| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
I.
In de pauze waren eenige bewonderaars hun hulde komen betuigen en Artha was zoo opgewonden geweest, dat Romée er zich over beangstigde en verbaasde.
In haar radste Fransch overblufte zij de bezoekers met allerlei dwaze gezegden; zij zat boven op den vleugel met over elkaar gekruiste beenen en de armen daar omheen geslagen en zong brokstukken van liedjes en lachte en was dwaas... totdat Maurice van Limburg het begon te begrijpen, dat Romée en Artha, die hem eerst de grootste tegenstellingen van de wereld hadden geleken, het zoo goed met elkaar konden vinden.
Afspraakjes werden gemaakt, om elkaar terug te vinden in The House of Lords, en toen, na afloop van den avond, die een razend succes was geworden met ovaties en bloemen, hij met de beide meisjes in een auto naar de Hofstraat reed,
| |
| |
en Artha zich ontvallen liet: Nu zijn we er gauw, en hij verwonderd vroeg:
- Hoe weet u dat? is u dan wel eens meer in Den Haag geweest? lachte Artha zóó hard, dat Romée vreesde, het haar op de zenuwen te zien krijgen.
In The House of Lords begaven zij zich naar de hooger-gelegen der twee aangrenzende, langsmalle zalen, de Grillroom, waar de groote, witporceleinen oven stond.
- Oesters! riep Artha bevelend, toen Maurice haar een vraag deed omtrent het menu: Kan je die hier krijgen, oesters à la Mornay?
Zij zaten weldra in een gezelligen kring. Maurice die had gedacht, dat zijn bekendheid zelfs tot Parijs was doorgedrongen, en die verbaasd aan Romée had gevraagd: kent u mij niet? bleek in Den Haag een ‘getapte vent’ te zijn. Hij kende iedereen en iedereen kende hem; hij was beschaafd, bereisd en welbespraakt, wist allerlei aardigheden te debiteeren over verschillende sterren, en hield de conversatie op aangename wijze gaande.
Romée flirtte aanstonds op de haar eigen ingénugeraffineerde manier, en Artha ‘overtrof zichzelf’, zooals zij het noemde. Zij voelde zich zoo levendig en opgewekt... én veilig! want wie ter wereld, al had hij haar ook nog zoo goed gekend, kon in Artha Frivola Eugénie van Eykma vermoeden?
Toen zij niet af te brengen was van den wil, om tóch naar Holland te gaan, en tegelijk onder dit denkbeeld zoo ontzaglijk leed, was Romée op het idee gekomen, dat zij een zwarte pruik opzetten
| |
| |
moest. En deze vermomming was nog veel doeltreffender gebleken, dan zij eerst hadden gedacht.
Want hadden Artha's blauwgrijze oogen tegen haar bleekgouden haar vrij donker geleken, tegen de zwarte pruik gezien, werden zij van een vreemde, kristal-lichte helderheid, wat de geheele uitdrukking van haar gezicht enorm veranderde. Soms, als zij in den spiegel keek, herkende zij zichzelve niet... en zij wist dus, dat zij omtrent een eventueels herkenning gerust kon zijn.
Toch hadden haar zenuwen haar overheerscht, en nu... scheen zij ze meester geworden te zijn. Maar Romée, haar gadeslaande, begreep heel goed, dat deze overmatige vroolijkheid niets anders was dan weer een nieuwe vorm van nervositeit.
De gegratineerde oesters, in een bordure van Duchesse-aardappel-purée, met Mornay saus er over, werden geserveerd.
En Artha zei:
- Nu... ben ik verfijnd genoeg, om zelfs te weten, dat Mornay-saus 'n Béchamel-saus met room en Parmezaansche kaas is, maar in 't begin van m'n carrière, toen kwamen oesters niet heel veel voor! Weet je nog wel, Romée, we tracteerden elkaar dan in 'n mosselhuis op 'n portie gestoofde mosselen met pommes frites, of we namen moules en daube, of ook wel eens moules parqués...
En zij vertelde met aldoor dezelfde animo:
- Weet je nog wel, Romée, hoe aardig die werden opgediend? net als oesters, rauw in de
| |
| |
schelp, in 'n ster op 'n bord, met 'n halve citroen in 't midden...
Romée zweeg, want nooit was zij met Artha in een mosselhuis geweest... en Artha, toevallig een blik slaande op haar gezicht, kreeg een schok... en herinnerde zich abrupt, dat zij nooit met Romée in een dergelijke gelegenheid had gegeten... het was met dien schilder geweest, of met Arthur... zij wist het niet meer... Maar zij schrikte: ging alles uit haar verleden zich verwarren en ineen-vloeien... wat gebeurde er met haar? werd zij zenuwziek?...
Zij trachtte zich te beheerschen en kalmer te zijn. Maar zij kon niet, het was haar absoluut onmogelijk. Zij moest lachen, of zij wilde of niet, en vooral, zij moest praten, praten, zonder ophouden praten.
Het gezelschap vermaakte zich buitengewoon. Niet alleen, dat de Frivola's de beeldigste gezichtjes hadden en in hun soort groote kunstenaressen waren, maar zij bleken ook de aardigste en onderhoudendste persoontjes te zijn, die men zich denken kan.
Beiden waren zij pikant en coquet; beiden waren zij nooit verlegen om een repartie, en Maurice van Limburg glunderde: met welgevallen rekende zijn zakenhoofd al de voordeden van zijn transactie met de Frivola's uit; nog een avond hier in Den Haag... dan een tournée: Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Nijmegen, Arnhem, Breda... Overal, hij was er zeker van, zouden deze charmante popjes het publiek bekoren... Daar
| |
| |
kon zelfs een flesch champagne op staan...
En Artha dronk met lachende lippen van den schuimenden gouden wijn. Hoe gemakkelijk was het, om niet te denken aan dat, waaraan je niet denken wòu! Je lachte vanzelf en je sprak vanzelf... en je wist op het oogenblik niet anders, dan dat je je na al die beroerde dagen prettig en opgeruimd voelde, en dat het allergezelligst was, hier te zitten in dit zaaltje met leuke typen, die je aangenaam bezighielden, en je aankeken met oogen, die onder den invloed van de champagne soms wild werden van bewondering... En daar zat Romée, met haar ongelooflijk lief gezicht, als een Fransch modeplaatje, in het zeegroen toiletje, dat als een handschoen het fijne figuurtje omsloot, met de doorzichtige kant over de schouders en de kanten mouwtjes... en liet zich het hof maken, en beantwoordde dat met teedere blikken van onderop, en verlegen glimlachjes en de ondeugendste gezegden, gelanceerd met een engelachtig-lieve gelaatsuitdrukking.
Een jongmensch, die een minachtende qualificatie over de vrouwen had gewaagd, gaf zij met een zoet stemmetje ten antwoord:
- Zeker, 't is waar: de vrouwen zijn garces, - maar toch worden ze liefgehad. Hoe dat komt? och, de mannen zijn nu eenmaal zoo bête...
In den omgang met Romée had Artha ook wel eenigszins geleerd ad rem te zijn. Maurice van Limburg, die haar in haar verschillende stemmingen niet kon volgen, maar wien zij op het oogenblik onzegbaar charmeerde, zei, ondanks zichzelf:
| |
| |
- U intrigeert mij, mademoiselle Artha; ik zou willen weten, hoe u is, wat u is...
- 'n Vrouw kan haar ziel niet openbaren aan 'n man, monsieur van Limburg. Is hij niet verliefd op haar, dan wordt hij het... en is hij wèl verliefd op haar...
- Wat dan?
- Dan verdwijnt zijn liefde!
Hij lachte. Verduiveld pikant vond hij haar... en werkelijk niet minder dan de blonde Romée, die hij voor een uitzondering had gehouden. Hoor... weer sprak dat geestige schepsel, en hij keek bekoord naar de onschuldig-malicieuse expressie harer oogen, naar haar avontuurlijken mond...
- Waar ik van houd? Van vroolijkheid, kristal, aardbeien, organdi, hangmatten, cape-mantels, 't eiland Wight, mandolines... en snuifdoozen.
- Snuifdoozen! lachte het gezelschap, geamuseerd en verbaasd.
- Ja, zei Romée, snuifdoozen zijn ook mijn passie, en zij en Artha schaterden het uit. Want zij waren overeengekomen, die liefde voor snuifdoozen altijd en overal te pas te brengen. De menschen stonden er nu eenmaal op, je allerlei dingen te geven: koperen monstruositeiten, of zilveren photo-lijsten, of porceleinen groepen, of vazen, even leelijk als groot... snuifdoozen, zelfs de grootste en leelijkste bedierven geen kamerstijl... dus ‘snuifdoozen’ waren hun hartstocht, zooals zij beweerden, en zij bezaten al een heele collectie van die ‘harmlose’ voorwerpen.
