het zien van dat huis daar deed haar niets. Tevergeefs trachtte zij wat emotie in zich op te wekken en zich voor te stellen, hoe zij als kind die breede voordeur was in- en uitgewipt, hoe zij als bruid, in stille verrukking, dit huis voor goed had verlaten... het lukte niet, zij bleef star en koud, en haar gezwollen keel vond geen ontspanning door tranen. Met een zucht wendde zij zich om... met een gevoel, of zij nog niet weg moest gaan... en tegelijk in de zekerheid, dat het toch niets gaf. Zij liep verder en verder, langzaam, maar geregeld door... Hier was de meisjesschool, waar zij was geweest...
| |
| |
daar woonde de familie de Laetere met Helma en Antoinette, die haar ‘vriendinnen’ waren geweest... en nu... misschien dood... of getrouwd... wat wist zij ervan?... niets... niets...
O! wel waarlijk was zij van alles afgestorven. Zij voelde het duidelijk, dat niets haar meer aanging en dat zij om niets meer gaf. Het was goed, dat zij deze wandeling maakte in de van alle kanten voor haar gesloten stad met de dichtblijvende huizen en geen sterveling, die haar tegemoet kwam met een blijden herkenningsgroet... O, zij was dood, maar ook alles was dood voor haar... en even onverschillig als iedereen zich haar betoonde, - zoo onverschillig was zij voor iedereen.
Zij was hard en koud vanbinnen. De wilde onrust der eerste dagen, toen zij zich geslingerd voelde tusschen de meest verschillende aandoeningen, was als 't ware gestold, verstijfd in een ijzige gevoelloosheid. O! het was goed, dat zij dezen tocht had gemaakt... dit had de twijfel in haar doen bedaren, tot welke wereld zij eigenlijk behoorde, - tot de ‘groote’ wereld of tot die der bohème...
En nu wist zij in elk geval, dat zij met de ‘groote’ wereld had afgedaan. Er bleef haar dus niets anders over dan zich te voegen in de wereld der bohème, waartoe zij vrijwillig baar toevlucht had gezocht. Elke gedachte, die haar daar vandaan wou halen, moest zij onderdrukken... Het ellendige dualisme in haar, dat haar de vorige dagen tot krankzinnig wordens toe had gekweld,
| |
| |
moest zij zien op te lossen in één enkelen wil: den wil om niets anders te zij dan een kunstlievende artieste.
Zij liep en dacht. De gewone straten, de bekende huizen gingen haar voorbij... en temidden daarvan voelde zij zich als een vreemde in een vreemde stad. Zij haalde diep adem... Neen! wat voor... heimwee naar vroeger haar ook misschien had geplaagd in den laatsten tijd, - dat was nu voorbij. Deze wandeling was als een afrekening, - een afscheid geweest.
En zij dacht... Haar gepeinzen strekten zich al verder en verder uit. Wanneer zij dan wezenlijk tot de wereld der bohème behoorde en daartoe wilde behooren, zou het dan niet het beste zijn, haar positie daar te bevestigen door een huwelijk met iemand uit dien kring, - door een huwelijk met... Maurice van Limburg bijvoorbeeld?
Een klein lachje vertrok haar strakke lippen. Zij had hem niet lief. Maar hij hield van haar... en zou dat niet genoeg zijn, om daarop een verbintenis te durven aangaan? Zij mocht hem graag... en de mogelijkheid was niet uitgesloten, dat zij hem hoe langer hoe meer ging waardeeren.
Hoffelijk, behulpzaam, vriendelijk, voorkomend, vol attenties was hij steeds. Tevreden zag zij de onverholen bewondering voor haar in zijn oogen. Zijn adoratie, het kon niet worden ontkend, streelde haar. Haar huwelijk zou een verstandsdaad wezen, veel meer nog wellicht: een verstandige daad.
Toen zij voor de eerste maal trouwde, had zij
| |
| |
uitsluitend haar gevoel gevolgd, - geen enkele redenatie, noch van haar vader, noch van haar moeder, had vat op haar... geen enkele bedenking liet zij haar geest toe te vormen. Haar ziel en zinnen had zij op dit huwelijk gezet en met al de bruisende kracht der jeugd was zij afgestormd op het geluk, dat niets dan een waanbeeld, een schijn bleek te zijn.
Op de verschrikkelijkste wijze was zij ontgoocheld geworden. Menig jong vrouwtje zou onder de teleurstelling gebroken zijn, - maar haar trots had haar gered. Haar trots had haar heur heele leven door geleid, - en al waren de resultaten ook soms verkeerd geweest, - zij was er trotsch op... dat zij nog trotsch kon zijn!
Haar huwelijk met Maurice zou óók een daad wezen van trots. Zij zou zichzelve weg-schenken aan iemand, die in geen enkel opzicht haars gelijke was; - in fieren hoogmoed zou zij zich tot hem buigen en hem daardoor tot den gelukkigsten sterveling op aarde maken.
In haar eerste huwelijk had haar man niet van haar gehouden... en zij had daaronder geleden, zoo vreeselijk als maar mogelijk was. In haar tweede huwelijk zou haar man haar op de handen dragen, haar de wenschen uit de oogen zien, alleen leven voor háár...
