| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
I
De ondeugende kinderen Folly en Ips, die door de tragedie van het sterven hunner moeder, nog wel iets meer dan ‘ondeugende kinderen’ geworden waren, hadden, gedurende de bruidsdagen der meisjes Reneveld, the time of their life.
Met Hermance en het vierde bruidsmeisje, ook een hunner oude kennisjes, bespraken zij de costuums, die zij op den gewichtigen dag zouden dragen; zij studeerden met hen en andere jongelui tooneelstukjes in voor de verschillende feestavonden, verzonnen verrassingen en aardigheden, improviseerden dansen... en waren zoodoende de ziel van alle bijeenkomsten, zoodat er wel eens werd geschertst, dat het ‘vroolijke quartet’ zich nog veel meer op den voorgrond der algemeene aandacht drong, dan het ‘bruidsquartet’.
Hun tante Maria zag den opnieuw tot het hoogtepunt gevoerden levenslust harer nichtjes met een ietwat onthutste verbazing aan. En diep beklaagde zij haar arme zuster Reine, die met een man als de hare en met twee zulke dochters wel zeer ongelukkig moest zijn geweest, zóó ongelukkig dat het, zooal niet te vergeven, dan toch te verontschuldigen was, dat zij zich had laten meesleepen door de liefde van dien lieven, knappen jongen Hans Dennewaard.
Met hem had zij tenminste een korten tijd van geluk | |
| |
doorleefd... en mag een arme sterveling dat niet hebben in zijn leven: één korte poos van geluk?... en dat dan daarna nog wel zóó vreeselijk werd geboet?
Maar haar eigen kinderen... de oorzaak en de schuld van haar dood... dansten opnieuw het leven door en hadden dit drama blijkbaar alweer vergeten.
Vergeten, ja, omdat zij het wilden vergeten, - en omdat zij het wilden, konden zij het ook.
Arme, arme Reine. Haar lijden, haar levensoffer was wèl vergeefsch geweest...
Met de mentaliteit van een Folly of een Ips zou zij nu nog leven èn gelukkig zijn. Maar voor een teedere, zwakke ziel als de hare was le bonheur dane le crime niet weg-gelegd...
Dat geluk bestond slechts voor de bruten, de egoïsten, de eigengerechtigden, die maar één gevoel hebben: zelfgevoel, en maar één liefde: eigenliefde. O, de roekeloozen, de sans-scrupules... Maria, in haar vlekkelooze rechtschapenheid, - door Folly en Ips in ironischen hoon ‘ouderwetsch’ genoemd... verachtte hen... helaas, benijdde hen óók misschien.
O, het leven. Nu zij ouder werd en niets meer te verwachten had, kon het haar zoo nameloos neerdrukken soms. O, het leven... met al zijn ellende van ziekte en oorlog en dood, met laster en afgunst en haat... o, het leven was niet te dragen...
Het was of zij zwaarmoediger werd tegen de vroolijkheid harer nichtjes in. Zij wist, dat zij hier verkeerd aan deed, want dat zij hen daardoor van zich vervreemdde, maar zij kon niet anders dan hun enthousiaste verhalen met een mat glimlachje beantwoorden en moest daarbij nog het onaangename humeur van haar man verduren, die haar elken dag vroeg, of hij ‘deze onstuur nog lang in zijn huis dulden moest?’
Zij hield zich in, zooveel zij kon, maar het brandde haar dikwijls op de lippen, om, als de oogen der meisjes weer | |
| |
even hel flikkerden als vroeger en zij weer even insolent hun ongeneerde taal rond-sneerden, hun ernstig te vragen in mild vermaan:
- En dat zóó kort na 't sterven van je lieve moeder?...
Zij hield zich echter in, om twee redenen: zij wilde geen beleedigingen uitlokken tegen haar zuster, die, zij wist het immers, niet zouden uitblijven. En dan: een dergelijke opmerking kon allicht een breuk teweeg brengen tusschen de meisjes en haar; zij konden haar nú reeds zoo malicieus aankijken, zoo... alsof zij iets in het schild voerden, - en zij schrikte ervoor terug, onaangenaamheden uit te lokken.
