| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk
I
De feesten voor de dubbele bruiloft volgden elkaar in geregelde orde op.
Het geheele, zorgvuldig in elkaar gezette programma werd afgewerkt.
Een diner... een gala-soirée in den schouwburg daarna... een bal... een muziek-avond, gegeven door de familie Reneveld zelf en hun verwanten, werden in een dergelijke reeks voortgezet door hun vrienden en kennissen
Emma en Leni waren de bruid. Maar hun jongemeisjesleven was zoo ononderbroken met genoegens van allerlei aard gevuld geweest, dat zij zich door dezen zwijmel van feestelijkheden niet bizonder vermoeid gevoelden.
Integendeel, men sprak ervan, zelden zulke stralende bruidjes te hebben gezien; met het grootste enthousiasme namen zij aan alles deel, ook aan wat de inrichting van hun toekomstig leven betrof. En Jacques en Alfred voelden zich zeer gelukkig.
Een eigenlijk ‘gesprek’ over het onderwerp Yvo had Emma met Jacques niet meer gehad.
Maar tot zijn vreugde had hij bespeurd, dat het ook niet meer noodig was.
Ongemerkt had hij haar voortdurend met de innigste be- | |
| |
langstelling gadegeslagen, maar haar gedrag en haar houding jegens hem gaven hem geen reden tot ongerustheid. Integendeel.
Elken dag scheen haar gevoel voor hem ernstiger en dieper te worden... en hij voelde zich blij in het besef, dat hij niet alleen zelf gelukkig was, maar blijkbaar óók in staat, om háár gelukkig te maken...
Eens op een middag zaten zij op haar kamer tezamen alleen.
Het was een dier zeldzame oogenblikken van respijt in den tourbillon van hun tegenwoordig bestaan, waarvan zij beiden intiem genoten.
Zij waren overeen-gekomen, een middag thuis te blijven, om de reeds ingekomen huwelijkscadeaux te bekijken.
En zij vermaakten zich met de appreciatie voor vele geschenken en met een goedige critiek op sommige andere, afkomstig van menschen, die ‘niet hadden geweten, wat zij moesten geven en nu maar het eerste het beste hadden genomen...’
- Ja, zei Emma lachend, ik kan me zoo precies voorstellen, hoe dat dikwijls gaat: alwéér 'n huwelijk, zuchten zij, en: wat moet je toch aan de Reneveld's geven... die hebben tòch immers alles... En dan wordt 't weer 'n vaas... of 'n beeld... of 'n zilveren kandelaar...
- Je merkt bij zoo'n gelegenheid pas, hoeveel de menschen van je houden...
- 't Mocht wat, schaterde Emma, velen vinden 't 'n corvée, 'n plicht...
- Nu juist, meende Jacques, eveneens lachend, je merkt er aan, hoeveel de menschen van je houden...
- Hoe weinig!
- Och kind, zei Jacques, bespeurende, dat er even een wat ernstiger klank kwam in Emma's stem, je trekt er je toch immers niets van aan? Ik maak me nooit veel illusies | |
| |
omtrent de menschheid, en word dus ook nooit erg teleurgesteld. De wereld is nu eenmaal zoo. Nijd, jaloerschheid, egoïsme, heerschen oppermachtig. De mensch is van nature de vijand van de mensch. Zoodra er twee menschen samen zijn, begint de strijd...
- Niet altijd, zei Emma lief.
Hij streelde haar hand.
- Neen, zei hij en weet je, wat de uitzonderingen zijn? Als de menschen zich eerlijk tegenover elkaar uitspreken, zooals wij hebben gedaan.
Emma legde haar hoofd aan zijn schouder.
- Ja, Jacques... en je weet niet, wat 'n oneindige rust me dat heeft gegeven... Maar... niet iedereen is zoo goed en verstandig tegenover 'n vrouwenbiecht, als jij je hebt getoond.
- En begrijp je niet, lieveling, waardoor dat komt? In hun heele engagement had Jacques haar weinig vervolgd met liefkoozingen en teedere woorden; van den beginne af, had hij een kameraadschappelijken omgang jegens haar betracht, die haar een heerlijke gerustheid gaf en waarvan zij de fijne kieschheid ten innigste waardeerde. Van den aanvang af had zij zich nooit onrustig in zijn nabijheid gevoeld; zij bewonderde zijn ingetogenheid, waar hij haar toch het schoonste bewijs van zijn liefde gegeven had, door het zóó reageeren op haar bekentenis, als hij had gedaan. En als hem een enkele maal, zooals nu, een liefdewoordje ontsnapte, ontroerde haar dit diep.