Zou zij het dan niet durven wagen? Vooral waar zij te eeniger tijd haar definitieve keuze moest doen... en zich voor goed voegen in de wereld der bohème, waartoe zij uit vrije keuze behoorde.
| |
| |
Zij was in den laatsten tijd wel uitsluitend van zichzelve vervuld geweest, doch zij had natuurlijk wel opgemerkt, dat Maurice ook Romée heel aardig vond. Maar hoe kon het mogelijk zijn, een man te wezen en Romée niet heel aardig te vinden? Romée zelve had haar nooit een woord gezegd, dat Maurice haar lief zou zijn. Romée was nu eenmaal niet ‘verliefd van complexie’... en als Maurice zou moeten kiezen tusschen hen, dan!...
Op een dag was Maurice bij hen binnen gekomen en had lachend gevraagd, wie van beiden de dochter was van een Engelschen hertog of een Russischen prins. Zij had toen begrepen, dat er geruchten liepen, - hoe het mogelijk was, konden noch Romée noch zij begrijpen, omdat de Frivola's al zoo lang in Parijs waren geëtablisseerd; - maar, enfin, wie. was er, zei Romée, over wie niet op de een of andere wijze geroddeld werd? De werkelijke waarheid zouden zij toch nooit te weten komen... dáárvan was zij en ook Romée overtuigd. Eens was er wel een schok door haar heen gegaan, toen zij Maurice een brokstuk van een liedje hoorde neuriën:
Pourquoi les femmes blondes
Ont les cheveux... si noir!
maar zij had gezien, dat hij volkomen argeloos was; en daarom had zij dit een goede gelegenheid gevonden, om haar pruik af te nemen en hem te laten zien, dat heur haar dezelfde bleek- | |
| |
gouden kleur had als dat van Romée. Hij had daardoor te vaster den indruk gekregen, dat zij zusters waren, en begrepen, dat zij een zwarte pruik droeg als pikante tegenstelling tot Romée's blondheid...
En deze bekentenis van haar aan hem, dat zij een pruik droeg, die, geheel onnoodig, slechts uit innerlijken drang, spontaan was voortgekomen, en waardoor een grootere intimiteit tusschen hen was ontstaan, omdat hij er een blijk van vertrouwen in zag ten eerste, - en omdat zij hem de belofte had moeten afvragen, haar geheim aan niemand, niemand te zullen vertellen, - had de overtuiging in haar gewekt, dat zij omtrent haar toekomst spoedig een beslissing moest nemen.
Toen zij het hôtel naderde, merkte zij tot haar verrassing, dat er om haar lippen een kleine glimlach speelde. En dat na deze wandeling, waarvan zij gedacht had, dat die haar één lange kwelling zou zijn! Was het een goed voorteeken misschien?...
Zij vond het prettig, van den portier te hooren, dat Romée en Maurice nog niet waren teruggekomen; nu had zij nog enkele oogenblikken, om rustig te zitten nadenken... maar dadelijk betrok haar gezicht, toen de portier haar meldde, dat er boven op haar kamer een bezoeker op haar wachtte.
Zij maakte hem een geducht standje, dat er iemand zonder hun voorkennis was toegelaten... We doen 't ook anders nooit, dat weet u wel, mademoiselle, zei de portier, maar deze heer zei, dat u hem verwachtte...
| |
| |
Ziedend van drift beklom Artha de smalle trap. Natuurlijk een onbeschaamde interviewer of photograaf of impresario... maar zij zou hem wel eens goed de waarheid zeggen; zij verstond het kunstje om ongewenschte gasten ten spoedigste te doen verdwijnen.
Bruusk opende zij de deur en stond tegenover een donkere, breede figuur... en onmiddellijk begon zij in haar radste Fransch een speech te houden, dat het niet te pas kwam, zoo binnen te dringen, dat hij vooraf schriftelijk zijn verlangen te kennen had te geven, en dat... en dat...
Maar toen opeens, verstijfde zij van schrik... - M'n god! Eugénie! herken je me niet!
Het was de stem - ondanks den diep-smartelijken klank herkende zij haar - van Alfred van Eykma, haar neef.
- Hoe kom jij hier! kreet Artha volkomen onbeheerscht. Wat kom je hier doen! Spion! Verlaat onmiddellijk m'n kamer!
Zoo schril en rauw klonk haar geluid, dat de jonge man sidderde en de handen tegen de ooren drukte.
- Eugénie... stamelde hij; maar zijn deemoed bracht haar geheel buiten zichzelf:
- Ik vraag je, wat kom je hier doen! Ben je soms door m'n vader gestuurd! Ik verzoek je, onmiddellijk m'n kamer te verlaten! Versta je me niet! Wil je soms liever dat ik schel, en je er uit zetten laat...
De jonge man viel neer op een stoel, zijn gezicht zonk neer in zijn eene hand en zijn heele
| |
| |
houding drukte een zoo doodelijke droefheid uit, dat het Artha even imponeerde.
- Waarom ben je gekomen... hoe heb je bier durven komen...
- Vergeef me... mompelde hij. Ik heb zoo lang geaarzeld, eer ik de moed had gevonden... Geloof me: niemand weet dat ik hier ben, niemand weet, dat jij...
- Maar hoe weet jij 't dan, viel zij weer driftig uit. Hoe ben jij er achter gekomen?
- Ik... zei hij moeilijk, ik weet alles van je, omdat...
Hij zweeg en keek haar aan, met zijn goede, trouwe oogen... Toen ging hij voort:
- ... omdat ik je immers liefheb, Eugénie.