- Maar zeg u me toch eens, hóe u is, drong
| |
| |
Maurice aan, die iets mysterieus', iets onwezenlijks in Artha vond, wat hij niet kon definieeren en waar hij geen houvast aan had... zij was geen gewoon artieste'tje... er zat véél meer in haar, en zij interesseerde hem hoe langer hoe meer.
Wéér kwam de blik van naïeveteit en hoon in haar oogen:
- Hoe ik ben? vraag dat aan m'n adorateurs, monsieur van Limburg! ze zullen u zeggen dat:
ik nooit m'n afspraken houd;
ik voortdurend wissel van opinie;
ik elke dag van de week 'n andere persoonlijkheid ben;
ik dikwijls m'n goed humeur verlies... en honderdmaal op 'n dag boos word en weer goed;
dat ik hen afbits en plaag en bespot en vergeef... en boodschappen voor me laat doen... en hen wegstuur en terug-roep op 't zelfde moment;
dat ik alles weet omtrent 't leven;
dat ik niets weet omtrent 't leven;
dat ik een geraffineerde vrouw ben;
dat ik een kind ben:
- Kent u mij nu? weet u nu, hoe ik ben? vroeg zij met een triomfantelijk-sarcastischen glimlach.
- 'n Venus, zei Maurice ontwapend, moet ook niet worden gekend, alleen geliefd en bewonderd...
- 'n Venus, lachte zij. Vénus, mes enfants, n'est pas seulement Vénus! Ce nom contient aussi... l'enfer, - une force immense, - un démon, rempli de rage et de folie!
Zij lachte zoo hoog en hel, en met zulk een
| |
| |
eigenaardigen glans in de oogen, dat zijzelve op dit oogenblik wel een démon plein de rage et de folie gelèek... en Romée, geschrokken, haar waarschuwend toeriep;
- Artha!
Maar Artha, nog wat meer opgewonden door de champagne, vroeg nonchalant:
- Qu'est-ce-qui te prend? om dadelijk daarop een allerdwaast verhaal te gaan vertellen van een bekend Parijsch type, een oude man, bij wien een chemisch onderzoek van zijn bloed had uitgewezen, dat het bestond uit alcohol, nicotine en alle mogelijke ondeugden. Als die man dronken was, was hij zoo dronken als tien anderen samen... dan viel hij in de Seine, slokte eenige liters water op en 'n paar kikvorschen, en dat ontnuchterde hem dan weer. Hij schaamde zich volstrekt niet voor z'n ignobel bestaan. Hij had de gewoonte, om te zeggen, met ongegeneerde vrijmoedigheid: Ik ben parasiet, en als hij zich voorstelde, dan zei hij: - De Cambournac, - parasiet. Als men hem vroeg, of hij nooit genoeg van de vrouwen kreeg, dan zei hij: ik heb nog nooit gevonden, wat ik zoek... en als ze hem vroegen: wat zoek je dan?... antwoordde hij onbeschaamd: - Ik zoek 'n vrouw, die neen zeggen kan!
Die man vond z'n partner in 'n vrouw, die La Morphine werd genoemd, zoo'n zelfde soort type als hij...
- En hoe liep dat af? vroegen de aanwezigen met belangstelling.
- Z'n zoon heeft 'm gered. Die heeft 'm gewezen
| |
| |
op hun naam... en 'm geld geleend... zoodat hij voor 'n poosje naar Monaco kon gaan...
En Artha beschreef la Morphine... ofschoon zij deze nooit, - evenmin als de Cambournac, - van aangezicht tot aangezicht had gezien, met een plastisch beschrijvingsvermogen, waarover Romée zich ademloos verbaasde:
- Mince, mince, Blonde, flavescente... de jolis yeux bleus, profonds à faire rêver... Elle paraissait poitrinaire jusqu'aux moëlles, - mais ce n'était qu'en apparence.
Elle semblait toujours pamée... et elle vous regardait comme si votre vue allait la faire tomber en syncope...
- En hoe liep 't af met háár?
- Ze ìs getrouwd met 'n Engelsche lord. Waanzinnig dom en waanzinnig rijk. Zij deed vroeger altijd, of ze niet om rijkdom gaf... Rijkdom, droom der idioten! zei ze dan, - maar nu kan ze half Londen wel koopen. Ze is thans 'n gevierde pairsvrouw, - Londen ligt aan haar voeten... Och, 't huwelijk is als 'n spons... 't wischt 't heele verleden uit!
Ik heb haar in Londen gezien. Coiffée de bandeaux à la Vierge. Ses longs cils voilaient l'éclat de ses yeux et donnaient à son visage un air de candeur incomparable...
- Artha! waarschuwde Romée opnieuw. In Londen! hoe kwam Artha er toe om over Londen te spreken! hoe onverstandig! hoe onvoorzichtig!
Artha lachte luid. Die Romée, om haar telkens te waarschuwen, als ware zij een kind! In Londen,
| |
| |
Londen, Londen... nog honderdmaal zou zij het zeggen, als zij wou! Maar vóór zij nog had kunnen bedenken, hoe zij Londen opnieuw te pas zou kunnen brengen, vroeg haar een der aanwezigen, of zij niet gelukkig was, dat zij zich zoo geheel had kunnen wijden aan de kunst, waartoe zij was voorbestemd... of zij het niet heerlijk vond, een danseres te wezen?... En dadelijk was zij weer geheel in dit nieuwe onderwerp.
- Ach, neen, antwoordde ze quasi-kwijnend, er zijn zóóveel dingen, die ik zou willen doen, en niet kan. Herinner jij je niet, Romée?... Athéa, die we hebben gezien? Athéa... Artha... hoe lijkt dat niet op elkaar, nietwaar? en ik kan niets van wat die jonge vrouw presteert!
- Wat doet die dan? vroeg men, geamuseerd door haar toon van schijnbaren ernst.
- 't Publiek begint haar te zien, als ze uitgestrekt ligt op 'n rustbed, gekleed in 'n pyjama van wit satijn. Eerst lijkt 't, of ze zich wat rekt en strekt... dan vouwt ze opeens haar beenen in haar nek, of maakt 'n hoogstand, of kromt zich in 'n volmaakte hoepel, of maakt allerlei onverwachte arabesken... o! zoo'n femme couleuvre zou ik willen zijn. Artha is jaloersch op Athéa!
Of Emilia Beretta, die in een step-dans haar partner in evenwicht... op haar handen houdt... helaas, 't zal nog wel 'n tijdje duren, eer ik 't embonpoint heb, dat daarvoor noodig is, èn de spieren, en zij keek met een zucht naar haar dunne, meisjesachtig-slanke armen.
- Of Laurie de Wine zou ik willen zijn, la
| |
| |
jeune fille qui sait tout faire, zooals ze op d programma's wordt aangekondigd.
Als ze optreedt, dan denk je... even stokte haar adem, want waarlijk, zij had willen zeggen: dan denk je mij voor je te hebben; zij dacht in 't geheel niet aan haar tegenwoordig immers zwarte haar... doch snel herstelde zij zich, en na nauwelijks een pauze ging zij alweder voort:
- ... Romée voor je te hebben, zoo'n zelfde snoezig gezichtje, zoo'n zelfde blonde coiffure. Ze gaat voor de vleugel zitten en speelt een brillante fantasie; als ze daarmee klaar is, plaatst ze voor op 't tooneel 't nikkelen tafeltje van een xylophoon, en speelt met duizelingwekkende snelheid variaties op 'n thema uit de Trouvère. Haar blonde haren zwieren om haar gezicht, ze slaat met de hamertjes, dat het 'n lust is om te zien, cette girl au visage d'enfant. Dan... begint ze te dansen met beeldige ondulaties... en de muziek wordt al wilder en wilder, je ziet hoe ze met een van haar voeten haar achterover-geworpen hoofd aanraakt... ze lijkt precies een groote marionet, waarbij op de gekste wijze aan de touwtjes getrokken wordt... dan opeens springt ze boven op de piano en begint daar te wentelen en zich te wringen... denk eens, ze zet zich met de voeten 'n hoed op 't hoofd en neemt 'm weer af, ze ligt op de piano als 'n soort van grillige, griezelige sphinx... en in die houding zingt ze... zingt ze 'n vreemdsoortig Australisch lied...
O! Laurie de Wine! musicienne, danseuse, équilibriste, contorsionniste, chanteuse... à toi seule
| |
| |
tout un spectacle, - op jon zou ik wìllen lijken! Of op Fregoli, die 't publiek heel alleen de heele avond bezig hondt; hij is clown, danseur, zanger, acteur, mime, instrumentist, buikspreker, schutter, transformist, parodist en wat al niet meer! Als ventriloquist geeft hij 'n muziek-les met verschillende stemmen... ça... ça tient du prodige!... O! ach! wat zijn mijn prestaties daarbij!