Het werd haar soms óók wel eens te druk in haar altijd zoo stille omgeving, het onophoudelijk gefladder en gesnater der jeugd. Ongelijk geven kon zij haar echtgenoot niet.
Maar wat moest zij doen? Op den eersten dag hunner aankomst hadden de jonge dingen er haar al parmantig kennis van gegeven, dat zij het zich tot een eer rekenen kon, hen te mogen herbergen. En één onvoorzichtig woord zou genoeg wezen, om hen hier uit huis te verdrijven en dan, wat dan? zij mocht hen toch niet geheel alleen in de wereld laten? Zij, als oudere, zij als hun moeder's zuster, bezat toch eenige verantwoordelijkheid jegens hen?
| |
II
O, wat zouden Folly en Ips gelachen hebben, als zij deze overwegingen van hun tante hadden kunnen hooren. Zelf vermaakten zij zich met voorstellingen van hun ‘fillière’ en de manier, waarop zij het best in het bezit daarvan konden geraken.
- Ik zou graag, zei Ips, 'n klein huisje hebben...
- Ben je! 'n heel huis!
- ...met 'n voortuintje vol bloemen en 'n achtertuin...
- ...met 'n poëtisch prieël en 'n moderne Pierrot met 'n saxophoon!
| |
| |
- Zoo'n leuke cottage, als je hier wel in de buitenwijken ziet. 'n Laag dakje hier, 'n erker daar, 'n jolige uitbouw aan de eene kamer, 'n torentje...
- En hoe moeten we dat meubelen?
- O, dat komt langzamerhand vanzelf.
- Vanzelf?!
- Nou, ja, ik bedoel...
- Jij bedoelt baarlijke onzin. Laten we asjeblieft practisch blijven. We moeten alles degelijk overleggen of er liever niet aan beginnen.
- Je wilt zeker in 'n gemeubeld pension? vroeg Ips en stak haar tong uit.
- Ja, dat is nogal iets voor mij, hè? om dat te verlangen. We zouden dan zeker wel onze vrijheid hebben!
- Dat denk ik ook!
- Dus, doe dan niet zulke voorstellen, die kant noch wal raken.
- Nu, wat zou jij dan willen, jij, die zoo precies altijd alles weet?
- Ik? Ik stem voor 'n flat.
- 'n Flat, ha! 'n Idee!
- Grandioos, wat? 'n Klein, geriefelijk flat. Vrij! vrij als vogels in de lucht. Geen dienstbode noodig, alleen de werksters van 't flat. 't Eten komt door de lift klaar voor je op tafel staan. Geen gebel aan de deur. Centrale verwarming...
- O, ideaal! Laten we dàt doen!
- Ja, laten we dat doen. Je hebt gemakkelijk praten.
- Hoe zoo?
- Wel, we zijn toch niet meerderjarig? Kunnen we dan wel 'n huis huren, zonder toestemming van ‘onze Pa’?
- Die toestemming fingeeren we dan maar.
- God, kind, doe niet zoo onnoozel. Zoo'n huisbaas is ook niet van gisteren. Die vraagt naar 'n volmacht of zoo iets...
| |
| |
- Kunnen we die niet...
- Zelf fabriceeren? Kunnen natuurlijk wel, maar laten we er niet aan beginnen. Stel je voor, dat ‘onze Pa’, wanneer hij achter onze streek is gekomen, ons van 't flat afduvelt en weigert de huur te betalen en dat er dan 'n rechtzaak van komt?
- Ja! wat moeten we dan!
- Zeker 't plan maar opgeven, hè? smaalde Folly. Dat wou je wel. Neen, je zet je hersenstel aan 't denken, evenals ik en we vertellen elkaar 't resultaat.
Zij dachten lang en ernstig na.
Ips. - Kunnen we 't niet huren onder 'n andere naam?
Folly. - Dat natuurlijk niet. Maar kunnen we 't niet 'n ander laten huren?