Zij haalde de schouders op. Ach, ja! hij had haar lief!? en zij had hem versmaad en was zoo dwaas geweest, van Vere de Vere te kiezen!
- Ik heb... m'n heele leven van je gehouden. Hoeveel... dat heb je nooit geweten. En wat ik geleden heb... hoe ik geleden heb... dat heb je ook nooit geweten...
Weer haalde zij de schouders op.
- Kom je me dat verwijten? vroeg zij ruw.
- Neen, zei hij. En ik moest ook daarover niet spreken. Ik ben gekomen, om...
- Om? vroeg zij ongeduldig.
- Om je ten huwelijk te vragen.
Zij brak uit in een harden, onwelluidenden lach.
- Mij ten huwelijk te vragen! herhaalde zij hoonend. Je komt om me te ‘redden’, om me ‘terug te voeren in de schoot van m'n familie...’
| |
| |
om me te rehabiliteeren, mij, de uitgestootene, mij, de gedeclasseerde...
- Praat niet zoo... vroeg hij heel zacht.
En voor de eerste maal keek zij met bewuste aandacht naar hem. En even stokte zij in haar smalen, toen zij de uitdrukking zag van zijn gezicht. Geen wonder, dat zij hem straks niet dadelijk herkende...
Het goedige jongensgezicht van vroeger drukte thans een zoo somberen ernst uit, dat het er mannelijk uitzag en oud. En zijn bittere klacht: ik heb zoo geleden... was geen phrase, maar treurige werkelijkheid.
Toch, opnieuw haalde zij de schouders op. Had zij zélf niet geleden? En wie had medelijden met haar gehad, wie had haar getroost?...
Met een krachtige inspanning beheerschte hij zich.
- Dat ik hier kom... kan maar één reden hebben... de reden, dat ik van je houd. Ik heb je willen schrijven... honderden malen heb ik op 't punt gestaan, om je te gaan opzoeken in Parijs... maar telkens werd ik weerhouden door de gedachte... dat je niet van me houdt... Maar nu je in Den Haag bent... zoo vlak in m'n nabijheid... nu kon ik de verzoeking niet weerstaan... nu ben ik gekomen. Ik had bedaard met je moeten spreken, niet zoo plotseling en dwaas met m'n aanzoek voor den dag moeten komen... maar ik was mezelf niet meester, daardoor ben ik belachelijk geworden... en ik vraag je vergeving. Wil je nu rustig naar me luisteren, Eugénie?
| |
| |
- Noem me niet Eugénie! Die naam maakt me zóó nerveus!
- Hoe zou ik je dán moeten noemen?
- Artha! zooals ik héét!
Hij schudde snel, met een gebaar van afkeer het hoofd; en Artha, hoezeer die beweging haar ook hinderde, vond er tegelijk iets van karakter in.
- Wil je bedaard naar me luisteren?
- Wat zou je me te zeggen kunnen hebben!
- 't Kan niet anders... of dikwijls heb je zèlf over je toestand nagedacht... en gevoeld hoe onnatuurlijk die is. Je voelt je niet thuis in de wereld, waarin je toevallig terecht bent gekomen...
Zij lachte hoog en scherp.
- Toevallig? Alsof 't niet m'n eigen, vrije verkiezing is, dat ik m'n roeping volg! wat weet je van mij! wat begrijp je van mij! Ik kon en ik wou niet anders... je vergeet, dat ik een artieste ben!
Bijna had hij weer dat afkeerige gebaar met zijn hoofd gemaakt, maar hij wist zich nog te bedwingen. Allerminst was het zijn bedoeling om haar te grieven of onaangenaam te zijn.
- Je bent nu nog in de roes van je succes, zei hij. Maar... te eeniger tijd... vermindert dat. Er komen anderen... je wordt verdrongen... en dán ga je beseffen, wat je hebt gedaan door weg te vluchten uit de wereld, waartoe je behoort. Wacht niet zóólang. Wacht niet, tot je diep ellendig, ontgoocheld, vereenzaamd bent... bezin je bijtijds. Eugénie! riep hij, en strekte de
| |
| |
handen naar haar uit, en zijn stem klonk zóó hartstochtelijk smeekend, dat het haar een seconde ontroerde: laat je verstand spreken, breek je trots, kom terug tot waar je behoort!...
- Vertel me, vroeg zij bedaard, en nu, voor het eerst ging zij zitten, hoe je te weten bent gekomen, dat Eugénie van Eykma veranderd is in Artha Frivola?
- Mag ik je alles vertellen?
- Ja.
Hij vouwde de handen samen en drukte ze tusschen de knieën, in een krachtige poging om zich te beheerschen.
- Ik zal je alles zeggen, zei hij. Toen je trouwde met de Vere, ben ik gek geweest van verdriet. Jij merkte 't niet, - jij merkte niets in die dagen... je ging heelemaal op in je eigen geluk. Nooit heb ik iemand zóó stralend gezien. En... dat was de reden... waarom ik, hoe jajoersch ik ook was, en hoe'n verschrikkelijk verdriet ik ook had... toch kon berusten. Jij was gelukkig... jij was tenminste gelukkig.
Toen kwam de catastrophe. In die dagen... geloof ik... dat m'n voornaamste gevoel 'n diep medelijden was met jou. Ik begreep... dat je niet hield van... van die jongen... dat 't 'n daad was van recalcitrance en trots. En dat ik goed had gezien, bleek wel... omdat je 'm kort daarna weer verliet. Je bent toen gaan wonen in 'n hôtel...
