| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk.
I.
- Ik wist niet, jij? zei Greta tot Elise, dat die Damaris zoo aardig was.
Glimlachend keek Elise haar in het opgewekt gezicht.
- Neen, ging Greta voort, ik had, om je de waarheid te zeggen, altijd 'n vreeselijke antipathie tegen haar, maar ze is me geducht meegevallen.
- Ik vond 't gisteravond op die ‘ridotto’ werkelijk heel amnsant, zei Elise.
- Ik ben eigenlijk blij, dat wij ook maar zijn gegaan. 't Is zoo'n daad van animositeit, vind je niet, als je weg-blijft, terwijl de heele school is genoodigd, zei Greta.
O, hoe verheugde Elise zich in Greta's opgeruimdheid van de laatste weken. Het scheen, of de langzaam-verdoovende vrouw weer nieuw leven, weer nieuwe energie had gekregen, door de briefwisseling, die geregeld voortging en allengs een zeer intiem karakter begon aan te nemen.
Geen wonder. Elise benijdde haar vriendin dit geluk niet, maar na de gesprekken, die zij wel eens met Greta over dit onderwerp had gevoerd, | |
| |
voelde zij de rust en de vreugde met haar mee, die de hoop op een eindelijke vervulling aan Greta wel geven moest.
Greta's gezicht was ontloken tot een nieuwen bloei. Vanzelf glimlachten haar lippen; haar oogen keken helder en alsof zij heimelijk genoot van een innerlijk, blij besef. Haar houding werd veerkrachtiger, er kwam weer jeugd in haar uiterlijk; zij ging meer zorg besteden aan het kappen van heur haar, aan haar handen, aan de kleine details in haar kleeding...
Elise zag dat alles, en het ontroerde haar tot een weemoedige vreugd. O, hoe innig hoopte zij voor Greta, dat deze te eeniger tijd ‘de bestemming der vrouw’ zou bereiken...
En in haar gulle vriendschap zeide zij telkens:
- Wat zie je er lief uit... Wat staat die hoed je goed... Wat heb je toch mooie tanden, Greet. Ja, gerust, neem die schoentjes met hooge hakjes, ze passen je immers uitstekend...
Het was, of zij in deze dagen, terwijl de mogelijkheid toch bestond, dat zij misschien hun vriendschap eerlang niet zoo druk zouden kunnen voortzetten, zich nog nauwer verbonden voelden aan elkaar. Het gezamenlijk bewaarde geheim maakte hen als tot zusters. Elise deelde zoo absoluut in alles wat Greta betrof, dat deze haar ook alles, zelfs al haar gedachten, durfde mededeelen.
Zij hadden er over gediscussieerd, of zij de uitnoodiging van Damaris zouden aannemen of niet. Alle andere leeraren en leeraressen en de Directrice zouden gaan.
| |
| |
- Willen wij samen maar thuis blijven, vroeg Elise.
Maar Greta had opgewekt gezegd:
- Kom, welneen; ik ben nieuwsgierig zoo'n feest 's mee te maken. Jij dan niet?
En Elise had haar vriendin vergezeld, ofschoon zij Damaris als een vreeselijke intrigante beschouwde. Maar ja, het was misschien wel goed, dat Greta toonde zich van de machinatiën van ‘dat mensch’ niets aan te trekken.
En zij hadden zich echt geamuseerd. Er was in dat huis zooveel moois en zooveel curieus' te kijken, en de ‘attractie’ van den avond: alle gasten mochten een rolletje papier trekken, en degene, die het papiertje kreeg, waarop ‘portret’ stond vermeld, werd door Damaris in enkele trekken met potlood geschetst, - deze attractie had zoo'n prettige spanning veroorzaakt, en het wandelend souper was zoo exquis geweest, dat de avond was ‘omgevlogen’.
- Ja, zei Elise, ik vind 't ook goed, dat we maar zijn gegaan.
Maar zij begreep heel best, wàt het was, dat Greta zoo'n heerlijke geesteskalmte gaf...
Alle brieven, die zij ontving, alle brieven, die zij verzond, liet Greta haar lezen; en Elise vond iets verrukkelijks en iets aandoenlijks in dit innig vertrouwen. Zij gaf raad naar haar beste weten, - zij was evenzeer als Greta in hoopvolle afwachting, als er weer een brief moest komen, en genoot evenzeer als deze van den steeds aangenaam-intiemer wordenden inhoud. En diep was zij | |
| |
bewogen geworden, toen Greta haar eens den arm om den hals had gelegd, en tegen haar zeide:
- We hebben, je weet wel, ons testament gemaakt: de langst-levende alles, maar dat blijft zoo, hoor, dat blijft zoo - ook als... ik trouw... En zij had van geen protest willen weten.