Ips. - Tante Maria?
Folly. - Laat me niet doodlachen, wicht. Jij altijd met je nonsens.
- Wie dan?
- Wie dan, wie dan, dat weet ik óók zoo gauw niet. 't Moet natuurlijk iemand wezen, die volkomen vertrouwen in ons stelt.
- Emma... of Leni...
- Neen, dat geeft niets. Maar... Jacques misschien?
- Laten we 't dan liever aan Alfred vragen. Die leuke boy zal niet gaan haarklooven. Die houdt zelf wel van 'n grappige mop. Desnoods mag hij later jokken, dat we 'm wijsgemaakt hebben, toestemming te bezitten van ‘onze Pa’.
- O, Folly, zou 't tòch...
- Twijfel je daaraan, als ik iets wil? vroeg Folly fier. We moeten nu maar beginnen flats te gaan zien en als we 'n keuze hebben gedaan, kunnen we verder handelen.
Met Hermance en het vierde bruidsmeisje vingen nu de tochten aan door de stad op zoek naar een geschikt home.
| |
| |
De vier samenzweersters amuseerden zich koninklijk. Zij namen allerlei allures aan; beviel een flat hun niet, dan ‘was het niet voor henzelf’, beviel het hun wèl, dan noteerden zij met de uitgebreidste nauwkeurigheid indeeling der localiteit, grootte der woonruimte, en ‘aanverwante’ wetenswaardigheden, zooals Folly zei; wilden den tuin zien en het tennisveld, deden expres dwaze vragen, om de andere twee aan het proesten te krijgen, als:
- En is er hier geen stal?
- U bedoelt een garage?
- Ik bedoel 'n stal voor onze rijpaarden, zei Folly, zóó sec, dat een onderdrukt ginnegappen van de drie anderen, zich haastig omkeerende jonge meisjes, hoorbaar was.
- Weet je wel, Ips, die keer in Brussel, toen we bij de verhuurder van chevaux de selle 'n paard wilden hebben voor 'n ritje in 't Bois de la Cambre...
- Eén paard? vroeg Ips quasi-onnoozel. Maar die vraag was te flauw om hilariteit te verwekken.
- ...toen zagen ze daar onmiddellijk, dat wij geroutineerde ruiters waren...
- O, ja! ging Ips dadelijk voort, eerst zei de stalknecht, dat ‘alle paarden naar de courses van Boitsfort’ waren, maar toen wij hoonden: zeker om aan de races mee te doen? wisten ze, dat ze met paardenkenners te doen hadden.
Andere keeren werden hùn natuurlijk vragen gedaan:
- Voor wie is 't? voor 'n jong paartje misschien?
- Ja, antwoordde Hermance, heel jong!
- O, dus nog geen kleine famielje?
- Kleine famielje?
- Kind, hij bedoelt: spruiten!
- Ah! Nu, ‘Brusselsche spruiten’ zijn we toch?
Maar eindelijk hadden zij zóóveel gelachen en zóóveel flauwiteiten uitgehaald, dat het hun zelf begon te vervelen en zij nu serieus werden, heel serieus. En weldra het oog hadden op een snoes van een flat. Alles even knus, gezellig | |
| |
fleurig, ‘behendig’, zei Folly. Niet te ver van de stad in 't van Stolkpark, niet te groot, en ‘reuze-gerieflijk’ ingericht. Twee slaapkamers, een eetkamer, een ‘salon’, een keukenhokje, - dat was alles, maar het was all in all.
Nu werd het ernst.
En toen Folly en Ips weer alleen boven op hun slaapkamer bij tante Maria waren, zei Ips, blij als een kind:
- Leuk hè? dat we zoo goed zijn geslaagd!
- Geslaagd? dat wil zeggen, we hebben nog niets!
- Nou ja, als we willen...
- We weten niet eens, of Alfred ons helpen wil. Enfin, dat doet hij natuurlijk...
- We zagen hem net zoo lang doormidden tot hij...
- Jawel, jawel, dat komt in orde. Maar er is 'n veel ernstiger kwestie.