- Maar hoe ben je dat alles te weten gekomen! riep zij verbijsterd.
| |
| |
- Ach, zei hij, hoe kon ik anders, dan me volkomen op de hoogte stellen van al je wedervaren? Maar wees gerust, 't is op de meest geheime en delicate manier gebeurd; niemand, niemand dan ik, weet wat er van je is geworden. Daarop geef ik je m'n woord van eer. Je bent toen lessen gaan nemen...
- Je weet wél alles van me! spotte zij.
- Ja, zei hij, ik weet alles van je.
- Alles! hoonde zij. Zou je dát denken! Weet je dan ook, dat ik 'n liaison heb gehad met 'n schilder en daarna weer met 'n ander, en...
Zijn hoofd zakte eensklaps neer in zijn arm, dien hij had gelegd op de tafel. En zij zag, hoe zijn schouders schokten van snikken.
Zij ging impulsief naar hem toe en legde hem de hand op den schouder.
- Je komt vergeefs, Alfred, zei ze, in een poging tot gemoedelijkheid. Nu zal je toch wel inzien, - en haar stem werd, ondanks haarzelve, weer snijdend, - dat ik niet meer tot jouw wereld behoor.
Hij hief het hoofd op in een mannelijk trachten, zichzelve meester te worden. Zij zag aan hem, dat hij deze laatste ontzettende details niet had geweten en dat ze zooiets als den genadeslag voor hem beteekenden, - maar zij achtte hem om zijn krachtige zelfbeheersching, zij waardeerde hem, omdat hij nu niets meer zei.
- Als je me niet zoo had verschrikt en overvallen, zou ik je misschien niet zoo hard behandeld hebben... zei ze zachter. Ik voel wel, dat je 't
| |
| |
goed met me meent... en je trouw toucheert me. Maar... Alfred, vergeet nooit, dat ik niet meer dezelfde ben van voorheen. Ik ben 'n volkomen andere geworden... 'n deel van 'n andere wereld...
Hij schudde triest 't hoofd.
- Was dat maar waar, Eugénie. Maar dat is zoo niet, - en dat kan niet zoo zijn. Nooit kan zoo iemand als jij haar eigen wereld volkomen verloochenen. Vroeg of laat moet ze er toe terugkeeren. Dat is onvermijdelijk, dat is de loop der natuur. Je kan je 'n pooslang begoochelen, en hardnekkig één richting uit willen en naar niets anders luisteren dan naar je trots, maar noodzakelijk komt eenmaal de bezinning.
- Ik voel me, zei Artha fier, in deze wereld der bohème tevreden, versta je me? ik voel me volkomen tevreden.
- Volkomen tevreden... en toch ken je strij en twijfel en onzekerheid... Je doorleeft veel meer moeilijke dagen dan je nu wilt bekennen. Je kent onrust en angst, en 't is alleen je trots, die je helpt...
Artha beet zich met heftige drift op de lippen. Hoe goed kende hij haar... hoe precies wist hij haar toestand te definieeren... Doch dat toegeven!?... nooit!
- En daarom, Eugénie... vraag ik je... voor je eigen welzijn... éér de bittere teleurstelling komt... zeg je beroep vaarwel... word m'n vrouw.
- Alfred! riep zij in een verwondering, die eigenlijk bewondering was. En dat vraag je nu nog?
| |
| |
- Ja, zei hij vast. Dat vraag ik... uu nog.
Een oogwenk bleef zij getroffen stil. Toen won haar opwinding het weer en haar sarcasme, en niet opzet onderdrukte zij haar opwelling van waardeering over zijn edelmoedigheid.
- Straks... zei ze spottend, vroeg je dat terwille van jezelf... nu vraag je 't terwille van mij. Dat is mooi van je, heel mooi, en ik apprecieer 't dan ook zeer...
Zij zag, hoe hij ineen-kromp, en zij sprak kalmer:
- Je hebt niet bedacht, wat je eigenlijk wilt, Alfred. Je kan me niet meer uit deze wereld weg-halen, zelfs al zou ik 't willen. M'n heele bestaan is vergroeid met m'n toestand van tegenwoordig, - in 'n ander leven zou ik nooit meer gelukkig zijn.
- En toch vergis je je, zei hij. Je innerlijkste ik stemt niet overeen met je omgeving. Was dat wèl zoo, dan...
- 't Is wèl zoo, riep zij onstuimig, ik bèn gelukkig in m'n vrijheid, m'n onafhankelijkheid! ik ben blij en trotsch, dat ik m'n kunst dienen mag en aan 't publiek de vreugde daarvan geef!
- Blij... en trotsch...? herhaalde hij, en er was meer treurigheid dan ironie in zijn toon; toch voelde Artha zich gegriefd door zijn ongeloof en haastig wilde zij iets tegen-werpen... maar hij ging al weer voort:
- Als dat waar was, Eugénie, als je blij was met je kunst en trotsch op je vrije onafhankelijkheid, dan zou je immers je nooit vermomd hebben en je onkenbaar gemaakt met 'n zwarte
| |
| |
pruik. Dan zou je aan iedereen, en juist hier in Den Haag aan iedereen hebben willen toonen, dat je je 'n nieuw bestaan hebt weten te scheppen en je vrij en onafhankelijk hebt gemaakt.
Hij had gelijk.