- Greetje, zei Elise, nadat Greta haar een korten, maar zeer lieven en vertrouwensvollen brief van ‘den ouden heer’ had voorgelezen, hij vraagt 't je zoo dringend, zou je nu maar niet eens met hem gaan kennis maken?
- Och, zei Greta, en zij bloosde diep, - weet je wat 't is? Ik vind alles nu zoo heerlijk en rustig, ik ben zoo innig tevreden met deze correspondentie, ik ben er zoo gelukkig door... En als hij me ziet... en als ik hem tegen-val... o, ik weet niet... wat ik dàn zou moeten doen... en daar ben ik zoo bang voor...
- Kom, troostte Elise, 't kan haast niet, dat je hem tegenvalt. Hij kent je nu al zoo goed door je brieven... en je uiterlijk beantwoordt daar volkomen aan: eerlijk, opgewekt, vertrouwbaar, goed van wil. En... je wil 't niet gelooven... maar ja bent knap, Greet, en elke dag word je knapper.
Greta glimlachte en gaf Elise een zoen.
- Lieverd, zei ze. En toen vastbesloten:
- Nu, weet je, wat ik dan zal doen? Hem nog één brief laten schrijven... want 't is zoo vreeselijk heerlijk, om 'n beetje gesmeekt te worden... en dan... zullen we elkaar ontmoeten.
| |
| |
Zij bloosde nog vuriger, en zei:
- 't Is zoo gek, weet je... als ik heelemaal oprecht moet zijn, dan verlang ik er wèl naar, hem te zien... en toch zie ik er zoo ontzettend tegen-op!
- Kom, kom, zei Elise, 't zal eventjes vreemd zijn, natuurlijk, maar dat is maar een oogenblik... en dan, kind, wordt alles nog veel, veel prettiger voor je! geloof mij nou maar. En 't is ook beter tegenover Lichtenvoorde, vind je niet?
- Ja, dàt is waar. De dames Junod vragen telkens heel vriendelijk, hoe 't nu met mijn sollicitaties staat; en dat ik op mevrouw van Lichtenvoorde rekenen kan voor 'n aanbeveling, voegen ze er dan zoetsappig bij. Zouden de kinderen op school er iets van begrepen hebben, denk je, dat ik er niet lang meer zal zijn?
- Hoedat?
- Wel, ze zijn ongezeggelijk en luidruchtig en lachen in de klasse, vooral Maud en Reine, en die maken dan de anderen aan de gang, hinderlijk gewoon... maar nu komt mevrouw van Lichtenvoorde niet meer achter in 't lokaal zitten, voegde zij er lachend bij.
- 't Kàn natuurlijk wel, dat ze iets gehoord hebben, peinsde Elise. En kinderen zijn nu eenmaal zoo nonchalant; als ze denken, dat ze met iemand niets meer te maken hebben, dan nemen ze ook heelemaal de vormen niet meer in acht... Daarom... om aan al die dingen 'n einde te maken... ik zou nu maar in 'n kennismaking toestemmen, Greet!
| |
| |
- Nog één brief, zei Greta. Hij moet er nog één keer om vragen...
| |
II.
En Greta kreeg haar zin. ‘De oude heer’ schreef haar den brief, dien zij verlangde. Want het clubje in oproerig ongeduld over Greta's hardnekkige voorzichtigheid, had eenstemmig besloten:
- Ze zal! Ze zal ergens komen!
- Dat zou toch al te krankzinnig wezen, al die moeite voor niets, vond Reine.
- Ze moet eenvoudig, besliste Adolf.
- Ja, zeg, we laten ons nou niet langer voor de gek houden, zeg! schorde Bobs.
- Schrijf toch 's wat dringender, Tjen!
- Ja, zeg, krijg ik nou de schuld! Dicteeren jullie me dan maar!
- 't Moet nu 'n sommatie wezen: komen of anders uit!
- Ja, goed! goed!
- Vooruit, Tjen, kras op:
Mejuffrouw. Nu, voor het laatst, beveel ik u, uw anonymiteit, die beleedigend wordt, op te heffen, of anders...
- Neen, zóó heelemaal niet! Zoo vliegt ze d'r niet in! Je moet lief en verleidelijk schrijven, zóó:
Beste juffrouw Margaretha, U moet me nu heusch niet langer laten wachten, in mijn leven zijn de oogenblikken kostbaar, begrijpt ge dat | |
| |
niet? Kom, wees nu eens goed voor mij, en schrijf me, dat ge er in toestemt een samenkomst met mij te hebben bij de Verhuell-bank in de Scheveningsche Boschjes; de datum en het uur laat ik dan aan u over...
- Als dat niet helpt, helpt niemendal!
- Als je al nog wat medelijden met haar zou willen hebben, dan zou door dat wantrouwige gezanik van dat mensch al je zachtheid vergaan, zei Denise.
- Dus goed zoo?
- Ja, uitstekend!
- Geen pardon meer!
