| |
| |
| |
[Deel 2]
Zesde hoofdstuk.
I.
Toen Maurice den volgenden morgen bij Romée en Artha werd toegelaten, was hij zóó opgewonden, dat hij stotterde bij zijn groet. Den heelen nacht had hij in nerveuse spanning doorgebracht; zuchtend had hij het trage voorbijgaan der uren verwenscht... want hij wist, dat nu zijn lot op het punt stond beslist te worden.
Ook Artha en Romée waren niet kalm. De verschillende opeenvolgende emoties van den vorigen dag hadden Artha een slapeloozen nacht bezorgd, en Romée, ofschoon zij niet door heftige gedachten werd bewogen, kon evenmin rust vinden.
Het schrijven van Giulio Sanzio had haar veel sterker getroffen dan zij in 't eerst besefte. In 't begin was zij blij geweest, - oprecht, kinderlijk blij... maar nu zij zoo stil in bed lag en niets haar afleiding gaf... nu zij alle gelegenheid had om haar gevoelens te ontleden... wilde zij wel graag van zichzelve weten, wat die vreemde
| |
| |
gewaarwording wàs, die telkens met een schokje haar hart aan het kloppen bracht... haar adem sneller deed gaan... en als zij zichzelf, zooals zij altijd in koele objectiviteit haar heele leven had gedaan, observeerde, dan merkte zij, dat haar lippen lachten en haar wangen gloeiden.
Ik ben blij, dacht zij, omdat Giulio komt... Maar waarom ben ik zóó blij?...
Voor de eerste maal van haar leven kende zij een gevoel van vaag verlangen, dat tegelijk bevrediging was... een hopen op iets, dat, zij wist niet waarom, haar toekomst met blijdschap zon vallen, - een onzekerheid, een heimweeïg en toch vluchtig smachten, dat haar onrustig en zalig maakte.
Wat heb ik toch, vroeg zij zich zuchtend af, toen zij zich voor de honderdste maal op haar andere zij had gelegd en vergeefs getracht een koel plekje op haar kussen te vinden... Toen trof haar vlijmend snel de gedachte: Word ik verliefd?... met dadelijk daarop het stellige weten: Ik wòrd verliefd!
Haar eerste impuls was om het uit te schateren, terwijl zij overeind voer in bed. Haar tweede impuls was, om Artha te roepen: Artha, Artha, luister eens, stel je voor: ik word verliefd!
Maar in plaats daarvan zonk zij slap in elkaar, een beetje verslagen, een beetje beschaamd, een beetje bedroefd. Zij was er altijd zoo ongelooflijk trotsch op geweest, dat zij nog nooit ‘de stem van haar hart had gehoord’... en zij was er zoo rustig en zoo gelukkig door.
| |
| |
Zij wilde niet angstig, triest, onrustig worden, vol wankelmoedigheid en angst, geslingerd tusschen hoop en vrees, tusschen blijdschap en twijfel. Zij wilde blijven, die zij haar heele leven was geweest: de koude, onverschillige... en die daardoor volkomen onafhankelijk was.
Hoe kwam het, dat zij nooit geweten had van hem te houden, toen zij samen werkten, oefenden en repeteerden en optraden in pantomimes? Hij raakte haar wel eens aan, vatte haar bij den pols, sloeg zijn arm om haar schouders... en het deed haar niets... óók deed het haar niets, als zij het hem bij Artha zag doen. Nu... bij de gedachte, dat zijn warme, sterke hand haar pols omsluiten zou, begon een koele tinteling de huid van haar arm te overkruipen, terwijl vurig haar wangen gloeiden. Nooit had een liefkoozing van een man... welke zij uit pure onverschilligheid nonchalant verdroeg... haar een physiek gevoel van welbehagen gegeven... nú bij de voorstelling alleen, dat hij haar aanzien zou met zijn oogen, die als zwarte vlammen waren in het door de zuiderzon gebronsd gezicht... krompen haar schouders òp en sloten zich langzaam haar eigen oogen.
Ik word verliefd, ik word verliefd... ik ben verliefd... kreunde het in haar, en op hetzelfde moment wist zij, dit afschuwelijk en zalig te vinden.
Temidden van den tourbillon d'amour, waarin zij leefde in Parijs, van vluchtig aangeknoopte verbintenissen, van heftige passies, van scheidingen en haisons, van openlijk getoonde verliefdheden en jaloezieën en hemelsche verrukkingen
| |
| |
en tragische ervaringen en wilde driften en wat al niet meer!... had zij zich altijd, een beetje superieur, verheven gevoeld boven dat ‘minderwaardig gedoe.’ En toch, zij, de sterke, de kalme, de tot in haar diepste wezen ongevoelige, - zelfs zij was niet onaantastbaar gebleken.
Hoe gek vond zij het nu van zichzelve, dat zij er even over had gedacht, om met Maurice te huwen. Het is waar, toen Artha haar vertelde, misschien, eventueel met hem te zullen trouwen, had zij gelachen en in zichzelf gezegd: even goede vrienden, hoor! en met een volkomen rustig gemoed zou zij haar fiat hebben gehecht aan Artha's en Maurice's huwelijk.
Ja, als Artha trouwde met Maurice...
Haar gedachten stokten... want voor het vervolg van dezen zin deinsde zij toch nog terug. Maar neen, zij deinsde er niet voor terug, - waar deinsde zij, Romée, voor terug?... dan kon zij trouwen met hèm. Met Giulio Sanzio...
En samen zouden zij een danserspaar vormen, dat de wereld in verrukking bracht.
En gelukkig zouden zij zijn, zoo wonderbaarlijk gelukkig, als alleen maar voorkomt in de sprookjes...
En... en...
Zij lachte bijna overluid om haar eigen kinderlijk-dwaze gedachten. Maar hoe héérlijk om zoo te denken! Het scheen haar, dat deze kleine, snelle, oppervlakkige gedachtetjes het meest intense geluk waren, dat zij ooit van haar leven had doorleefd.
Zij gloeide en rilde als van koorts. Giulio...
| |
| |
Gigi... zei ze heel zachtjes in zichzelf met een heimelijk pleizier, als ware zij een verliefd kostschoolmeisje, dat met genot een verboden gevoelen koestert. Dat hij kwam, beteekende toch wel iets, - neen, àlles kon het beteekenen, àlles betéékende het!...