De complimentjes, die zij hierdoor uitlokte, nam zij aan met zulk een malicieus-sarcastischen blik, dat de jongelui er verward van werden. Hoe vreemd was dit meisje! Bekoorlijk, maar volstrekt niet ‘lief’ in den gewonen zin des woords; geestig, maar vaak niet aardig, door den zonderlingen blik en de zonderlinge glimlachjes, welke haar woorden vergezelden. Het leek eigenlijk... ja, werkelijk... of zij allen en bloc voor den gek hield, of zij het heele gezelschap heimelijk uitlachte, en daardoor bracht zij bij sommigen, ook bij Maurice van Limburg, een effect te weeg, dat zij niet konden definieeren, maar dat hun niet aangenaam aandeed.
- Enfin, zei Artha, met een geveinsden zucht, zóóver zijn we toch, nietwaar, Romée, dat ze ons imiteeren, dat ze onze manier van kleeden overnemen... alsof 'n japon niet als 'n kameleon van vorm en kleur verandert op 'n andere vrouw! Maar één mode heb ik in de wereld gebracht, die me, toen ik 't merkte, bijna heeft doen stikken van 't lachen. Eens zaten we ergens, - ik droeg 'n hoed met 'n voile van blonde... toen, om beter te kunnen rooken, trok ik die voile over m'n hoed wat op, totdat hij even over m'n oogen
| |
| |
hing... en reeds de volgende dag, ongelogen, liepen er eenigen met hun voiles tot even over de oogen... en 'n week later zag je 't door heel Parijs.
- En nu ook al hier! riep Romée, ik heb 't vanmiddag gezien! Zoo is 't ook gegaan met onze hoeden, Artha, je weet wel!
- Ja, als wij dansen in 'n openbare gelegenheid, dan dragen wij 'n hoed, die aan de eene zijde is afgekapt, om het gezicht en de gevoelens van onze partners te sparen... nu zijn op 't oogenblik in Parijs die afgekapte hoeden de groote mode... En weet je, wat we óók nog in de mode hebben gebracht, Romée?
- Ja, wat bedoel je?
- 't Beginnen van 'n flirt, door in 't telefoonboek met dichte oogen je vinger op 'n nummer te leggen en dat dan op te bellen...
- En hebt u daar wel eens succes mee gehad?
- Dat spreekt vanzelf!
Romée merkte, dat Artha weer wou gaan fantaseeren en trachtte iets in het midden te brengen, maar Artha, rad, praatte voort:
- Je begrijpt, hoe 'n verrassing 't voor de meesten is, te merken, dat ze te doen hebben met de Frivola's. Eén jonge man was er, - ik ben niet gauw verlegen, maar die maakte me toch verlegen. Ik durfde hem haast niet aan te zien...
- Hé, waarom dàt!
- Hij was zoo leelijk, zoo leelijk, dat 't me werkelijk pijn deed; 't geneerde me, naar hem te
| |
| |
kijken... Maar 't gekste was: 'n meisje had hem lief... en nauwelijks merkte die, dat hij flirtte met mij, of ze ging er naar streven, m'n type te imiteeren...
- En met succes?
- Tu penses! ontviel Artha, ongegeneerd. Met succes mijn type nabootsen, en zij lachte zoo schaterend en zoo lang, dat zij niet scheen te kunnen ophouden.
- Kom! zei Romée opspringende, we gaan naar huis. Artha! kom!
Artha, gehoorzaam, stond op, maar aldoor onbedaarlijk lachende; over haar schouder heen vertelde zij het verhaal nog voort:
- In zooverre had zij succes, dat zij met haar ‘beminde’ is getrouwd. De geschiedenis ‘met het gelukkige slot’ is géén sprookje, menschenlief! maar pure realiteit!...
| |
II.
Artha nam rust de volgende dagen, maar tot rust kwam zij niet.
Lange tijden lag zij te bed, of op een chaise longue en overdacht den merkwaardigen avond van haar optreden.
Zij schaamde zich wel, dat zij zich in The House of Lords zoo ‘aangesteld’ had... maar zij verbaasde zich nog méér.
Hoe had zij dat gedurfd: zoo luidruchtig, zoo uitgelaten te zijn, terwijl zij in 't eerst in Den Haag zich nauwelijks op straat durfde wagen en
| |
| |
haast een zenuwtoeval kreeg bij de gedachte alleen, dat zij zich in het publiek op het tooneel moest vertoonen?
Och, - het waren natuurlijk haar zenuwen, die haar parten speelden, die haar als een willoos voorwerp noodzaakten, zich nu eens in een hoek bangelijk te verschuilen en haar dan weer drongen tot een brutaal en geheel tegen haar gewone gedrag ingaand vertoon.
Maar wat was er dan toch met haar gebeurd, dat zij zoo volkomen haar équilibre verloren had?
In haar samenzijn met Romée, het stage werken en het optreden, - in dat leven van afwisseling en toch van rust, was zij volkomen gelukkig geweest.
Zij had geen bepaalde wenschen, zij was tevreden met haar eenvoudig bestaan; zij verveelde zich nóóit, - waardoor wel eens vage, knagende verlangens in haar zouden kunnen opkomen, die haar verontrustten en haar gemelijk en ongedurig maakten. Neen, - als danseres en mime, en in het gezelschap van Romée, waardoor zij geen eenzaamheid kende, - scheen zij haar lotsbestemming te hebben gevonden.
En nu... leek alles wel omver geworpen en dooreen gesmakt, wat zoo zorgvuldig geordend was en zoo regelmatig geschikt. Nergens ontwaarde zij een vast punt, waarheen zij zich had kunnen richten... alles om haar heen was een woelige, donkere chaos.
Romée wist ook niets met haar aan te vangen. Die beproefde het nu eens met redeneeren, dan
| |
| |
weer door haar aan haar zelve over te laten, maar het eene baatte zoomin als het andere. Niets had vat op haar, geen liefkoozend woord, geen vermaning, geen verstandig gesprek. Er was in haar diepste ziel iets losgemaakt, iets ópgewoeld, dat haar heele wezen veranderde.
O, zuchtte zij vaak, als zij alleen was en de groote kamer op en neder liep, wat heb ik er verkeerd aan gedaan, om naar Holland te komen... Ik dacht met mijn verleden te hebben afgedaan... en ik merk, dat alle herinneringen zorgvuldig in m'n geest waren bewaard... nu is als 't ware de deur van dat verborgen vertrek geopend, en de herinneringen zijn er uitgestormd en kwellen me, onophoudelijk... nacht en dag...
Zij was zoo triest en zoo angstig te moede. Zij wist in de verste verte niet, hoe zij zich nu verder had te gedragen. Zij was dezelfde niet meer, die zij in den laatsten tijd in Parijs was geweest, helaas, helaas...
Dáár had zij zich volkomen vereenzelvigd met Artha Frivola. Daar was zij Artha Frivola en niets anders.
Maar hier... hier voelde zij zich plotseling met geweld terug-gesleurd in het vroeger bestaan van Eugénie van Eykma... en als zij bij zichzelve zeide: Ik ben toch Eugénie... dan warrelde het zoo vreemd in haar hersenen: Artha Frivola!... en als zij gedecideerd dacht: Ik ben Artha Frivola en ik wil niets anders wezen... dan flitsten voor haar oogen visioenen van Eugénie van Eykma in haar ouderlijk huis, met haar vader en moeder...
| |
| |
Eugénie op kostschool te Wight... Eugénie als verloofde... als bruid... als getrouwde vrouw...
Deze dubbelzinnigheid in haar bestaan was het, die haar tot krankzinnig wordens toe martelde. Maar ik heb toch met alles gebroken, van alles afstand gedaan! kreet zij wanhopig. Doch zij merkte, met onverbrekelijke banden vast te zitten aan haar vroeger leven... en hoe zij ook rukte en trok, los kwam zij niet, alleen striemden en knelden de banden haar nog te feller en folterender.
Zij was en bleef die zij was. Een van Eykma, - wier ras zich niet verloochenen liet. In Parijs wàs zij degene, die zij voorstelde... hier speelde zij een erbarmelijke rol, waarvan de onwaarheid, de huichelarij haar hevig stuitte.
Zij voelde het, als droeg zij een onwaardige vermomming, - die het haar toch onmogelijk was om af te werpen... en niet alleen onmogelijk, maar zij wilde het zelfs niet, zij beefde van angst, dat iemand haar ware wezen ontdekte!