Niets kon zij inbrengen tegen zij logica. En als hij had geweten, hoe zij had geworsteld en geleden en bijna zenuwziek was geworden bij de gedachte alleen, dat zij optreden moest in Den Haag, dan zou hij met stelligheid overtuigd zijn, dat zijn veronderstelling de juiste was.
Wat moest zij zeggen? Zou zij liegen en beweren, dat zij dit had gedaan om de gevoelens van haar familie te sparen? Zou zij hem wijsmaken, dat het op verzoek van den impresario was, die van een pikante tegenstelling hield...? zou zij... zou zij...
- Alfred, zei ze toen, denk niet, dat je me beter kent, dan ik mezelve ken. Om welke reden ik me heb vermomd, dat komt er niet op aan. Maar nogmaals zeg ik je, dat ik me in m'n tegenwoordige toestand tevreden voel, en ofschoon ik het vriendelijk van je vind, dat je zooveel belangstelling in me toont en hier me hebt opgezocht, - toch moet ik je zeggen: nooit, Alfred! nooit word ik je vrouw!
- Dan... zei hij, en stond op, kan ik niet anders doen dan nu heengaan, Eugénie. Want ik begrijp... dat ik te vroeg ben gekomen.
Met afgewend gelaat strekte hij haar zijn hand toe. Doch zij nam die niet aan. Een vreemde weifeling had haar bevangen... een enkel flitsend
| |
| |
moment was het haar, alsof zij in gevaar verkeerde en weigerde de hulp te aanvaarden, die haar werd aangeboden... alsof zij, door Alfred nu heen te zenden, roekeloos den laatsten schakel los-rukte, die haar aan haar eigen wereld verbond... en zij zocht naar woorden, zij wilde hem iets vragen, opdat hij nog langer bleef...
- Zeg me, vroeg zij, en zij aarzelde even, maar ging toen voort: zeg me, Alfred, of m'n vader iets weet van de stap, die je nu hebt gedaan?
- Je vader? neen, natuurlijk niet, antwoordde hij verbaasd. En je kan er ook volkomen op aan, dat ik je aan niemand verraden zal. Voor mij hoef je in geen enkel opzicht bang te zijn. Voorloopig...: vaarwel, Eugénie.
Nòg aarzelde zij. Zoekend naar woorden, waarmee zij hem kon overtuigen, bleef zij weifelend staan:
- Luister, zei ze, weet je, wat ik gedaan heb, vanmiddag? Ik heb 'n wandeling door de stad gemaakt, en... ik ben ook geweest op de Scheveningsche Weg. Daar heb ik voor m'n oude huis gestaan... en ik ben kalm gebleven. Tevergeefs heb ik geprobeerd, wat emotie bij me op te wekken. 't Eenige wat ik voelde, was 't sterke besef, dat ik met m'n vroegere wereld had afgedaan.
Hij schudde het hoofd en wilde eerst niets antwoorden, - toen zei hij toch ondanks zichzelf:
- 't Is mogelijk. Maar dat is zelfbegoocheling. Je wilt met je eigen wereld hebben afgedaan uit trots, uit koele, verstandelijke trots. Je dieper
| |
| |
wezen, je eigenlijke zelf voelt heel anders. Je houdt je kunstmatig zoo. En... je kan op 't oogenblik misschien ook niet anders doen. Later... vanzelf... kom je tot inkeer. Nu nog zit je verward in je verkeerde wil... en je blijft uit trots volharden. Mijn fout is... dat ik te vroeg ben gekomen.
Zijn ernst, zijn zekerheid prikkelde haar tot tegenstand. Zij kon en wou zich niet gewonnen geven. En haar laatste troef speelde zij uit:
- Je vergist je! je vergist je! m'n dieper wezen, m'n eigenlijke zelf voelt niet anders dan ik je zeg! En 't bewijs is... 't bewijs is... dat ik er over denk... te trouwen met iemand... met iemand, die tot m'n tegenwoordige wereld behoort!
Zij dacht volkomen over hem te hebben getriomfeerd. Maar hij trok de wenkbrauwen samen, boog het hoofd, en keek haar zoo diep en onderzoekend in de oogen, dat zij een gloeienden blos zich naar het aangezicht voelde stijgen.
- Dat doe je niet, zei hij langzaam. Dat kan jij nooit doen.
Zij wierp haar hoofd achter in den nek, en zij hijgde bijna van drift, toen zij zei:
- Waarom niet? waarom niet?
En oogenblikkelijk begreep hij, dat hij verkeerd had gedaan, met haar te provoceeren, want dat hij haar misschien door zijn woorden tot een daad drijven zou, uit trotsch verzet, die zij anders mogelijk niet zou hebben gedaan. Terwille van hemzelf... maar veel meer nog terwille van háár... berouwden hem zijn woorden.
| |
| |
- Vergeef me, zei hij met moeite. Ik spreek te onbedacht mijn gedachten uit, omdat ik me zoo na aan je voel staan, en niet eerst dènk voor ik iets zeg. Jij weet natuurlijk 't beste, wat je doen en laten moet voor je geluk. Bovendien heb je de herinnering aan je eerste huwelijk, die je voorzichtig zal maken.
Snel wendde zij haar hoofd van hem af, getroffen. Zonderling... hij zei dingen tegen haar, die zij van niemand anders zou hebben verdragen, die zij nauwelijks voor zichzelve bewust maken wou... en op hem, al probeerde zij het ook, werd zij innerlijk niet boos. Zij voelde, hoe gòed hij het met haar meende... en vooral, zij voelde, hoe goed hij wàs.
