| |
| |
| |
Derde hoofdstuk
I
Toen Yvo haar schrijven aan hem onbeantwoord liet, had Leni Reneveld een crisis van woede en wanhoop doorgemaakt, waarin nu eens de woede, dan weer de wanhoop de overhand had.
Haar niet te antwoorden... O, die beleediging...
Want nu hij niet per omgaande, of tenminste direct geantwoord had, deed hij het natuurlijk niet meer.
O, die beleediging...
En haatte zij hem nu? Ja! zij haatte hem, omdat hij haar zoo deed lijden... O, mijn god, waarom hield zij zooveel van hem!
Verschrikkelijk, dat zij nú nog, nú nog van hem hield...
Verschrikkelijk, dat zij, door zijn schuld, zich had verloofd met een man, dien zij niet liefhad en nimmer liefhebben kon...
In die eerste dagen harer verloving was alles zoo wonderlijk om haar heen.
Het was haar, of zij op een andere wereld leefde, waar alles haar zonderling aandeed en alle verhoudingen een vreemde eenheid van tegendeelen vormden.
Liefde was haat... en haat was liefde... je verafschuwde den zoen, dien je verloofde je gaf en kuste hem toch terug en je lippen verbrandden niet in die huichelarij, neen, ze bleven glimlachen en lachten hèm toe... je verloofde.
| |
| |
Zij was dood-vermoeid en kon toch niet slapen. Zij wou ergens ver weg zijn en alleen en zocht toch instinctief gezelschap van anderen op... Het was haar, of haar hoofd hol was en leeg en toch werkten haar hersenen met een zóó geweldige kracht, dat het dreunend haar slapen doorbonsde.
Zij vond geen oogenblik rust, zij dwaalde door het huis als een opgejaagde, en tot haar ijzigen schrik hoorde zij zich soms in zichzelve mompelen:
- Wat heb ik gedaan... wat ben ik begonnen... wat ben ik begonnen...
Eens kwam zij door de antichambre, terwijl Alfred Pancras van Waveren op haar wachtte in den eersten salon.
Zij zag hem, zonder dat zij door hem werd opgemerkt.
Zij bleef staan en keek naar hem.
Alsof zij vreemden voor elkander waren, zoo critisch keek zij naar hem.
Hij stond voor een der ramen naar buiten te kijken en zij zag zijn achterhoofd en zijn profiel.
Knap... jazeker, hij was knap... in den banalen zin van het woord. Hij had de plaatjesachtige knapheid van een film-held, die, als hij zijn mechanische expressies niet voor het witte doek verricht, van een volkomen uitdrukkingslooze onbelangrijkheid is.
Een lenige dans-figuur. Keurig gekleed. Welverzorgde handen. Onberispelijk geschoeid. Zijn haar, gebrillantineerd, als een zwarte, glad-glanzende helm om den schedel gelegd.
Op en top de gigolo, de betaalde dans-professional uit een fashionable hôtel...
En zóó sterk was deze indruk, dat toen hij bij haar nadering verrast opkeek en snel op haar toetredend, haar in de armen wou sluiten, zij onwillekeurig terugdeinsde, alsof iemand, daartoe niet bevoegd, zich een vrijheid jegens haar veroorloofde.
| |
| |
- Hoe nu? vroeg hij verbaasd.
Maar Leni barstte in lachen uit en hoe meer zij trachtte te bedaren, te schaterender lachte zij.
Eindelijk in staat te spreken:
- O! als je nú eens wist, wat ik zooeven dacht! proestte zij.
- Wat dan?
- Wel, ik zag je daar zoo staan en ik keek naar je, en...
- En...?
- En ik vond je zoo elegant...
- Zoo?...
- Ja, precies als 'n beroepsdanser... die zijn óók allemaal zoo knap en zoo elegant...
Hij glimlachte gevleid, - precies zooals zij had verwacht!
- En toen... 'n oogwenk... 't was 'n vreemde fantasie... verbeeldde ik me werkelijk, dat je 'n gigolo was... en toen je naar me toe kwam...