- Waardoor dan, Jacques? vroeg zij met een vleiende schalkschheid.
- Omdat, zei hij, omdat...
Hij greep haar in zijn armen... doch liet haar spoedig weer vrij, bang, dat zij zich van hem los-rukken zou... Maar zij deed dat niet, zij leunde tegen hem aan in een zoo overgegeven vertrouwen, dat een plotselinge hoop hem deed duizelen.
| |
| |
- Emma, zei hij gesmoord.
- Jacques? antwoordde zij zacht.
- Emma... o, god, vergis ik me niet... begin je van me te houden?...
- Beginnen?... maar ik houd van je... ik houd van je, Jacques...
- Emma...
- Lieve... lieve jongen... lieve, bescheiden jongen... had je daar dan... nog niets... van gemerkt?
- Ik... ik durfde 't niet gelooven...
- Neen, hè? plaagde zij aanminnig, je maakt je niet graag illusies omtrent de menschen, hè? dan word je niet teleurgesteld, hè?...
- God, liefste...
Zij hoorde met ontroering, hoe zijn stem trilde, als van opwellende tranen en zij greep in een spontaan élan zijn hoofd in haar beide handen en kuste hem, kuste hem warm en vast op den mond.
En in dit oogenblik, waarin zij Jacques zoo gelukkig maakte, was Emma ook zelve gelukkig...
- Ik durfde niet hopen, dat je me ooit liefhebben zou... ik dacht...
- Je dacht, dat van mijn kant ons huwelijk toch altijd 'n verstandsdaad bleef...?
- ...
- Ja, zeg maar gerust?
- Ik... vreesde 't.
- 'n Nooddwang, omdat ik alleen niet leven kon en jij beloofd had, mij te helpen...
- Ja... En daarom...
- Nee, spreek jij je nu óók heelemaal uit...
- En daarom was ik altijd, altijd in angst, dat jij nog wel eens veranderen zou...
| |
| |
- Ben je daar bang voor geweest? Jongen... arme jongen...
- O, Emma, je weet niet...
- Maar die twijfel was toch onnoodig, Jacques...
- Och, Emma, ik verbeeld me zoo weinig van mezelf. Ik wist wel, dat ik je geestelijk hielp, dat je me noodig had in zekeren zin, maar...
- Maar dat was nog iets anders dan ‘houden van’, is 't niet?
- En als je dan weet, dat ik, in ons engagement, je hoe langer hoe inniger ben gaan liefhebben, dan...
- Dan is die angst dubbel verschrikkelijk voor je geweest. Maar óók dubbel verschrikkelijk... omdat hij niet hoefde te bestaan.
- Hoe kon ik dat weten... zuchtte hij.
- Heb je dan niet gemerkt, dat ik zoo rustig en opgewekt ben geworden in ons engagement...?
- Dat wel... en ik was er dankbaar voor... maar...
- Je was te bescheiden, om er gevolgtrekkingen uit te maken...
- Luister, Jacques, zei ze en greep zijn beide handen, wil ik je 'n bewijs geven, dat ik je liefheb? 'n bewijs? 'n bewijs?
- O!... ja!...
- Hoor dan goed en ik zal je alles vertellen. Alles, alles. Die keer, dat we samen gesproken hadden... ging ik naar Leni en vertelde haar alles. Och, dat Leni óók verliefd was op Yvo van der Weyden was van algemeene bekendheid; er is vaak genoeg de spot gedreven met de meisjes Reneveld, ik verraad dus niets. En in elk geval, Jacques, jij bent zóó discreet... Enfin, ik moet hier wel over spreken, omdat je 't anders niet zou begrijpen. Ik ging dus naar Leni toe en vertelde haar alles van jou en mij. En ik ried haar aan, Alfred te nemen en even openlijk met hem te spreken, als ik met jou had gedaan.
| |
| |
Leni... de arme Leni... kon niet direct besluiten. Zij... ze kwam tot 'n wanhoopsdaad. Zij... schreef aan Yvo.
- Deed ze dat?!
- Ja. Ze schreef hem, dat ik verloofd was met jou en dat zij op het punt stond, zich te engageeren met Pancras van Waveren...
- En?... en? vroeg Jacques ten hoogste geïnteresseerd.
