| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk
I
Een van de bloedverwanten der Reneveld's had den aardigen inval gehad, een intiem dinertje, speciaal ter eere der bruidsmeisjes te arrangeeren.
Folly en Ips vonden het ‘reuze’. Zij waren in hun stralendst humeur, want de ‘zaak’ was in orde gekomen; zij hadden nu hun eigen huis en met het verworven kapitaal haastten zij zich hun flat in te richten, want, als het kòn, moest dáár vóór de bruiloft, óók nog een feestje worden gegeven!
Met de bruidsjonkers, de bruidsparen, gastheer en gastvrouw en enkele genoodigden, vormden zij een vroolijke groep. Het menu had Folly zeer geïnteresseerd.
- Is u zoo'n gastronome? vroeg glimlachend haar cavalier, een jonge man, dien Folly heel best beviel.
Hij had een goeden naam, een vaste positie aan een bank, geen fortuin, - maar wat kwam dàt er op aan? zij rijk genoeg; hij had een charmant uiterlijk, dat haar even aan Hans Dennewaard had doen denken, maar dezen indruk schoof zij met een wrevelig gebaar van zich af, - en als Folly dit wilde, gelukte het haar ook, - hij had een levendige, vlotte conversatie, liet zich door haar brutaliteiten niet in verlegenheid brengen en kon haar zóó ‘betooverend’ aankijken, dat het haar allerpleizierigst streelde. Hij danste zielverheffend, hij tenniste als een expert; hij was een flirt; en wat het mooiste was, hij was | |
| |
zoo half en half verloofd met het een of andere wicht. Dit schepsel een beentje te lichten leek Folly een verrukkelijke sport.
- Ik, zei ze, ben het volmaakt eens met het woord van Brillat Savarin:
De ontdekking van een nieuw gerecht is voor het geluk der menschheid van grooter nut en beteekenis, dan de ontdekking van een nieuwe ster.
De jonge man, - hij droeg den mooien naam van Antoine d'Albignac, moest lachen om Folly's leuke pedanterie en lachte nog méér, toen het jonge ding met kennis van zaken zei:
- 's Even kijken, of dit menu soms ‘'n nieuw gerecht’ bevat.
Zij las:
Potage tortue clair. |
Mousseline de volaille. |
Croustades à la Montglas. |
Truite saumonée de la Loire à la Victoria. |
Agneau de Pauillac Massenet. |
Suprèmes de gélinottes Ambassadrice. |
Noisette de foie gras Grand-duc. |
Spoom au clicquot. |
Granités à la mandarinette. |
Poulardes de la Bresse truffées à la broche. |
Petits jambons glacés au marsala. |
Salade Montfermeil. |
Asperges en branches sauce crème. |
Champignons de rosée à la Meunière. |
Glace Francillon. |
Petits palmiers. |
Corbeille de fruits. |
Desserts. |
| |
| |
- 't Menu is goed, zei Folly critisch, maar iets nieuws, neen. ‘Die champignons de rosée’ klinkt anders wel aardig, hè?
Zij keek hem aan met een harer beroemde blikken, die zij zèlf ‘beroemd’ noemde, tenminste. Het was een blik, die zelden zijn uitwerking miste... een blik als een lucifer, had Ips hem eens lachend gekarakteriseerd, die 't vuur in de oogen van de tegenpartij ontsteekt.
Het vuur... werd in Antoine's oogen ontstoken. Folly bemerkte het aanstonds met voldoening en wist, dat, nu eenmaal zijn belangstelling was gewekt, zij niet veel moeite zou behoeven te doen, om zijn aandacht gaande te houden.
Of zij hem ‘hebben’ wou, dat wist zij nog in de verste verte niet. Zij wist alleen, dat zijn ‘future future’ hem stellig niet krijgen zou!
- En de wijnen, hoe staat 't dáármee? ging zij voort.
En zij las:
Porto doré. - Chablis. - Medoc. - Champagne Château Yquem 1887. - Chateau Clos d'Estournelle 1888. - Chambertin 1889. - Louis Roederer extra dry.