- En? wat nou weer?
- Heb je daar dan waarachtig nog heelemaal niet om gedacht, dom kind?
- Neen, Lao Tse!
- Nu dan: hoe komen we aan geld?
- We hebben toch onze toelage en ik dacht...
- Wàt dacht je nu weer?
- Wel, dat 't geld voor de Batti's nu óók ophoudt en dus zouden wij dat kunnen krijgen. Je ziet dat ik zoo dom nog niet ben.
- Dom ben je wèl, want de Batti's moeten natuurlijk worden schadeloos gesteld; en onze toelage, och, lieve hemel, hoe lang zouden we er daarvan komen, denk je? 't Is net genoeg voor onze kleeren, maar niet genoeg om er óók nog van te eten en te wonen.
- Ja... zei Ips bedrukt. Maar... kunnen we ons moederlijk erfdeel niet opvragen?
- Neen, idioot, want daarvan heeft ‘onze Pa’ tot onze meerderjarigheid 't vruchtgebruik.
- Dan er geld op opnemen?
| |
| |
- Daar heb ik ook even over gedacht, maar 't is heelemaal niet noodig.
- Wat dan?
- We hebben toch moeders juweelen?
- Mogen we die... verkoopen...?
- Ze zijn ons eigendom. En bovendien: heb ik ze ooit willen dragen? heb jij ze ooit willen dragen? Zullen wij ze ooit willen dragen? Neen, neen, nietwaar!
- Neen... zei Ips met een huivering.
- Toen Papa ze ons gaf, zei hij: Pas er goed op, ze vertegenwoordigen 'n klein fortuin.
- O! Folly!
- We laten ze schatten door 'n beëedigd taxateur... en dan verkoopen we ze.
- Zouden ze werkelijk zóóveel waard zijn, denk je?
- Dat moet wel, als Papa zoo iets zei.
- We weten eigenlijk niet eens, wat er in 't koffertje zit...
- Neen... kan 't jou schelen?
- O neen, ik zal blij wezen, als we ze kwijt zijn...
- Mama had 'n mooi parelsnoer, dat weet ik wel; zooiets is allicht 'n tienduizend gulden waard, maar verder heb ik altijd erg weinig op haar dingen gelet.
- Ik ook. Om juweelen heb ik altijd weinig gegeven.
- Jeugd heeft geen parure noodig, citeerde Folly madame Mariëtte Batti.
En bij de gedachte, dat zij nu voor altijd vrij waren van de kostschool, knepen zij elkaar in de armen, buitelden over de bedden en moesten elkaar hardhandig tot stilte aanmanen, op gevaar af, dat tante Maria zou komen ‘neuzen’.
- O, die doode rust hier in huis.
- Ik noem 't 'n verkrachting van 't leven.
- Ik heb eerbied voor 't leven!
- Es lebe das Leben!
| |
| |
- Das Leben ist ein Tanzlokal...
- Drin tanzen Mann und Frau...
- Pas op, zeg! galm niet zoo.
- Ja, ga jij nu maar slapen.
- Ik hoop 't waar te nemen. Goeie nacht.
- Tabé.
Alfred Pancras van Waveren was zeer verbaasd, toen zijn bediende hem het bezoek van twee jonge dames aankondigen kwam.
- Ah! de bruidsmeisjes! riep hij vroolijk, en greep met zijn linker en rechter de handen der zusters, komen jullie me 'n nieuw plan voorleggen, ter verhooging der feestelijkheden?
- Neen, Alfred, we komen nu voor onszelf.
De meisjes hadden er lang over gedacht, of zij hun zaak als iets zeer gewichtigs zouden voorstellen, of wel haar en bagatelle behandelen. Het laatste leek hun het beste bij den luchthartigen Alfred, - het was natuurlijk al lang Alfred, en Folly en Ips, - en zij begonnen te lachen en vertelden hun plan als een goede grap.
Hij vond het een goede grap, een kapitale grap; stribbelde voor den vorm natuurlijk eerst wat tegen, maar eindigde met in alles toe te stemmen.