- Maar je zegt zoo, de datum over te laten... 't moet toch 'n dag wezen, waarop we allemaal vrij zijn!
- Natuurlijk; maar die kiest ze van zelf, ze is toch óók op school.
- Nou goed, laat 't dan zóo maar staan. Moet er niets meer bij verder?
- Ja, zet er nog bij:
Ik verheug er me op mijn lieve vriendin van de verstandige en interessante brieven persoonlijk te leeren kennen. Wanneer er bij u, juffrouw Margaretha, ook een beetje vreugde voorzat...
- Voorzat? dat kan je niet zetten, dat is te gek!
- Niet te gek, de ouwe heer is geen literator, en geen jongejuffrouw, hij schrijft zooals 't hem uit 't hart komt...
- En dat mensch slikt toch immers alles...
| |
| |
- Ze is da onnoozelheid zelf!
- ... ook een beetje vreugde voorzat, dan zou dat een blijdschap aan...
- Er moet nog een adjectief bij dat blijdschap!
- Groote... intieme... dolle... dankbare...
- Zet: dat zou dan een werkelijke blijdschap geven...
- ... aan uw vriend en dienstwillige dienaar
T.J.E.N.
- Accoord! In orde! Prachtig! O, ik popel van pret! we moeten allemaal gaan, zeg...
- Ik ben nou al dood van 't lachen!
- Kom, we zullen eens drinken op de verloving van Greta en Tjen!
Zij stieten de theekopjes tegen elkander aan:
- Daar ga je Tjen!
- Greet, daar ga je! wuifde Maud haar kopje ergens in de ruimte.
- Op 't goede succes!
- Ik wou, dat 't al zoover was!
- Nu! gezondheid jongelui!
- Hoera voor de leukste grap, die er ooit heeft bestaan!
| |
III.
- O, Elise... lees... zei Greta, en overhandigde Elise den brief. En Elise las, en met een warm glimlachje keek zij Greta aan.
- O, hoe heerlijk voor je... Mal kind, heb je tranen in je oogen?
Maar Elise voelde, hoe haar eigen oogen vol | |
| |
tranen stonden. En zij omhelsden elkaar en moesten er toen nerveus om lachen, omdat zij ‘zoo sentimenteel deden als bakvisschen’.
- Zeg, Elise, vind je 't geen schat van 'n brief?
- Ja, Greet!
- Ik ben blij, dat ik in 't laatst aldoor Margaretha onderteekende, wat klinkt dat aardig vertrouwelijk, hè, dat: juffrouw Margaretha. ‘Kom, wees nu eens goed voor mij,’ schrijft hij, dat trof me, begrijp je.
- Ja; ik geloof, dat 't 'n echt-goede man is, Greet.
- Ja, ik denk 't ook wel... O, - ja, ik verlang er naar, hem te leeren kennen... Dat gaan naar de Verheullbank zal wel 'n zenuwachtige geschiedenis voor me wezen...
- Je moet maar denken, hij is nu geen ‘vreemde’ meer voor je.
- Neen, dat scheelt veel. Maar... je begrijpt... alles hangt van de eerste indruk af. En daarom zou ik er graag keurig uitzien...
- Ja, wat dacht je dan aan te doen, je blauwe pak...?
- Neen, ik wou 'n nieuwe tailleur laten maken, ik heb 'n alleraardigst model gezien, eenvoudig en toch gekleed; van beige kasha, met een kleine garneering van bruin en beige geruite stof, hier heb ik het model.
- Keurig, prees Elise, sober en toch elegant; daar zal je lief mee uitzien, Greet! Maar zou 't maken niet te lang duren?
- Ik heb er al met m'n naaister over gesproken, | |
| |
bekende Greta blozend, en ze kan me gauw helpen, in 'n dag of vier...
- Zoo, dus dat komt gelukkig in orde. Maar... nu heb je eigenlijk geen enkele hoed, die daar goed bij past...
- Dat is ook zoo, daar heb ik ook al over gedacht. Ga je dan met me boodschappen doen? En de stof uitzoeken? dan gaan we die meteen bij de naaister brengen... En behalve 'n hoed moet ik ook nog zooveel andere dingen hebben... handschoenen en schoenen... wil ik maar 's heel royaal zijn voor mezelf, en 'n paar bruin suède nemen?... dat staat nogal chic, niet?...
Die middag, terwijl zij boodschappen deed met Greta, zou Elise altijd onvergetelijk zijn. Dat gezicht van Greta, het stralende, jonge, trok aldoor haar blikken met magnetische kracht tot zich. Zij vond Greta mooi en innemend, - en zij twijfelde niet aan haar toekomstig geluk...