Die tegenstrijdigheid in haar eigen gevoelens maakte, dat zij geen oogenblik rust vinden kon. Hoe graag zou zij over alles eens met Romée hebben gesproken, - maar hoe zou zij dat kunnen doen? Hoe zou zij, ten eerste, al haar zieleroerselen aan een ander duidelijk kunnen maken, en ten tweede, - als zij alles zei, zou dit Romée dan niet beleedigen of verdrieten?... Niets vreesde zij zoozeer als Romée pijn te doen - Romée, die haar van levenswanhoop gered had, die haar den weg wees naar tevredenheid en voldoening, die haar een doel had gegeven... Romée, de
| |
| |
eenige, die van haar hield, - die werkelijk het goede met haar voorhad, die zoo oneindig kiesch was, zoo trouw, zoo verstandig, zoo toegewijd... háár verdriet doen? nooit! Dan liever... ja, wat? de heele tournée opgeven, en terug-gaan naar Parijs, en...
Och, hoe zij de zaken ook bekeek, zij was in alle opzichten een lastpost, een struikelblok voor Romée. Romée had het altijd héél goed zonder háár kunnen stellen, - zij niet zonder Romée. Zij hàd in het leven eenige leiding noodig, wat raad en toezicht, een helpende hand...
- Maar kindjelief, nu al wéér aan 't schreien! Zoo gaat 't niet langer, hoor. Nu moet je toch eindelijk eens verstandiger worden.
Romée, die was uitgeweest, stond voor Artha's chaise longue, waarop in een saamgewrongen bundeltje het beeldje van wanhoop lag.
Artha lichtte het hoofd op, verward,
- Ben je daar al? Ik had je...
- ... zoo gauw niet verwacht. Dan had je zeker je tranen gedroogd en 'n stemmig gezichtje gezet, en je verbeeld, dat Romée niets merkte...
Met iets van benijding in haar oogen keek Artha naar Romée.
Zoo frisch en rustig zag deze er uit in haar sierlijken mantel van beige laken, terwijl onder de zwart-bonten muts het glanzige gouden haar langs de oortjes krulde; op de borst droeg zij een dikken ruiker Maartsche viooltjes. Vóór zij weg-ging, had zij gezegd, viooltjes weer in de mode te zullen
| |
| |
brengen, het was toch àl te dwaas, dat die ‘liefelijke lenteboden’ niet meer zouden worden gedragen... een harer aanbidders zond haar elken morgen een versch bouquetje, en met het onbeschrijfelijk trekje van ironie en amusement om den mond, dat niemand anders zoo welsprekend had als Romée, had zij Artha het kaartje toegeworpen, waarop aan den achterkant van den naam geschreven stond:
Met de morgengroeten voor mijn lieveling.
Toen had ook Artha gelachen en Romée geplaagd, dat haar flirts altijd in minder dan géén tijd reuzevorderingen maakten... en gevraagd, wie die brutale jongen was, die haar ‘très chère chérie’ durfde noemen, en Romée had haar laten raden, en was gestikt van het lachen, omdat Artha den juisten naam maar niet vond, en eindelijk had zij dien zelve, proestend uitgeroepen:
- Maurice! Maurice van Limburck! en spontaan had Artha het toen óók uitgeschaterd... want Maurice had ook alle mogelijke pogingen gedaan, om háár het hof te maken, doch toen zij zich obscuur hield, had hij zich geheel tot Romée gewend en haar met zijn dringendste hulde omringd. Maar Romée was precies een rots, waar alle golven tegen afgleden, had Artha gezegd,
- Wat heb je 'm nu weer wijs gemaakt? vroeg zij, en lachte nog.
- Dat: ien kuzje ien eege niemand kan dege... antwoordde Romée zóó grappig, dat Artha het weer uitschaterde, zooals zij altijd deed, wanneer Romée zich aan een paar Hollandsche woorden
| |
| |
waagde; zijzelve had het: een kusje in eere kan niemand deren, vroeger wel eens op Romée toegepast, maar hoog-comisch klonk het nu van háár lippen.
Zoo waren zij van elkaar gegaan, lachend en welgemutst, - en nu Romée terug-kwam, vond zij Artha opnieuw in tranen.
Mt één hand-beweging wierp zij haar mutsje af, met een andere haar mantel; het volgende oogenblik zat zij op de chaise longue, en nam Artha met zusterlijke teederheid in haar armen.
- Hoor eens, meisje, nu wil ik niet langer, dat je alles in jezelve opsluit. Denk je, dat ik je niet begrijp?
Zacht streelde zij het gloeiend gezicht van Artha, die snikkend tegen haar schouder lag, en zei:
- We hadden hier nooit moeten komen, ma fille. Je weet, dat ik 't voorstel van Maurice onmiddellijk heb afgewimpeld. Maar 't was je trots, Artha, die dóórzetten wou, je verkeerde, leelijke trots...
- Je hebt gelijk, zuchtte Artha. 't Was m'n trots, m'n verkeerde, leelijke trots...
De deemoed, waarmee zij dit erkende, deed Romée nog meer medelijden met haar krijgen... en tegelijk voelde zij, dat het met Artha veel ernstiger stond, dan zij had gevreesd.
- Maar als je trots dan zóó sterk is, kan die je dan nu ook niet helpen? vroeg Romée, nauwelijks wetende, wat zij aanvoeren moest, om Artha wat innerlijke kracht te geven.
Artha schudde het hoofd.
| |
| |
- M'n trots... zei ze, heeft me nooit geholpen om iets goeds te bereiken. M'n trots heeft me wèl allerlei dingen laten doen, waar ik later gruwelijk spijt van had.
- Ik ben óók trotsch, zei Romée. Maar m'n trots is als 'n soort van pantser om me heen; niets kan me genaken... omdat ik veilig daarin ben geborgen.
- Ik dacht altijd, zei Artha, dat trots 't zelfde was als zelfrespect. Dat is 't toch niet. O, neen! Je respecteert je soms beter door je trots te verzaken.
- 't Is niet bij alle menschen gelijk... en 't is ook niet op alle oogenblikken van je leven gelijk... zei Romée. Enfin, laten we daar niet verder op ingaan. Waardoor 't komt... je bent nu eenmaal hier. En nu je eenmaal hier bent, moeten we de dingen ook onder de oogen durven zien... en probeeren er 't beste van te maken.
In Parijs was je tevreden en innerlijk rustig...
Hier heb je geen oogenblik rust...
- Dat is zoo... steunde Artha. Hier... heb ik geen... óógenblik rust...
- En hoe komt dat? Er is 'n heel natuurlijke verklaring voor. In Parijs was je ìn de eerste plaats: Artha Frivola. Maar hier ben je in de eerste plaats: Eugénie van Eykma.
- O! riep Artha gesmoord. Hoe weet je dat zoo?
- Omdat 't zoo heel natuurlijk is, zei Romée met een zucht. Prettig is 't niet, - noch voor jou, noch voor mij... maar we moeten de toestand aanvaarden.
| |
| |
- Weet je nog wel, ging zij na een poosje voort, dat ik je direct na je levensbiecht heb gezegd, toen je me vertelde, dat je met alles gebroken had:
‘Dan keer je toch te eeniger tijd terug naar waar je van afkomst behoort.’
Is dat oogenblik soms nú al gekomen, Artha?
- O, neen! neen! riep Artha, en er klonk zoo'n schrille schrik in haar stem, dat Romée zich daaromtrent eenigszins geruster voelde.
- Wat is 't dan, dat je zoo kwelt? Ben je niet meer tevreden met je beroep... je scháámt er je toch niet voor?
Artha's eerste impuls was, om hartstochtelijk te ontkennen. Toen wist zij opeens... dat zij zich in Parijs nooit voor haar beroep had geschaamd, dat zij er integendeel roem in stelde... maar hier in Den Haag was alles zoo anders... hier... schaamde... zij zich wèl een beetje... misschien.
- Laat ik probeeren, 't je uit te leggen, zei ze, zoekend naar woorden. In Parijs was m'n verleden werkelijk dood voor mij. Ik dacht er niet aan. En ik hoefde me ook geen geweld aan te doen, er niet aan te denken. Ik dacht er niet aan. 't Kwelde me niet, 't hinderde me niet, evenmin als 'n hert nog denkt aan de gevaren van 'n stuk land, als hij 'n stroom is overgesprongen en heelemaal veilig is in de nieuwe streek. Je moet niet lachen om m'n beeldspraak, - maar precies zóó was 't eigenlijk met mij. M'n leven lag in twee helften uiteen, die zóó scherp ge- | |
| |
scheiden waren, dat ze nooit in elkander overvloeiden, zooals dat wèl 't geval is met andere menschen, wier verleden, heden en toekomst één volkomen geheel vormen.
En omdat ik alleen te maken had met de tweede helft van m'n leven, daarom, Romée, was ik in Parijs zoo gelukkig, zoo innig tevreden.