- Hij antwoordde haar niet...
- Dat deed hij niet eens?
- Neen. Maar bij schreef aan mij.
Met een onuitsprekelijk trotschen triomf stiet Emma de woorden uit.
- Hij schreef aan jou!
- Ja!... riep Emma, ja! En zij nam uit een der laden van haar schrijfbureau den brief, die haar glorie was en zij overreikte dien zorgvuldig bewaarde aan Jacques:
- Hier! riep zij, geëxalteerd, hier geef ik je 't bewijs van mijn liefde voor jou!...
Lees! lees! hoe Yvo hier schrijft, dat hij me liefheeft...
- Emma!... Emma!... jou...?
- Ja! En weet dan, dat m'n antwoord was...
- Wat kan... je antwoord... zijn geweest?
- Dat ik hem onze verlovingskaart zond met zijn adres er eigenhandig door mij op geschreven.
- God, Emma... is dat waar?
- 't Is waar! herhaalde zij en blikte hem zegevierend aan.
- God, Emma... je verbijstert me... kan ik... mag ik hieraan gelooven... 't is me, of ik droom...
- Lees! lees nu! drong zij aan.
En hij las, met van nervositeit sidderende handen en schemerende oogen:
Emma, Emma, is het waar, wat ik gehoord heb, dat je geëngageerd bent, o Emma, zeg, dat het niet waar | |
| |
is, ik kan het niet verdragen! Emma, vergeef me, toen ik weg-ging uit Holland wist ik nog niet, wat ik nú weet, dat ik je liefheb, Emma! Zoolang ik in Indië ben, heb ik naar je verlangd, met een aldoor sterker wordend verlangen en nu, nu ik van je verloving hoor, is mijn liefde plotseling opengebroken in mijn ziel met een brandende kracht! Emma! nog is 't niet te laat: verbreek je verloving...
En aan die smeekbede van den man, dien zij toch met al den hartstocht harer ziel had liefgehad, had zij weerstaan?... Houd je dan, liefste, van mij?
Het jubelde in hem op... en met zijn van emotie ijskoude hand vatte hij de hare en keek haar aanbiddend aan:
- Jacques... jongen... zei ze ontroerd.
En hij las voort:
...verbreek je verloving en maak mij gelukkig, mij, dien je toch óók liefhebt, Emma; anders had je nooit die advertentie kunnen plaatsen, want jij hebt 't gedaan, nietwaar?...
- Dat is niet fair, ontsnapte Jacques ondanks zichzelf. Hij, altijd zoo voorzichtig en tolerant in zijn oordeel, kon dezen uitroep nu niet weerhouden.
- Ja! lachte Emma hard. Dat dacht ik óók!
...Emma, ik wacht! Laat me niet te lang op je antwoord wachten!... ik heb je lief!
Yvo.
- Zoo zie je! riep Emma met aldoor dezelfde onnatuurlijk glinsterende oogen. Ik had maar één hand uit te strekken gehad!
- Hoe kan ik je danken voor zóóveel loyaliteit jegens mij?
| |
| |
Zij lachte opgewonden.
- En geloof je nu nòg niet aan m'n liefde voor jou!
Hij stortte zich voor haar neer op de knieën:
- Ja, nu geloof ik... ik weet niet, hoe, maar ik geloof, ik geloof!
Den altijd kalmen Jacques zoo buiten zichzelven te zien, deed een schok van emotie door haar leden gaan.
- Kom sta op, fluisterde zij. En neem die brief en bewaar 'm... en herlees 'm in momenten van twijfel... en bedenk altijd, dat ik maar één hand heb uit te strekken gehad en... niet heb gewild!
De laatste fiere woorden klonken als een jubelkreet en Jacques, opspringende, sloot haar in zijn armen en omhelsde haar met een vurige passie, waaraan hij tot dusverre nooit had durven toegeven, maar waaraan zij zich nu met een teedere gewilligheid onderwierp.
- Die brief... fluisterde zij. Beschouw 'm als mijn intiem huwelijksgeschenk aan jou...
- 't Mooiste, 't beste, wat je me had kunnen geven...
- Ben je er blij mee?... glimlachte zij.
- God... ik ben zoo gelukkig... En juist nú.
- Waarom... juist nu?
- Weet je 't dan niet?
- Wat zou ik weten?
- Heb je me dáárom dan niet alles verteld?
- Waarom? vroeg zij. Ik begrijp je niet...