Zij zochten een flatteusen hoed voor Greta uit, van zwart vilt met een vollen zwarten struisveer omlegd, en kozen beeldige schoentjes; daar moesten zij dan nog zijden kousen bij hebben, en, hoe leuk! zij vonden handschoenen in dezelfde tint als de schoentjes... en: vind je gitten hoedepennen mooi? vroeg Greta, ze zijn erg duur, maar ik zal ze toch maar nemen, ze zijn zoo gedistingeerd... en zij toonde zich kinderlijk opgetogen met een snoezig kanten zakdoekje, dat Elise haar gaf... en vóór de stof voor den tailleur te gaan koopen, gingen zij eerst theedrinken en heerlijke pasteitjes eten bij Lensvelt, - en gezellig rustten zij daar | |
| |
uit, en Greta had grappige opmerkinkjes over de voorbijgangers... en dan weer kon zij met zoo'n innig-tevreden uitdrukking op haar gezicht voor zich uit zitten staren, dat Elise, terwijl haar lippen glimlachten, haar oogen vochtig voelde worden van verteedering.
O, word gelukkig, word gelukkig... dacht zij. Maar innerlijk hield zij er zich van overtuigd, dat Greta gelukkig zou worden. De oude heer zou hoogst tevreden zijn met zoo'n knappe en lieve vrouw, en... het huwelijk zou wel spoedig plaats vinden, en dan werd Greta de verstandige, zachte en degelijke huisvrouw waarvoor het lot haar had bestemd... En alsof zij haar gedachten geraden had, zei Greta opeens, met een glans in haar oogen:
- O, ik ben veel meer huisvrouw, dan je weet, Liz', ik deed vroeger immers alles met m'n moeder samen, en 't was wat gezellig, hoor! Ik ben niet uit vocatie ‘schooljuffrouw’ geworden, maar uit noodzaak, en omdat ik er nu eenmaal de capaciteiten voor bezat. O, niets meer met de school te maken te hebben, zalig gewoon!
- En later met je man er voorbij te wandelen, ging Elise schertsend voort.
- En mevrouw Damaris dan héél vriendelijk te groeten, lachte Greta.
- En 'n visite te gaan maken bij mevrouw van Lichtenvoorde!
- Dat zijn allemaal zoo van die intiem-kleine genietinkjes, hè?
- Ja, en die je nog extra toe krijgt!
| |
| |
- O, Liz', wil je wel gelooven, dat ik 't me niet begrijpen kan, dat m'n lot zóo mooi veranderen zal?
- Je verdient 't, hoor, zei Elise hartelijk.
- 't Is soms net 'n droom...
- En toch is 't werkelijkheid!
- Ja, zei Greta peinzend, heerlijke, heerlijke werkelijkheid...
| |
IV.
De samenkomst was bepaald om drie uur bij de Verheull-bank in de Scheveningsche Boschjes.
En om even vóór drieën stapte Greta bij Promenade uit de tram en sloeg de Verheulllaan in.
Wat prachtig weer, - zoo mild en frisch was de lucht, en dat voor het laatst van October!... bijna niet te gelooven, - maar ja, het gebeurde wel meer, dat het zoo stil en zacht was in den herfst, en men noemde dat... the Indian summer; o, ja, ‘de Indiaansche zomer’... die ook wel eens in het leven van de menschen voorkwam, zooals nu bij hààr... Ook zij doorleefde thans haar tweeden, bloeienden zomer...
Zij voelde, hoe haar wangen gloeiden; maar dat was niets, had Elise gezegd, de lieverd, die was gekomen om haar te helpen kleeden, ‘een kleur stond haar goed, heel goed!’... en nadat zij gereed was, had Elise haar geheele toilet geïnspecteerd:
- Allerliefst... keurig... 't kan niet beter... | |
| |
'n voile? neen, dat vindt hij niet prettig, hij moet je dadelijk goed kunnen zien... en 't is ook niet noodig hoor, beauté ne se voile pas. Neen, neen, geen gekheid, ik meen 't... kijk, ben je zèlf niet tevreden? En Elise had haar voor den spiegel gebracht, en... verrast had zij zichzelve bekeken... nóóit had zij het geweten, dat zij zoo'n knap figuur... en zoo'n knap gezicht bezat; maar het gaf haar een blijde vreugde en een groote zekerheid.
Met een kus namen Elise en zij afscheid van elkaar.
- Na 't eten kom ik terug, om alles van je te hooren. Zal ik?
- Ja! dolgraag! ik reken er op.
Zij gingen samen de deur uit, en met een vasten handdruk wenschte Elise haar:
- Goed succes!
En zij keken nog eens naar elkander om, en wuifden elkaar toe, lachend en vroolijk... en met veerkrachtigen pas was zij doorgeloopen naar de tram.
Voelde zij zich nerveus? Zij geloofde van niet. Haar hart bonsde meer van verwachtingsvolle vreugde, dan van angst. Zij was blij, ja, dàt was haar overheerschende gewaarwording, zij was blij... tot in haar diepste ziel blij!...