Hij ging zelfs zoo ver, om ‘als zaakgelastigde’ aan de meisjes voor te stellen, een brief naar de kostschool-dames te schrijven, wat de meisjes in schaterende dankbaarheid aanvaardden.
En Alfred schreef een meesterstuk.
Hij kondigde de dames aan, dat de meisjes niet terugkomen zouden, doch dat tot het einde van het overeengekomen jaar over het pension-geld kon worden beschikt, alsof zij wèl aanwezig waren en dat het adres voor hun goed nader zou worden opgegeven.
- En nu moeten we zien, jullie tenminste 'n huis te | |
| |
bezorgen, hê?
- Ha, ha, ons flat!
- En avant pour le flat!...
| |
III
Niemand der vroolijke bruilofsgasten merkte het, hoe Emma's stemming een accent van opgeschroefde vroolijkheid droeg, Jacques het minst van allen.
Hij was zóó gelukkig na het beteekenisvolle onderhoud, dat hij met Emma had gehad, dat hij zelfs met een zekere ironische tevredenheid de komst van Yvo van der Weyden in Holland afwachtte.
En Emma, die zijn vertrouwende argeloosheid zag, deed alles, wat zij kon, om hem in dezen toestand te houden; zij beijverde zich te gelooven, dat haar de vervroegde terugkomst van Yvo onverschillig liet; maar zij leefde als in het eerste begin van een droom; zij sliep niet en zij was niet wakker. Zij nam alles waar om zich heen, maar zonder dat de realiteit der dingen tot haar bewustzijn scheen door te dringen; als zij lachte was zij verwonderd, anderen niet verbaasd te zien kijken, want haar eigen lach klonk haar òf schril, òf gemaakt, maar nooit natuurlijk in de ooren. Zij praatte niet meer met Leni over het onderwerp, dat haar zoo geheel vervulde; Leni had haar zeer geholpen, - maar nog méér voor haar zuster doen, dat vermocht zij niet.
Neen, niemand kon iets voor haar doen. Maar de gedachte aan Yvo hield op een ‘gedachte’ te zijn, die genoeg had aan haar hersens en zenuwen om zich te ontwikkelen; het werd een physisch iets, dat nu ook haar bloed begon binnen te kruipen en haar ledematen verloomde als een sluipend vergif. Het maakte haar ademhaling zwaarder, bemoeilijkte haar harteklop, door dien nu eens te verlangzamen tot zij dacht flauw te vallen, dan weer hem op te drij- | |
| |
ven tot een zóó razende snelheid, dat zij dreigde te stikken. De gedachte, die substantie werd, onttrok de warmte aan haar handen en liet ze machteloos en koud; zij verdofte haar blik, zij veroorzaakte duizelingen en een gevoel van malaise; die gedachte was als een ongrijpbaar wezen, dat haar omklemd hield met ijzeren vuisten, die tegelijk ijl en onzichtbaar waren; het belette haar den slaap, ontroofde haar den eetlust... en ofschoon zij in haar eenzaamheid niet huilde of klaagde, haar angst niet uitkreet, maar doodstil lag of zat, voelde zij zich toch dagelijks matter en zwakker worden.
En niemand merkte iets aan haar...
Zelfs Jacques, die haar zoo liefhad, niet...
Zij glimlachte er somwijlen om, maar meestal legde zij er zich bij neer in een allengs lethargisch wordende onverschilligheid.
En vond men haar wat strak, wat bleek, dan schreef men dit toe aan de overgroote drukte der feesten en vond er niets onnatuurlijks in.