- ...dacht je: hoe durft de vent! hahaha!
- Ja, dat dacht ik!
- Maar er zijn genoeg voorbeelden van, dat ladies verliefd worden op die professional gentlemen!
- O ja, dat geloof ik wel!
- En daar jij verliefd bent op mij - want dat ben je toch, niet?
- O! vreeselijk!
- Kunnen we dat spelletje best verder spelen. Wat zal ik je leeren: de varsity drag?... de trip the willow?
Wanneer hij zóó was, en alles tusschen hen een spel geleek, kon zij hem het best verdragen. Dan lachte zij, en schertste opgewekt en amuseerde zich zelfs... en was zoo vroolijk en welbespraakt, dat buitenstaanders haar moesten houden voor het gelukkigste meisje.
Maar... als hij sentimenteel werd... en haar in zijn armen trok... en zij warm en benauwd werd in zijn onge- | |
| |
wenschte omhelzing, dan begon een wilde onrust in haar bloed te gloeien en moest zij zich met alle kracht bedwingen, om hem niet van zich weg te duwen met een beleedigend woord.
Maar zij deed het nooit. Integendeel, ook zij sloeg haar arm om zijn hals en kuste hem terug en droomde zich intusschen ver van hem weg, in een oord, waar zij eenzaam zou zijn en zou mogen schreien en gillen en zich op den grond werpen in een acces van smart en drift...
Zij sloeg het rustige uiterlijk en de rustige houding van haar zuster Emma met benijding en bewondering gade.
Was deze uiterlijke kalmte de weerkaatsing van een innerlijke gesteldheid en dus echt, - niet geveinsd?
Ja, Het was onmogelijk, dat Emma, dat welke vrouw ook, zóó valsch zou kunnen huichelen, zóó absoluut natuurlijk, zóó bedaard en zóó altijd hetzelfde.
Maar wàt verschafte Emma die heerlijke, innerlijke rust?...
| |
II
Op een avond kwam Leni opgewonden haar zusters kamer binnen.
Eenige gasten waren onverwacht gekomen; er was gedanst, geflirt; Leni had zichzelve in geanimeerdheid overtroffen, zij had grappige voordrachten gehouden, bekende menschen geparodiëerd... en nu allen, ook Alfred en Jacques, vertrokken waren, voelde zij zich, alsof al haar zenuwen gespannen waren en trilden onder de beproeving van àl te veel rumoer, van àl te veel licht...
- Emma, Emma! riep zij onbeheerscht.
- Wat is er? vroeg Emma verschrikt.
Haar zuster liet zich neervallen in een stoel en lachte en | |
| |
huilde tegelijk; zij wrong zich de handen en drukte haar hoofd in een kussen, zij zuchtte en trappelde met de voeten, en riep met een vertwijfeld accent in haar stem:
- Ik houd 't niet uit. Ik kan 't niet uithouden... Emma! Emma!
- Maar wat is er dan, kind?
- Emma... ik heb 'n gevoel, of m'n brein wordt verschroeid... Emma... 't is me, of m'n hart met geweld uit m'n lichaam wordt gescheurd... Emma, help me... Emma!
- Wat ben je overspannen, arm kind...
Leni brak uit in een hokkenden lach.
- Overspannen! lachte zij. Dat is 't begin. Dàn word je zenuwziek... en dan brengen ze je weg naar 'n krankzinnigengesticht!
- Leni! lach niet zoo ellendig! Leni! bedaar! ik wil je zoo niet hooren!
Leni bedaarde even plotseling, als zij plotseling in lachen was uitgebarsten.
Ze streek zich over het hoofd en staarde voor zich uit met verdwaasde oogen.
- Wat mankeert me toch... mompelde zij. Word ik gek?
- Neen, neen, suste Emma, met overredende kracht. 't Is niets... je bent wat opgewonden, je bent vanavond zoo druk geweest. Wacht... ik zal even wat ether voor je halen.