Zij lachte en zij verheugde zich en was boos op zichzelve en schaamde zich, omdat zij zich zoo toegaf... maar op het laatst herhaalde zij, in een eindelooze reeks, niets anders dan: ik ben blij, ik ben blij... en zoo viel zij in slaap.
Toen zij wakker werd, was zij veel kalmer. Wel was haar nog een gevoel van vreugde bijgebleven, maar... zooals zij het zelf qualificeerde: het was nu natuurlijker, normaler.
- Ik heb niéts geslapen, klaagde Artha.
- Geen wonder, suste Romée. Maar ik denk bij zulke dingen altijd: dat heb ik tenminste weer achter de rug... en nu kan ik weer een nieuw blaadje omslaan. Je moet nu maar alleen je gedachten bepalen op Maurice.
- Op Maurice! herhaalde Artha, en zij lachte. Want eigenlijk was haar voorgenomen huwelijk met hem meer een soort spel harer verbeelding, dan dat zij dit feit als werkelijkheid zag. Enfin, - zij behoefde ook vandaag niet te decideeren, nietwaar?
- Ga toch zitten, Maurice! zei Romée.
Maurice was binnen-gekomen, nerveus en opgewonden. Bij de begroeting had hij de handen van Romée en Artha tegelijk in de zijne genomen, en ze daarna bruusk tegelijk ook weer losgelaten.
| |
| |
Hij liep de kamer op en neer, of hij absoluut iets zeggen wou - en niet durfde, of niet kon.
- Ga toch zitten, Maurice.
Hij zakte neer op een stoel, en richtte zich weer op, en begon te spreken, verward, onsamenhangend, zich nu eens tot Artha wendende en dan weer tot Romée.
- In de laatste tijd, zei hij, gaan er zooveel dingen in me om, - ik ben heel anders dan vroeger geworden. Toen wist ik altijd precies wat ik had te laten en wat ik had te doen. Nu is 't 'n chaos in me... waarin ik geen oplossing zie.
- Waarom niet? vroeg Artha bedaard. Zij voelde zich nu weer kalm en volkomen meester van het terrein.
- Omdat... barstte hij uit, omdat...
Hij zocht naar woorden, die zijn gedachten duidelijk uitdrukken konden:
- Ik geloof niet, dat ooit 'n man in zoo'n moeilijk dilemma is geweest als ik...
- Waarom? vroeg Artha weer, bedaard.
- Omdat... zei hij, en hij keek haar recht en sterk in de oogen, omdat ik je liefheb, Artha... en omdat, en op dezelfde wijze keek hij naar Romée: omdat ik jou liefheb, Romée.
En vóór een van beiden nog iets had kunnen antwoorden, ging hij al weer voort:
- 't Is vanzelf zoo gekomen. In 't eerst was 't alleen 'n gecharmeerdheid, maar aldoor, aldoor werd m'n gevoel dieper... en nu... nu wéét ik, dat ik jou liefheb, Romée, dat ik jou liefheb, Artha.
| |
| |
En opnieuw, nog vóór een van de twee iets hadden kunnen antwoorden, sprak hij zelf al weer verder:
- Je zal zeggen, dat 't niet kan. Dat 't niet mogelijk is voor 'n man, twee vrouwen op dezelfde wijze lief te hebben... maar 't bestaat, en ik zeg 't jullie eerlijk en open: ik houd van je, Artha, jij bent alles voor mij... Jij bent alles voor mij, Romée, ik houd van je.
Artha keek Romée aan... onzeker, wat zij zou zeggen... en Romée, altijd zoo welbewust en kalm, kon nu geen woorden vinden.
Zij zagen in het altijd zoo opgeruimde jongensgezicht een ernst, die het een mannelijke waardigheid gaf, en het was hun onmogelijk, om deze kwestie met scherts te behandelen. Maurice stond werkelijk voor een zeer moeilijk probleem, dat zijn leven ten diepste raakte... en Artha, zoowel als Romée, voelde, dat Maurice hen-beiden waarlijk liefhad... anders had hij nooit zoo oprecht tot hen samen gesproken.
Artha had dit nooit verwacht. Zij had gedacht, dat Maurice, tot kiezen gedwongen, háár kiezen zou. En ofschoon zij zijn eerlijkheid apprecieerde... voelde zij zich aan den anderen kant een beetje veronachtzaamd, omdat hij aarzelde tusschen haar en Romée.
- Luister eens, Maurice, zei ze. Vóór een van ons beiden je haar antwoord geeft, moeten we toch weten, wie je hebt gekozen. Ik zal je de keuze vergemakkelijken, door je mijn levensgeschiedenis te vertellen.
| |
| |
Ik ben 'n meisje van aristocratische geboorte, mijn naam is Eugénie van Eykma.
Een schok voer door Maurice heen. Zijn hand ging in de lucht van verbazing, zijn lippen openden zich om te spreken, maar hij gaf geen geluid. Van Eykma! natuurlijk, hij kende dien naam, waar eenige jaren geleden dat schandaal aan verbonden was!... een dochter, weg-geloopen, van haar man... de vader zijn functie van kamerheer neerleggend, de echtgenoot... onteerd, onmiddellijk zijn ambt van ambassadeur opgevend... de jonge vrouw met een minnaar gevlucht...
- Ik zie, dat je de naam kent. Er schijnt genoeg over ons gepraat te zijn, zei Artha en wierp met een fiere beweging het hoofd in den nek. Ja! zei ze trotsch, ik was die Eugénie van Eykma, die getrouwd was met van Vere de Vere... en dat ik van 'm weg-liep, dat moest ik wel doen, of ik zou geheel zijn ten onder gegaan. Ik had mijn man aangebeden met de dwependste liefde, - ik, als onervaren kind, zag in hem 'n soort van hooger wezen... maar hoe werd ik teleurgesteld: hij was 'n heel gewoon man... en hij hield niet van mij.
Ik... wou hem daarvoor straffen. En daarom... daarom ben ik weg-gegaan met 'n ander!
Zij keek hem aan met uitdagenden trots, hem tartend om iets tot haar nadeel te zeggen om deze daad. Maar hij hield het hoofd afgewend en de oogen neergeslagen. Het was moeilijk, heel moeilijk voor hem, om zoo ineens in deze nieuwe situatie te komen... Artha... Artha een getrouwde
| |
| |
vrouw... en... weg-geloopen van haar man...
- Begrijp goed: dat 't m'n bedoeling was, m'n man te straffen, omdat hij alles, wat ik aan levenslust had, verwoestte. Van... m'n minnaar gehòuden heb ik nooit.