Zij sloeg de Cremer-laan naar de Waterpartij in. Als zij hier opnieuw zou gaan, dan... naar alle waarschijnlijkheid, was zij verloofd. Verloofd, zij! o, hoe wonderlijk heerlijk kon iemands lot toch plotseling veranderen!... Zij meesteresse in | |
| |
een eigen huis... O, en te triomfeeren over de heele directie van de school... en het Elise gezellig te maken, als zij bij haar kwam logeeren, haar te koesteren en te verwennen, de lieverd, de lieverd...
Zou hij er al wezen? Daar sloeg het ergens drie uur. Dus ja, hij wàs er natuurlijk al, hij, altijd even correct en beleefd! Nu nog maar enkele stappen, en dan... en dan...
Zij naderde het open vergezicht van de Waterpartij, en het volgend oogenblik strekte zich het prachtige panorama voor haar uit, met de in de diepte liggende vijvers, met de glooiende groene oevers, en het hooge geboomte aan allen kant...
Zij keerde zich rechts, naar waar de Verheullbank stond...
Nu was zij toch wel erg zenuwachtig, haar handen werden koud, en haar slapen hamerden, en in haar ooren gonsde een geluid als van een verre zee...
Daar was de bank... maar... geen mannengestalte zag zij... alleen zat op het marmer een rij meisjes en jongelui... o, hoe vervelend was haar eerste gedachte, dat wij door die kinderen worden gestoord... toen trok het haar aandacht, dat zij allen onbedaarlijk zaten te lachen... elkander in de zijden stootend, en den zakdoek drukkend tegen den proestenden mond... en nog begreep zij niet... toen herkende zij opeens met een schok meisjes van haar school... Denise en Reine en Maud... wat... wat deden die hier... en waarom lachten zij zoo... en waarom ston- | |
| |
den zij opeens allen op, de meisjes en de jongelui en kwamen naar haar toe...?! O, god, o, god, wat beteekende dit!...
Zij voelde het, hoe haar gezicht verkilde en verstrakte... als afwerend strekte zij de armen voor zich uit... en toen vroeg zij, met een klanklooze, hortende stem:
- Hebben jullie... jullie mij hier laten komen... Waren die brieven... al die brieven vàlsch?...
Zij hoorde nog iets van... 'n grap... 'n aardigheid... toen vluchtte zij. Blind en zinneloos vluchtte zij de bosch-lanen in. O! zich nu verbergen voor eeuwig, voor iedereen. Verzinken in den grond, nooit meer het daglicht zien...
Zij liep verder en verder, als voort-gejaagd door het dolle, gierende lachen, dat zij nog altijd achter zich meende te hooren... Was dit de waarheid, de gruwelijke, onmeedoogende waarheid, dat zij zich al dien tijd had laten begoochelen door een krankzinnigen schijn... dat zij... al dien tijd... de dupe was geweest van het wreede, bedriegelijke spel van gewetenlooze, laaghartige kinderen...
O, haar illusies... o, haar onschuldige droomen... o, haar hoop op een gezellig, huiselijk leven, haar verwachting nuttig en noodig voor een ander te kunnen zijn... haar vreugde om te kunnen zegevieren op de Junods... en o, Elise, Elise...
Zij kreunde; zij wierp zich voorover op het mos, een kort, hartstochtelijk moment. Nooit meer, nooit meer keerde zij terug in de wereld... Er was niemand meer, die zij in het aangezicht | |
| |
kon zien... niet Elise... en niet de dames van Lichtenvoorde.., en niet haar leerlingen, die haar erger hadden aangedaan, dan wanneer zij haar ten dienste zouden hebben gebáát...
Het was uit met haar; het was gedaan, voor altijd. Zij besefte het wel, dat er voor haar geen terugkeer tot het leven mogelijk was. Na dit bitter en vreeselijk verdriet was er nog maar één uitweg voor haar...
Zij stond weer op, en dwaalde voort... zonder begrip meer van plaats of tijd. Zij wist alleen, dat zij zich wilde verbergen voor iedereen... en dat zij zoo snakkend, ach, zoo snakkend verlangde naar rust...
| |
V.
- De juffrouw is nog niet thuis, zeide het dienstmeisje van Greta's pension tot Elise.
- Is juffrouw Poortershave niet thuis komen eten? vroeg Elise verwonderd.
- Neen, freule, en de juffrouw heeft ook geen bericht gezonden.
- Hé! zei Elise. Nu, weet je wat, dan ga ik naar boven en wacht tot de juffrouw terugkomt.
Dát is een goed teeken! dacht zij opgewekt. Dat had ik niet durven hopen. Natuurlijk heeft hij Greta meegenomen, om ergens te dineeren; heerlijk, heerlijk voor haar!
