| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk
I
Wanneer Folly en Ips 's morgens op hun flat rond-scharrelden, voelden zij zich zóó gelukkig, dat:
- 'n Vlieg in de stroop kan niet gelukkiger zijn, betoogde Folly.
- Ik vind, dat Emma verstandig doet, haar huis te laten inrichten door een Haagsche firma, betoogde Ips, omdat ze dan verzekerd kan zijn van 'n onfeilbare smaak, en 'n volmaakt aesthetisch, om niet te zeggen artistiek inzicht. Maar er is 'n charme in, om alles zelf te arrangeeren!
De meisjes bewonderden hun interieur, zooals kinderen hun poppenhuis; met alles, wat zij zelf bedacht hadden, waren zij kinderlijk ingenomen; en alle kleur-combinaties moesten door al hun kennissen óók worden geapprecieerd.
Zij waren dol met hun kleine hall, waar het pleisterwerk licht citroengeel was geverfd en het hout lak-rood, en waar de eenige meubels bestonden uit een klein bankje en een stoel in lakrood, met zwart leer overtrokken.
Aan hun salon, die tegelijk ‘living room’ was, hadden zij veel zorg besteed. De muren waren licht rose, het plafond donkerder rose, het verfwerk licht ivoor. De meubeltjes waren van ebbenhout, met blauwe zijde bekleed; op den vloer een tapijtje van blauw en rose en gordijnen van lichtrose met blauw gevoerd.
In het eetkamertje waren de muren dof-wit, evenals het plafond en het verfwerk. De meubeltjes van glanzend ge- | |
| |
polijst citroenhout hadden een bekleeding met koningsblauw marokijn. Over het parketvloertje in honigkleur, lag een honig-en-blauw karpetje; gordijnen in koningsblauw, en het kroontje hing aan een blauw-zijden koord.
Eén slaapkamer bestemden zij voor logeerkamer; de andere namen zij samen, zooals zij het hun heele leven hadden gehad.
Muren en plafond chartreuse-groen. Meubeltjes van groen hout met heliotrope-kleurige zijde bekleed. Een sprei van heliotrope-taf met een strook. Lampen met heliotropekappen aan een groen-zijden koord.
Geen waschtafel in de kamer, daar het aangrenzende badkamertje ‘alle mogelijke comfort biedt’, geen toiletspiegel noodig, daar een enkele coup de brosse 's morgens hun bekoorlijke krullebollen voldoende in orde hield... Alles even beknopt, keurig, gemakkelijk, sierlijk en elegant! Klein, - maar een paradijs.
- Een dorado in duodecimo, zei Ips, terwijl zij, met een voor haar ongewone handigheid, de tafel dekte in de eetkamer. Als je de dingen niet hoefde te doen, dan kende je ze niet, maar, stònd je er voor, dan was 't verwonderlijk, hoeveel capaciteiten je in jezelf ontdekte.
Eén ding was vreemd en dat ontdekten zij óók nu pas: dat er zóó verschrikkelijk veel dingen noodig zijn in een huishouden. 't Eenvoudigste kan je niet klaar-maken, zonder een rompslomp van wat-ben-je-me.
Bak eens een ei?
Dan begint het al.
Heb ik wel een pannetje? Neen, dat is 't melkpannetje; 'n plat moet 't zijn, als 'n miniatuur-pannekoekenpan.
Je ontdekt er een.
Nu boter in de pan.
Jawel, boter. Maar dat heb je natuurlijk niet in huis. En zout en peper? evenmin. Wél chutney en worcester-saus en paling in gelei... maar die allergewoonste dingen, daar | |
| |
heb je natuurlijk niet aan gedacht. En is er zelfs wel een ei?!
Gelukkig deden al deze malligheden hen proesten van het lachen en verstoorden nooit hun goed humeur. Emma en Leni, en revanche voor de mooie cadeaux, hadden ook hen bedacht met allerlei geschenken; een afternoon serviesje van Wedgwood-porcelein, een hors d'oeuvreschaal, een cocktail-set, een visch-servies; dit laatste, iets nieuws, verrukte de meisjes en Folly bewonderde de ‘schilderijtjes’, die elk der borden waren, met de oranje-roode vischjes schietend door een beeldig onder-water-decor.
Zèlf gaven zij elkaar ook allerlei leuks present[:] gebakvorkjes, een hors d'oeuvre-stel van zilver en hoorn; zilveren bonbonsmandjes en zilveren amandelbakjes... en nu... hadden ze nog niet eens een koffie-servies en geen cakestand en geen bouilloire en geen...
Op het kanten kleed schikte Ips bevallig hun kleine huishouden; schaaltjes van Rochefort-porcelein, - maar wat hadden ze, om er op te doen?
Het provisiekastje in de eetkamer werd nagekeken:
- Galantine de volaille... kreeft... mayonnaise, reine claudes op eigen sap... fijne Fransche doperwtjes... 'n heel hors d'oeuvre-blok... Indisch zuur... somde Folly op.
- Willen we 'n hors d'oeuvre-schaal maken? stelde Ips voor.
- Kind, daar ben je uren mee bezig. En 't is al half een weet je dat wel? En we moeten ons nog kleeden ook. Hij zal wel correct op tijd zijn, je vriend, niet?
- Natuurlijk, zei Ips met overtuiging. Hier komt de paté... waar zijn de lunchbroodjes?