- Nu moet ik gaan, Eugénie. Voorloopig zie je mg niet meer terug. Maar ik weet, dat je dit onderhoud tusschen ons... niet zal vergeten.
Hij reikte haar de hand, en zij, in een laatsten opvleug van toorn en machtelooze drift, wou hatelijk vragen:
En blijf je me nu steeds bespionneeren? vriendelijk verzoek ik je daarvan verschoond te mogen blijven!
Maar... vreemd... de woorden wilden haar niet van de lippen. In plaats daarvan liet zij haar hand rusten in den vasten greep van de zijne en sprak haar groet zelfs niet uit; stom keek zij hem aan... en nog eens drukte hij haar hand, - en ging.
Zij bleef naar de deur zitten staren in een zoo diepe bevangenheid, dat zij zich niet bewust was
| |
| |
van het verstrijken van den tijd. Zij kon geen enkele gedachte uit deze oogenblikken vasthouden, en later geloofde zij altijd, dat een korte bewusteloosheid toen haar geest had verdoofd.
Zij schrikte heftig door het vroolijk binnenkomen van Romée met Maurice.
Romée knipte het licht op, en ontwaarde toen Artha, die van haar stoel overeind was gevaren en die haar aankeek met een gloeiende kleur, alsof zij op iets verkeerds was betrapt.
- Wat is er gebeurd? vroeg Romée aanstonds. Wat heb je gedaan? Ben je uit geweest? Alleen? Waar naar toe?
Allerlei gedachten woelden door Romée's hoofd. O! Artha was naar haar vader geweest en had daar een ellendige ontvangst gehad. En ofschoon zij meestal te verstandig was, om alles wat zij dacht er maar direct uit te flappen, nu vroeg zij spontaan:
- Je bent bij je vader geweest?
- Ik? vroeg Artha verward. Bij m'n vader? neen... of ja, ik ben wèl bij m'n vader geweest. Ik heb voor 't hek gestaan... en naar 't huis gekeken.
En zij lachte, een kort verwezen lachje, zoodat Romée afkeurend zei:
- Hoe heb je dat nu kunnen doen. En zonder me er iets van te zeggen. En ben je daar nu zóó van geworden?
- Hoe geworden? neen, natuurlijk niet. Daar te staan... buiten 't hek... heeft me niets kunnen schelen. 't Is me niet mogelijk geweest, éénige emotie in me op te wekken.
| |
| |
- Maar hoe kom je dan zoo? zoo down, zoo distrait...
- Ik kwam heel goed thuis, zei Artha, en zij keek naar Maurice, aan wien zij bij haar thuiskomen had gedacht. Een aardige blonde jongen... veel knapper... veel aantrekkelijker dan Alfred... veel meer iemand om verliefd op te worden... veel meer iemand om een prettige toekomst mee tegen te gaan... maar Alfred... hij hield van haar... hij moest wel bovenmenschelijk veel van haar houden, als hij zijn aanzoek herhaalde... nà wat zij hem had verteld... want zij had gezien, hoe zijn schouders schokten van snikken.
Dat zou zij niet vergeten... nooit vergeten...
En aldoor, terwijl zij dit dacht, bleef zij Maurice als 't ware met intense aandacht beschouwen... doch hij zag, hoe haar oogen wonderlijk star en groot werden... en hij, evenals Romée kreeg een onheimelijke gewaarwording: wat was er met Artha gebeurd? Hoe kon Romée vragen: je bent naar je vader geweest?
Je vader... dus niet Romée's vader. Waren zij dan geen zusters? En woonde Artha's vader hier? Zij was dus een Hollandsche?... wat al mysteriën werden hem hier zoo plotseling onthuld?
Het was hem, of hij droomde. Toch, door deze onverwachte revelatie, werden hem een boel dingen helder: Artha's toestand, toen zij naar Holland zou gaan en in Holland kwam... haar neurotische aanvallen bij haar eerste optreden... haar zich onkenbaar maken door een zwarte pruik...
- Kom! zei Romée, en schudde Artha schert- | |
| |
send door elkaar, als je dan zoo goed bent thuisgekomen, wees dan nu óók goed. Kijk eens... wat we voor 't ‘thuis-gebleven zusje’ hebben meegebracht: bloemen en marrons glacés...
Zij wikkelde de mooie groote bloemen, die elk afzonderlijk in vloeipapier waren verpakt, uit het papier:
- Kijk eens, poinsettia's... hoe vreemd zijn die bloemen, hè? 't is net of 't heelemaal geen bloemen zijn, maar roode bladen... maar wat zijn ze prachtig van kleur!
Zij nam Artha's hoed af en hield de verrukkelijke roode bloemen tegen haar zwarte haar:
- ‘Schön Rosmarin,’ zei ze vleiend-lief.
Tegen Romée's overredende maniertjes was Artha's in zichzelf verzonkenheid niet bestand. Zij lachte, alsof zij wakker werd uit een lichten sluimer, en zei:
- Hoe aardig, dat je altijd aan me denkt, Romée!
- Maar hij toch ook, zei Romée; geef haar de marrons, Maurice... En zij, steeds in de bedoeling, om een gewone stemming te doen terugkeeren, begon te vertellen, hoe Maurice in het Emporium met iemand, die daar een goede klant was, om de laatste marrons glacés had gestreden... en dat ze ten slotte elk de helft hadden genomen, - anders zou ze er tweemaal zooveel hebben gehad...