De feesten waren grandioos. Geheel de residentie sprak over niets anders; en de vrienden en kennissen wedijverden in originaliteit. Na een ‘hoofd-tooisel’-bal, waarop Emma een kristallen kapsel had gedragen, dat een ‘omstortende golf’ verbeeldde, Leni met koralen was getooid en Folly en Ips het sterrebeeld ‘de Tweelingen’ creëerden, was een muziekavond gevolgd, waarvoor het wereldberoemde Dulcet-trio, zang, piano en viool, was geëngageerd... (Folly en Ips konden met geen mogelijkheid begrijpen, hoe daarvoor zoo'n formidabele prijs moest worden betaald!! en dat deze simpele meisjes in het Londensche Tivoli waren most enthusiastically received, dat zij verschenen with equal success te Brighton, Kingston, etc.; neen, zij hadden den gastheer, op diens vraag, hoe zij het vonden, onomwonden geantwoord:
- Rather dull!... waarop deze goed-gehumeurde, bul- | |
| |
derend had gelachen, want hij had het zelf óók gevonden!! op deze muzikale soirée dan was weer een bal gevolgd, een Weensche innovatie, namelijk een ‘onderzee-bal’; de zaal was omgetooverd in een soort van grot, met versieringen van koraal, waartusschen zich vreemdsoortige gewassen der diepe zeeën vertoonden; voorts kunstig nagemaakt het wrak van een gezonken schip, overdekt met schelpdieren, waaruit electrische lichtvonken flitsten... en zeewier en schelpen overal. De costuums der genoodigden waren op de verschillende soorten van visschen geïnspireerd en gretig werd deze gelegenheid door de vrouwen benut om te pronken met witte en zwarte parelen, barnsteen en aquamarijn.
Na deze overdadige luxe begonnen de bruiden ‘en dier aanhang’ zooals Folly zei, te snakken naar iets eenvoudigers en zij hadden een thee afgesproken, ‘alleen voor dames’.
In de beste stemming zaten zij ‘uit te rusten’ en praatten over alles en nog wat en vonden het allen buitengewoon gezellig.
Emma vertelde lachend, hoe iedereen er op uit was, om hun allerlei porte-bonheur's te geven; nu, er waren mooie dingen bij: de prachtige mascotte van Lalique-glas voor hun auto onder anderen... maar zij voelde een hevigen lachkriebel, bij wéér een bezending olifantjes en apen, vogels, varkentjes en wishbones en Egyptische ankhs... en een heele menigte houten coiffure-klampen van rozenhout, citroenhout, mahonie, ebbenhout of palissander, delicaat gevernist...
- Als ik niet gelukkig word, riep ze extatisch met glinsterende oogen, dan weet ik het niet.
- Ik zou denken, dat je al gelukkig was, werd er geopperd.
En Emma lachte, met een zwakke afschaduwing van de zegevierende glorie uit het begin van haar engagement, en riep:
| |
| |
- Ik ben niet lleen gelukkig, maar ook alles máákt me gelukkig; kinderen, ik heb m'n personeel voltallig bij elkaar.
- Gefeliciteerd!
- En de livrei?
- Op gala-avonden: wit-gepoederd haar, culotte van donkerblauw satijn, rood vest... de eerste maître d'hôtel, die nog twee andere maîtres d'hôtel onder zijn bevelen heeft, in tenue anglaise: grijze broek, zwart jacquet... de chauffeurs correct in het zwart...
- En ik, hielp Leni haar met haar raillerie, kleed 's zomers al m'n bedienden in 't wit: broeken en jasjes van wit linnen, met blauwe passementerie; de meisjes in het wit met blauwe ceintuur...
- En vergeet niet, proestte Folly, elke morgen inspectie te houden, net als de sergeant in de kazerne voor de recruten. En dan stuur je de een naar boven, om 'n schoonere boord om te doen, de andere, om zich nog 's over te kappen...
- En brrr! als een van de meisjes tegen de lunch nog niet is gekleed en opnieuw gekapt!
- En altijd witte schortjes en witte handschoenen voor 't tafeldienen hoor!
- Alles blijft toch feitelijk altijd 't zelfde, lachte Leni: nu zou je denken, dat 't huishouden tegenwoordig zoo vereenvoudigd was, maar nu zie je: al die tradities van vroeger blijven in stand!
- Ja; Emma lachte, zooals zij tegenwoordig niets zei, zonder haar glimlach: Jacques plaagt me wel eens; hij zegt: 't vrouwencostuum is tegenwoordig niets dan: 'n meter draperie, 'n bloem en 'n snoertje kralen, maar om je tekleeden heb je tóch niet minder werk!