Toen Emma terugkwam, vond zij Leni slap ineen gezonken in haar stoel; het kostte haar moeite, haar hoofd op te lichten en het glas te ledigen, dat Emma haar aan de lippen hield.
- Leni... toe, kindje, word nu wat rustiger... Er is toch niets.
- Niets! vlamde Leni op. Neen, er is ook niets. Er is alleen maar, dat 'n leven vernietigd wordt, zichzèlf vernie- | |
| |
tigt... dat ik te gronde ga.
- Als dàt 't geval is, zei Emma ontsteld, dan...
- Dan moet jij, Leni, onmiddellijk je verloving verbreken, spotte Leni potsierlijk, eensklaps weer van stemming veranderend. En doe dat ik niet, dat doe ik niet, dat doe ik...
- Leni! je maakt me bang!
- Toe, stel je niet aan, zei Leni, eensklaps kalm. Het was opeens tot haar doorgedrongen, wat zij eigenlijk zeide, en zij schaamde zich, dat zij zich zoo had bloot gegeven.
- Kind, ik maak me ongerust over je!
- Waarom? Ben ik niet vroolijk, en vier ik niet feest?
- Maar 't blijkt nu, dat je daar niets van meent en dat je je eigenlijk rampzalig-ongelukkig voelt.
- Ah! ontsnapte Leni als een kreet van pijn.
Maar dadelijk daarop:
- Wat komt 't er op aan! zei ze hard. En toen, in een wéér wisselende stemming:
- Weet je, wat 't is? ik benijd je!
- Benijd je mij?
- Ja, ik benijd je je geestelijke kalmte... ik benijd je je natuurlijke opgewektheid... ik benijd je...
- Wat nog méér?
- Ik benijd je je verloofde! ik benijd je Jacques! lachte Leni en barstte toen in snikken uit.
Emma liet haar even huilen. Zij was zooeven heftig geschrikt, toen Leni hartstochtelijk riep, dat zij haar benijdde. Met een schicht was het door haar heen geschoten: zou Leni iets weten van den brief, dien Yvo haar had geschreven? Maar neen, hoe zou dat kunnen... En het bleek zoo ook niet te zijn.
- Je moet me goed begrijpen, zei Leni. Ik ben niet verliefd op Jacques! dat moet je je niet verbeelden. Evenmin als op Alfred! zeide ze, als om te bewdjzen, hoe absoluutniet zij op Jacques was verliefd.
| |
| |
- Ik begrijp je wel, zei Emma zacht. Je benijdt mij Jacques, omdat ik eerlijk met hem heb kunnen spreken...
- Ja!
- En omdat je nu merkt, dat Jacques me zoo helpt...
- Ja, dàt is 't.
Emma, terwijl zij sprak, dacht na. Zou Jacques haar wel zóó hebben kunnen helpen, als... als zij niet dien brief van Yvo had ontvangen, die haar de satisfactie gaf van zijn liefde?
Dàt was het, wat haar zoo rustig maakte en zoo sterk.
Yvo had haar lief... En niet hij háár, maar zij versmaadde hèm!
O! dit besef stuwde telkens een kolkenden trots in haar omhoog en gaf haar een voldoening, die haar doorkoortste als een triomf.
Zij! Zij versmaadde hèm! Zij, die was weg-gekrompen van verdriet, omdat hij zich niet declareerde. Zij die...
En nu!
Nu was zij de sterkste. En na de verlovingskaart, die zij hem met eigenhandig adres had gezonden, zou hij het nu zijn, die weg-kromp van smart, die honderdmaal erger droefheid leed, dan zij ooit door hèm had geleden, want zelfs de kans, dat zij nog eenmaal de zijne zou worden, bestond niet meer: zij was niet meer vrij! zij was verloofd!
Een wonderlijk zielsproces had zich in haar voltrokken.
Haar liefde voor Yvo was haar een kwelling, een pijn geweest. Dag noch nacht had zij rust. In haar ziel knaagde een nooit-aflatende smart... en alles wat zij aan Jacques had geklaagd, was de bittere waarheid geweest.