Toen viel haar zijn ongewone stilzwijgendheid op, en naar hem omkijkende, zag zij, hoe hij Artha stond aan te kijken met een gespannen, gepuzzlede uitdrukking op zijn gezicht. En eens- | |
| |
klaps kon hij zich niet meer inhouden en vroeg:
- Artha's vader? woont die dan hier? is zij niet je zuster? is zij 'n Hollandsche, Artha?
Bedremmeld zweeg Romée. Het speet haar ten zeerste, dat zij door haar onbedachten uitroep Artha verraden had. En zij wilde deze al haar verontschuldigingen aanbieden, toen Artha zei:
- 't Is niets, Romée. Te eeniger tijd had Maurice het toch moeten weten.
Was het werkelijk zoo... of scheen het hem maar zoo toe, dat er een diepere beteekenis lag in deze woorden? Meer nog dan de klank harer stem echter zei hem de blik harer oogen, dat zij werkelijk iets bedoelde...
Hij voelde zich zoo opgewonden worden, dat hij wel honderd vragen tegelijk wou doen... maar Romée wilde nu liever met Artha alleen zijn, die haar nog een uitlegging en verklaring schuldig was... ook vond zij het voor Artha beter, nu rustig met haar alleen te blijven, en hartelijk zei ze:
- Ook mij zal 't pleizier doen, als je precies van alles op de hoogte komt, Maurice. Je hebt je in alles onze vriend getoond, en je hebt recht op ons vertrouwen. Als je morgen komt, zal je alles weten.
De wenk was duidelijk, en ofschoon hoogst ongaarne, begreep Maurice toch, niet beter te kunnen doen, dan nu heen te gaan, en Artha zoowel als Romée voelden zich verlicht, samen alleen te zijn.
- Dus... je was niet aangedaan, toen je je ouderlijk huis weer zag?
| |
| |
- Neen, - ik verzeker je, 't deed me niets, niets. Ik was blij, te zijn gegaan, omdat ik daardoor de vaste overtuiging kreeg, nu wel zeker en stellig tot de wereld van de kunst te behooren. Ik was rustig en goed, toen ik hier weer terugkwam. Maar toen...
- Toen?
- Toen vond ik hier op me wachten, 'n neef van me, Alfred van Eykma, die... die...
- Je hebt hem me nooit genoemd.
- Heb ik niet? neen... ik heb hem je nooit genoemd...
En waarom had zij hem nooit aan Romée genoemd? omdat... hij haar eenvoudig nooit in de gedachte kwam... hij was in haar leven veel te onbeduidend geweest om hem te noemen... Vreemd... nu opeens scheen het haar toe, dat hij altijd een integreerend deel van haar bestaan was geweest en daarin zelfs een belangrijke rol had gespeeld. Had hij niet altijd van haar gehouden, Alfred, sinds hun kinderjaren... en was hij haar niet trouw gebleven door alles, zelfs de vreeselijkste beproevingen heen?...
- Ik heb 'm je nooit genoemd? Och, dat kwam zoo toevallig... 'n neef beschouw je als 'n soort van broer... je groeit samen op en je ziet niets bizonders in hem. Hij hield van me, ja,... hij heeft altijd van me gehouden, al vóór ik trouwde met van Vere al... en... zonder er ooit met iemand over te spreken, is hij me altijd in 't oog blijven houden. En nu kwam hij hier... nu kwam hij hier... om me ten huwelijk te vragen.
| |
| |
Niets dan een korte zucht ontsnapte Romée.
- Hij vroeg me z'n vrouw te worden. Hij vroeg 't nòg... nadat ik hem alles zonder eenige reserve had verteld. Vind je dat niet mooi van hem, Romée?
- Mooi... zei Romée, als hij van je houdt... dan kon hij toch niet anders doen, wèl?
Na even gezwegen te hebben, vroeg zij:
- En jij?
- Ik... heb 'm afgewezen.
- Je hebt 'm afgewezen... zei Romée peinzend. Weet je nog wel, Artha, hoe ik je bij onze eerste kennismaking al heb gezegd:
Te eeniger tijd keer je terug naar waar je van afkomst behoort...?
- Ja, dat herinner ik me. Maar je hebt je toen vergist! Ik heb m'n keuze gedaan, ik blijf in deze wereld, waartoe ik wil behooren. Ik heb 'm afgewezen, zeg ik je toch!
Romée antwoordde niet. Te goed kende zij Artha, - beter misschien dan deze zichzelve kende, - om niet te weten, dat dit onderhoud met haar neef een diepen indruk op Artha had gemaakt en dat het haar onvergetelijk zou zijn.
‘Deze wereld, waartoe ik wil behooren.’ O! Artha zei het goed: zij wilde tot de wereld der bohème behooren, maar zij behoorde er niet toe!
- Natuurlijk heb ik 'm afgewezen, praatte Artha rad en heftig voort. Ten eerste geef ik niets om hem...
Zij stokte even. Vreemd, - vanmorgen was dat nog wáár geweest. Toen gáf zij niets om
| |
| |
hem. Maar nu? Zij had hem natuurlijk niet lief. Maar zij moest thans wel aan hem denken, of zij wilde of niet... als een wig waren zijn woorden in haar gedachten gedrongen en hadden opnieuw de scheiding veroorzaakt, die haar al zooveel twijfel, angst en verdriet had bezorgd.