Zij was nog volkomen argeloos... toch begon er een onrust in haar bloed te gonzen, als het vage geruisch van een verre zee...
- Dus... je wist niet, dat hij terug-komt?
De zee... de zware, zwalpende zee kwam nader...
Toch vond zij de kracht om te vragen, alsof zij daarmee nog het gevaar afwenden kon...
- Wie?...
- Yvo van der Weyden...
| |
| |
- Komt hij terug?...
De zee kwam aangestormd met rukkende vlagen... in de branding... in de branding... zou zij zoo dadelijk vergaan... Door het wilde geweld van het water, vernam zij nauwelijks zijn stem... toch, zij verstond ieder woord...
- Hij zou voor 'n jaar naar Indië gaan, dus, over 'n paar maanden zou hij toch in elk geval zijn terug-gekomen. Maar hij schijnt nu met 'n collega te hebben geruild...
Waarom... waarom komt hij terug, dreunde het door Emma's machtelooze hoofd... Om mijn huwelijk met Jacques te verhinderen... daarom komt bij terug...
Zij voelde zich verloomen en bedwelmen in deze gedachte
Maar het was goed, zóó. Stil, als overgegeven, maar beklemd door een verlammende onmacht, lag zij in Jacques' armen. En hoorde den vertrouwenden man, aan wien zij zoo juist haar liefde in de overtuigendste woorden had beleden, fluisteren, hoe gerust en gelukkig hij was... en ontving zijn dankbare kussen zonder het uit te schreeuwen van wee... zelfs zonder te weerstreven.....
| |
II
De dag was voorbij.
En Emma was alleen op haar kamer.
De dag was voorbij. De zwaarste dag van haar leven.
Nog altijd was zij eenigszins verdoofd en aanstonds, dood-vermoeid, was zij op haar sofa neer-gezonken. Zij probeerde roerloos te blijven liggen, daar een lichte onpasselijkheid haar kwelde... het bewijs, dat zij terugkeerde tot de vreeselijke werkelijkheid der dingen en die voelde.
Hoe was de dag voorbijgegaan?
Een drukke soirée had haar geholpen zichzelf te vergeten.
Verschillende malen had zij zichzelf, aan den arm van | |
| |
Jacques, in een spiegel gezien en zij zag dan een mooie jonge vrouw, met een hoogmoedigen blik in de oogen. O, hoe trotsch zag zij er uit! Alsof zij het lot uitdaagde, om te raken aan haar geluk! haar fier, onaantastbaar geluk!...
Maar... op het eind van den avond... was er in haar glimlach iets... verdwaasds gekomen... De flonkerende glans harer oogen werd van een starre, onnatuurlijke helderheid als van glas. En haar eigen stem klonk haar soms schril in de ooren en alsof zij van verre klonk, beangstigend ver...
Dezen heelen avond had zij zichzelve gezien, zooals een film-actrice zichzelve ziet op het witte doek. De vrouw in het beeld lachte en bewoog zich en sprak en danste en klonk met de gasten... maar de eigenlijke, levende werkelijkheid dezer vrouw... lag ergens ver-weg in het donker... en kreet het in woeste wanhoop uit en streed den vertwijfeldsten strijd van haar leven...
En nu... waren film-beeld en werkelijkheid ineen gevloeid.
En nu... was zij alleen in het donker... het donker...
O, god! kreet zij opeens en voer met een schok overeind. O, god, o god! ik kan niet meer!
Zij wierp zich op den grond en wentelde zich heen en weer in een acces van woede en drift. Zij bonsde haar hoofd op den vloer in een krankzinnige behoefte, om zich pijn te doen; zij steunde, zij drukte zich de nagels in de handpalmen met vertwijfelde kracht... Want de tranen wilden niet komen...
Zij zat weer op, geleund tegen een stoel en staarde met brandende, blinde oogen voor zich uit.
Wat moest zij?... wat kon zij nu?...
Vanmiddag... nauwelijks enkele uren geleden, had zij aan Jacques haar ‘liefde’ bekend.
Met de krachtigste overreding had zij hem zijn twijfel ontnomen...
| |
| |
En zij had hem het bewijs... het bewijs!... van haar liefde gegeven!
Een harde lach ontsnapte haar.
En nu... lag zij hier alleen... vertwijfeld... ziek van ellende... op het enkele bericht, dat Yvo terugkeeren zou... Omdat zij... omdat zij...
Neen, dat niet! O, god, o god, dat niet...