Zij had Yvo lief, toen hij onbereikbaar voor haar scheen.
Doch nu zij de hand slechts uit te strekken had... nu hij haar zijn liefde in de gepassionneerdste woorden beleed... nu, - het was de waarachtige waarheid! nu wilde zij hem niet meer!
Zij had zich aan Jacques gehecht met een werkelijke | |
| |
genegenheid... en zij was van plan, hem eerlang Yvo's brief te toonen, als belooning voor zijn toewijding, zijn sympathie, zijn geduld.
Neen! zij had Yvo niet meer lief. De beleedigende veronderstelling, dat zij de advertentie in de courant had geplaatst, was genoeg geweest, om al haar fierheid omhoog te roepen. Zij zou zich vernederd achten, van zóó iemand te blijven houden... en bovendien... met blijdschap bespeurde zij, hoe haar gevoel voor Jacques zich elken dag verinnigde en verdiepte.
Hij was haar liefde waardig. Hij was een goed en betrouwbaar man.
En Yvo... een wispelturige jongen, die versmaadde, wat hij had kunnen krijgen... en wilde hebben, wat hij niet krijgen kon. En bovendien had hij de tacteloosheid gehad, om over de advertentie te spreken...
- Leni, zei ze, zou 't onmogelijk zijn, om Alfred alles te bekennen?
- Ja, zei Leni, dat is on-mo-ge-lijk, Emma. Alfred is niet als Jacques...
- Neen...
- Alfred is de oppervlakkigheid en banaliteit zelve. Ik mag hem wel, heusch! Hij amuseert me; hij is dol op mij... en... ik heb hem feitelijk niets te verwijten. Maar... hij is nu eenmaal geen Jacques. Wat jij ongestraft aan Jacques kon zeggen en wat je ook gelukkig dadelijk hebt gedaan, - later zou 't je misschien óók te moeilijk zijn gevallen, - dat kan ik niet aan Alfred. Begrijp je dat niet?
Ja, eigenlijk begreep Emma het wel...
- En wat zou 't geven, als ik hem alles bekende? Bij jou heeft je biecht je nader tot Jacques gebracht... bij mij zou 't het einde van mijn engagement beteekenen.
- Ja... misschien wel... stemde Emma aarzelend toe.
| |
| |
- En dat wil ik niet.
- Dat wil je niet? Je wilt dus werkelijk met Alfred trouwen?
- Natuurlijk!
- Bedenk je nog 's goed, Leni... zou je gelukkiger zijn mèt Alfred, dan zonder hem?
- Dat in elk geval. Alleen zou ik nu niet meer kunnen zijn. Geloof me, onmogelijk.
- Maar je zei toch zooeven... dat je... zèlf je leven vernietigde... dat je te gronde ging...
- Nu, ja, 'n oratorische frase in m'n opgewondenheid. Ik bèn ongelukkig, ik zal 't niet ontkennen, maar... misschien dat ‘de tijd’ me ‘mettertijd’ helpt. Jacques heeft je daaromtrent immers zooveel hoopvols verteld?
- Ja, dat heeft hij. Hij heeft zich dikwijls ernstig bezorgd gemaakt over cliënten, die hij als candidaten-voorzelfmoord beschouwde. 't Zwáárste verdriet, zegt hij, wordt gelenigd door de tijd.
- Dan zullen we daar maar op vertrouwen, zei Leni, met een flauwen glimlach. Weet je, Emma, zei ze opeens, ik zou, geloof ik, beter kunnen berusten, als ik wist, dat Yvo óók geëngageerd was, of getrouwd. Als ik dus met zekerheid wist, dat hij tòch nooit om me geven zou.
- Och, dat weet je nu óók wel met zekerheid...
- Ja... ik wéét 't...
- En kan je dan tòch niet berusten...?
- Och, als alles maar niet zóó ontzettend ellendig was... Ik...
Zij bedwong zich.