- Die zou jij meebrengen.
- Ik? en ik heb aan de druiven en de mandarijntjes gedacht en aan de koffiekan en aan de koffie Hag, want mijn vriend drinkt niet anders en waarom zou hij niet? Wij moeten er óok bij blijven, de Hag is voortreffelijk, | |
| |
zuiver en pittig van smaak... Wacht, we hebben nog 'n blik cream-crackers... dat dan maar in plaats van brood.
- En wat voor wijn moet hij drinken?
- We hebben immers Tokajer en...
- Ja, maar geen glazen!
- Wat!? dat is verschrikkelijk, neen, dat is gek!
- Willen we even telefoneeren?
- Ja, maar gauw dan, gauw en denk er om, dat je ze eerst omspoelf, eer je ze op tafel zet en we hebben geen flesschenbakje en geen zilveren kurk...
- Dan breng ik de glazen wel ingeschonken binnen op 't onyx blad...
- Neen, dat is te groot; liever op 't vierkante zilveren...
- En we hebben geen vingerkommen!
- En vergeten gezouten amandelen mee te brengen.
- En geen boter...
- Ja, wel boter, maar...
- Maar...
- Geen botermesje en geen kaasmesje en geen bloemen!!
- Geen bloemen, dat is erg... telefoneer jij ook even, wil je...
- Nu en verder moet hij 't maar nemen, zooals hij 't vindt...
- Oef, ik kan niet meer...
- Ga jij je nu maar kleeden zeg...
- Anders houd jij 'm wel zoolang bezig, hè? Zal ik m'n rood foulardje aandoen?
- Ben je! in de koningsblauwe eetkamer... je crème ivoire, daar zie je er ook zoo ‘onschuldig’ in uit.
- En jij?
- Ik zal wel zien... ik heb nog veel te veel te doen.
Toen de electrische schel precies om één uur ging, deed een zeer rustige Ips van Wesendonck zelve open. En toen zij hem triomfantelijk naar den salon had geleid, keek zij | |
| |
meesmuilend naar de pakjes, die hij in zijn auto had meegebracht.
Zij toonde zich zeer erkentelijk voor de ‘beeldige bonbonnière’ van Lalique-glas en voor het trommeltje met geconfijte viooltjes en van Wesendonck dacht: Is dit kind nog maar een ‘kind’, of, zooals zijn vrouw beweerde en waarom hij natuurlijk gelachen had:
She was made like a soft, kind woman,
But not a drop of her blood was human.
- Hebt u de fondants kunnen krijgen? vroeg zij verrast, een gesatineerde sac openend.
- Ja, natuurlijk!
Ips meesmuilde nog wat dieper, maar zij was altijd op haar best, wanneer men haar niet in vergelijking met andere meisjes zag... en hij raakte opnieuw onder de charme van haar allesbehalve banale persoonlijkheid.
En juist dacht hij, half in hoop, half in onrust:
Zouden we hier geheel alleen zijn op 't flat? toen Folly de deur opende en leuk aankondigde:
Madame est servie! -
Wat een gelach en complimenten maken en scherts en vroolijkheid!
- Ik hoop niet, dat u te veel honger hebt meegebracht, zei Folly.
- Ja, eten is er wel genoeg, maar we hebben er nog niet alle utensiliën voor, bekende Ips.
- We houden erg van zoo'n impromptu lunch.
- Is u ook nogal bohémien aangelegd?
- Ik denk: alle mannen zijn dat zoo'n beetje van nature, zei van Wesendonck, met een lach. Ik tenminste amuseer me kostelijk hier!
'n Man, filosofeerde hij in zichzelf, moest eigenlijk nooit trouwen... 't Huwelijk snijdt ineens alle verdere levens- | |
| |
mogelijkheden af, en... je moest toch altijd bedenken, dat 't leven voortdurend nieuwe aspecten biedt...
M'n vrouw... och, mijn verliefdheid op haar was gauw voorbij. Ik trouwde haar... omdat ze rijk is, er goed uitziet... en omdat ze van mij scheen te houden. 'n Huwelijk... 'n vreemde instelling toch. Vreeselijk belangrijk en ònbelangrijk tegelijkertijd...
Mijn vrouw neemt het óók niet zoo serieus met haar huwelijksbeloften. Ze geeft niets meer om mij... en heeft zelfs eens gezegd, dat ze de positie van gescheiden vrouw in de wereld de benijdbaarste vond. Die heeft de waardigheid van 't mevrouwschap, zei ze, zonder de last ervan. Ja, ook zij beschouwt 't huwelijk als een last...
Maar onderwijl hij zoo dacht, toonde hij zich een aangenaam causeur, vertelde anecdoten, lachte om Folly's en Ips' opmerkingen en deed alle eer aan het werkelijk méér dan eenvoudige, maar allergezelligste maal.
- En hoe is u aan uw vrouw ontkomen van morgen? vroeg Ips met haar quasi-naïveteit.
- O, dat ging heel gemakkelijk. Ze heeft niets gevraagd en...
- U hebt niets gezegd!
Ips keek hem aan en zij dacht:
- Zou ik van 'n dergelijke man kunnen houden?