- Hm, hm, ook lang niet kwaad en hierbij is 't nu 'n voordeel, dat er niets ‘nieuws’ bij is.
- Kunt u wijn apprecieeren?
- O! ja. Ik drink alles, zei Folly met bravoure, cocktails, likeuren, whisky-soda's... maar dat draagt weinig bij tot m'n levensgeluk. 'n Goed glas wijn daarentegen, kan ik savoureeren. Onderscheid te kunnen maken tusschen 'n goed glas wijn en 'n middelmatig merk, is een van de belangrijkste vruchten, die je van de boom der kennis plukken kan.
- 't Is zoo, de meeste menschen beseffen volstrekt niet, wat 'n difficult job 't is, om correct te drinken. 't Is voornamelijk de neus, waarvan 't genot afhangt.
| |
| |
- Inderdaad ziet de neus er dikwijls uit, of hij deel genomen had aan 't festijn, lachte Folly.
- Neen, maar 't is 'n feit: als iemand z'n neus toehoudt, terwijl hij wijn in zijn mond heeft, proeft hij niets van het fijnere aroma. Met tong en verhemelte kan je zoet, zout, zuur en bitter onderscheiden, maar meer ook niet...
- Toch, zei Folly, heeft de tong wel iets te maken met 't ‘fluweel’ en met de substantie van de wijn.
- O, ik heb iemand gekend, vertelde Antoine, die leefde voor wijn-drinken. Zijn heele leven was er op ingericht. Hij hield zichzelf ‘fit’ tot in de fijnste zenuwen. Hij vermoeide zich niet, hij dronk nooit sterkere alcoholica, hij rookte niet, hij ging nooit later dan tien uur naar bed... Hij beweerde, dat, om 'n goed wijn-drinker te zijn, je 'n kleurgevoelig oog moest bezitten, 'n neus, in staat de fijnste geur-nuances te ruiken en 'n zeer subtiel ontwikkelde smaak.
'n Catarrh verstoort de harmonie, maar evenzeer te groote lichamelijke vermoeidheid. Ben je moe, dan smaakt elke wijn uitstekend, maar dan is het drinken een animaal genoegen en niet een ‘intellectueel pleizier’! 'n Tijdlang vóór 't proeven van 'n ‘great wine’ moet rooken worden vermeden...
- Toch, zei Folly, bestaat er, dunkt me, wel 'n vriendschappelijke relatie tusschen de smaak van 'n sherry en de charme van Madame Nicotine.
- 'n Aardige opmerking, waardeerde Antoine.
- En hoe maakte je kennis 't wel met 't eten, vroeg Folly ondeugend. Durfde hij te eten?
- Ja! maar de schotels moesten met wetenschappelijke artisticiteit worden gearrangeerd!
- En hoe dacht hij over champagne? informeerde Folly.
- Wel, u begrijpt, champagne was niet voor hem, wat de ‘groote wijnen’ waren. Champagne noemde hij 'n ‘onnatuurlijke’ wijn, die het aan ‘ernst’ ontbrak.
| |
| |
- Maar z'n bekoring is zeer aanstekelijk en fascineerend, lachte Folly, en keek hem over haar glas zóó betooverend aan, dat hij zei:
- Maar ook úw bekoring is zeer fascineerend...
- Ja, zei Folly, het compliment aanvaardend als de natuurlijkste zaak van de wereld, ik heb wel iets van champagne, hè?
Het flirten was in vollen gang. En aan den overkant van de tafel deed Antoine's ‘future future’ de wanhopigste pogingen om iets te verstaan van het geanimeerd gesprek. Natuurlijk verstond zij niets, want het was ten eerste te ver, ten tweede spraken de twee te rad, ten derde moest zij praten met haar eigen cavalier en ten vierde mocht zij natuurlijk niets laten merken.
Maar in haar hart ontstond een haat tegen Folly, zóó fel, ‘dat ik me er best aan kan schroeien’, zou Folly hebben gespot, als zij het had geweten.
En aan een andere zijde der tafel amuseerde ook Ips zich best.