Maar in haar overgevoeligen toestand en zij had al zoovéél gezegd en Emma wist toch alles van haar, kon zij zich niet voldoende beheerschen...
- Ik... heb hem geschreven, Emma.
- Wat?!
- Ja, niet nu, een poos geleden.
| |
| |
- En... wat...
- Ik schreef hem, dat jij geëngageerd was en dat ik op 't punt stond me te verloven?...
- En... kreeg je antwoord? vroeg Emma op vreemden toon.
- Neen, dat is 't juist. Nooit, nooit heeft hij me 'n antwoord waardig gekeurd...
- Maar... hij schreef aan mij.
- Aan jou?!
- Ja.
- En... wat...?
Emma lachte... een lachje van hoon om Yvo's te late bekentenis...
- Hij schreef me, dat hij me liefhad...
- Wat?
- Ja! dat heeft hij gedaan! zei Emma, nu haar deze bekentenis was ontsnapt, óok zonder zelfbeheersching meer.
- God, Emma!
- Ja, ja! zei Emma en lachte steeds. En hij wou beweren, dat ik óók van hem hield, omdat ik 't toch was geweest die de advertentie in de krant had gezet... Die verfoeilijke beleediging voegde hij me toe. En ik...
- En jij!
- Ik stuurde hem m'n verlovingskaart, met 't adres eigenhandig geschreven.
- God... Emma, Emma, 't is me, of ik droom... Is dit de waarheid?
- Ja! de volle waarheid! De streelende en beleedigende waarheid!
- Emma... jij... hebt hem versmaad?
- Ja!...
- Ik zei stràks, dat ik je benijdde... maar dit! Emma, ik ben verbijsterd...
- Zoo zie je, dat Yvo 't niet waard is, dat je langer aan 'm denkt...
| |
| |
- M'n leven... m'n leven zou ik willen geven, als ik dat had kunnen doen: hem versmaden... versmaden...
Leni's stem werd zwakker... zij strekte in een pathetisch gebaar de gevouwen handen omhoog...
- Mijn leven... mijn leven... voor dit moment van triomf, dat jou is gegund en niet mij... o, dat hij van me hield en dat ik hem kon versmaden...
Zij sprong op, maar wankelde en zocht tastend om zich heen naar een steun. En eer Emma, ontzet, haar had kunnen naderen... stortte zij krachteloos ineen op den grond.
| |
III
Eenige dagen lang lag Leni in een doffen toestand tusschen waken en bewusteloosheid in.
Zij was niet ziek, men constateerde ook geen koorts; zij lag maar stil voor zich uit te staren en toonde in niets ook maar eenige belangstelling.
Zij sloot haar oogen voor de attenties, welke Alfred haar zond, zij antwoordde niet op de bezorgde vragen harer huisgenooten, zij scheen te slapen en reageerde op niets.
- Een zenuwuitputting, zeide de dokter, waarschijnlijk de reactie op een te drukke winter; komt best terecht.
Emma, die wist, twijfelde aan deze geruststellende woorden. Angstig zat zij uren lang in Leni's kamer en bespiedde haar zuster, zooals deze slechts schijnbaar slapend, met open oogen te staren lag. Des te verwonderder was zij, Leni op een morgen, na haar stereotiepe vraag, waarop het antwoord tot dusverre een vaag, mat gebaar was geweest, - hoe gaat 't je, Leni? - te hooren zeggen:
- Goed.
Emma ademde òp van een namelooze verlichting.
Waarvoor zij had gevreesd, zij had het zich in haar intiemste gedachten nauwelijks durven voorstellen... maar | |
| |
een ontzettend zelfverwijt had haar gekweld, dat zij aan de arme Leni haar zegevierende mededeeling omtrent Yvo had gedaan.
Hoe zij er toe gekomen was? Ja, vanzelf! in de bewogenheid van het gesprek... vanzelf waren haar de zoo veel beteekenende woorden ontsnapt...
- Word je wat beter? vroeg zij verheugd.
- Ik ben niet ziek geweest... 't Was... ik weet 't precies... 'n zenuwuitputting, die alleen door rust en eenzaamheid kon genezen...