Och, dacht zij cynisch. Omtrent mannen moet je je nooit eenigerlei illusies maken. 'n Mensch is heel moeilijk te kennen, te begrijpen, te... waardeeren. Maar 'n mensch, gedoubleerd met 'n man... daaraan heb je de handen vol. Je moet niet denken, niets verlangen, niet reflecteeren en niet idealiseeren. Je moet hem nemen, zooals hij is en leven in 't oogenblik.
En op 't oogenblik vind ik... hem heel aardig. Dus... amuseeren we ons, et... après moi le déluge!...
Na de lunch, toen die met geen mogelijkheid langer te rekken was, zetten de drie zich in den salon.
| |
| |
De kranige Folly had voor een geurig kopje koffie gezorgd en de sigaretten verhoogden de stemming.
- Nu, hoe hebben we het hier? vroeg Ips.
Hij putte zich uit in waardeerende woorden.
- Zóó intiem... zóó gezellig... zóó ideaal... dat ik er wat voor gaf, als ik terug mocht komen.
- Dat moogt u, zeiden de meisjes gul, zooveel u wilt.
- Maar, zei Ips, nu moet ik mijn belofte inlossen en u m'n levensgeschiedenis vertellen.
- Zeg maar ‘onze’ levensgeschiedenis, viel Folly in.
- Ja, we zijn in dat opzicht één. Nu, luistert u dan.
Wij... we zijn hoogst modern. Dat wil zeggen, dat we, sinds onze eerste bewustwording, altijd geheel onafhankelijk zijn geweest.
Onze vader en onze moeder ...harmonieerden niet.
Papa heeft onze aard: egoïst, hard, eigengerechtig en al die dingen meer; mama was 'n zwakke onbeduidendheid, week, sentimenteel, enfin, u kent dat ondragelijke type wel.
Wij waren dus verplicht, onszelf op te voeden. En dat hebben we met meer of minder succes gedaan.
We hadden 'n vriend... 'n heel goede vriend, Hans Dennewaard; en...
- En...
- Kom, Ips, spreek voort, je kan gerust de waarheid zeggen, maande Folly.
- Zeker, dat kan ik ook. Nu, Folly en ik waren beiden op hem verliefd en hadden afgesproken, dat later een van beiden met hem zou trouwen.
De andere zou dan berusten. Dat was onze heilige afspraak.
Maar toen...
Uit de grap gingen we onze moeder ‘opvoeden’ en brachten haar ‘in 't leven’; dat wil zeggen, we namen haar mee naar de nachtclub Triple sec. Alles au fond dood-onschuldig, maar voor háár was 't heel bizonder. En voor | |
| |
Hans Dennewaard was zij iets bizonders.
We zagen 't gevaar aankomen.
We haar op de meest nadrukkelijke wijze gewaarschuwd. Ze heeft er zich niet aan gestoord. Ze heeft zich laten meesleepen door Hans en...
Ja, toen voltrok 't noodlot zich vanzelf. De straf volgde op haar zonde...
Toen we merkten, dat er tusschen haar en Hans 'n liefdesverhouding bestond, hebben we onze vader op de hoogte gebracht.
Ja... dat klinkt nu wel heel hard en onmeedoogend, maar denkt u eens in onze positie in?
- Ik kan me begrijpen, hoe ontzettend u beiden moet hebben geleden, om zóó iets te doen!
- Ja, nietwaar, dat begrijpt u. Zij, onze moeder... heeft óók geleden. Zij, met haar schuchtere, angstige natuur is door 'n hel van ellende gegaan, dat geloof ik wel. Maar haar lijden heeft maar kort geduurd. Enkele uren. Terwijl wij dagen, weken, maanden... rampzalig zijn geweest...
- Arme... arme kinderen...
- Onze vader plaatste ons op 'n kostschool; daar hebben we ons maandenlang begraven en hebben geleden, geleden, onophoudelijk...
Eindelijk... eindelijk... och, we zijn nog jong... heeft 't leven ons weer overwonnen. En zijn we weer eenigszins in onze toestand van vóór de catastrophe terug-gekeerd...
- Maar zeg me: vindt u ons slecht?
- Wie zou dàt durven beweren!
- Uw vrouw toch zeker!
- M'n vrouw oordeelt oppervlakkig en haar oordeel komt er niets op aan.
Hij strekte zijn hand uit en Ips legde de hare er in.
- Heb je zóó geleden, kindje... zei hij met een bewogen stem.
| |
| |
- Ja, zei Ips. We zijn maandenlang meer dood dan levend geweest... En u begrijpt, hoe 'n innerlijke worsteling 't voor ons was, om ons gevoel voor Hans te overwinnen, zóódanig, dat hij ons nu alleen nog maar onverschillig is...
- Is hij dat nu...?
- O, ja... volkomen!
- Jeugd is veerkrachtig, zei van Wesendonck. Jeugd kan veel weerstaan. En jeugd... hoopt altijd weer opnieuw, is 't niet?
- Ja, glimlachte Ips.
- Heb je wel weer eens over een nieuw geluk gedacht?
- Natuurlijk!
- En in verband met 'n bepaald persoon?
- Ja, zei Ips zeer ondeugend. Maar... de bepaalde persoon is getrouwd!
Toen het gesprek deze richting begon aan te nemen, herinnerde Folly zich, dat alles nog in de eetkamer ‘overal stond’, en dat zij noodig aan het opruimen moest gaan.
Van Wesendonck trok Ips naast zich op het kleine canapétje en sloeg zijn arm om haar heen.