Zij liet zich het hof maken door een getrouwden man. Waarom niet? Getrouwde mannen zijn sans conséquence, je kan aardig tegen hen zijn, zonder dat je dadelijk verdacht wordt avances te maken; en zonder dat je liefheid engagementsgevolgen behoeft te hebben; en kòmt er een serieuse wending in het spel, wel, dan bestaat er nog altijd de mogelijkheid van een scheiding, nietwaar!
En in dit geval was de vrouw van den getrouwden man zelf een sansscrupule. Dus!
Ips stak een sigarette op. Haar cavalier lichtte een kaars uit een der zilveren kandelaars en gaf haar vuur. En door de vlam van de kaars heen zagen zij elkanders oogen, op vreemde wijze doorlicht. En zijn stem zei hetzelfde, wat zij had gedacht:
| |
| |
- Oogen, als uit 'n droom.
- Dan toch 'n mooie droom wil ik hopen?
- Van mijn kant ja!
- En u durft niet vragen, hoe 't bij mij is gesteld?
- Durven... u tart me! En hoe is 't bij u?
- Wel, zei Ips, ja! ik droom heel prettig op 't oogenblik. Ik heb nogal 'n tevreden natuur, ik amuseer me gemakkelijk en graag, ik houd van licht, kleur, lekker eten, aangename conversatie en prettig gezelschap en daar ik dit alles nu heb...
- En nog bovendien 'n sigaret.
- Ah, ja, 'n sigaret. 't Is alleen maar jammer, dat er geen thrill meer in is, te rooken in 't publiek, dat zou de pikante smaak ervan nog zeer verhoogen.
- 't Is 'n feit, dat 'n sigaret in de vingers van 'n bekoorlijke vrouw slechts 'n sieraad te meer is, waar zij zich mede tooit en 'n wapen te meer in 't arsenaal harer coquetterie.
- Mere man beweert dikwijls, dat 'n vrouw geen onderscheid kent tusschen sigaretten en sigaretten...
- En is dat niet zoo?
- Stel u voor! 't Is juist zoo iets typisch vrouwelijks, om de sensitiviteit van fijne tabak te doorvoelen! 'n Vrouw, juist een vrouw, zou het onderscheid niet kennen tusschen de weeke, eenigszins zoete Egyptische sigaretten, of de narcotische Turksche, de geparfumeerde Amerikaansche, de fijn-pittige Engelsche, de sterke Russische, de donkere scherpe Algiersche, - och, kom!
- En welk soort wordt door u geprefereerd?
- O, 'n exquis Turksch merk; en ik bewaar die sigaretten in 'n glazen doos, met 'n aparte afdeeling voor 'n halve citroen... want in 't aroma van de citroen-zelf en in de geurige, olie van de schil is iets, wat de Turksche tabak behoorlijk frisch en geurig houdt.
- Dus u houdt niet van geparfumeerde sigaretten, | |
| |
waar sommige dames zoo dol op zijn?
- O, neen! ze komen bij ons altijd aanzetten met ambersigaretten, of sigaretten, geparfumeerd met ashes of roses of ashes of violets, denkende er ons een pleizier mee te doen, maar ze verhuizen direct naar 'n ander, die er wèl van houdt.
- U is dus wel 'n echte liefhebster van 't echte narcotische kruid?
- Ja... en u ook.
- Hoe weet u dat?
- Omdat u als parfum gebruikt ‘tabac blond’.
- U is 'n fijn opmerkster.
- O, ik vind, dat de details in 't leven er zóó op aan komen! Door die subtiliteiten wordt 't ware raffinement verkregen.
- Ik geef u volkomen gelijk!
- Ik ben dan ook van plan 'n hoekje van onze salon tot rookkamer in te richten...
‘'n Hoekje van onze salon’... Was zij geëngageerd, dit kind? dat gisteren nog, hij wist het van Hermance, een kostschoolmeisje was?...
Zonder de uitwerking harer woorden te bevroeden, ging Ips argeloos voort:
- O, je hebt zulke leuke dingen tegenwoordig. Allerlei accessoires, die even vrouwelijk zijn als bijvoorbeeld kanten of bloemen. Lampjes van witte jade en blauw agaat; sigarettenkokers van zwart email met 'n fijn randje wit en 'n monogram in diamantjes; of van gestreept platina en goud... en dan de aschbakjes van metaalhard, barnsteenkleurig versteend Australisch hout...