Ja, zij sprak van haar minnaar. Juist omdat zij begreep, dat hij deze episode uit het leven van Eugénie van Eykma wel kennen zou en het dus misschien niet noodig zou zijn geweest, er over te spreken. Zij wilde zich niet schamen over wat zij had gedaan!
- Ik ben naar Parijs gegaan... en... en daar...
Vreemd! het gemak, waarmee zij gisteren Alfred, dien goede, het relaas van haar leven als 't ware in 't gezicht had gegooid, die drift, die hoonende drang faalde haar nu geheel. Zij begon te haperen... en tastend, aarzelend ging zij voort:
- Ik ben in Parijs opgetreden in de Auberge des Reines de France als diseuse de genre, - zonder veel succes... Later ontmoette ik Romée... we zijn samen gekomen, en dat werd wèl 'n succes.
Zij verwachtte nu een woord van hem, maar hij zat, in diep nadenken verzonken, met den elleboog op de knie en het hoofd in de hand geleund. Hij keek niet op, toen zij zweeg, want een oogenblik was hij er volkomen onbewust van, of zij doorging of ophield met spreken. Slechts één gedachte hield hem vast met ijzeren kracht: Eugénie van Eykma... is geen vrouw voor mij.
Toen Artha zei: Ik zal je de keuze vergemak- | |
| |
kelijken, had zij daarmee niet anders bedoeld dan: als ik heb uitgesproken, kiest hij mij.
Maar nu hij zweeg... bleef zwijgen... greep een verwondering haar aan. Wanneer hij onstuimig haar handen had gegrepen en naar haar opgeblikt in extase, zou haar dit niet hebben verbaasd... maar nu... wat beteekende dit?
- Ik heb je nu verteld, wat je moest weten, Maurice.
Nog antwoordde hij niet, ofschoon hij uit zijn verzonkenheid begon te ontwaken. Die toon... die eigenaardige koel-harde intonatie, welke hij zoo goed kende uit de eerste dagen... klonk opnieuw in haar stem. En hij was er zeker van, dat er nu in haar houding een hoogheid zou zijn, die, als zij ook maar iets om hem gaf, er niet in zou kunnen wezen. Zij houdt niet van mij... dacht hij, en ik, houd ik van haar?...
Hij wist het niet meer. Zooeven had hij in volle overtuiging gezegd: ik heb je lief, Artha. Zou hij dat nu met dezelfde zekerheid kunnen herhalen? Hij voelde... neen.
Wat was er veranderd? Alles. Alles was er veranderd. Met Artha Frivola had hij kunnen trouwen, met Eugénie van Eykma kon hij dat niet. En nog zou hij het anders inzien, wanneer zij niet al getrouwd was geweest... en... een minnaar gehad had.
De bekoring, die hij voor liefde gehouden had, was weg-geweken als een filmbeeld zijner fantasie. Neen, niet Artha, nooit Artha... Romée had hij lief.
Spontaan keerde hij zich naar het blonde meisje.
| |
| |
En Artha, diep beleedigd door die beweging, stond aanstonds op.
- Adieu, mijnheer van Limburg, zei ze met waardigheid en ze wilde zich naar de slaapkamer begeven, maar met een gloeiende kleur, verward, stamelde hij:
- Vergeef me, vergeef me... als ik alles geweten had... Ik voel, ik begrijp, dat Eugénie van Eykma geen vrouw kan wezen voor mij.
- Niemand kan dat beter voelen, beter begrijpen dan ik, zei Artha op onbeschrijflijk trotschen toon, en sloot de deur der andere kamer achter zich.
- Romée, smeekte Maurice, geloof me, als ik zeg, nu te weten, dat ik háár nooit heb liefgehad zooals ik houd van jou. Van den beginne af ben ik op joù verliefd geweest, je weet 't wel. En dat die verliefdheid vanzelf tot liefde werd, dat weet je ook. Háár... kon ik in 't eerst niet uitstaan zelfs... ik vond haar dwaas en capricieus, je wéét 't. Later... werd ik bekoord door iets mysterieus' in haar, dat me onwillekeurig aantrok, zij was voor mij 'n raadsel, dat me prikkelde, en waarvan ik de oplossing zocht. Nu ik die oplossing ken, nu voel ik diep, dat ik haar nooit zou kunnen trouwen... ik zou haar, nu ik alles weet, niet meer kunnen liefhebben. Ik kende de geschiedenis van Eugénie van Eykma... ik zou zoo'n vrouw niet kunnen, niet willen trouwen. Jij, Romée, m'n liefste, m'n liefste... jij bent 't, die ik altijd intuïtief gevoeld heb volkomen bij me te passen. Liefste, kijk me 's aan, - zeg, dat je me begrijpt!
| |
| |
Het heele tooneel tusschen Artha en Maurice, waarvan zij ongewenscht getuige was, had Romée zeer pijnlijk aangedaan. Zij besefte duidelijk, wat Artha nu voelen moest, zij met haar trotsche ziel... versmaad te worden door een Maurice van Limburg! Zij was liever Artha gevolgd dan te blijven bij Maurice... maar zij had toch ook wel wat medelijdende belangstelling voor hém, den lieven jongen, dien zij heel, heel graag mocht...
Hij schoof dicht naar haar toe en legde vleiend zijn arm om haar heen, terwijl hij haar ranke lichaampje naar zich toetrekken wou... maar zachtjes maakte zij zich uit zijn omarming los. Vreemd... wat zij altijd achteloos had toegelaten, dat kon zij nù onmogelijk velen.
- Romée, bad hij, met zijn innigste, dringendste stem, nog nóóit heb je me gezegd, dat je van me houdt. Zeg 't nù... toe, toe, zeg 't nù...
Haar hoofdje hing neer, terwijl zij hem aankeek en dacht: Wat ben je lief... je bent lief... Maar achter zijn knappe, blonde gezicht verscheen opeens een krachtig, donker, bronzig gelaat... en een rilling ging door haar heen; snel sloeg zij haar oogen neer.
- Houd je niet van me, chérie...?
- Neen... ik heb je niet lief... antwoordde zij, maar toch kostte het haar moeite, die woorden uit te spreken.
- Laat me mogen maken, dat je van me gáát houden. Ik zal alles doen om je liefde te winnen. We passen zoo goed bij elkaar... Liefste... hij vatte haar band, en drukte die herhaaldelijk aan
| |
| |
zijn verlangende lippen... ik houd zoo van je... ik houd zoo àlles van je... ik heb je zoo lief.