- Ik weet niet, wat 't is, zei hij, maar je hebt me heelemaal gecaptiveerd, klein ding.
- En ik mag jou graag, antwoordde Ips droomerig.
- Zou je... met me willen trouwen, Ips?
- Trouwen... neen... daar voel ik niet veel voor. Ik ben nog te jong.
- Dat is wel zoo, maar...
- Nu ja, op den duur misschien. Ik zou toch óók niet m'n heele leven òngetrouwd willen blijven. Maar op 't moment...
- Ja, jullie hebben 't nu zoo dol-gezellig in je poppenhuisje, niet?
- Dat is 't.
- Maar... als je nu eens van iemand ging houden?
| |
| |
-Dat zou kùnnen misschien.
- Bij voorbeeld... van mij?
- Dat zou kunnen... misschien, lachte Ips. Maar...
- Maar?
- Ik weet nog heelemaal niet, of jij houdt van mij!
- Ah! dat weet je wel. Zouden we anders hier zóó samen zitten, na zoo'n korte kennismaking?
- Nu ja, dat is modern.
- Maar ik houd van je, klein ding.
- Echt?
- O, zoo echt. Ik... mag natuurlijk niet zoo tegen je spreken, omdat ik nog getrouwd ben...
- Och, dat is voor mij geen bezwaar, zei Ips ingénue. Le mariage n'empêche pas le sentiment!
- Dus je bent niet boos, ik beleedig je niet, je staat me toe...
- Graag! zei Ips. Ik sta je toe te zeggen, dat je van me houdt. Zoo iets hoor ik graag.
Opgewonden trok hij haar in zijn armen en de ijdelheid van Ips werd ten volle bevredigd.
- Ik mag dus nu stappen doen, om m'n huwelijk te laten ontbinden.
- Doe dat alsjeblieft niet!
- Hoe nu!?
- Neen, ik mag je wel graag en vind 't prettig als je je liefde aan me betuigt, maar of ik met je wil trouwen, dat weet ik daarom nog niet.
- We kunnen elkaar toch langzamerhand beter leeren kennen?
- Juist, zei Ips, dat is 't, wat ik zou willen.
- Als ik nu niet getrouwd was, dan konden we ons engageeren...
- Dat kunnen we nu tòch! zei Ips ondeugend.
- Nu toch? vroeg hij verbijsterd.
- Welja! zei Ips, dat is weer eens iets nieuws en ik | |
| |
ben dol op wat nieuws. 'n Engagement dient om beter met elkaar bekend te worden. Bevalt 't ons, dan scheid jij van je vrouw en wij trouwen samen. Bevalt 't niet, dan scheiden wij... en er is niets gebeurd.
- 't Idee is origineel...
- Nietwaar? zei Ips vol satisfactie.
- Maar wat zullen de menschen ervan zeggen?
- Ze zullen lachen en allerlei onzin verkoopen... maar eindigen met ons gelijk te geven... en ons te benijden.
Van Wesendonck vond de positie uiterst vreemd. Maar wat was er tegen Ips' voorstel in te brengen? Ging hij er op in, dan compromitteerde hij het jonge meisje niet. Alles werd openlijk behandeld en... het was weer eens wat nieuws!...
Zijn vrouw zette hij eenvoudig voor een fait accompli...
- O... zei Ips en proette het uit: ik zie 't gezicht van je vrouw al, als je haar ons engagement komt aankondigen! Mag ik met je mee?
- Misschien was dat wel 't beste!
- Folly! riep Ips, wat zeg je van deze situatie. Ik heb me zooeven met van Wesendonck... Theo heet je, niet? verloofd.
- O! riep Folly enthousiast. Hoe jammer, dat ik zoo iets niet heb verzonnen!
- Ja, werkelijk jammer, dat Antoine d'Albignac nog niet is getrouwd! lachte Ips.
- 't Idee is grandioos, bewonderde Folly. En zal in onze kringen zeker furore maken!
- O, wat zullen ze jaloersch op me zijn, veronderstelde Ips.
- Ja, je verloochent je naam niet van altijd iets nieuws te hebben, zei Folly. Kom hier, Ips, van ganscher harte gefeliciteerd. Theo, geluk gewenscht!...
| |
| |
| |
II
Maria zat met een geopenden brief in haar schoot, verslagen.
Den brief van de dames Batti de Bamond had zij gelezen en herlezen, alsof de inhoud maar niet tot haar hersens doordringen wou.
O, die lastige kinderen.
Wat hadden ze nú weer uitgehaald...
In 't eerst begreep Maria er volstrekt niets van.
Van wien hadden de dames Batti een brief gekregen? Van Alfred Pancras van Waveren?... Wat had die in 's hemelsnaam met de zaak der meisjes te maken?
Toen drong het met smartelijke verbazing, ja, diep verdriet tot haar door, dat Folly en Ips zich van hem als van een strooman hadden bediend om hun zin te krijgen.
De dames Batti betuigden hun volstrekte onschuld; zij hadden nooit den minsten of geringsten vat op de meisjes gehad; deze hadden altijd precies hun eigen wil gedaan; en direct met allerlei schandalen gedreigd, wanneer men hen dwarsboomen zou. Gaf men hun hun zin, dan hielden zij daarentegen ook strikt hun woord en zorgden ervoor geen aanstoot te geven. Om de waarheid te zeggen, waren de dames Batti blij met goed fatsoen van deze zonderlinge schepsels af te zijn... Evenwel achtten zij zich verplicht de familie van een en ander op de hoogte te brengen.