Hij luisterde niet en dacht ondertusschen zijn eigen gedachten verder: hij had haar onmiddellijk een alleraardigst kind gevonden, een popje, waarmee je je voor 'n paar uur voortreffelijk amuseert, maar waaraan je verder niet denkt.
| |
| |
Haar veronderstelde verloving wekte een nieuwe belangstelling in hem op. Hij wist niet, hoe hij te weten zou komen wat hij wilde vragen... direct te informeeren durfde hij niet; misschien zou hij er langs een omweg komen.
- Ja, dat is altijd gezellig, 'n apart rookhoekje, zei hij. Dus u moet uw salon nog inrichten?
- Ja, dol... En onze eetkamer, neen, die is eenig! zoo klein, zoo mignon, zoo keurigjes en gezellig; er is alleen maar haast geen plaats om te zitten!
- Voor twee toch wel!
- Ah, ja, voor twee! maar als we gasten hebben!... nu, 't is niets natuurlijk, we fuiven ze dan maar in 'n restaurant.
Toen duurde het den jongen man te lang en hij vroeg:
- Wie is toch de gelukkiger helft van die ‘we’?
- Gelukkiger helft? dat weet ik niet. We zijn allebei even gelukkig.
Zóó kwam hij niet verder...
- Laten we dat in het midden laten...: maar wie is dan de andere helft?
Zij keek hem in de hoogste verbazing aan:
- Folly toch? M'n zuster!
- Woont u met uw zuster samen op 'n flat? u twee jonge dingen?
- Ja, waarom niet? dat is modern. U dacht zeker, o! riep Ips lachend, u dacht, dat ik geëngageerd was! Wat jammer, dat ik u zoo gauw uit de droom heb geholpen!
- Waarom?
- O, ik speel zoo graag met vuur!
- Ja, dat ziet men je aan!
- Bestaat er dan ook iets heerlijkers?
- Neen, misschien niet.
Ips lachte vroolijk.
- O, ik ben zoo gelukkig tegenwoordig. Bedenk eens: | |
| |
gisteren nog een kostschoolkind, vandaag 'n vrije jonge vrouw!
- Maar hoe komt dat dan zoo ineens?
- Alleen door de genialiteit van onze zusterlijke breinen!
- Wóónt u al met u beidjes op dat flat?
- Nog niet! Maar na de bruiloft trekken we in ons eigen home.
- En...
- Aha! u wilt vragen: zonder chapeau?
- Ja... u lijkt me...
- Och, meneer van Wesendonck, we ‘lijken’, maar we zijn 't niet. We hebben al 'n heel leven achter de rug.
Even werd Ips' gezichtje ernstiger en de jonge man trachtte zich te herinneren: wat was er toch gebeurd... met deze kinderen zelf of... met hun moeder.
Ja, dat was 'n heel drama geweest. Enfin, daar niet naar vragen...
- Maar twee meisjes alleen...
- Waarom niet twee meisjes en twee jongens wel?
- Ja... eigenlijk...
- O! hoe ouderwetsch! Stel u voor, dat twee broers wèl op zichzelf en elkaar kunnen passen en twee meisjes niet...
- En vindt uw Papa...
- Papa vindt alles goed wat we doen.
- Dan is uw vader wel zeer tolerant... voor 'n vader.
- Niet tolerant, maar onverschillig. Ja, wat wil je er aan doen!
De heer van Wesendonck begon... iets van bewondering... èn iets van medelijden te voelen voor dit dappere, onafhankelijke ding.
Wat een toestanden tegenwoordig... Och, op zichzelf beschouwd was er natuurlijk niets in, dat twee zusjes gingen samenwonen, maar...
| |
| |
Hij hoorde al, hoe zijn vrouw smalen zou:
- Geen omgang meer voor fatsoenlijke menschen. Zelfs 't bohemianisme heeft z'n grenzen.