Ach, als nu niet juist dien vorigen avond Giuho's brief was gekomen, dan had zij thans Maurice's aanzoek geaccepteerd, zij was er zeker van. Nu kon zij niet... het was onmogelijk, volstrekt onmogelijk, zij voelde het diep.
- Wil je m'n vrouwtje worden, Romée, m'n lieve, kleine, aangebeden vrouw? Ik zal je op de handen dragen, ik zal alleen leven voor jou; ik zweer je, ik zal alles doen, om je gelukkig te maken.
Hij zag, hoe zij het hoofd schudde, en diep teleurgesteld vroeg hij:
- Waarom?
- Omdat... zei ze, zoekend naar woorden, ik niet wil breken met Artha, en omdat... na wat hier zooeven is voorgevallen... 'n breuk onvermijdelijk zou zijn.
Maar tegelijk kleurde zij hevig, want van haar weigering was dit de reden niet...
Hij keek een oogenblik verslagen.
- Maar Artha zal toch zóó kleingeestig niet zijn, om me kwalijk te nemen, dat ik me heb vergist?
- Neen! zei Romée, dat zou ze ook niet, maar ik... maar ik...
Luister, Maurice, zei ze, met ernstige beslistheid, ik mag je graag, ik heb je altijd gezellig en lief gevonden, maar zoo van je houden, om je vrouw te worden, dat doe ik niet.
Hij voelde, dat zij serieus was; hij voelde, dat
| |
| |
zij niet van hem hield... maar zoo spoedig kon hij zijn verlangen niet opgeven... hij pleitte, hij vleide, hij smeekte... totdat haar eindelijke kreet:
- Ik kan niet, arme jongen, ik kan niet... hem tot bezinning bracht.
Hij begreep, dat het vergeefsch was, om verder te vragen. Hij nam haar hoofd in zijn beide handen, keek haar lang in de oogen, en zei met een diepen zucht:
- Je houdt van 'n ander, Romée.
| |
II.
Die arme, arme Maurice... dacht Romée, zei Romée, toen zij de slaapkamer binnenging, waar Artha, geheel aan het andere eind van de groote ruimte uit een der ramen op het binnen-plein stond te staren, waar in den grauw-mistigen morgen het gras van het leege, vierkante midden-perk vaal kwijnde tegen de zwarte, vochtige aarde. Met opzet had zij zich zoo ver mogelijk verwijderd, want geen woord wilde zij opvangen van wat er tusschen Romée en Maurice nog verder besproken werd.
Inwendig ziedde zij van woede. Zij, zij! versmaad door een Maurice van Limburg, over wien zij, - belachelijk! hoe hoonde en bespotte zij er zichzelf nu om! - over wien zij wel eens had gedacht als mogelijk echtgenoot!!
Zij stampte even met den voet van drift. Zoo'n onnoozele jongen, wat verbeeldde hij zich wel!
| |
| |
dat hij een Eugénie van Eykma straffeloos beleedigen kon!
Enfin, haar retraite was tenminste waardig en hoog geweest. Hij vermoedde niets, van wat zij, helaas, met Romée had besproken, gisteravond... toen zij haar bekende, wel eens aan Maurice als eventueelen huwelijkspartner te hebben gedacht. Hoe durfde hij! hoe durfde de jongen haar zóó te behandelen, na zijn krankzinnige liefdesverklaring: Artha, ik heb je lief... ik heb je lief, Artha. Dat was het refrein... maar toen het er op aankwam, wat bleef er toen van zijn ‘liefde’ over?
Aansteller, blagueur, domme, onnoozele man, die niet eens begreep, wat hij met haar verloor. Die niet eens begreep, hoe zij aan zijn bureau glans en voornaamheid bijzetten zou... en dat zij als vrouw hem waanzinnig gelukkig zou maken...
Jammer, dat zij zoo openhartig aan Romée van haar gevoelens en gedachten blijk had gegeven. Enfin, Romée was discreet en begrijpend... en zou er stellig nooit meer een woord over spreken.
Zou zij nu Maurice's aanzoek accepteeren; háár helft van zijn aanzoek dan altijd? en zij lachte, het haar eigen schampere lachje, waarmee zij zoowel anderen als zichzelve bespotte.
Maar als Romée het aannam, - en waarom zou zij niet? zij kon toch nooit beter doen... dan beteekende dit een afscheid van háár. Zij wilde Maurice niet meer zien, nooit meer iets met hem te maken hebben... Romée had bij hen kunnen blijven wonen als zij getrouwd was met Maurice... maar zij niet bij Maurice en Romée!
| |
| |
Doch wat moest er dan worden van háár? Zij was zoo gewoon aan het samenwerken met Romée, dat zij nooit aan een andere zou kunnen wennen, - tenzij die andere partner zou zijn... Giulio Sanzio.
Een donkere gloed bedekte haar wangen. Giulio... Gigi, zooals zij hem wel eens noemden in speelsche teederheid... was toch een heel andere man, dan de wel aardige, maar bleekbloedige Noordelijke Maurice. Haar hart begon te kloppen... zij had hem wel eens in drift gezien, den sterken, gespierden danser; zijn oogen flitsten toen met een wit-lichtenden glans, zooals er aan zwarte diamanten ontschiet, die gehouden worden in felle zon, en zijn bronzige kop scheen als uit stalen kabels samengesteld. Een geweldige man was hij, een oernatuur... voor wien het zalig zou wezen om te sidderen... door wien te worden liefgehad zalig, zalig zou zijn...
En hij kwam! beteekende het niets, dat hij kwam? Van Parijs naar het kleine Holland, waar hij nog nooit was geweest? Hij kwam alleen om weer met hèn samen te zijn... om met háár samen te zijn misschien?...
Ik heb maar te kiezen! had zij den vorigen avond gedacht. Goed! zij zou kiezen, maar niet den onbeduidenden Maurice, neen, niet Maurice! maar den stralenden, sterken Sanzio, die zoo terecht zijn bijnaam droeg: het vuur.
Goed! liet Romée maar trouwen met Maurice! Dan kon zij trouwen met hèm... met Giulio Sanzio.
En samen zouden zij een danserspaar vormen, waar het publiek versteld van zou staan.
| |
| |
En gelukkig zouden zij zijn! zóó boven-wereldsch gelukkig, dat zij zich beiden als begenadigd zouden voelen.