Maar hier!... hier! Ik weet niet wat me bezielt; ik wil zoo graag vergeten, ik doe al m'n best om nergens aan te denken, maar 't is sterker dan ik. 't Is precies, of ik in twee werelden leef; ik weet, dat ik hier in deze kamer ben, maar tegelijk zie ik mijzelf in de omgevingen van vroeger met al de menschen, die mijn eigen familie waren... ik praat, ik wandel, ik eet met hen... soms zijn ze vriéndelijk en goed, - en dan weer opeens versteenen hun gezichten en zien ze zoo diep op me neer, als was ik de minste der minsten...
Romée slaakte een lichten zucht. Arme Artha sprak hier haar heimelijkste gedachte uit, - namelijk de hinder, dien zij voelde bij het denkbeeld, dat haar familie en haar kennissen haar verachten zouden om het beroep door haar gekozen.
Artha, door Romée's zuchtje even afgeleid van zichzelf, hoorde in haar geest nogmaals de woorden, die zij zoo juist had uitgesproken. En met haar fijne intuïtie en haar sympathetisch medevoelen met Romée, begréép zij eensklaps, hoe deze haar woorden moest verstaan.
Ja, zij hàd het wel bedoeld, dat haar verwanten
| |
| |
haar minachten zouden om haar beroep... maar... er was toch nog een veel sterker reden, waarom zij dit zouden doen. En zonder aarzelen, zich niet sparend, zeide zij met een verhoogde kleur:
- Je weet toch, dat m'n vader mij... om m'n echtbreuk, heeft doodverklaard?...
- Arme kleine, zei Romée, die zich onwillekeurig veel ouder voelde dan Artha, ondanks al dier levensondervinding, dat is ook wel heel erg en moeilijk voor jou te dragen. Wanneer zal de verschrikkelijke conventie de wereld eens uit zijn, wanneer zullen de menschen ophouden naar de opinie van anderen te leven, wanneer zullen we vrij en natuurlijk mogen zijn? Wat jij gedaan hebt, Artha, gaat niemand anders aan dan jou en je man. Maar neen, - ‘de oogen der menschen’ worden er bij gehaald; in de oogen der menschen heb jij ‘gezondigd’, en daardoor is je daad onvergeeflijk geworden. Als niemand er iets van geweten had, - dan zou je vader je heusch niet hebben verstooten, dan...
- ... leefde m'n moeder nog, zei Artha zacht.
- O! is 't niet ontzettend, is 't niet gruwelijk, dat de menschen hun eigen leven niet durven leven, dat ze zich storen aan anderen en die toestaan, hun hun gedragslijn vóór te schrijven? De vadervloek is maar heel zelden 't gevolg van 'n sterke, innerlijke overtuiging, van 'n persoonlijk rechtsgevoel, - de vadervloek wordt bijna altijd uitgesproken pour la galerie!...
Het was slechts zelden, dat Romée zoo bitter en cynisch sprak. Maar nu, - zij kon het niet
| |
| |
ontkennen, het speet haar meer dan zij zeggen kon, dat Artha dezen ongelukkigen tocht naar Holland had doorgedreven. Ook zij was in het rustige, gezellige leven met Artha gelukkig geweest. Haar koele natuur had tot dusverre nog nooit naar een minnaar verlangd, maar de zusterlijke vriendschap, die zij voor Artha voelde, was haar een prettige voldoening. Ook zij wenschte voorloopig geen verandering in hun werkzaam, kalm, afwisselend bestaan, dat zonder bizonder emoties verliep... En nu, zij voelde het wel... nooit zou het weer zoo worden, als het eens was geweest.
- Ik denk aan m'n vader, klaagde Artha. Eenzaam is hij in alle opzichten geworden... door mij. Mijn moeder... ik zou het wel graag anders zien... maar ik mòet toch wel aannemen, dat 't zoo is... stierf van verdriet om mij. M'n vader heeft z'n ambt neergelegd... ik twijfel er niet aan, of hij heeft zich heelemaal uit de wereld terug-getrokken. En stel je nu eens voor, Romée, dat hij te weten komt, hoe ik optreed... voor geld... als danseres... als Artha Frivola...
Nog duidelijker dan de eerste maal had Artha nu uitgesproken, dat ook zij... in haar diepste ziel... en nauwelijks bewust... zich schaamde voor wat zij was.
Het schrijnde Romée met werkelijke pijn. Maar haar heele leven was zij zoo gewend geweest, de dingen te aanvaarden zooals zij waren, dat zij zich ook nu weer snel beheerschte. En haar verstand deed haar begrijpen, dat ook inderdaad de
| |
| |
toestand voor Artha anders was dan voor haar. De maatschappelijke klove tusschen hen was te groot, om ooit overbrugd te kunnen worden. En zij was immers wijs genoeg geweest om direct, toen zij van Artha's afkomst hoorde, te begrijpen, dat hun associatie slechts een tijdelijke zou zijn. Maar zij had toch wel graag, heel graag, nog enkele jaren langer met Artha samen-gewerkt...
- Artha, zei ze bedaard, je bent toch volkomen vrij, om te doen en te laten wat je zelf verkiest. Je vader beeft je, op de hardste wijze, zèlf die vrijheid gegeven. Wanneer hij ooit zou ontdekken, wie Artha Frivola is, en wanneer hij volledig onderzoek naar je doet, dan komt hij te weten, dat je, zooals hij dat noemen zal, 'n volkomen ‘fatsoenlijk’ leven leidt. Financieel ben je onafhankelijk... je dansen is dus het bewijs, dat je 'n roeping volgt, - dat je niet anders kàn dan je doet.
Artha zweeg; want wat zij dacht, wilde zij liever niet zeggen...
Juist omdat zij financieel onafhankelijk was, zou haar vader haar te meer verachten. Wat gaf iemand als hij om ‘kunst’, om ‘roeping’, wat begreep hij daarvan! Hij zou de keuze van dit beroep eenvoudig houden voor het uitvloeisel harer frivole natuur, tot welk misbegrip haar pseudoniem ‘Frivola’ tevens medewerkte. Ach, neen, zij kon en zij wilde niet alles zeggen... en zij kon ook niet alles onder woorden brengen, al die subtiele gevoelens, waardoor zij zoo gedrukt en ellendig was... Zij had trouwens waarschijnlijk al te véél
| |
| |
gezegd... want Romée's zonnig gezichtje stond ongewoon ernstig en triest.
Artha greep spontaan haar hand.
- 't ls vreeselijk egoïst van me, dat ik me zoo heb uitgesproken. Vergeef je me, Romée? Ik weet niet, hoe 't komt, maar tegen jou spreek ik me altijd uit, zooals ik dat nooit bij 'n ander heb gekund of gewild. Deze dagen zijn moeilijk voor me, - maar ik zal ze natuurlijk te boven komen.
Oprecht en moedig keek zij Romée in de oogen, en Romée lachte weer en knikte haar toe, doch dacht in zichzelf:
't Is goed, Artha-lief, laten we ons maar begoochelen met de hoop, dat je gevoel van 't oogenblik ‘voorbijgaand’ is. Ik weet wel beter... maar op dit moment kunnen we niet anders dan daarin gelooven. We moeten immers wel.
- Spreek je maar altijd tegen me uit, hoor, zei ze hartelijk. Ik reken er trouwens op, dat je 't doet. Ja, natuurlijk zal de werking van deze eerste sterke indrukken wel weer overgaan. 't Is te begrijpen, dat je erg bent aangepakt, ik had wel gevreesd, dat 't zóó zou gaan... Enfin, Artha, je bent nooit alleen, dat moet je goed begrijpen. Altijd kan je bij me komen om raad of steun.
- Dat weet ik, en ik dank je, zei Artha. 't Heeft me in elk geval goed gedaan, dat ik even met je heb mogen praten. Ik vertrouw nu ook wel, dat ik rustiger worden zal.
- Dus... vroeg Romée voorzichtig, je denkt, dat onze tweede dansavond wel door zal kunnen gaan?
| |
| |
- Natuurlijk! natuurlijk! riep Artha zonder te weifelen, dat spreekt toch vanzelf!...
| |
III.
Het gesprek met Romée had Artha in zooverre goed gedaan, dat zij veel kalmer geworden was. Zij kon zich nu beheerschen, en een tweede goede gevolg ervan was, dat zij weer slapen kon. Zij sliep zelfe overmatig veel en Romée beschouwde dit als een zenuwherstel, verblijdde er zich in en liet haar met vrede.
Maar Artha, ofschoon haar uitgeput gestel gebiedend naar rust verlangde, was toch dezelfde niet meer.
Het evenwicht in haar was verstoord... en zij zag geen enkele mogelijkheid om dat weer in orde te brengen.