- Anders niets?
- Welneen. Wat heb je dàn gedacht?
- O, ik... zei Emma. Ik ben zoo woedend op mezelf geweest en ik heb me zoo diep verweten, dat...
Er kwam een klein lachje om Leni's lippen.
- En je begrijpt niet eens, hoe je me door die onrust vernedert?... Neen, 't was goéd, dat je hebt gesproken. Ik wenschte immers zekerheid, dat Yvo nooit om me zou geven? Ik heb nu die zekerheid.
- Maar die heeft je toch geknakt...
- O, neen, dat was 't niet. De spanning van mijn zenuwen bràk er door. En dat moest gebeuren, vroeg of laat. Nu is de catastrophe achter de rug... en ik voel me als 't ware bevrijd.
- Is dat werkelijk waar?
- Ja, je kunt gerust zijn. Ik heb hier eenige dagen liggen herstellen van m'n zielekwaal. Dat had ik nóódig. Maar nu voel ik me...
- Hoe?
- Nu voel ik me... nog wel wat zwak... maar o, zooveel rustiger van binnen. Vergelijk 't maar met iemand, die aan 'n groot gevaar is blootgesteld geweest... z'n zenuwen zijn te zwaar beproefd geworden... en daarom voelt hij zich nog wèl uitgeput... maar gered, want bevrijd.
| |
| |
- O, Leni, mag ik dat gelooven?
- Ja, dat kan je gelooven. Weet je, ik werd door... misschien wel door krankzinnigheid bedreigd... maar de crisis is voorbij, ik heb 'm doorstaan... en ik word nu, ik voel 't, langzamerhand weer normaal.
- Goddank, goddank... Ik heb me dus niets te verwijten?
- Vraag dat niet meer, hoor. Ik wil er niet aan denken, dat Yvo jou heeft uitverkoren. Wat komt 't er op aan?... Jij of 'n ander! voor mij is 't hetzelfde. Mij zou hij nooit hebben gekozen. En dat moest ik weten. Och, je zou 't kunnen vergelijken met iemand, die ongerust is over 'n zieke. Je zal dan dikwijls zien, dat zoo iemand kalmer is, als de zieke eindelijk dood is, dan in de dagen van spanning en angst. En zóó is 't met mij.
Emma durfde niet verder vragen. Ze durfde niet zeggen: maar je mist nu toch wat?... Zij luisterde, zonder opmerking, naar Leni's betoog; dat zij er nu niet meer tegen opzag, om met Alfred te trouwen.
- O! werkelijk niet?
- Neen, in 't geheel niet. En dat begrijp je wel, hè?
- Ja, zei Emma, dat kan ik goed begrijpen.
- Dus, als jij en Alfred de huwelijksdag bepalen, dan...
- Wil jij tegelijk met ons met Alfred trouwen?
- Ja!
- Wat zal hij blij zijn, de jongen. Maar ik ben óók blij, o, innig, - kind!
Leni lachte haar zuster toe. Ja, zij was nu kalm, volkomen; zij sprak daarin de waarheid... Maar soms voelde zij zich, of haar vonnis van ter-dood-veroordeelde gewijzigd was in levenslange gevangenisstraf. Zij onderwierp er zich aan, omdat zij niet anders kon... Maar levenslang... levenslang...
Trouwen met Alfred... zij deed het natuurlijk. Zij had nu immers niets meer om op te hopen, om te op wachten?... | |
| |
Niets!... Dus zij trouwde met Alfred. Maar... levenslang aan hem verbonden te zijn...
Met strakken wil hield zij zich in bedwang. Zij wilde zich niet laten beangstigen door haar eigen gedachten. Aarzelloos moest zij nu verder gaan op den weg, dien zij uit eigen vrijen wil had gekozen. En zij wilde het ook!
Misschien zou zij wel wennen aan Alfred, op den duur. Maar... altijd met hem samen te zijn... levenslang... levenslang...
|
|