En zijn bewondering en zijn medelijden steeg zoodanig, dat hij zei:
- Kindje, ik begrijp, dat je je graag vrij wilt voelen. Maar... in de maatschappelijke wereld kan je nu eenmaal niet alle banden afschudden. Geloof me, 't zou beter wezen, iemand bij jullie te nemen, al was 't alleen maar voor de schijn.
Door dat hartelijke ‘kindje’ werd van Wesendonck Ips opeens zeer sympathiek.
- Ik dank u voor uw belangstelling, zei ze spontaan. Maar, voegde zij er ondeugend bij, zelfs al zouden we willen, dan nog zou 't niet gaan, we hebben eenvoudig geen plaats. Weet u wat, zei ze gastvrij, komt u morgen maar 's bij ons koffiedrinken, dan kunt u u overtuigen!
- Ik dacht, dat u er nog niet woonde?
- Neen, maar zoo af en toe gaan we er toch wel teaën en lunchen, als 't zoo te pas komt. 't Dejeuner zal heel eenvoudig zijn: 'n terrine foie gras, 'n beschuitje met Brie.. en wat vruchten.
- Mag ik dan misschien zorgen voor de bonbons? waar houdt u van: pralines, marrons glacés...
- O, alles is goed. Maar... aarzelde Ips, moet uw vrouw niet meekomen?
- Ik zal haar vragen, of ze vrij is...
- Ik weet niet, hoe 't is, zei Ips met kinderlijke oprechtheid, maar 'n man is mèt z'n vrouw nooit zoo amusant als zònder. Ja, ik weet wèl, hoe 't komt: omdat de menschen nooit natuurlijk kunnen zijn. Ze hebben altijd reflecties en achterafjes en voorbehoudjes... ten eerste hebben zij ze zelf, maar dan ook vermoeden zij ze in anderen. Wanneer u met uw vrouw bij ons komt koffiedrinken, dan denkt zij:
| |
| |
- Wat zit daar achter. Waarom wil hij bij die meisjes gaan lunchen. Hij is zeker op een van de twee verliefd. Op Folly? neen, die occupeert zich in 't geheel niet met hem. Dus is 't de jongste.
En ú denkt:
- Maken dat m'n vrouw geen suspicie krijgt. Dat geeft anders veel te veel last. Ik vind dat jongste kind heel aardig voor passetemps en moet dus de schijn vermijden, alsof ik serieus verliefd op haar zou zijn.
Aldoor elkaar bespiedende: uw vrouw u, u uw vrouw, verloopen de gezellige uren. Dat wil zeggen: ze zijn in 't geheel niet gezellig. Hoe kan je je amuseeren, als je oogen en ooren voortdurend op de loer liggen, als je al je woorden moet wikken en wegen, je blikken beheerschen, je handelwijzen controleeren...
- Wat zou ú dan willen?
- Ik? ik zou willen, dat de menschen open en eerlijk met elkaar omgingen. Je bent getrouwd. Goed. Maar heb je je daarom met handen en voeten overgeleverd, behoort elke gedachte, elke opwelling, elk verlangen nu ook niet meer aan jou-alleen?...
Ik zou zeggen: dat is te veel geëischt. 'n Mensch blijft mensch en gedachten zijn tolvrij. Overigens bestaat nog de mogelijkheid, dat je ronduit met elkaar omgaat, dat uw vrouw royaal aan u vraagt:
Wesendonck, - neen, dat zal ze wel niet zeggen: hoe noemt ze u?
- Ze nóemt me niet. Bij háár heet ik: zeg.
- Nu, dan zegt ze:
- Apropos ‘zeg’, je schijnt dat meisje van Rodehorst nogal aardig te vinden.
En u is niet onnoozel genoeg om te vragen:
- Welk meisje Rodehorst? maar u zegt bedaard:
- Ja. Heel aardig. Jij niet?
- Ik? ik vind 't 'n brutaal wicht. (Want de aardigste | |
| |
meisjes worden door de vrouwen, door de echtgenooten, bedoel ik, altijd 't meest afgekamd.) Gaat u mij dan verdedigen, dan heb je de poppen aan 't dansen... Maar, gaat u mij niet verdedigen, dan is 't nòg erger, want dan ‘durft u dat niet, om u niet te verraden’.