De krankzinnigheid om naar Den Haag te willen gaan, waardoor zij zoo onbeschrijfelijk geleden had, wreekte zich nog steeds op haar in een innerlijk onbehagen. Zij had geheel haar vroolijk, zelfverzekerd optreden verloren, dat haar in Parijs eigen was geweest. Nog steeds, al praatten Romée en haar eigen verstand haar ook vóór, dat zij geen ontdekking te vreezen had, schrikte zij, als er aan de deur werd geklopt, schrikte zij, als er een brief werd gebracht... en ontelbare malen vroeg zij zich af: wat haar toen toch bezielde, om te willen gaan naar Den Haag en er te willen blijven... en telkens moest zij tot antwoord vinden:
| |
| |
Het is je trots, je verschrikkelijke trots... het is je koppigheid, Artha.
't Was onbegrijpelijk, dat, ondanks haar levensondervindingen, haar trots in 't geheel niet gefnuikt was geworden. Misschien kwam het, doordat het een eigenschap was van haar ras: de van Eykma's stonden bekend om hun ouwrikbaren trots. Was het niet een bewijs geweest van haar vaders ijzeren hoogmoed, dat hij onmiddellijk zijn ontslag had genomen, toen ‘dat met zijn dochter’ was gebeurd? De van Eykma's hadden de gewoonte, nooit de omstandigheden te ontwijken, maar er recht op in te gaan met een trotschen kop.
Défiez le feu! trotseer het vuur, was het devies van hun wapen, en dit mooie principe, dat in vroeger eeuwen de van Eykma's de stoutste heldendaden had doen bedrijven, was in de latere geslachten wel eens gedegenereerd tot... koppigheid, - zooals bij háár.
Zij moest zich in den toestand schikken, dien zij zelf geschapen had, maar gemakkelijk was het niet.
Voortdurend zwierven haar gedachten naar haar vader...: hoe onmogelijk was toch het leven, - op geen half uur afstands waren zij van elkaar, de beide menschee, die elkander het naast op de wereld stonden... en toch vermoedde de een niets van het verblijf der andere...
Zij wist, dat haar vader zeer terug-getrokken, bijna menschenschuw leefde, in een voortdurenden rouw, nadat zijn vroùw was gestorven. Het was dus niet zeer waarschijnlijk, dat hij het ooit te
| |
| |
weten zou komen, hoe zijn dochter in het publiek optrad als ‘danseuse fantaisiste’. Maar, àls hij het wist... O! als hij het wist!
En dan... haar vader was het niet alleen, voor wien zij vreesde. Hoe licht kon het niet gebeuren, dat familieleden of kennissen den schouwburg bezochten... haar kostschoolvriendinnen, haar partners op bals... en als dezen haar dan herkenden en den neus voor haar ophaalden, of om haar lachten... Bij die gedachte rilde zij. Zij klemde de tanden op elkaar en balde de vuisten: hoe graag zou zij vóór hen treden en hun hartstochtelijk toebijten, dat zij zich verre, verre boven hen verheven voelde, omdat zij zich losgerukt had uit haar vroegere dorre, bekrompen côterie, en zich onafhankelijk had gemaakt en vrij!...
Romée gaf haar, zooveel zij kon, afleiding. 's Morgens kwam Jovial; dan oefenden zij en repeteerden de dansen, die zij op hun tweeden dansavond wilden uitvoeren. En in die uren van ingespannen arbeid en zich overgeven aan de kunst, voelde Artha zich het rustigste. Dan dacht zij niet en tobde niet en wond zich niet op tot beurtelings droevig en driftig gepeins... zij liet zich gaan en heel haar wezen voelde den gunstigen invloed van dit artistiek presteeren, waarvan zij zooveel hield.
Het gebeurde vaak, dat Maurice van Limburg hun oefeningen bijwoonde. Maar ook hij hinderde Artha niet. Hij behoorde zoo geheel bij haar ‘beroep’, dat hij geen enkele gedachte in haar wekte, die zij liever niet denken wou.
| |
| |
Men kon het hem aanzien, dat hij intens aesthetisch genoot, als hij, een en al aandacht, in een fauteuil zat met de armen over de borst gekruist. ‘De wording van een dans’ gade te slaan, was hem een verfijnd geestelijk genoegen; het was hem dan, zooals hij zich enthousiast uitdrukte, of hij in het atelier van een beeldhouwer was en toezien mocht, hoe deze zijn beeld modelleerde.
Hij bleef vaak lunchen en ook dat vond Artha niet onaangenaam. Ten eerste was hij wel een interessante persoonlijkheid, omdat bij hem een artistieke gevoeligheid zich op zeldzame wijze volkomen geamalgameerd had met een practisch zakenverstand. En dan... hij wist onderhoudend te vertellen van zijn reizen en van de vele ‘sterren’, met wie hij had kennis gemaakt.
Hij had een kantoor in Amsterdam en een bijkantoor in Den Haag. Eén dag in de week in Amsterdam en één dag in Den Haag ‘recipieerde hij’, zooals hij het lachend noemde. Dan kon iedereen zich bij hem komen presenteeren; hij gaf elkeen een kans; want, nietwaar, je kon nooit weten, er mocht eens iets heel bizonders bij zijn.
Danseresjes, voordrachtkunstenaars, musici... en wat al niet meer! passeerden dan bij hem de revue. Hij had er zelf pleizier in; en ook had hij een goeden blik op het hem geoffreerde. Dadelijk zag hij, of hij met het een of andere nummer iets kon doen; je moest altijd rekening houden met Holland. Zeker! zeker! er waren ook in Holland artistiek begaafden genoeg... maar de
| |
| |
algemeene geest van het publiek was héél anders dan de Fransche, ja, zelfs dan de Engelsche, - in Londen werd tegenwoordig ook heel wat getolereerd! waar je in Nederland niet mee zou moeten aankomen! Holland was een goed land, een best land, het dorado voor Duitsche, Oostenrijksche, Belgische, Fransche artiesten op het oogenblik, - maar Holland bezat nu eenmaal een... zwaarder, degelijker, preutscher volk, dan de meeste natiën uit het buitenland. Wat mondain was en frivool, hoe fijn en elegant en diep-in artistiek ook, werd meestal van uit het Hollandsche soliede standpunt met minachting bezien... O, je moest zoo voorzichtig zijn; een verkeerde coup kon je heele carrière bederven; - of bederven misschien niet, maar toch een leelijken knak geven... Maar hij was bezig, het Hollandsche publiek ‘op te voeden’, zeide hij lachend. Want het was toch al te dwaas, dat Holland altijd in alles van kunst en schoonheid achteraan komen moest... Uitvoeringen bijvoorbeeld als van de Münchener Kammerspiele zouden in Nederland niet begrepen en dus niet gewaardeerd worden...
- Nog onlangs heb ik daar 'n dansavond bijgewoond, vertelde hij, van Gertrud Leistikow, Laura Oesterreich en Jutta von Collande, - gearrangeerd om aan de ‘maatstafslooze dans-ònkunst’, zooals ze zeiden, iets beters tegenover te stellen, 't Was ongelooflijk mooi. Gertrud Leistikow en Laura Oesterreich dansten samen ‘Der Tod und das Mädchen’, - en 't was grootsch. Ik was als betooverd... de klanken van de Schumann'sche
| |
| |
muziek schenen een zilverige achtergrond te vormen, waartegen Gertrud Leistikow als de Dood en Laura Oesterreich als het Meisje dansten, zwart en violet. Met Jutta von Collande danste Gertrud Leistikow Vogel und Alraune, - geweldig. Nooit heb ik 't sentiment van de mensch, die in 't felste van z'n levenslust plotseling door verwelken en sterven wordt bedreigd, zooals dat in Duitschland nu met de menschen 't geval is, vertolkt gezien. Een vogel, die tusschen alraunen sterft... een vogel, die, als een stukje natuurpoëzie, niets kent dan een loutere levensvreugde, een zalig fladderen en vliegen... dan, als een donderslag overvalt hem de angst... je ziet hem tuimelen, sidderen, en trachten te vluchten... en dan... tegen de maat van de muziek in... wordt het een heel anders fladderen dan eerst, een onheimelijk terugzinken... een in elkaar zakken, een verslappen van alle spieren... en dan 't levenlooze wegschrompelen als 't ware, op de grond...
Geboeid luisterden Romée en Artha toe. Beiden voelden, dat Maurice van Limburg hooger in ontwikkeling stond dan de doorsnee-impresario. En het deed Romée genoegen te bemerken, dat Artha afleiding kreeg door zijn gesprek en er werkelijk naar luisterde.
- De dans, zei hij, is na de oorlog la reine incontestée van alle music halls. Hij triomfeert in alle revues, 't zij in solo-nummers en fantasie-, klassieke of acrobatische dansen, 't zij in choregraphische ensembles... zoo ongeveer in de geest van de dancing girls, zooals die al jaren met
| |
| |
scheepsladingen uit Engeland worden geïmporteerd. En in de groote Variétés, Alhambra of Olympia in Parijs bijvoorbeeld, zie je niets dan dans, dans en nog eens dans. In Olympia gaven ze onder anderen 'n schitterende serie Spaansche dansen van verschillende danseressen te zien, en ook krijg je daar de voorstellingen van Miss Loïe Fuller met haar leerlingen, die danses lumineuses dansen.