En... en...
- Die arme, arme Maurice... hoorde zij Romée's lieve, welluidende stem.
Bruusk keerde zij zich om. Bijna had zij hardop gelachen. Maurice was al heelemaal uit haar gedachten weg-gegleden... Giulio zou haar beter waardeeren; die zou haar ras, haar aristocratie kunnen begrijpen en huldigen. In dat opzicht was Maurice maar een burgerman, die angst voor haar afkomst had... maar Giulio was de kunstenaar, die alleen het hoogste apprecieert, niet alleen van innerlijke, maar niet minder van uiterlijke qualiteiten.
- Waarom arm? vroeg zij op cynischen toon. Heb jij 'm dan ook ongetroost weg laten gaan, Romée? Beviel die halve liefdesverklaring jou ook niet erg? Om mij had je 't niet hoeven te laten hem te nemen... dat ik er gisteravond over sprak, was alleen 'n verstandelijke overweging van me en had met gevoel niets te maken.
Artha zette haar eigendunkelijkste, meest hautaine gezicht, en Romée zou er zeker om gelachen hebben, als zij nu niet zoo was gepréoccupeerd.
- Dat weet ik wel, Artha, dat begrijp ik heel goed...
- Waarom heb je hem dan niet genomen?
- Omdat ik... niet genoeg van hem houd.
Niet genoeg van hem houd! Artha haalde ongeduldig de schouders op. Wat kwam dàt er nu op
| |
| |
aan, als er zóóveel goede dingen tegenover stonden!
- Heb je alles wel ernstig bedacht en overwogen? vroeg zij. Er is veel vóór... had je de zaak nog niet wat in bedenking kunnen houden?
Romée schudde het hoofd. Waarom? vroeg zij. Als ik niet van 'm houd?
- 'n Mariage de raison kan soms heel goede resultaten geven.
- O, ja, zei Romée met een lachje. Soms betere dan een huwelijk uit liefde. Maar zou jij met me samen hebben willen blijven, Artha, als ik was getrouwd met Maurice?
- Waarom niet? vroeg Artha trotsch, al had zij zooeven ook heel anders gedacht. Wat zou me dàt kunnen schelen?
- Maar... we zouden toch niet samen blijven wonen.
- Neen, dat niet! Maar dat hoefde toch ook niet. 't Is jammer, 't lijkt me héél jammer, dat je zoo gauw neen hebt gezegd. Temeer daar je toch wel medelijden met 'm hebt.
- Dat hèb ik, ja. Heel, heel erg medelijden. En ik zal zelfs z'n gezelschap vreeselijk missen. Ik mocht 'm graag, en ik kan niet anders zeggen, dan dat hij altijd goed en lief voor me is geweest. Maar... je weet, Artha, dat ik nooit heb liefgehad. Dat ik veel te diep-in onverschillig was om zelfs maar 'n vluchtige liaison te willen. En als ik dàt nu zelfs niet heb gekund... hoe zou ik me dan voor m'n heele leven kunnen verbinden aan iemand, die me, werkelijk, eigenlijk volkomen koud laat?
| |
| |
Artha zweeg. De werkelijke beweegreden, waarom zij Romée zoo graag met Maurice getrouwd zou zien, wilde zij voor zichzelve niet al te bewust maken. Want zij schaamde zich daarvoor...
- 't Heeft me moeite gekost, werkelijk, om neen te zeggen. Om neen te blijven zeggen, toen hij smeekte en bad en vleide... Ik houd er niet van om menschen verdriet te doen, - maar juist hem, die goed is en eerlijk van bedoeling, - dat heeft me wel een beetje triest gemaakt. Hij ging zoo diep-bedroefd weg...
- Och, zei Artha, er is geen verdriet, dat zoo gauw vergeet als liefdesverdriet. Ik heb eens iemand hooren zeggen, en 't dadelijk geapprouveerd:
- Gebroken harten laten zich heel gemakkelijk lijmen en dan kunnen ze nog 'n heele tijd mee!
- Ik hoop 't voor Maurice, zei Romée met een zuchtje. En hoe moet 't nu verder gaan met ons?
- Je bedoelt?
- Wel, we zijn nu hier in Holland en hij wou 'n tournée met ons maken, en dan die intieme kunst-avonden?... en... juist nu Giulio Sanzio komen zal?
Een kleur van drift steeg Artha naar de wangen. Die ellendige Maurice! had hij toch gezwegen! of tenminste nog een poos lang gezwegen, tot Giulio in Holland was...
- Ik weet niet, of hij door 'n impresario is geëngageerd, of dat hij voor eigen rekening komt. Waar is z'n brief?
| |
| |
Artha had den brief, dien zij heel graag had willen hebben, niet bij zich willen houden. En om dezelfde reden als Artha had ook Romée dat niet gewild...
- Kijk maar eens op 't schrijftafeltje.
Daar lag inderdaad tusschen andere brieven en papieren het groote, room-witte couvert. En ofschoon beiden precies wisten, wat er in stond, lazen zij den brief nog eens over.
- Neen, daar schrijft hij niets van.
- Misschien kunnen wij met ons drieën wel zelf een paar avonden arrangeeren...
- Zou hij dat hebben bedoeld?
- Wie weet...
Elk voor zich hoopte heimelijk... verwàchtte, dat hij dit had bedoeld.
- Enfin, we moeten maar afwachten; 't is nog maar de kwestie van enkele dagen.
- Ja, nog maar enkele dagen, zei Romée, en haar wangen gloeiden.
| |
III.
Maurice schreef een brief aan Romée, waarin hij haar vertelde, dat hij voor eenigen tijd dacht buitenslands te gaan, en dat hij de belangen van zijn bureau had opgedragen aan een collega, die de aanhangige zaken voor hem zou behandelen.
Hij vertelde, dat door dezen de ‘wereld beroemde danser Giulio Sanzio, bijgenaamd Il Fuoco, het vuur’, was geëngageerd en dat deze nu optreden zou in dezelfde serie intieme kunstavonden, die
| |
| |
hij met hen reeds besproken had. Zijn collega, de heer Breedveld, zou zich dezer dagen bij hen vervoegen, om alles te regelen.
De brief was zakelijk gesteld, maar de enkele slotwoorden: Adieu, adieu, ma Romée... deden Romée toch even aan. Arme, arme Maurice... Vaak had zij aanbidders teleurgesteld, maar nooit had zij daar iets om gegeven. Enfin, misschien had Artha gelijk...