De jonge van Wesendonck lachte:
- Wat is ú 'n psychologe, zoo jong als u is.
- Och, ja. Dat krijg je vanzelf-hè? als je veel met menschen hebt omgegaan. U brengt uw vrouw dus mijn invitatie over, om morgen te komen lunchen en vertelt me straks eerlijk 't resultaat.
Niemand vond het noodig, ‘nu toch alle vrouwen rookten’, dat de heeren zich met den gastheer naar diens kamer begaven; dus werden de mocca en de likeur gezamenlijk in den salon genoten.
Ips, zonder schijnbaar er op te letten, zag, dat van Wesendonck, zooals zij hem had gezegd te doen, zijn vrouw opzocht, die, wat zeer zeldzaam voorkwam bij haar, zich niet door de een of ander het hof maken liet.. Zij maakte zelfs wat plaats voor haar man op de canapé en dit ziende, kreeg Ips bijna een fou rire, want... mevrouw Wesendonck scheen de flirt tusschen haar man en Ips Rodehorst dus wel tamelijk belangrijk te vinden!
Er zeker van, dat hij haar straks wel alles vertellen zou, mengde zij zich in het gesprek van de anderen en vergat haar diner-cavalier voor een oogenblik. Want Ips vond van Wesendonck wel aardig, maar toch niet zóó, om reeds al haar gedachten aan hem te wijden!
- Hoe zat je aan tafel? vroeg mevrouw Wesendonck aan haar man.
- O, ik had 'n heel geschikte plaats.
- Ja, naast een van die schepsels Rodehorst. En dat vond jij wel geschikt?
| |
| |
- Zeker. Die meisjes zijn amusant, pikant, levenslustig...
- Die meisjes zijn pervers, frivool, onscrupuleus... qui s'y frotte s'y colle!
Haar man haalde zijn schouders op.
- Ja, waarom doe je dat nu! Geloof je me niet?
- Ik geloof je niet niet, ik geloof je niet wèl... 't kan me eenvoudig niet schelen wat je denkt.
- Je bent wel zeer beleefd.
- Waarom zou ik 't zijn.
- Ja, waarom zou je 't zijn, hè? ik ben ‘maar’ je vrouw!
- Nu, dat is niet zoo gering. Er is maar één op de wereld, die dat zeggen kan.
- Moesten er méér wezen? Voel jij iets voor 'n Turksche harem?
- O! neen! ik zou nog liever!
Hij lachte:
- En dat antwoord is óók weer niet goed. Ik zie 't aan je gezicht... O! o! 't is moeilijk 't jou naar de zin te maken. Enfin, ik wou je wat zeggen...
- En wel[?]
- Morgen gaan we bij de meisjes Rodehorst lunchen op hun flat.
- Wie: we?
- Jij en ik.
- Ik!
- Ja, waarom niet. Je wilt zoo iets toch zeker óók wel 's zien? In Engeland heb je tegenwoordig van die onafhankelijke meisjes, die alleen wonen, zelf feestelijkheden arrangeeren, enzoovoort. Nu willen deze twee 't eens in Holland probeeren.
- Je kunt natuurlijk doen wat je wilt. Maar ik zal niet van de partij wezen.
- Waarom niet?
| |
| |
- Ik wensch hun omgang niet.
- Hemel, waarom zoo agressief?
- Maar weet je dan niets?
- Neen?
- Hoe kan dat!
- Ik weet niet, waar je op zinspeelt. Iedereen vindt deze meisjes aardig en ik moet eerlijk zeggen: als wij mannen onder elkaar zijn, wordt er niet over hen gelasterd.
- O, dus je hebt nooit gehoord, dat zij...
- Maar wàt dan toch?
- Dat zij de moordenaressen van hun moeder zijn!
- Wat!
- Zooals ik zeg. Zij zijn de schuld, dat hun moeder zelfmoord heeft gepleegd.
- Wat!
- Ja, nu ben je toch verbijsterd.
- Natuurlijk, maar vertel verder! Wat is er dan gebeurd?