Romée en Artha lachten.
- We weten 't! we weten 't! riepen zij vroolijk. O! die danses lumineuses! prachtig zijn ze, in één woord! en ze hebben 'n succès... fou!
- Ik ken Loïe Fuller goed, zei Maurice. Ze is nu vrij bejaard, maar nog vol spirit en vuur. Zij was de uitvindster van de ‘danse serpentine’, die toen hij voor de eerste maal door haar werd gedanst, ook wel verbluffend moet hebben gewerkt. Heel Parijs stroomde toe om haar te zien, en ze gaapten haar aan, als was ze een wonder...
- En hoe gemakkelijk, hoe goedkoop is haar procédé!
- Dat is waar, maar je moet er maar eerst op komen. Later heeft ze haar uitvinding nog zooveel mogelijk geperfectioneerd; ze is heusch 'n artieste, die er uitstekend van op de hoogte is, tot welke grens haar krachten reiken. Ze werkt met 'n ware hartstocht. Zij droomt ervan, eenmaal het licht heelemaal te domineeren, om in 't geheim door te dringen van de ‘zichtbare klanken’, zooals zij het licht noemt, zooals de musici doorgedrongen zijn in 't geheim der hoorbare klanken. Zij heeft email bestudeerd, schil- | |
| |
derijen, weefsels, gekleurd glaswerk, verschillende licht-gevende stoffen en ook de electriciteit. Je ziet haar in haar pogingen volharden met 'n soort van mystieke ijver. Zij houdt er een heele philosophie op na; voor háár zijn licht en waarheid één, en dat is in haar mond werkelijk meer dan een mooie beeldspraak. En het licht is niet alleen waarheid, maar ook goedheid. Zij zegt, dat, als de menschheid meer van het licht ging houden, zij ook beter zou worden. Het leven der menschen, zegt zij, is te veel ‘verplaatst van uit de zon’, en daarvandaan zooveel kwaad.
De meisjes van haar dans-school worden absoluut...
- ... ‘in vrijheid gedresseerd!’ riep Romée. 't Principe is heel mooi, maar je kàn 't toch niet stellen zonder techniek. Nietwaar, Artha, dat zegt Margaret Morris ook...
- Ik bewonder wel Loïe Fuller's handigheid en haar aardig spelen met licht-effecten, - maar 't blijft voor mij toch meest ‘spelen’, zei Artha. Ik houd niet erg van accessoires bij de dans. Sommige danseressen slepen heele tooneeltjes mee, en hebben allerlei dingen noodig, om hun bedoeling te verduidelijken. En dat licht, die kleuren... ik zeg nogmaals: aardig is 't, maar toch meer iets voor kinderen dan voor volwassen menschen.
- Toch moet u 't effect van kleuren niet te veel onderschatten, zei Maurice. Ik weet niet, of u in 't Alhambra The Elga Hudson Quintette wel eens hebt gehoord? Vijf meisjes in witte japonnetjes geven 'n concert. De eene zingt, de
| |
| |
anderen spelen viool, violoncel, piano en fluit. Wat ze doen, is heel gewoon en eenvoudig, ja, banaal. Maar nu komt daarbij de werking van verschillende kleuren, en dan wordt de heele scène er opeens een van ‘droom en betoovering.’ Want 't schijnt wel, of de ziel zelf van de instrumenten zich gaat openbaren in een reeks van opeenvolgende kleuren. Over de hartstochtelijke snikken van de violoncel wordt een stroom van donker purper uitgestort... de zwijmelende trillers van de fluit verdrinken in een shakespeare-achtig clair de lune... over het smachten van de viool ziet men het kobaltblauw zweven van een romantische schemering, de zware accoorden van de piano worden begeleid als door de oranje-gouden stralen van een Oostersche zon, en de geëxalteerde sopraan van het jonge meisje wordt overgoten door het zilverblauwe licht van een vroeg-lente-morgen...
Romée en Artha luisterden, nog meer dan door hetgeen hij vertelde, door zijn wijze van uitdrukking geboeid.
Neen! hij was niet de eerste de beste, deze Maurice! hij had een fijn, artistiek gevoel en een eenigszins literaire manier van spreken, die aangenaam verraste bij een ‘zakenman’. Dat ‘shakespeare-achtige maanlicht-effect’ bijvoorbeeld, was heel goed gevonden en plasticeerde zijn bedoeling duidelijk en direct. En dat hij een violoncel ‘hartstochtelijk hoorde snikken,’ en een viool ‘klagen en smachten’ prouveerde ook sterk voor hem. Vooral Artha apprecieerde zijn precieuse expressies, als van die ‘kobaltblauwe, romantische schemering’
| |
| |
en de ‘oranje-gouden stralen eener Oostersche zon,’ want die kwamen onder het vertellen vanzelf in hem op, nu het gesprek toevallig in deze richting was geleid.
En nu hij verder ging, verraste hij haar nog méér:
- 't Is, zou men kunnen zeggen, 't sentiment, dat Baudelaire had voor verschillende ‘correspondances’ tusschen abstracte dingen: kleuren, geuren, geluiden...
- Kent u Baudelaire? vroeg Artha aanstonds en haar gezicht drukte een zoo blijde verbazing uit, dat Maurice zich het bloed naar het gezicht voelde stijgen van gevleidheid. Nu ja... hij ‘prepareerde’ wel zoo'n beetje vooraf de gesprekken, die hij met de meisjes zou houden, want hij was slim genoeg om te begrijpen, waarmee hij bij Artha het meest succes hebben kon. Maar dat zij zijn ‘belezenheid’, zijn ‘ontwikkeling’ opmerkte en op prijs stelde, deed hem enorm genoegen, en hij lachte als een jongen.
- Baudelaire... zei Artha, werd me, toen ik nog 'n heel jong meisje was, streng verboden. Hij trok me ook in 't geheel niet aan, ik vond hem griezelig en luguber. Later hebben ze me hem leeren kennen en toen fascineerde hij me en kon ik haast niet onder z'n toovermacht weg. Iemand heb ik gesproken, hij was al heel oud, die Baudelaire in 't laatst van z'n leven wel eens heeft gezien. Hij was toen student, jong nog, maar de indruk was onvergetelijk. Baudelaire was buiten alle beschrijving leelijk, maar zijn oogen hadden
| |
| |
de diepte, de glans, 't geheimzinnige van de oogen eener vrouw. Hij was morphinist... en al 't wonder van 'n andere wereld lag in de suggestie van zijn blik...
Artha betrapte er zich op, dat zij óók literair en precieus ging spreken... terwille van den jongen man, die met zoo'n gretige aandacht naar haar luisterde. Wat beteekende dit? Gewoonlijk gaf zij zich niet veel moeite, om een man te behagen...
Maar Romée leidde alweer haar gedachten van zichzelve af:
- Al die trucs van licht en kleuren enzoovoort zijn heel aardig, - maar zie, daar heb ik 't woord gezegd: 't zijn trucs. Origineel bedacht, dat geef ik toe, en met artistiek gevoel uitgevoerd... maar er is hier altijd opzet in 't spel.
Op 't oogenblik heerscht er de neiging, om bij 't eenvoudigste en modernste nummer, 'n sfeer van mysterie te creëeren... om 't onuitsprekelijke vorm te geven, om te werken op 't verlangen naar het occulte, van het publiek... Alles wordt ‘symbolisch’ op die manier en quasi-subtiel... en de menschen, die er niet in meegaan, die er vreemd tegenover blijven staan... worden uitgekreten voor dom, onontwikkeld, of laag bij de grond. Ik houd van het natuurlijke, frissche, spontane, ik houd van het gevoelde en impulsieve, en niet van 't kunstige, uitgerekende en bedachte...
Gecharmeerd keek Maurice haar aan. Zijn verliefdheid op haar nam dag na dag toe, - doch, vreemd! ook Artha boeide hem onzegbaar. Het
| |
| |
gebeurde natuurlijk wel eens meer, dat hij onder de bekoring kwam van een zijner sterren, maar die bevliegingen duurden gewoonlijk nooit lang; zoodra zijn ‘vlam’ weer naar het buitenland was vertrokken, dacht hij niet meer aan haar.
Nu merkte hij duidelijk, dat zijn gevoel iets veel ernstigere was. Al zijn gedachten waren van deze beide meisjes vervuld, - ja, van beide, dat was het zonderlinge! hij kon tusschen die twee geen keuze doen.