De impresario Breedveld was in alle opzichten de tegenstelling van Maurice. Geen sprake van gemoedelijkheid, van hofmakerij, van een omgang als van mensch tot mensch. Noch de schoonheid van Artha, noch de lieftalligheid van Romée maakte eenigen indruk op hem. Hij behandelde de zaken met Jovial, nam nauwelijks notitie van hèn, stipuleerde alles nauwkeurig, maar bleef niet langer dan precies noodzakelijk was.
Hij meldde, dat Giulio Sanzio met de Frivola's optreden zou. Elken avond zouden zij twee nummers van het programma vervullen; vóór de pauze: een solodans van Artha, een solodans van Romée en een duo-dans; na de pauze: een ensemble-nummer van pantomimes of dansen met Il Fuoco samen.
Jovial stelde hun plaats op het programma vast: eischte dat hun naam met vette letters zou worden gedrukt; verstrekte eenige cliché's voor de programma's en voor de recensies in bladen, en vergat geen enkel detail. Hij was niet minder zakenman dan Breedveld zelf en het amuseerde Artha en Romée, zijn praten aan te hooren en zijn onderhandelingen bij te wonen.
| |
| |
Maar toen Breedveld was heengegaan met een correcte buiging, zonder hen aan te zien, dacht Artha:
Maurice was toch een vrij wat aangenamer mensch; was hij maar niet zoo allerdwaast geweest, om op beiden verliefd te worden, dan zouden wij nu nog met elkander omgaan in steeds dezelfde prettige eensgezindheid... En Romée ook dacht aan hem: arme, lieve Maurice... ik zal je niet gauw vergeten... ik hield van je... maar ik had je niet lief. En toch had ik bijna je aanzoek aangenomen... als ik niet juist was beginnen te vermoeden... beginnen te weten... wat liefde is...
* * *
Hij was gekomen.
Hij had hun in blijdschap zijn handen toegestrekt, en Artha en Romée hadden zijn krachtige, lenige, warme vingers lang om de hunne gevoeld in hartelijken druk.
Het was Artha of de heele atmosfeer om haar heen door zijn aanwezigheid veranderde. De druk, de geestelijke druk, die sinds haar komst in Den Haag op haar hersenen gewogen had, scheen te verijlen. In hèm, - wat zij nog nooit in een man had gezien, - zag zij een steun, - en al wilde zij het zichzelve ook liever niet bekennen, zij snakte naar een steun, een kracht, waartegen zij zich rustig aanvlijen kon... o, zij verlangde naar iemand, die voor haar denken en handelen kon, die haar den weg in het leven zou wijzen, en haar leiden met vaste hand...
| |
| |
Nu bij er was, Giulio, nu leek zij wel vrijer te kunnen ademen; hij maakte het ruim om zich heen; zijn sterke persoonlijkheid scheen geen aarzeling, geen vrees te kennen... o, het deed je goed, zoo iemand te zien... en te weten, dat... te begrijpen, dat... hij naar Holland was gekomen voor jou...
Romée zat stil in haar stoel gedoken, en luisterde naar zijn stem met het donkere, bronzen timbre... zijn mooie, barytonale stem, die zoo volkomen bij zijn wezen paste. Zij analyseerde haar gevoelens niet, - zij wist alleen, dat zij zich zoo wonderlijk en stoorloos gelukkig voelde... en op het oogenblik niets anders wenschte dan zóó hier te mogen zitten met hem binnen het bereik harer oogen, met het geluid van zijn stem in haar oor...
En terwijl zij luisterde, en zich van niets anders bewust was, dan van een rustig, tevreden geluk... droomde zij van den eersten keer, dat zij hem als danser had aanschouwd, en zeer geïmpressioneerd door hem was.
Vaak had zij dansers, en van alle mogelijke genres, gezien, - maar nog geen enkele, bij wien de dans zoozeer één was met zijn heele persoonlijkheid, - zoozeer natuur.
Als inleiding stonden op het programma eenige woorden van hem, waarin hij zeide, dat de Grieken, bij wie men de hoogste en kunstzinnigste schoonheidscultus vindt, van oordeel waren, dat de jongeling het best voor den dans was geschikt, - niet de man en niet de vrouw, maar de jongeling, die tusschen beiden in staat, en die de mogelijkheden
| |
| |
der beide geslachten in zich vereenigt, wiens dansen reine kunst is, zonder directe zinnelijk uitwerking.
Een jonge Grieksche god leek hij met zijn gestalte, die de lenigheid van den panter, de vlugheid van den gems bezat, met volmaakt ontwikkelde spieren, en een houding, die kracht en zelfbewustheid uitdrukte en een verrukkelijke levensvreugd.
Op een muziek van violen en cel, ondersteund door een harp en een orgel, en voor den achtergrond van zwarte, vlottende gordijnen, was hij verschenen... en beeldde beurtelings Daphnis, Narcis en Orpheus uit, en prachtig was de plastiek als in haut relief gebeeldhouwd, die hij het opgetogen publiek gaf te genieten. Op de tonen eener Italiaansche Renaissance-muziek schreed hij als monnik biddend over het tooneel... in een gedragen tempo, met een schitterende, intellectueele techniek, die elke pose, zeer zelfbewust tot in de kleinste details, plasticeerde. En daarna, plotseling! was hij een jonge faun, die zijn levenslust en zijn overmoed uitvierde in een bacchantisch spel. En vlak daarop verscheen hij opnieuw in een zwaar brocaten gewaad, dat hem ‘een wereld was op zichzelf’, zooals een gevoelig, fijnzinnig criticus had opgemerkt; - breede heup-bewegingen maakten het nog indrukwekkender, decoratief was elk zijner gebaren... en het wekte bewondering, hoe hij alles tezamen wist doen gaan, zijn dans, het costuum, de muziek, zoodat er één harmonische organisatie ontstond, die zelfs de oppervlakkigste
| |
| |
toeschouwers impressioneerde. Zelfs in de langzaamste beweging wist hij nog zijn kracht rustig en gelijkmatig te verdeelen en bleef zichzelf en wat hij ondervond, in ruimte en tijd volkomen bewust.