- Herinner je je Hans Dennewaard? Ook zijn leven is verwoest...
- Komt dat door... ik herinner me vaag...
- Door deze twee kleine vampiers, ja. Zij waren beiden verliefd op Hans Dennewaard...
- Beiden?
- Ja. Je Ips ook. Ze waren beiden verliefd op hem, en hadden afgesproken, dat een van hen met hem zou trouwen.
- Hadden ze dat...
- Ja. Maar Hans wou ze geen van beiden. Hij werd verliefd op de moeder...
- Op de moeder...?
- Ja, dat was 'n engelachtig lief vrouwtje, knap, zacht, onderworpen... bescheiden, eenvoudig - van niemand hoor je iets anders dan goeds over haar... Zij, de stumper, liet zich door Hans' charme inpalmen... en, toen de meis- | |
| |
jes daar achter kwamen, werden ze aangrepen door 'n verscheurende jaloezie. En toen hebben ze...
- Wat...?
- Toen hebben ze haar in de dood gejaagd.
- Wat!
- Ja. Toen hebben ze haar genoodzaakt zelfmoord te plegen.
- Maar hoe...
- Ze hebben hun vader gewaarschuwd.
- Ah!
- Verschrikkelijk hè? Krijg je nu 'n wat ander idee van je Ips...
- Ik... vind 't 'n beklagenswaardig kind...
- En... ga je er nu morgen koffiedrinken?
- Neen... ik geloof 't niet.
- Na die catastrophe zijn ze 'n poos uit de wereld weg geweest. Maar goed ook, want ze hadden zich volstrekt onmogelijk gemaakt...
- Is dat de reden, dat Hans, de vroolijke kameraad, tegenwoordig altijd zoo zwaarmoedig is...
- Ja. Zijn leven is bedorven. 't Arme vrouwtje is dood. Maar de onheilsstichtsters dartelen weer gewoon 't leven door, alsof er niets is gebeurd!
- Ze waren nog zoo jong. Ze wisten misschien niet, wat ze deden...
- Die schepsels! Die waren al welbewust toen ze nog in de wieg lagen. Neen. Ik zeg je: wees met dergelijke vrouwen op je hoede. Laat ik je er bovendien aan herinneren, dat je getrouwd bent.
- Dat is niet noodig. Dat zal ik nooit vergeten.
- En vergeet óók maar niet, wat ik je hier heb verteld... zei zijn vrouw boosaardig.
- Neen, ook daar is geen gevaar voor.
Van Wesendonck was zeer nadenkend geworden. Hij stond op.
| |
| |
- Waar ga je heen?
- Ik ga naar haar toe, om te zeggen...
- Dat je morgen niet bij haar komt koffiedrinken?
- Ja.
Ips zag hem komen en wachtte hem met een lachje van verstandhouding af. Maar toen zij zijn ongewoon strak gezicht ontwaarde, begon zij zich te verbazen. Wat kon zijn vrouw over haar hebben geroddeld, dat hem zóó had geïmponeerd? O! zij begreep het natuurlijk!
- En? vroeg zij quasi argeloos. Neemt uw vrouw onze invitatie aan, meneer van Wesendonck?
- Zij is tot haar spijt verhinderd, freule...
Ips keek lachend naar hem op:
- Dus u komt alleen. Nu, eerlijk gezegd: wèl zoo gezellig!
- Ik kwam u juist zeggen, dat mijn vrouw morgen voor ons samen al 'n uitnoodiging had aangenomen:...
Ips keek nu toch even een beetje onthutst. De mededeelingen van zijn vrouw hadden dan wel duchtig ingeslagen, dat hij zóó plotseling al zijn gemoedelijkheid was kwijtgeraakt...
- Komt u maar 's naast me zitten, zei ze.
En toen hij aarzelde:
- Wees maar niet bang: je ne suis point une ogresse... en dan, in vol gezelschap, zal ik u heusch niet bijten!
Hij voelde, hoe hij tegenover dit kind een belachelijk figuur maakte en zette zich naast haar neer.
Ips keek hem aan, half verwijtend en half bedroefd.