Maria zuchtte.
Wat waren die ongelukkige kinderen nu weer van plan?
Dat zij te werk gingen volgens een vooraf bepaald systeem, daarvan hield zij zich natuurlijk overtuigd. Maar wàt voerden zij in hun schild?
O, zij wou dat zij zich niet verantwoordelijk voelde voor de dochters van Reine. Want, wat zij ook zou willen doen, zij ontglipten haar toch.
En wanneer moest zij met de meisjes spreken? Het was | |
| |
beter, er Derck niet in te mengen. Vandaag hadden zij óók weer even nonchalant opgebeld ‘dat zij niet kwamen koffiedrinken’... Misschien zouden zij haar de eer aandoen, te komen dineeren?
Inderdaad.
Tegen etenstijd arriveerden zij holderdebolder en kwamen, na zich overhaast te hebben verkleed, zoo luidruchtig de eetzaal binnen, dat oom Derck hen zeer misprijzend aanzag over de glazen van zijn lorgnet.
- Ja, weet u, zei Ips met glinsterende oogen, we hebben 'n nieuwtje.
- En dat is? vroeg Maria gespannen.
- Ik ben geëngageerd! plompte Ips er uit, met een potsierlijk triomfantelijk air.
- En dat kondigt men maar zoo even aan en bagatelle? vroeg oom Derck. Weet je vader daarvan?
- Nog niet. U moest 't juist apprecieeren, dat ik er 't eerst bij u mee aankom.
- En wie... vroeg Maria.
- 't Is Theo van Wesendonck.
- Theo van... Wesendonck?!
- Van Wesendonck? herhaalde ook oom Derck. Maar ik... ik meen te weten, dat die is getrouwd?... Of is 't soms 'n broer?
- O, neen, 't is mister Theo himself!
- Is hij dan niet getrouwd? Of is hij gescheiden?
- Hij is getrouwd en niet gescheiden.
- Maar wat vertel je me daar dan?
- We zijn alleen maar geëngageerd, oom; om elkaar beter te leeren kennen. Daar is 'n engagement toch voor? zei Ips onschuldig.
- Meisje, houd me niet voor den gek!
- Neen, oom, heusch niet oom; 't is de waarheid.
Maria schrok. Want haar man legde zijn handen op de leuningen van zijn stoel en richtte zich op.
| |
| |
Toen wees hij met een vinger naar Ips en beval:
- De deur uit!
De vinger wees nu naar Folly:
- En jij gaat met haar mee!
- Man! trachtte Maria hem nog te bedaren.
Maar de meisjes protesteerden en làchten nog:
- Maar, oom! u moet toch meegaan met de moderne ideeën!
- De kamer uit en vanavond nog mijn huis!
Oom Derck moest wel hevig aangegrepen zijn, dat hij een schandaal provoceerde, in tegenwoordigheid der bedienden. De meisjes stonden van tafel op en verdwenen ginnegappend uit de zaal, in het voorbijgaan den hofmeester accosteerend en hem verzoekend wat eten naar boven te sturen.
Maria wilde de meisjes volgen...
- En jij blijft hier.
Zij bleef en vervolgde met haar man het diner, voortdurend in angst, dat de meisjes bij haar komst al gevlogen zouden zijn. Maar eindelijk was de kwelling ten einde en mocht zij gaan.
Zij trof de meisjes in de allerbeste stemming aan. Hun maal was geëindigd; en de koffers stonden open, waarin zij bezig waren hun eigendommen te deponeeren.
Maria ging zitten.
- Kinderen, zei ze, ik ben er ontdaan van.
- Ach ja, tante? Sorry...
- Hebben jullie nu werkelijk geen enkel gevoel van betamelijkheid...
- 't Schijnt van niet!
- En wat komt dàt er op aan?
- Je moet je maar zoo goed mogelijk door 't leven zien te slaan...
- En heusch, je kan je daarbij niet altijd aan andere menschen storen.
| |
| |
- Oom jaagt ons nu weg uit z'n huis... maar zooiets hadden we al lang verwacht.
- En daarom hebben we bijtijds onze maatregelen getroffen.
- Ja! de dames Batti schrijven me...
- O! hebben ze u op de hoogte gebracht? Dan weet u dus al, dat we niet naar Brussel terug-gaan -
- Maar wat willen jullie dàn?
- We hebben 'n klein flat gehuurd en daar gaan we knus samen wonen!
- Dat heeft Pancras van Waveren zeker óók voor jullie in orde gebracht?
- Ja, de goede jongen, dat heeft hij. Komt u gerust eens kijken... 't ziet er alleraardigst bij ons uit.
- Dus... jullie zijn van plan...
- Ja... Die uitval van oom kwam ons prachtig te stade...
- En je Papa...?
- Die zullen we nu óók gauw ons nieuw adres geven...
- Dus hij weet 't nog niet?
- Neen, dat was niet noodig.
- Och, tante, maak u niet bezorgd. Hij vindt alles goed als hij maar geen last van ons heeft.
- En last heeft hij alleen van ons...
- Als hij 't òns lastig maakt!...
Maria schudde het hoofd.
- Ik kan er niets meer aan doen!