Zij schouwde naar hem als in een droom, alsof haar een wonder geopenbaard werd. En terwijl haar herinneringsbeeld op eigenaardige wijze samensmolt met de levende persoonlijkheid, kregen haar oogen een expressie van warme teederheid, die het koele blauw nooit eigen was geweest... en Giulio, dien blik ontmoetende, had bijna verrast gezegd:
Cara mia, ben je zóó móói?
doch hij lachte haar toe en zeide slechts:
- Zoo in gedachten, cara mia? kleine cara mia...?
De liefkoozende klank in zijn stem deed Romée even de oogen sluiten in een zalig, onmachtig gevoel. O, wat was liefde vreemd... zij, die nog nooit had gehuild... zij zou nu het hoofd in de armen kunnen verbergen en snikken, snikken van louter geluk...
- Vertel verder, verzocht Artha, en in haar stem was iets secs en koels, dat Romée onmiddellijk weder normaal worden deed.
Ook Giulio hernam zich en sprak gewoon voort, als had geen enkel incident zijn gedachtengang onderbroken.
Hij vertelde van een danseres, die door den beautés-schilder Lenbach was ontdekt, en met wie een ernstige jonge kracht, een danser van veel- | |
| |
belovend talent, zich, de hemel mocht weten waarom, als partner verbonden had. Waaraan zij het recht ontleende om temperamentloos, onmuzikaal en zonder werkelijke dans-begaafdheid toch als danseres te willen optreden, wist en begreep niemand.
Zij was een modepopje; prentkaarten verbreidden haar roem; in de beste familiën werd zij ontvangen, om levende beelden voor te stellen, en op het tooneel danste zij in kostbare costuums klassieke schilderijen op muziek van Chopin! zij liet haar fijn figuurtje van voren, van achteren, van alle kanten bewonderen; zij bewuifde zich met een waaier, speelde met kunstbloemen en hanteerde castagnetten met een allerliefst nagebootste hartstochtelijkheid.
De jonge danser, Ferdinand Sachser, danste met haar in een decor van palmen en cypressen, - echte cypressen, die zooals de couranten vermeldden, afkomstig waren van de oevers van het Garda-meer.
Ook dansten zij samen de fantasie: Potiphar's vrouw... en haar oogverdraaiingen, haar coquette lonkjes en lachjes, haar quasi-wulpsch wenken en lokken, waren inderdaad in staat, zelfs een nietkuischen Jozef op de vlucht te jagen. Zij danste ook met hem een scène als voor de film: La Somnambule, en voerde met hem beelderige herdersscènetjes op naar Watteau of Boucher. De critiek was van oordeel dat 't vrouwelijke deel mannelijk en 't mannelijke deel vrouwelijk werd gedanst! en inderdaad bewoog zich Sachser met
| |
| |
een ongelooflijke lichtheid, hij was vleiend, zacht, onderworpen, en eens zelfs weende hij, met zijn hoofd gedrukt in haar schoot.
- O! riep Artha, vreeselijk! 'n man, die zóó de slaaf is van 'n vrouw!
- Als hij van haar hield, dan is 't misschien heel natuurlijk... begon Romée.
- O! riep Artha weer, en haar oogen flonkerden, 'n man moet zich niet vernederen voor 'n vrouw. Hoe kan 'n vrouw 'n man liefhebben, die zich voor haar neerbuigt in 't stof? 'n Man moet de groote, trotsche, sterke blijven, die de vrouw leidt en steunt met zijn vaste, krachtige hand!
Zonder dat zij het wist, keek zij bij deze woorden Giulio zoo hartstochtelijk-hel in de oogen, dat hij geboeid naar haar bleef staren en dacht:
- Cara mia, ben je zóó móói? Wat ben je mooi, met die gepassioneerde expressie, die glinsterende oogen, die vochtige, karmijn-roode lippen...
Maar hij sprak dat niet uit, hij lachte haar alleen maar toe en zeide slechts:
- Wat verandert uw gelaatsuitdrukking door die zwarte pruik, mademoiselle Artha...
In Parijs, met haar blonde kopje, had hij haar wel heel lief en charmant gevonden, maar toch niet zoo interessant als thans, nu uit al haar trekken een temperamentvolle hartstocht sprak...
- Toch was 't merkwaardig, 't verschil in beider dansen te zien. Zij leek een gecostumeerde marionet, en haar bewegingen vormden niet één geheel, maar waren onsamenhangend en vaag. Hij
| |
| |
danste in een weloverwogen evenwicht, waar alle gebaren met elkaar versmolten, alsof zij de organische beweging van het lichaam waren.
Vroeger had Rita Severini den Pierrot-dans uit Schumann's Papillons gedanst met een papieren vlinder als partner. Nu werd het de roem van haar heele carrière, dat zij dat stukje papier verwisselde met een levenden partner, en met welk een partner! Daardoor kreeg deze onschuldige scène een vreeselijk realistische en symbolische beteekenis.
- Sachser droeg een violette tulband boven zijn wit gezicht, sluiers omwuifden zijn arm, sluiers omwuifden zijn beenen tot aan de voeten toe. Het was wonderlijk om te zien, hoe dit costuum zich scheen op te lossen in de dans, hoe het zelf dans leek te worden, hoe hij zich heelemaal immaterialiseerde als 't ware... hij zweefde over het tooneel, was hier, daar en overal; hier, daar en nergens... zijn armen en beenen schenen vleugels te zijn... en 't leek wel of de kunst hier weer volledig tot natuur was geworden.
En nu was dit het zonderlinge: hoe meer Sachser vergeestelijkte, hoe ijler en vluchtiger hij werd, des te meer verstoffelijkte Rita Severini...
Romée en Artha luisterden met algeheele aandacht. Hoe goed zag hij de dingen, hoe goed wist hij ze te zeggen. Veel konden zij van hem leeren... veel wilden zij van hem leeren.
En nu kwam het prettige, het heel prettige van den middag; zij moesten met elkaar overleggen, in welke nummers zij zouden optreden samen.
| |
| |
Beiden luisterden met gretige belangstelling, toen hij voorstelde, de pantomime Jeux met hun drieën op te voeren. Want... dat moest nog worden ingestudeerd, wat langer duurde, dan het even repeteeren hunner vroeger geëxecuteerde dans-spelen!
Hij vertelde:
- 't Tooneel stelt voor 'n tuin in zomermiddag, met een paar lage bloemperken, een tuinbank...
Hij had hun de pantomime al eens eerder in een paar woorden uitgelegd, maar geen van twee zeide hem dat.