Zij klemde de handen op haar hart, dat òpkrampte in haar borst, met elken klop, als een scheur van pijn...
O, stierf ik nu maar, zuchtte zij. Vrij, vrij van allen twijfel en strijd...
Ik houd van Jacques... en ik wil met hem trouwen... Neen, ik houd niet van hem en met hem trouwen wil ik niet... Want ik houd van Yvo en ik wil trouwen met hem... neen, neen! ik háát hem, ik verfoei hem, ik veracht hem en nooit wil ik met hem trouwen, ook al smeekte hij op zijn knieën...
O! kreet zij dof. Dat houd ik niet uit...
Vanmiddag... vanmiddag nog was zij gelukkig geweest, in een rustige tevreden verteedering. En nu?... Ik houd 't niet uit... ik word gek... steunde zij.
Zij sprong op. Zij moest iemand zien. Iemand, wie ook, moest haar helpen... En de eenige, tot wie zij kon gaan, was Leni natuurlijk.
Zij knipte alle lichten op en ging voor den spiegel staan. Zij ordende heur haren, verschikte iets aan haar gekreukelde kleeding... maar voor het overige... Zij zag er wel zeer verhit uit, maar zij had niet gehuild.
Zij snelde naar Leni's kamer; toen zij de deur opende, zag zij, dat ook haar zuster nog geheel gekleed was; neuriënd borg zij de juweelen, die zij van Alfred gekregen en 's avonds gedragen had, terug in de écrins.
- Mooi, hè? zei ze en streek liefkoozend met de hand over een fijn-gouden armband, waaraan een solitaire saphir hing. Daar houd ik zoo van, van zoo'n enkele steen. Bij | |
| |
avond is de kleur blauw even mooi; je weet, dat dit 'n zeldzaamheid...
- Ik heb 'n nieuwtje! riep Emma met een hooge stem.
- En wat? vroeg Leni vebaasd. Is 't iets zóó gewichtigs, dat je zoo opgewonden bij me binnen-komt? Want zij zag nu Emma's hoog-rood gezicht en haar flonkerende oogen.
- O!...
- Je maakt me nieuwsgierig zeg!
Eensklaps brak Emma in lachen uit, zij viel op een stoel neer en kon niet tot bedaren komen van het krampachtige schateren en spreken kon zij zeker niet.
Maar toen opeens riep zij luid:
- Yvo van der Weyden komt terug!
- Wat! vroeg Leni en bleef staan met open mond.
- Ja! ja! hij komt terug, om mijn huwelijk met Jacques te verhinderen!!
- Hoe weet je dat!?
Emma, uitgeput van haar zenuwlach, lag slap achterovergezonken in haar stoel.
- Dat begrijp je toch! Hij heeft geruild met een collega, en komt nu een paar maanden eerder naar Holland. Hij is er misschien al.
- Wie heeft 't je verteld?
- Jacques zelf.
- O! Emma! Wat een verrukkelijke satisfactie voor jou!
- Ja! kreet Emma in een hoogste opgedrevenheid van zenuwen. Wat een satisfactie voor mij!
- En hoe zalig voor je, als hij je zou zien als bruid.
- Ah! zalig! ja!...
Emma, dood-vermoeid van al haar stormende emoties, voelde zich een kracht ingieten door Leni's woorden, waarop zij misschien wel intuïtief had gehoopt, toen zij bij haar zuster hulp had gezocht.
| |
| |
- Jij! jij! hebt hem afgewezen! zei Leni en zonder dat zij het wist, klonk er een benijding in haar stem, die Emma nòg sterker te maken scheen. En toen, in een spontane oprechtheid, zei ze:
- Ik wou, dat ik in je plaats, was Emma.
- Als jij in mijn plaats was, Leni, wat dan?
- Wat bedoel je?
- Zou je dan...
- Of ik aarzelen zou? Nooit! nooit in der eeuwigheid! Voor zoo'n man, die je de beleediging heeft aangedaan, te veronderstellen, dat jij, voor hèm, die advertentie...
- Ach!... zuchtte Emma verruimd.
Dat was zij vergeten: die hoon! die vernedering!
Maar de hemel had haar naar Leni toegedreven... en Leni had haar gered.
En Leni wist niet, waarom Emma haar zoo onstuimig in de armen sloot en haar pakte en kuste; zij moest er om lachen... want immers niets kon zij voelen van Emma's hartstochtelijke dankbaarheid!...
|
|