Rustig zette zij zich neer, glimlachend bij de gedachte aan alles, wat Greta haar straks te vertellen zou hebben, en zij verheugde zich reeds | |
| |
bij voorbaat in den glans, die zou stralen van dat lieve, lieve gezicht...
Zij nam een boek op, maar het zonk op haar schoot, en zij staarde voor zich uit, met oogen, die langzaam vochtig werden van zachte ontroering, nu zij dacht aan Greta's geluk.
Die Greet... o, het zou haar zèlve een levensvervulling zijn, als Greta haar ‘bestemming’ vond...
Hoe lief zag zij er uit, toen zij ging. Zoo innerlijk rustig en toch opgetogen, - o, zij, Elise, had het wel gedacht, dat hij hoogst ingenomen met de kennismaking zou zijn, zooals nu bleek.
Zij hoorde hem al zeggen, op hoffelijke wijze:
- Wat denkt u ervan, als we dit aangenaam gesprek nu eens niet afbraken, maar samen ergens gingen dineeren, juffrouw Margaretha? En zij zàg den blijden blos, waarmee Greta zou hebben toegestemd.
Misschien bracht hij haar wel thuis... Neen, schuchtere Greet zou hem natuurlijk niet vragen boven te komen, zoodat ook zij met hem kennis maken kon... enfin, dat was dan voor een anderen keer...
Er werd gebeld.
Elise stond haastig op; daar zou zij zijn! en vol verwachting trad zij snel naar de deur en luisterde op het portaal.
- Kan ik juffrouw Poortershave even spreken? vroeg een nerveuse jonge-meisjesstem.
- Juffrouw Poortershave is niet thuis, juffrouw!
- Niet thuis!
| |
| |
- Neen, juffrouw, de juffrouw is vanmiddag uitgegaan, en ze is niet thuis wezen eten...
- Wat! en de stem klonk schril, alsof het meisje beneden vreeselijk schrikte. Is ze al die tijd niet thuis geweest! En weet je niet, waar ze is!?
- Neen, juffrouw, heelemaal niet, de juffrouw heeft niets laten weten. Freule Rovenius is hier ook al, om op haar te wachten...
Elise ging de trap naar beneden. Zij meende de stem te herkennen... en ja, toen zij beneden kwam, zag zij in de vestibule Denise van Arckel.
- Wat is er, Denise? wat moet je hebben van juffrouw Poortershave?
- O, freule! freule! riep Denise, totaal onbeheerscht, weet ú niet, waar juffrouw Poortershave is?
Bevreemd nam Elise het meisje op.
- Kind, wat zie je bleek, je beeft... kom even mee naar boven, dan kan je me zeggen wat er is.
En tot haar groote verbazing barstte Denise, op Greta's kamer gekomen, plotseling in tranen uit.
- Wat is er, Denise? Kind, waarom huil je zoo...
- O! freule! ik ben zoo ongerust over juffrouw Poortershave...
- Maar waarom dan, waarom, vroeg Elise, onheimelijk aangedaan, ofschoon zij nog niets begreep.
Denise zonk neer op een stoel, en snikkend en hakkelend deed zij haar vreeselijk verhaal.
| |
| |
- Wij... onze tennis-club... hadden 'n huwelijksadvertentie in de courant gezet...
Wat Elisa voelde in dit ontzettend moment... een donkere, wilde begeerte, om dat misdadige kind daar voor haar bij de schouders te vatten en neer te smakken op den grond... o, Greta!... Greta...
Schuw week het meisje met het hoofd opzij. Nog éénmaal had zij een gezicht zóó schrikwekkend zien veranderen; het was vanmiddag, toen juffrouw Poortershave de lachende groep op de bank had ontwaard...
Doodsbleek en weg-getrokken, als eensklaps vermagerd, was dat gezicht geworden, en de oogen stonden daarin ten uiterste verwijd en met een uitdrukking als van doodelijke pijn...
- Freule, riep zij, 't was bedoeld als 'n grap, we wisten niet, dat 't zoo vreeselijk was, wat we deden... te laat... te laat heb ik 't begrepen...
- Te laat... steunde Elise.
Zij viel op een stoel bij de tafel neer, en klemde haar hoofd in haar beide handen. Droomde zij? droomde zij... een kwellend-ellendigen droom, dit kon, dit kòn toch de waarheid niet zijn!...
Maar het was de waarheid. Want Denise sprak voort...
En overweldigd door het onverwachte, jammerde Elise plotseling luid-uit:
- Dus is zij bedrogen... al die tijd stelselmatig bedrogen... en hebben jullie zelf al die brieven geschreven, om haar 't geheim van haar naam te ontrukken, en hebben jullie haar zelfs | |
| |
een samenkomst voorgesteld... en zij is daar heen-gegaan! kermde zij, o, arme... arme...