- Neen, dat kunt u ook niet. Bezit uw ziel maar in lijdzaamheid... wij komen best terecht!
- Maar dat... engagement van Ips... is zeker maar 'n grap?
- God, neen, tante, 't is pure ernst.
- Maar hoe kàn dat dan?
- Ja, dat lijkt nog 'n beetje vreemd, omdat 't zoo nieuw | |
| |
is. Maar 't is toch heel rationeel. Theo en ik zijn verliefd op elkaar geworden...
- Maar waarom verbreekt hij dan niet eerst z'n huwelijk...
- Omdat 't misschien niet noodig is. 'n Engagement is er immers alleen, om elkaar beter te leeren kennen?
- Ja, tante, hielp Folly. Kijkt u eens: gaat Ips voortdurend met van Wesendonck uit, dan zou ze gemakkelijk gecompromitteerd kunnen raken. Nu ze er rond voor uit komen, dat er tusschen hen 'n engagement bestaat, is 't heel iets anders, dat moet u toestemmen!
- Ik kan er niets meer aan doen... zei Maria gelaten. Niets...
- Welja, nu spreekt u een verstandig woord.
- Komt u ons eens opzoeken...
- U zal u dol amuseeren...
- We hebben 't zoo leuk ingericht!
- Maar hoe kwamen jullie aan geld? Jullie hebben toch geen schulden ...
- O, schulden! stel u voor! Neen, daarvoor zijn we te practisch.
- Maar... hadden jullie dan geld?
- O, meer dan genoeg! We hebben moeders juweelen verkocht...
- Ach...
Maria zeide niets meer. Zij vouwde de handen samen in een oneindigen weemoed. Arme, arme Reine. Vergeefs geleefd... vergeefs gestorven...
Maar zij zeide niets meer. Zoo langzamerhand begon zij te beseffen, dat zij 't best op de wereld hadden, die zich aan niets en niemand stoorden, die in alles hun eigen wil volgden, - die hard en egoïst aan hun eigen verlangens en invallen toegaven en die zich de weelde veroorloofden, geen hart te bezitten en geen ziel...
| |
| |
| |
III
Jacques zat op zijn kantoor, verdiept in zijn zaken, zooals gewoonlijk. En daar hij een gewetensvol man was, behandelde hij alles, wat zijn hoofd en handen vonden om te doen, met de uiterste conscientieusheid.
Maar onder alles door was daar het besef van zijn geluk.
En soms overviel het bewustzijn daarvan hem met zoo'n overweldigende kracht, dat hij even zijn papieren wegschoof en zijn hoofd in zijn beide handen nam, om beter zijn geluk te doorvoelen.
Hij had Emma lief en zijn leven er aan te wijden om háár gelukkiger te maken dan zij zonder hem zou zijn, leek hem een mooie, aantrekkelijke taak.
Toen hij haar ten huwelijk vroeg, bezat hij niet veel illusies omtrent zijn eigen geluk.
Emma was begonnen, hem volkomen te vertrouwen; dat was een prachtig begin. Dáárdoor was hij ook in staat geweest, haar daadwerkelijk te helpen. En hij merkte het aan haar, dàt hij haar krachtiger en geruster maakte.
In hun engagement was hij aldoor blijer geworden. Er bestond tusschen hen een schoone, harmonische sympathie. - de eenige basis, om er veilig hun toekomstig geluk op te bouwen.
En toen kwam het beteekenisvolle moment, dat zij, als opperst bewijs harer liefde, hem den brief had gegeven van Yvo van der Weyden.
Ik geloof niet, dacht hij, in innige dankbaarheid, dat ooit een bruid aan haar bruidegom een mooier geschenk heeft gegeven...
En hij dacht, in zijn stemming, die elken dag vreugdiger en hoopvoller werd:
Was haar liefde voor dien jongen man wel zoo diep, als zij zich verbeeldde?
Jongemeisjes zijn wel meer hartstochtelijk en overdreven. | |
| |
En hier deed zich nog het zeer bijzondere geval voor, dat de rivaliseerende zusters elkaars gevoelens ondersteunden en op de spits voerden.
Zou het zóó iets niet zijn geweest?
Vrijwillig had Emma hem deelgenoot gemaakt van haar gevoel. Vrijwillig had zij hem den brief van Yvo gegeven...
Neen; hij was wel zeer verstandig geweest, dat hij Emma's liefde voor Yvo niet àl te serieus had genomen. Een ‘jongemeisjesbevlieging’, die vanzelf overgaat door de ernstiger genegenheid voor een anderen man.
O, Emma... Emma...
Mijn heele leven zal er op gericht wezen, om jou gelukkig te maken. Ik heb jou lief, kind. En ik dank je voor jouw lieve liefde...
Nog enkele dagen en zij zouden voor altijd vereenigd zijn.
De bruidstijd verliep in één vroolijken roes; het geluk scheen in de lucht te zitten; ook Leni en Alfred vertoonden het opgewektste paar. De herinnering aan dezen bruidstijd zou hem tot in hoogen ouderdom nog blij en erkentelijk stemmen.
Hun huis was gereed. Tot hun volle tevredenheid was het door een Haagsche firma ingericht; en Emma had aan zijn eigen kamer, die geheel met donker eiken was beschoten, een paar gezellige finishing touches aangebracht, - een mooie vaas, ‘die altijd met bloemen gevuld zou zijn’, een paar lampen met perkamenten kappen, eenige fleurige kussens...