Maar zij wilde niet van voren aan beginnen te tobben. Sterk en wélovertuigd had zij straks gemeend haar keuze te hebben gedaan. Dat moest zoo blijven.
Zij begon wéér en herhaalde:
- Natuurlijk heb ik 'm afgewezen. Ik heb hem niet lief... en bovendien had ik er juist over gedacht... of ik niet 't beste deed, te zijner tijd mijn positie in m'n tegenwoordig milieu te bevestigen door 'n huwelijk met iemand uit onze kring.
Verrast keek Romée haar aan.
- En wie...? vroeg zij. Maar voegde er schalks aan toe:
- Of ben ik onbescheiden?
- O! neen! ik had gedacht aan Maurice.
Romée moest lachen. Ook zij had immers wel eens aan Maurice als eventueelen huwelijkspartner gedacht?
Maar wat dát betreft: zij gunde hem met genoegen aan Artha, en even goede vrienden, hoor!
- Dát is nog niet zoo'n kwaad idee, schertste zij. Maurice vestigt dan zijn bureau in Parijs...
- Dat had ik ook gedacht!
- En wij blijven de Frivola's!
- O, Romée, natuurlijk!
| |
| |
- Wèl... dan kan ik niet anders zeggen dan fiat. Maurice is 'n beste kerel. Hij is gevoeliger, hartelijker ‘echter’ dan de meeste zakenmenschen. Hij is soms nog net 'n jongen. En hij is beschaafd, ontwikkeld en aangenaam genoeg, om 't mogelijk te maken, dat jij met hem getrouwd kan zijn.
- Dat dacht ik ook, zei Artha, en merkte toèn pas, hoe pedant haar woorden klonken. Maar, enfin, zij liet dat nu maar zoo... Romée kende haar immers en hield toch van haar met al haar fouten en gebreken!
Romée ging voort, Maurice's goede hoedanigheden op te sommen, en opeens kreeg Artha de gedachte: zij kent hem eigenlijk veel beter dan ik; zij is veel meer met den jongen samen geweest... Zij wist, dat er een prettige, kameraadschappelijke verhouding tusschen beiden bestond, waarin van Maurice's kant misschien zelfs wat verliefdheid was gemengd, - maar wanneer hij voor de keuze tusschen hen beiden werd gesteld, - dan zou hij natuurlijk verrukt wezen, iemand van háár stand en afkomst te kunnen krijgen, nog afgezien van de waarde harer eigen persoonlijkheid.
Zij begon zich hoe langer hoe meer vertrouwd te maken met het denkbeeld, dat zij de vrouw zou worden van Maurice. Hij zou wel zoo gauw mogelijk komen, om de verklaring te hooren, die zij hem beloofd had te geven, - wellicht morgen al werd háar lot en zijn lot beslist!...
De post werd binnen-gebracht en door Romée nagezien. Zij lag in een stoel, te loom na haar
| |
| |
emotievollen dag, om zich ermee te bemoeien... toen schrikte zij op door een verrasten uitroep van Romée en viel er een brief in haar schoot.
Zij keek... en kon niet verhinderen, dat een gloeiende blos haar wangen bedekte... maar toen zij opkeek om te zien of Romée dit had bespeurd, was ook Romée's gezicht met een mooien rooden gloed overbloosd.
- Wat aardig! wat aardig! riep Romée blij, ik dacht 't wel, dat hij 't niet zou vergeten!
Artha las.
Het was een schrijven van den jongen danser Giulio Sanzio, die bijgenaamd was Il fuoco, het vuur... waarin hij aan zijn très chères amies mededeeling deed van zijn plan om naar Holland over te komen en met hen samen in dans-spelen op te treden.
Hij kwam! hij kwam werkelijk! o! maar dan...
- Weet je wel... jij dacht, toen ik er over sprak, dat hij niet zou komen...
- Zoo? zei Artha vaag.
- Ja... En je zei ook, dat je Jeux geen bizonder aardige dans-pantomime vond... maar ik kan me niet begrijpen, dat je dat hebt gemeend!
- Zoo... neen... ik meende 't ook niet... Ja, Jeux is wèl aardig... zei Artha verstrooid, en dacht ondertusschen: dat hij komt, is 't bewijs, dat hij verliefd op me is, zooals ik zoo vaak heb gedacht. En ik... ik mocht hem altijd graag... ik zou óók verliefd op hem kunnen worden... hij is precies de man om een vrouw als ik te behagen... hij is man in den volkomen zin van het woord.
| |
| |
Bij zijn krachtig, plastisch beeld verbleekte de persoon van Maurice tot een flauwe onbeduidendheid... O! hij kwam wèl op het goede oogenblik, vóór zij tot een onherroepelijk besluit was gekomen!
- Weet je wel, dat Maurice sprak van 'n reeks ‘intieme kunst-avonden’ hier in Den Haag? dat zou wel heel geschikt zijn, om daarin met hem op te treden! zei Romée.
- Ja.
- Hoe gezellig zullen de repetities zijn!
- Ja...
- Wanneer komt hij? laat zien... zei Romée, en greep opnieuw naar den brief. En terwijl Romée bleef doorpraten en allerlei plannen maakt... dacht zij ondertusschen aan Giulio èn aan Maurice... en met een onbeschrijfelijk gevoel van triomfantelijken trots schalde het door haar heen: Ik heb maar te kiezen... te kiezen... te kiezen!...
EINDE VAN HET EERSTE DEEL.
|
|