Was hij samen met Romée, wandelden zij, of dronken zij thee in de een of andere gelegenheid, dan was hij zóó ingenomen door haar allerliefste persoonlijkheid, dat hij niet aan Artha dacht. De vlugge geest van Romée noodzaakte hem, al zijn aandacht op háár te bepalen, - haar onweerstaanbaar, beeldig gezichtje deed zijn verliefdheid bijna aangloeien tot passie, en ondanks zichzelf ontsnapten hem wel eens vurige, hartstochtelijke woorden, die Romée evenwel met volkomen gemoedsrust ‘over haar kant liet gaan.’ Och, dergelijke dingen waren haar natuurlijk al honderden malen gezegd, - en wat zou zij geven om zoo'n onbeduidenden Hollandschen impresario?
Natuurlijk droomde hij wel eens van een huwelijk met haar... als zij zoo tegenover hem zat en het bont wat had weg-geschoven van haar open, melkblank halsje... en hem aankeek met haar onschuldige kinderoogen, die in een oogwenk alle mogelijke nuances aannemen konden, van schalkschheid, van spot, van ironie... dan droomde hij wel eens, dat zij samen getrouwd waren, dat dit verrukkelijke
| |
| |
kind voor altijd de zijne was... onmogelijk was het hem dan, het zwoel verlangen in zijn blik te temperen... maar zij, altijd deed ze, of ze niets merkte, argeloos babbelde zij voort en vroeg om nog een petit four, of wat bonbons, het lekkerbekje, en maakte opeens een critisch-rake opmerking over een binnenkomenden gast, zoodat hij, ondanks zichzelf, in een lach schoot.
Neen, zij wist het niet, hoe ver zijn gedachten durfden gaan, als hij zoo tegenover haar zat...
Zij en hij getrouwd. Hij weg uit Holland, en al zijn geld er aan gewaagd, om in Parijs een theater-bureau op te zetten. Met zijn flair, met zijn talenkennis, met zijn algemeene ontwikkeling, met zijn handelsgeest en zijn voorzichtigheid, zou hij zeker slagen, wanneer dit alles nog werd gecombineerd met háár bekend zijn met de Parijsche artiesten-wereld. Hij zag zich getrouwd met dit fijne, beeldige vrouwtje, dat, al mocht zij zich dan ook Frivola noemen, in 't geheel geen frivole natuur bezat; dat had hij nu al genoeg gemerkt in deze weinige dagen van hun omgang; mondaine jongelui kwamen dadelijk op hun tafeltje af, als zij zaten in het een of andere weidsche café, en vroegen hem: Stel me 's voor, zeg, - of hernieuwden de kennismaking van den eersten dans-avond... maar allen, allen, allen behandelde zij op dezelfde manier: uiterst vriendelijk en tegemoetkomend, met een lokkend kijken der allerprachtigste oogen, - maar nooit kwam er een glans van werkelijke diepte in haar blik; dat merkte hij wel, hij, die zijn oogen geen moment
| |
| |
van haar weg liet gaan. Haar vleiende liefheid, haar quasi-beloven, haar teedere oogopslag, - dat alles was niets dan de uiterlijkste uiterlijkheid; hij had haar karakter te nauwkeurig bestudeerd om dat niet te weten. Zij bezat geen wulpsch temperament, zij was eer koel en zonder eenige perversiteit. Met de liefde speelde zij een spel, - een spel, dat haar verrukkelijk bezig hield, zoolang het duurde, maar dat zij ook onmiddellijk weer vergat, zoodra het was uitgespeeld.
Waarom zou het hèm niet eerlang mogelijk zijn, haar liefde te winnen? Als hij er met hart en ziel naar streefde... en haar ook verstandelijk wist te overtuigen, dat in een huwelijk met hem voor hen beiden een toekomst lag?...
Wanneer hij met haar naar huis reed in de auto, die hij, royaal, steeds te harer beschikking hield, dan zweefde zijn verbeelding ver met hem weg, en tooverde hem de schoonste illusies voor. Dan greep hij haar handje en trok er langzaam den handschoen af, en bracht de blanke zachtheid aan zijn gretige lippen, en kuste de kleine vingertjes één voor één, en kuste de warme palm... En als hij zich dan geheel had weg-gedroomd in zijn begoocheling... en met haar mee naar boven ging, om haar zijn verklaring te doen, daar hij geen oogenblik langer wachten kon, om de beslissing van zijn lot te weten... dan... zag hij Artha... en een schok doorliep hem van het hoofd tot de voeten.
Hier... hier stond zij, die de verwerkelijking was van zijn fantasie, dit ernstige meisje, deze volmaakte schoonheid, deze ware kunstenares.
| |
| |
Háár had hij lief... háár smachtte hij tot de zijne te maken...
Maar als hij dan de stem weer hoorde van Romée tuimelde hij opnieuw uit zijn droomhemel terug... En de eenige conclusie, waartoe hij komen kon, was deze: Romée heb ik lief... en Artha heb ik lief... en de een niet minder, de een niet méér dan de ander...
De toegewijde bewondering van Maurice was Romée niet ontgaan. En zij dacht wel eens:
Zou een huwelijk voor mij een gewenschte positie zij?... Zij had met niemand ooit een verhouding begeerd, dus wenschte zij ook met Maurice geen liaison. Als hij het ernstig met haar meende, - en daarvan was zij, de mannen-kenster, absoluut overtuigd, dan zou zij met hem kunnen trouwen.
In Holland wilde zij natuurlijk niet voor altijd blijven. Zij vond het er heel typisch en curieus, - maar buiten haar Parijs kon zij niet leven. Hij zou dus zijn kantoor moeten verplaatsen naar Parijs, waar hij ook veel betere zaken zou kunnen maken, en waar zij, met haar relaties, hem in veel dingen van nut kon zijn.
Trouwen! zij had het altijd een heel grappig idee gevonden. Ofschoon zij met haar strikt monogaam temperament eigenlijk heel goed voor het huwelijk was geschikt. Doch trouwen met Maurice, dat idee vond zij niet alleen maar ‘grappig’... doch ook wel overdenkenswaard. Hield zij van hem? Ja. Had zij hem lief? Neen. Zij had evenwel de vaste overtuiging, dat men in een huwelijk veel verder kwam met een prettige, soliede
| |
| |
kameraadschap dan met een stormachtige, wie weet hoe korte ‘liefde’. Het denkbeeld om eerlang met Maurice te trouwen verwierp zij dus niet geheel, ofschoon zij zeer goed wist, dat van háár kant hun huwelijk niets anders zou zijn dan een mariage de convenance, een mariage de raison.
Als Artha de oogen van Maurice op zich gevestigd zag, zijn oogen, waarin de wilde passie nog werd overglansd door zijn eindelooze bewondering, dan dacht zij, zelve volkomen kalm blijvend, wel eens: Die man heeft me lief. Als ik wou, dan kon ik hem trouwen.
Haar cynische geest begon niet dadelijk haar te kwellen met sarcasme en hoon. Zij had zich dikwijls afgevraagd, wat haar toekomst moest zijn. Als Romée eens trouwde... en zij alleen achterbleef? De gedachte deed haar huiveren van pijn en kou. Beter, veel beter was het dan, een verstandshuwelijk te hebben gesloten, wat haar alle waarborgen beloofde voor een rustig leven.
Maurice was, - dit bleek wel uit al zijn gedragingen, een eerlijk en betrouwbaar mensch. Hij was belezen, had goede manieren en stond op een zekeren trap van ontwikkeling. Waarschijnlijk was een huwelijk met hèm het beste, wat zij nog zou kunnen sluiten. Zij was nu eenmaal een déclassée... geen jonge man van haar eigen ‘stand’ zou de risico aandurven, zijn lot te verbinden aan dat van een... avonturierster als zij.
Zij moest de zaken onder de oogen zien, de dingen bij hun naam durven noemen. Zou zijzelve
| |
| |
een huwelijk wenschen in haar vroegeren kring? O! neen! voor geen goud. Haar trots zou het niet kunnen gedoogen, dat de mannen haar meesmuilend bezagen, dat de vrouwen haar kleederen bijeen namen, als zij in hun nabijheid kwam. O, neen, - dàn liever maar moedig en trotsch alle consequenties van haar daden gedragen en een huwelijk gesloten met een man uit de wereld, waartoe zij uit vrije keuze behoorde.
Zij twijfelde er geen oogenblik aan, of haar ‘verleden’ zou voor Maurice geen beletsel zijn. Als hij wist, wie zij in werkelijkheid was, zou zijn belangstelling voor haar er nog sterk door worden verhoogd en zou hij het dubbel op prijs stellen, dat zoo iemand als zij, hem wel haar hand wilde schenken.
Als zij met hem trouwde, dan moest hij zijn bureau natuurlijk verplaatsen naar de een of andere wereldstad. In Holland blijven was buiten-gesloten. Hij zou zeer verstandig doen, als hij zich bijvoorbeeld vestigde te Parijs, daar had hij veel grooter kans, om eerlang fortuin te maken.
Wat haar vader wel van een dergelijk huwelijk zou zeggen?...
|
|