O, Emma, lieveling...
Hij verloor zich geheel in een gelukkige mijmering...
Toen ontwaakte hij met een kleinen glimlach uit zijn gedroom... en wilde zich weer aan het werk zetten, maar er werd geklopt.
- Ja!
- Een meneer, deze meneer, vraagt u te spreken, meneer... zei de jongste klerk.
| |
| |
Jacques strekte zijn hand uit naar het kaartje. Even ging er een schok door hem heen, toen hij den naam las van Yvo van der Weyden.
Een seconde hield hij het karton besluiteloos in de hand.
Wat wou die man hier?
Wat moest hij van hem?
Hij was in der wille te zeggen: Verzoek meneer te schrijven, waarover hij me spreken wil. Ik heb het op 't moment te druk.
Maar hij bedacht zich.
Waarom zou hij dat doen?
Wat zou het geven?
Er was geen enkele reden, waarom hij dien Yvo van der Weyden niet ontvangen zou! Geen enkele reden!
En hij zei:
- Laat meneer binnen komen!
De zichtbare verwarring, waarin Yvo van der Weyden verkeerde, maakte Jacques volkomen kalm.
Hij kende Yvo van vroeger... maar de jongen was zéér veranderd. Het scheen bij hem wel een serieuse geschiedenis te zijn... hij leek mager geworden en zijn oogen stonden somber en strak.
Neen, niet veel was er over van den jovialen, goedmoedigen jongen, dien hij zich herinnerde...
En ja, als Yvo vroeger terug-kwam uit Indië, dan wàs het natuurlijk heel ernstig bij hem. Maar zelfs, al wou hij medelijden met hem hebben, wat gaf dit dan nòg?
Medelijden had hij en kon hij gemakkelijk hebben. En nog bovendien het eigenaardige gevoel van... triomf... dat een gelukkiger medeminaar onwillekeurig tegenover den overwonnene heeft.
Vroeger, in oppervlakkigen omgang, hadden zij elkander getutoyeerd, zooals dat gaat, onder jongelui. Op de Witte en in gezelschappen hadden zij elkander veelvul- | |
| |
dig ontmoet, maar omgegaan hadden zij verder niet met elkaar.
Jacques achtte het dus het beste, om de vroegere familiariteit te negeeren. Hij kwam naar Yvo en reikte hem de hand.
- Wel, meneer van der Weyden, wat verschaft me de eer? - Gaat u zitten. Wilt u rooken? Neen?... Vertelt u me eens... waarmee ik u van dienst kan zijn.
Deze zakelijk-oppervlakkige ontvangst, verraste Yvo dermate, dat hij niet spoedig het aplomb, waarmee hij dit bezoek zich had voorgenomen en ten uitvoer gebracht, kon terug-vinden.
Iets van verlegenheid had hij toch wel bij Jacques verwacht. Maar neen. O, zijn kennissen hadden hem door hun los gepraat er wel op voorbereid, dat Jacques de Heem zich volkomen zeker voelde van zijn zaak!...
Hij had het niet kunnen gelooven. Maar hij zag het nu voor zijn onwillige oogen: deze man waande zich inderdaad volkomen zeker van zijn zaak!...
Verschillende aanloopen van gesprek kwamen hem in de gedachten en werden weer door hem verworpen... Wat zou hij zeggen? De nabijheid van dezen zelfverzekerden man drukte hem...
Jacques probeerde een neutraal gesprek:
- Goede overkomst gehad? Er waren berichten van 'n storm in de Middellandsche Zee...
Jacques zweeg. Het begon hem nu wel een beetje te vervelen, tegenover dezen zwijgenden jongen te zitten, die blijkbaar niet wist, hoe zijn onderwerp te entameeren. Maar waarom wàs hij eigenlijk gekomen?...
Daar hoorde hij Yvo's heesche, moeilijke stem:
- Meneer de Heem, u is verwonderd over m'n komst...
- Wel eenigszins... dat kan ik niet ontkennen.
- U weet ...zeker... dat...
- U bedoelt...?
| |
| |
- U wéét 't! 't Kan niet anders! U wéét 't, dat Emma vroeger van mij heeft gehouden!
Jacques haalde licht zijn schouders op.
- 'n Jongemeisjes-bevlieging.
- Neen! dat was 't niet! Ze hield van me, zij had me lief!
- U durft veel te beweren...
- Dat durf ik, omdat 't de waarheid was. Emma hield van me, ze hield van me, ze had me lief!
- Toe, meneer van der Weyden, u vergeet, geloof ik, tegen wie u spreekt...
- Ik spreek tegen hem, die me mijn liefste heeft ontroofd! riep Yvo rauw.
- In 's hemelsnaam, meneer van der Weyden, geen melodramatische tooneelen hier! Was Emma uw liefste? en hield ze van ú? Waarom is u dan naar Indië gegaan, zonder dat u zich van haar verzekerde door 'n engagement?
- Omdat... omdat...
- Ja, waarom? vroeg Jacques met koele ironie.
- Omdat ik toen nog niet wist, dat ik haar zóó liefhad. Maar, zooals 't zoo dikwijls gebeurt, toen er 'n ander kwam...
- Nu goed, zei Jacques. We zullen dat in 't midden laten en 't gaat me ook verder in 't geheel niet aan.