- Dat komt, omdat ‘je kleeden’ zoo dol-amusant is!
- Ja, werkelijk, 't is wel een van de prettigste tijdverdrijven, die er bestaan!
| |
| |
- O, houd jij er óók zooveel van?
- Ja, ik houd ervan, me mooi te maken voor mezelf.
- Voor jezelf?!
- Net alsof je 't niet doet, om de mannen te behagen, coquette!
- Stel je voor!
- Waarvoor kleeden we ons ànders?
- Kom! laten we ‘onder ons’ maar eerlijk zijn: de vrouw, die zich kleedt alleen voor zichzelf, is 'n zeldzaamheid; zeldzamer is zij, die 't alleen doet om te wedijveren met andere vrouwen...
- Wàt de mannenhaatsters ook mogen beweren: 't levensdoel van de vrouw is nu eenmaal de aandacht van de man tot zich te trekken en alle middelen worden te werk gesteld, om dit doel te bereiken.
- Ik geloof, lachte Leni, dat 'n vrouw, die geheel alleen leefde, weinig zorg aan haar toilet zou besteden.
- Probeer 't maar eens, viel Folly haar bij, om 'n vrouw op 'n verlaten eiland te brengen met koffers vol van de mooiste kleeren en ga haar eens onverwacht opzoeken over 'n jaar en je zal eens wat zien!
- En breng er andere vrouwen... na 'n poos is 't ook met hen van 't zelfde laken 'n pak!
- Maar laat er eens 'n man op 't eiland komen? Dan zal je aanstonds de amusantste wedijver zien! En de eene vrouw zal nog geraffineerder werk maken van haar toilet dan de andere!
- 't Gezelschapsleven heeft voor de vrouw alleen belangrijkheid om 't mannelijk element en we hoeven ons daar niet voor te schamen, want 't is omgekeerd precies 't zelfde.
- Om ons te laten opmerken door andere vrouwen? 't Mocht wat! Geen enkele vrouw zal haar tijd besteden aan zoo'n geringe en onnoodige satisfactie, hoonde Folly. Alle charme van de vrouw, al haar verlangens en gedachten, al haar talenten en listen zijn gericht op dit ééne doel: de | |
| |
man te behagen.
- En dat is toch ook de eenige raison d'être van haar bestaan! zei Ips, naïef-overtuigd.
- De vrouw, voor wie 't kleeden 'n soort sport is, die zij met hartstocht beoefent, doet dit alleen om...
- De man te behagen! klonk het in algemeen koor.
Maar er gingen ook nog wel andere stemmen op.
- 'n Vrouw wil andere vrouwen óók wel graag overtroeven: we moeten nu niet te eenzijdig worden! Mooier, liever, aantrekkelijker, smaakvoller dan anderen te zijn, ziedaar de triomf van de vrouw.
- Ja, zei Emma, met een gelukkigen inval, de vrouw wil zegevieren over andere vrouwen, om... aan één man te behagen.
En zij geloofde wel, dat door een van allen deze uiting aan Jacques zou worden overgebracht en dat hij er weer een nieuw bewijs harer liefde in zou zien...
- IJdelheid, zei Hermance, is de oerdrift der vrouw. Als kindje van vijf of zes wendde en keerde ik me in 'n nieuw jurkje voor de spiegel... met natuurlijk geen ander gevoel, dan de bevrediging van m'n eigen ijdelheid. 'n Eenzame vrouw op 'n eiland zou zich misschien juist wèl zoo mooi mogelijk maken: 't was wellicht 't eenige plei zier, dat ze bezat!
- 't Is waar, dat haar natuurlijk schoonheidsgevoel 'n vrouw er toe drijft, zich zoo goed mogelijk te kleeden.
- 'n Echte vrouw zal zich alleen comfortabel voelen in kleeren, die zij zelf gekozen heeft in harmonie met haar persoonlijkheid.