Zij snikte met het gezicht in de handen; zij kromp ineen bij de gedachte aan Greta, zooals zij haar vanmiddag stralend van hoop nog zag omzien naar haar...
Zij sprong op, en met flikkerende oogen stond zij voor Denise, terwijl zij hartstochtelijk riep:
- Maar wat zijn jullie dan voor slechte, lage karakters, om zoo iets zóó lang voort te zetten, hoe monsterachtig pervers! om haar in de waan te brengen, dat alles echt was, om haar zoo geraffineerd letterlijk te dwingen tot komen!
- Ik weet dat nu, ik besef dat nu, freule, zei Denise, heel ernstig en bleek, en ik kwam juist hier om juffrouw Poortershave vergeving te vragen voor ons schandelijk gedrag... We deden 't voor de grap, en ja, we hèbben er ons mee geamuseerd... maar toen ik vanmiddag juffrouw Poortershave zag... toen... ik weet niet, wat ik voelde... maar ik kreeg 'n afschuw van mezelf, en van ons allemaal, en ik zei, dat we met ons allen naar haar toe moesten gaan, maar de anderen wilden niet... en toen, hoe vreeselijk ik 't ook vond, ben ik alleen gekomen...
- Wie waren de anderen?
Denise noemde de namen.
Elise schudde het hoofd, en vouwde de handen samen.
- Arme Greetje, arm kind... En toen ze kwam, toen ze jullie zag... wat zei ze... wat deed ze toen?...
| |
| |
- Ze zei niets... ze stond daar... en keek ons onbeweeglijk aan... en toen vroeg ze, of wij... haar al die brieven hadden geschreven... en toen... opeens... holde ze weg... en toen ik haar na wou gaan, zag ik haar niet meer...
- O, god! kreet Elise, wie een nieuwe onrust het hart samen-neep, en waar is ze dan nu... waar is ze gebleven... o... als ze zich maar niet...
- Neen, freule, stamelde Denise, dat niet... dat niet... dat zou àl te verschrikkelijk zijn...
- Ja! zei Elise met doffe stem, als ze dàt heeft gedaan, dan hebben jullie, laffe, onbarmhartige kinderen, 'n móórd op jullie geweten...
Denise boog het hoofd in diep, angstig schuldbesef, - toen richtte zij zich weer op:
- Wat moeten we doen! willen we haar gaan zoeken? vroeg ze radeloos.
- Wat kunnen wij... waar kunnen wij... En we mogen ook niemand om hulp vragen, - haar naam moet nu vóór alles worden gespaard.
Elise dacht na; zij trachtte na te denken.
- Ga jij naar huis, Denise. Ik zal verder alles alleen doen.
- Freule! mag ik niet...
- Neen, Denise. Ik wil, dat je naar huis gaat. Toen zij alleen was, nam Elise een shawl, die Greta veel had gedragen, en begaf zich daarmee naar den dichtstbij zijnden politiepost.
Zij handelde en sprak als in een trance. Zij vertelde daar, dat haar vriendin niet thuis was gekomen, dat zij haar wilde gaan zoeken, en of | |
| |
er ook een politiehond was?... Het laatst was zij gezien bij de Verhuell-bank in de Scheveningsche Boschjes... Zij wilde zelf ook meegaan, zeide zij.
De agenten trachtten haar te overreden naar huis te gaan. Zij wilde niet. Zij ging mede... koud en bijna bewusteloos liep zij dienzelfden weg, dien Greta 's middags gegaan was... In het donker, het alom donker, had zij het vreemde visioen, dat Greta vóór haar ging... duidelijk zàg zij de krachtige, energieke gestalte in den keurigen beige tailleur, met den zwarten hoed; met beslisten tred stapten de kleine suède schoentjes voort... en in de geheele houding van Greta was een expressie van vreugde, van zekerheid... en triomf...
Maar toen... bij den hoek van den Cremerweg en de Waterpartij... daar keerde Greta zich om, en wuifde haar toe, juist zooals zij dien middag deed... en een ijzige kramp trok door Elise's borst, want zij wist, dat dit Greta's afscheid was... en dat zij haar geen groet toewuifde... maar een eeuwig vaarwel...
Elise zag, hoe een der agenten den shawl strak wikkelde om den snuit van den hond, dien er weer afnam, en: zoek! zoek! beval.
Zij zag, hoe de schrandere hond aanstonds een bepaalde richting insloeg, en werktuigelijk volgde zij de agenten.
En toen begon de lange, eindelooze tocht. De hond wees den weg door verschillende lanen, kwam vaak weer op zijn uitgangspunt terug, en | |
| |
sloeg een andere richting in... En Elise was het allengs, of zij zèlve Greta was, die hier in haar doodswanhoop doolde... voor wie de heele wereld donker was geworden, een eeuwige nacht... en die doolde, doolde, in wanhoop, in wanhoop...
De hond verliet het terrein van de Boschjes niet. En Elise wist, wat het einde van dit zoeken zou zijn.