- Men hoort 't geluid van door rackets opgevangen ballen, van 't tennis-spel, dat onzichtbaar wordt gespeeld. Ping, pong, ping, pong! Plotseling vliegt een witte rubber-bal op het tooneel en blijft ergens tusschen de bloembedden liggen.
't Was zoo stil in de tuin... 'n rust, als van een achtermiddag op een warme zomerdag, die half stilte is en half muziek... En 't publiek denkt: we zullen zoo dadelijk de nachtegaal hooren...
Maar neen. Nu klinkt er een andere muziek: die van het springen der tennisballen tegen de snaren der rackets.
Jonge menschen spelen tennis op het grasveld bij het chateau: rhythmisch klinkt het ping! pong! ping... pong... Maar daar vliegt een bal, een witte bal over de heg, die buiten de grenzen geslagen is. Dus: natuurlijk zullen de spelers hem komen zoeken en hier de stilte verstoren...
Daar is er al een... een jonge man in een wit flanellen pak met roode das verschijnt. Wat een
| |
| |
sprong! Snel als een bliksemstraal streek hij hoog door de lucht... maar juist één moment te laat. Hij ziet de weg-gerolde bal niet meer, en gaat hem zoeken, maar juist de verkeerde kant uit.
Maar kijk hier, daar komen van een andere zij de twee medespeelsters van de jonge man, die de heg zijn omgeloopen, hem helpen.
Hier zijn ze... en trippelen door de tuin, geheel in het wit, aardige, vieve, frissche figuurtjes, met korte rokjes, witte kousen en schoentjes en sluitende witte jerseys. Ze hebben pleizier in het geval, ça se voit. Het was zoo leuk om 's avonds bij maanlicht tennis te spelen... en werkelijk, dit lijkt een beetje op een avontuur, om hier zoo samen te wezen in de bloementuin... als alle anderen in huis zijn... en hier te zoeken naar een verloren bal...
Zij zoeken... zoeken... maar vinden niets, de twee. Maar wat komt het er ook eigenlijk op aan? Er zijn nog wel meer ballen op de wereld! En hier te zijn op deze prachtige avond, dat geeft je 'n gevoel, alsof je eigenlijk geen mensch meer bent, maar 'n fee, of 'n nymf, of...
Daar staat de jonge man. Een oogenblik beschouwt hij de beide meisjes. En ook hij, dan deze kant uit, dan die... begint te dansen tusschen de bloemen. En de meisjes dansen... dan deze kant, dan die... nu vluchtend, dan zelve jagend, en vluchtend opnieuw... Kijk, hij heeft er een haast gevangen... maar neen, 't is de andere... een oogenblik lijkt 't, of hij met háár 'n flirt zal beginnen... het lijkt zoo, want het blijft amitié à trois voor hem, en hij wendt zich weer tot de
| |
| |
eerste... maar zie! gebalde handjes, booze oogen, stampen met de witte tennis-schoentjes... een vlucht, die een lokking is...
De jonge man haalt haar in en maakt het weer goed. Zij lachen nu alle drie... en zij dansen... zij dansen... tusschen de perken, en springen er over heen... en dansen dan weer... totdat zij eindelijk, moe en warm, alle drie tegelijk neerzinken op de grond. Eén dierbaar, lokkig kopje vlijt zich rechts en éen links op de schouder van de jonge man... hij heeft om elk der slanke middeltjes een arm geslagen... één oogenblik zijn zij drieën volkomen gelukkig...
Maar dan! wat is dat! een witte rubber-bal vliegt door de lucht en voor hun voeten...
Opeens van hun omgeving weer bewust, springen zij overeind in panische schrik... en in een ommezien is de tuin ledig en stil...
Alleen de witte tennis-bal rolt langzaam naar de voetlichten toe...
Zij lachten alle drie, toen hij ophield met spreken. Met zijn levendige mimiek, zijn expressieve gebaren had hij aan de meisjes alles laten zien, wat hij vertelde. En zoolang zij zijn stem hoorden, hadden zij in hun lichaam gevoeld de welige ondulatie van den dans, en hun hoofden hadden zich onwillekeurig ter zijde geneigd, toen hij zei, dat een ‘dierbaar, lokkig kopje’ zich rechts en een links op zijn schouder vlijde...
Zij lachten alle drie om het spel, dat zij alleen maar hadden uitgesproken en aangehoord, en toch geheel belééfd.
| |
| |
Een vreemde band scheen er tusschen hen te bestaan. Wanneer zij elkaar in de oogen keken, dan verdiepte zich hun blik tot een hel-suggestieven glans; wanneer zij samen praatten, dan waren de stilten tusschen de woorden het welsprekendste...
Het was iets angstig-heerlijks, vond Artha, met hem samen te zijn. Zij had een gevoel, of hij haar heele persoonlijkheid domineerde... en of het een genot voor haar was, zich voor hem te verdeemoedigen, voor hem te buigen... en of dat voor haar geen vernedering zou zijn, geen verkrachting harer hoogmoedige natuur... doch opperste trots.
Maar Romée analyseerde haar gevoelens niet. Zij liet zich gaan op een zacht-zoelen drang, die haar meevoerde... waarheen? Zij wist het niet... en zij vroeg er niet naar... want zij wist het wèl... die voerde haar naar het geluk... het nooit gekende geluk...
De jonge man keek beurtelings de jonge vrouwengezichtjes aan, die van uitdrukking veranderden bij elk woord, dat hij sprak... als een landschap, waarover zonneschijn en wolkschaduw glijden. En de gedachte kwam in hem op:
Als ik kiezen moest... dan zou ik niet weten wie. De eene, Romée, charmeert me... de andere, Artha, charmeert me...
Ik kwam naar Holland, volgende een onbewusten impuls... nu wordt me bewust, wat mijn drijfveer was: ik wil mijn eigen hart leeren kennen. Daarom moest ik komen, daarom moest ik
| |
| |
ze nareizen, de twee, naar dit vreemde land...
Ik zal eerlang moeten kiezen. Dat is mijn lot, mijn noodlot misschien.
Ik ben hier gekomen, om mijn bestemming te volgen, dacht hij, en hij wist, dat hij niet zou aarzelen, te gehoorzamen aan den wil zijner ziel. Maar hij wist ook, dat hij daardoor een groote verantwoordelijkheid op zich nam tegenover Artha, tegenover Romée... tegenover zichzelf.
Doch met zuidelijk fatalisme onderwierp hij zich aan wat komen moest... aan zijn lot... aan zijn noodlot misschien.
|
|