- 'n Vrouw, die in de spiegel ziende, tevreden over zichzelve kan zijn, voelt op dat oogenblik geen ander verlangen meer!
- Dat is waar. De echte vrouw heeft altijd 'n culte voor zichzelve; de vrouw, die zich respecteert, wèl, die verzorgt vanzelf haar kleeding.
| |
| |
- En... de man let veel minder op de kleeren van de vrouw, dan men gewoonlijk denkt: hij ziet het ensemble en krijgt daarvan 'n indruk; nooit de details...
- 't Zou dus van weinig menschenkennis getuigen, om zich speciaal voor de man te kleeden?
- Laten we dan zeggen: dat de vrouw zich kleedt voor zichzelve, voor de man, voor andere vrouwen... in één woord voor de heele wereld!
- Wel! de heele wereld is 'n schouwtooneel en op ons allen rust de plicht, daarop zoo fraai mogelijk te verschijnen!
- Hoor eens: ‘voor wie de vrouw zich kleedt’, - die algemeene vraag kan niet afgedaan worden met 'n algemeen antwoord.
- Waarom niet?
- Wel, 't hangt immers van veel te veel verschillende omstandigheden af: van haar leeftijd, van haar milieu, van haar maatschappelijke positie, van haar eenvoudige of van haar gecompliceerde natuur... en zoo van nog honderd andere dingen.
- Ja! je hebt gelijk!
- De coquette kleedt zich voor alle mannen!
- En de amoureuse, zooals Emma, voor één man!
- 'n Vrouw, die 'n groot gevoel van eigenwaarde bezit, voor zichzelve!
- En: 'n normale vrouw zal het altijd en in elke omstandigheid, prettig vinden, goed gekleed te zijn.
- En zoo verschilt 't motief voor elke vrouw.
- Je voelt je immers veel zekerder, veel sterker, in 'n onberispelijk toilet!
- Goed-gekleed zijn is 'n eisch, die men aan elke vrouwvan-de-wereld stellen mag!
- Die elke mondaine vrouw zichzelf stellen moet.
De stemmen roesden en gonsden door elkander heen; Emma leunde in haar stoel en voelde zich, temidden | |
| |
van het druk gewoel, weer vreemd alleen. Er ging iets met haar gebeuren: zij wist het, zij voelde het, - maar wat?
Haar gedachte, die elken dag vaster vorm en gestalte begon aan te nemen, haar gedachte, die nooit één oogenblik van haar afliet, voelde zij thans als een gevaar, dat nu ieder oogenblik over haar los-breken kon. De gedachte werd een stem... een stem, zwaar en vol van geluid. En opeens ging er een sidderende schok door haar heen, want zij had duidelijk, buiten haar, gehoord:
Yvo komt terug, om je huwelijk te verhinderen...
Schuw keek zij om zich heen... of niemand anders... die stem... gewaar was geworden...
Neen...
Het geheele aspect van de kamer was volkomen gelijk gebleven.
Zij werd wat rustiger; liet zich nog een kopje thee geven, en zich vaporiseeren met kruidigen eucalyptus-geur.
Dat hielp. Vol dankbaarheid erkende zij zichzelve, zich weer gewoon te gaan voelen.
En juist, toen zij, met een lachje, een onbelangrijke opmerking maken wou, klonk wéér de stem:
Yvo komt terug, om je huwelijk te verhinderen.
Verlamd van angst zat zij neer.
Zij wist nu wel, dat anderen deze stem niet vernamen. Maar dat zij haar hoorde, o, kwelling, o nood.
Dat haar gedachte nu hoorbaar om haar heen was... en dat zij die niet kon ontkomen.
Wie kon haar helpen... waar vond zij troost en steun...
Nergens, nergens...
Wie haar helpen konden, hadden het al gedaan... Jacques... en Leni...
Méér ...vermochten zij niet voor haar.
En zichzelve bevrijden van de stem kon zij niet, die aldoor nadrukkelijker sprak:
Yvo... komt... terug... om je huwelijk... te... verhinderen...
|
|