Zij wist het, dat het niet anders wezen kòn. Zij wist, dat dit het slot van Greta's tragedie zou zijn... toen de hond stilhield... en niet verder ging... aan den rand van den vijver.
| |
VI.
Een brief, door Denise van Arckel verzonden aan Etienne, haar verloofde:
Je zal verwonderd zijn, Tjen, dat ik je schrijf... en als je dezen brief ten einde gelezen hebt, - dan zal je verdriet hebben, maar ik kan 't je niet besparen.
Door wat er gebeurd is, Tjen, ben ik veranderd, ik ben in die enkele dagen jaren ouder geworden. Ik voel me bezwaard met een last, die geen oogenblik ophoudt te drukken, - o, jongen, jongen, ik ben zoo diep ongelukkig!...
Ik weet, hoe de anderen er over denken, - anders dan ik, - ook jij, Tjen. Je hebt tegen me gezegd: Zij had toch niet hoeven te schrijven op die advertentie. En ja, dat is natuurlijk wel zoo. En ook, dat wij niets dan 'n grap bedoelden | |
| |
en ons wilden amuseeren... Zelfs Mama heeft verontschuldigend gezegd: Ze zijn nu eenmaal op den leeftijd, die zonder medelijden is.
En Reine, en Maud, en Bobs en Adolf zullen wel langzamerhand leeren vergeten. En hun berouw, - want berouw hebben zij allen - zal allengs vervloeien in de honderden andere dingen van het leven, die hun aandacht vragen.
Ik... zal nóóit vergeten, Tjen. Ik kom er nooit over heen. Te diep is al dat vreeselijke in mijn ziel ingebeten; het gaat er nooit meer uit, nooit meer...
Dat gezicht... dat gezicht van Juffrouw Poortershave, toen 't opeens veranderde van blijmoedige, hoopvolle verwachting tot een masker van starren schrik... dat achtervolgt me in mijn slapelooze nachten, totdat ik denk krankzinnig te worden. En nòg eens heb ik een gezicht zoo verschrikkelijk zien veranderen, 't was dat van freule Rovenius, toen ik haar vertelde, dat 't een ‘grap’ van ons was geweest...
Ik ben zoo diep ellendig geweest, Tjen. Papa en Mama waren bang voor me; ze hebben me dag en nacht bewaakt... En nu eindelijk, eindelijk heb ik wat rust gevonden in deze gedachte: dat ik boete wil doen. En die boete zal zijn, dat wij scheiden.
Toen ik naar 't huis van Juffrouw Poortershave ging, om haar vergeving te vragen, toen trof ik daar freule Rovenius, en wat die tegen me heeft gezegd, dat is me door merg en been gegaan:
| |
| |
‘Wat zijn jullie voor slechte, lage karakters, om zoo iets zóó lang vol te houden, hoe monsterachtig pervers!...’ En later heeft ze gezegd, dat wij ‘'n moord op ons geweten zouden hebben, als...’
We hebben 'n moord op ons geweten, Tjen, al is, wat we hebben gedaan, dan ook niet strafbaar voor de wet. Wij zijn de schuld van juffrouw Poortershave's dood. En die schuld moet worden geboet.
Weet je 't nog... weet je 't nog, hoe je eens tegen me hebt gezegd: alleen de jeugd heeft recht op geluk? Dat is niet waar, Tjen. Daarin vergisten wij ons. Niet de jeugd, die nog alle krachten bezit, om veel te bereiken, - maar de ouderen, zij, die een heel leven achter zich hebben van ontbering en vergeefsch verlangen, die hebben recht op geluk.
Wij zullen scheiden, Tjen. Dat is mijn onherroepelijk besluit. Ik doe je verdriet, dat weet ik. Maar het is goed, dat ook jij een offer brengt, - dat zal je vrede geven in je latere leven. En zeg niet, dat ik ‘niet van je houd’, omdat ik je ‘zoo gemakkelijk opgeven kan’, want mijn strijd is zoo zwaar geweest, dat ik nog niet begrijpen kan, hoe ik heb overwonnen. Ik heb je lief, Tjen! ik heb je zoo onnoemelijk lief!...
Maar als ik je niet lief had, dan zou ik immers geen boete doen.
Papa en Mama zullen me naar een buitenlandsche kostschool sturen, om me den overgang naar mijn latere leven lichter te maken. Mijn | |
| |
latere eenzame leven. Want deze gelofte heb ik gedaan: dat ik nooit trouwen zal. Ik wil niet, op een gegeven oogenblik, uit laf egoïsme mijn boete verzaken en trachten toch nog geluk te vinden.
Er mag voor mij geen geluk meer bestaan.
En nu, mijn jongen, mijn liefste, liefste jongen, vaarwel, voor altijd vaarwel.
Denise.
|
|