- U hebt u laten beïnfluenceeren door uw vrouw, die - ik heb u dat straks al aangetoond - per se tegen mij is geporteerd. Dat is ten eerste onverstandig, om niet te zeggen dom...
- U neemt geen blad voor de mond!
| |
| |
- Neen, waarom zou ik? vroeg Ips met lieftallige onschuld. En ten tweede is 't méér dan onrechtvaardig tegenover mij.
Neen, haalt u maar gerust uw schouders niet op. Men behoort 'n zaak van twee kanten te onderzoeken. Folly en ik zijn nu eenmaal 'n paar meisjes, die veel worden besproken. Waarom? omdat we onze eigen vrije gang zijn gegaan, en van alles wat we deden alleen rekenschap aflegden aan onszelf. Wij zijn trotsch, begrijpt u? en wij zijn onszelf genoeg...
Hij moest onwillekeurig even glimlachen.
- Tu as ris: te voilà désarmé. Hemel, dat moest uw vrouw eens hooren, dat ik u tutoyeer. Enfin - u weet toch ook wel zóóveel van de wereld af, dat de menschen gaan bekladden, wie zich niet aan hen stoort...
- Dat weet ik natuurlijk. Maar...
- U zijn hier ‘feiten’ genoemd... En ik... ik wil u óók feiten noemen, zei ze eensklaps vastberaden. Ik wil u m'n heele levensgeschiedenis vertellen!
- Ik voel me zeer aan u verplicht, maar...
- Beweer niet, dat 't u niets kan schelen, want dat zou de waarheid niet zijn. Al zou u geen belang in me stellen, wat u wèl doet, dan nog zou u nieuwsgierig wezen naar de ‘levensgeschiedenis’ van ‘zóó'n jong kind’. Kunt u dat ontkennen?
- Neen, zei hij, ondanks zichzelf.
Ips was verstandig genoeg, om hem niet ál te zegevierend aan te kijken. Ze zei:
- Ik ben dus bereid, u alles te vertellen, maar natuurlijk niet hier.
- Wanneer dan... en waar?
- Morgen... bij ons op 't flat... wanneer u bij ons... komt lunchen.
- Ik heb al...
- Ja, dan zult u die invitatie moeten afschrijven. U | |
| |
komt morgen bij Folly en mij koffiedrinken om één uur.
En toen hij zweeg:
- Ten eerste hebt u straks m'n uitnoodiging al geaccepteerd. Daar blijft 't dus bij. Ik heb de beleefdheid in acht genomen en uw vrouw óók geïnviteerd. Wil ze niet meekomen, dat moet zij weten. Maar ik verwacht u om één uur.
Hij kon niet anders. Hij moest toestemmen. Dat was niet anders dan loyaal tegenover dit meisje. En waarom zou hij het niet doen? Wanneer hij eerlijkheidshalve het ‘hoor en wederhoor’ in toepassing had gebracht, dan kon hij later immers nog altijd verder zien?
En toen Ips ten overvloede herhaalde:
- Is dat dus afgesproken? antwoordde hij:
- Ja.
Ips had grooten lust om hem malicieus toe te voegen:
- En gaat u nu maar gauw uw ongehoorzaamheid biechten aan uw vrouw... maar zij had geen reden, om hem nu nog te plagen, dus liet zij het na. Maar toen hij zich verwijderde, riep zij hem nog even terug:
- Meneer van Wesendonck!
- Ja, freule? vroeg hij beleefd.
- Ik vind 't goed, als u voor de bonbons zorgen wilt.
- Ah! zei hij. 't Zal me aangenaam zijn.
- Ik houd van alles, hoor, zei Ips trouwhartig, maar misschien nog 't meeste, als u die krijgen kan: van fondants met 'n geconfijt vruchtje er in.
En zij proestte bij het idee, dat van Wesendonck den volgenden morgen besteden zou met het zoeken naar de vruchten-fondants, die zij hem aangeduid had. In zijn hart had hij spijt, haar te hebben ‘geäbuseerd’ en hij zou probeeren, het op deze vriendelijke manier weer goed te maken... Zij kende de mannen!...
|
|