De vraag is nu alleen: wat u hier bij mij komt doen.
- Ik kom u vragen, Emma op te geven!
- Ah! niet meer of minder!
- Spot niet met mij. Ik ben volkomen in ernst. Wilt u Emma opgeven?
- Allicht niet, nietwaar?
- Uw koelheid bewijst, dat u u volkomen zeker van uw zaak waant...
- Ja, inderdaad.
- Maar u kon u daarin wel eens vergissen. Emma hield | |
| |
van mij en zóó'n liefde kan niet na zoo korte tijd vergaan. Dat is onmogelijk!
- Gelooft u?
- Ja, terg me maar...
- Dat is m'n bedoeling niet. Ik vind u alleen... erg jongensachtig en onbedacht.
- Meneer de Heem, ik bezweer u, geloof me: Als Emma u trouwt, dan doet ze dat alleen uit dépit, uit teleurgestelde liefde...
- Ik weet, dat u u vergist. En óók vergist u er u in, dat Emma u zóó heeft lief gehad.
- Neen! ik vergis me niet! Zou Emma anders die advertentie hebben gezet, als ze...
- Heeft ze dat dan gedaan?
- Ze zal 't natuurlijk wel ontkennen, maar ja, ze hééft 't gedaan. Ik ben daarvan absoluut, absoluut overtuigd. Ze deed 't, om me op 't idee te brengen, om me te dwingen, uit wanhoop, omdat ze niet vorderde... En zoo iets dóet een meisje niet, als ze niet krankzinnig is, krankzinnig van liefde...
- U komt met 'n bewijs uit 't ongerijmde aan. Ik geloof, dat ik u houtsnijdender bewijzen kan toonen...
- Meneer de Heem! wilt u afzien van Emma?
Jacques vond een antwoord overbodig.
- Ook niet, als ik u waarschuw, dat er calamiteiten van kunnen komen?
Jacques antwoordde enkel met een blik.
- O, u denkt, dat ik u bang maken wil. Dat is 't geval niet. Ik betoog u ernstig: trouw haar niet! U brengt ongeluk over u zelf en haar... en mij.
- Ik kan er heusch niets aan doen! zei Jacques en stond op, omdat hij het onderhoud als geëindigd beschouwde.
- We kunnen dit nutteloos gesprek nu gevoegelijk eindigen, nietwaar?
| |
| |
- Bedenk, dat ik u gewaarschuwd heb!
- Zeker!
- U gelooft me niet! als ik u zeg, dat Emma niet van u houdt.
- Neen, zeer stellig geloof ik dat niet.
- Wees niet te overtuigd van uw zaak!
- Dat mag ik gerust wezen! zei Jacques.
Het onderhoud begon hem te irriteeren en had hij in den aanvang nog even medelijden met den ongelukkigen jongen, dat verdween bij Yvo's ongepast aandringen.
- U bedoelt? vorschte Yvo snel.
- Ik bedoel, zei Jacques, met zwaren nadruk, dat ik 't bewijs heb van Emma's liefde!
- En dat kan niet!
- Dat kan wèl! zei Jacques en hij stak zijn hand in zijn zak en haalde zijn portefeuille te voorschijn. Hij opende haar en nam Yvo's brief er uit.
- Kijk! zei hij, herkent u dit schrift?
Yvo wierp er een blik op en deinsde terug, alsof hij een slag had gekregen.
- Mijn brief! stiet hij uit.
- Ja, uw brief!
- Heeft Emma die... aan u... gegeven?
- Ja! dat heeft ze gedaan. En er bij gezegd, dat dit het bewijs was van haar liefde voor mij.
- Emma! kreet Yvo in vertwijfeling.
Hij legde zijn arm op de tafel, zijn hoofd stortte er in neer en zijn schouders schokten van onweerhoudbaar gesnik.
Jacques vond het een uiterst pijnlijke scène, maar hij achtte het goed, er nu een definitief einde aan te hebben gemaakt. Hij was ervan overtuigd, dat Yvo het nu wel nalaten zou, ook Emma te vervolgen met een dergelijk onverkwikkelijk tooneel, waar hij hem eerst, het moet worden gezegd, gemakkelijk van had verwacht...
| |
| |
Hij liet den jongen rustig bekomen van dezen, voor hem wèl verschrikkelijken slag, wat trouwens spoediger gebeurde, dan hij had gevreesd.
Hij bezat genoeg tact, om Yvo nu niet verder lastig te vallen met sarcastische vragen, als:
Nu is u toch zeker wel overtuigd?
Ook beproefde hij hem niet te troosten en op te beuren met banale gemeenplaatsen. Hij liet hem eenvoudig met rust, - en dat deed Yvo het spoedigst tot bedaren komen.
De jongen stond op. En ofschoon Jacques dit onderhoud hoogst onaangenaam had gevonden, kreeg hij thans toch nog eenig respect voor Yvo's mannelijke zelfbeheersching.
- Ik heb nu alleen nog maar u mijn verontschuldigingen aan te bieden...
Jacques maakte een gebaar met de hand.
- 't Spijt me, dat ik geen ander middel zag, om u te overtuigen...
- 't Is goed, zei Yvo met schorre stem.
Hij maakte een correcte buiging en het volgende oogenblik had zich de deur van het kantoor achter hem gesloten.
|
|