| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
I.
Xander zat in gedachten met het briefje van mevrouw Damaris in de hand.
Zij vroeg belet, - maar... op de meest nadrukkelijke wijze verzocht zij, hem alleen te mogen spreken.
En hij voorzag daarvan natuurlijk weer moeilijkheden met Patricia.
Scènes met haar waren hem uiterst pijnlijk. Niet slechts om den onvrede, die er door in huis kwam, ofschoon deze hem hevig hinderde, maar ook omdat Patricia als toornende furie de antithese was van wat zij behoorde te zijn, gegeven haar uiterlijk en haar temperament.
Haar serene kalmte van eertijds, die nooit een moment werd verbroken en die haar te veel op een mechanisch beeld deed gelijken, had hij óók altijd te eenzijdig gevonden. Maar hoe bekorend was zij geweest, hoe volmaakt van vrouwelijke aanvalligheid op De groote Holt, waar haar koele bedaardheid zich had verruimd tot een warm- | |
| |
voelende harmonie, en waar zij gelukkig waren geweest als argelooze kinderen.
De verandering in Patricia sloeg hij gade met bitter verdriet. De tegenwoordige omgang met haar, die geen oogenblik natuurlijk was, maar gedwongen en van moment tot moment bestudeerd... de atmosfeer, waarin hij leven moest en die vol was van ongezegde dingen, van wrevel en kwalijk nemen, benauwde hem en werkte op zijn zenuwen. Zijn eigen heerlijke gelijkmatigheid van humeur leed er onder, en hij had soms moeite een bruusk gezegde binnen te houden, waarvan hij wist, dat het den toestand niet verbeteren, doch slechts verergeren kon.
Hij had een plan, dat, als het hem gelukte, den langzamerhand voor beiden onhoudbaar wordenden toestand kon redden, maar het zou nog wel een heele poos duren, eer het verwezenlijkt werd... en in dien tusschentijd... in dien tusschentijd...
Hij zuchtte.
In dien tusschentijd kwamen er allerlei vervelende kleine dingen als nu bijvoorbeeld dit. Moest hij het aan Patricia zeggen, dat mevrouw Damaris haar niet wenschte te zien?... want natuurlijk sloeg dit hem alleen willen spreken op Patricia, tegen wie Damaris een even groote antipathie scheen te hebben opgevat, als deze tegen haar.
Patricia zelf kwam hem te hulp, want toen hij zei:
- Mevrouw Damaris wil vanmiddag bij me komen, antwoordde zij:
- Verwacht geen oogenblik, dat ik bij dat bezoek tegenwoordig zal zijn!
| |
| |
Hij haalde de schouders op, en het stelde haar teleur, dat hij haar niet trachtte over te halen, zooals dien vorigen keer, toen hij haar vertelde van Damaris' voorgenomen bezoek. Nu, goed! goed! zij zou er niet bij zijn... zij bleef zelfs niet thuis... zij... ze ging bij haar moeder dineeren:
- Ik ga uit vanmiddag. En ik kom ook niet thuis eten.
- Zoo? en dat hoor ik nu pas?
- Ik bedenk 't nu pas.
- O, kind! o, kind! maak 't me niet zoo moeilijk!
- Ik zou eer denken, dat ik 't je gemakkelijk maakte!
- Nu, goed, doe wat je wilt...
Het accent van moedeloosheid in Xander's stem ontging haar. Het verdriette Patricia, dat hij zich niet verzette... zelfs niet vroeg, wáár zij dineeren ging... en zij trachtte zich te verharden, ofschoon het bloed in felle onrust door al haar aderen klopte en gloeide.
Damaris had telefonisch antwoord verzocht, indien hij verhinderd mocht zijn, en Xander, bevangen door een lusteloosheid en een tegenzin om nu den beminnelijken gastheer te spelen, strekte de hand reeds naar het telefoon-toestel uit... maar hij bedacht zich weer. Wat zou het geven? Dan kwam zij immers een ander maal. Met uitstel was hij tòch niet gebaat...
Maar toen Damaris zijn atelier binnentrad, bekoorlijker dan ooit, in een cape van schelp-rose | |
| |
crêpe de chine, met breede entredeux en kanten, over een schelp-rose zijden fourreau, en op het hoofd een toque van chrysanteblaren, die precies dezelfde tint hadden als haar fijne goud-leeren schoentjes, ontving hij haar met een verstrooiden glimlach, nog geheel bevangen in zijn gedachten.
Zij, fine mouche, die zij was, bespeurde onmiddellijk zijn stemming, en hield zijn hand nog even vast tusschen beide de hare. En direct werd zijn zin voor humor weer vluchtig opgewekt: het was zoo precies zijn eigen manier, die het vrouwtje onwillekeurig in toepassing bracht, zijn eigen, vleiend-beminnelijke omgangsmanier, waar hij zoo weinig mee meende, die niets dan een uitvloeisel was van zijn aangeboren vriendelijke geaardheid, en waar hij zooveel mee bereikte...
- Xander, zei het vrouwtje, en hij vond het grappig, dat het haar zoo gemakkelijk afging hem bij den naam te noemen, je hebt 't me toch niet kwalijk genomen, wel? dat ik je schreef, je vrouw niet te willen zien?
Die windt er geen doekjes om, dacht hij geamuseerd.
- O, sloeg dat op mijn vrouw? vroeg hij onnoozel.
- Ja, natuurlijk, en 't is ook niets voor jou, dat niet te hebben begrepen.
Zij voerde hem naar een stoel en liet hem zitten, alsof zij de gastvrouw was, en zette zich bij hem neer.
- Ik houd ervan, de toestand dadelijk zuiver te stellen. Je vrouw heeft 'n antipathie tegen | |
| |
mij, en ik, ik beken 't je ruiterlijk, tegen haar.
- Dat is tenminste franchement gesproken, lachte Xander.
- Ja, 't is nu eenmaal mijn wijze van doen, om te strijden met open vizier. Als ik niet begin met haar af te ketsen, zal je vrouw 't mij doen, begrijp je? En daarvoor wil ik me sparen. Je vrouw en ik zijn antipoden, ik ben de natuurlijkheid zelve, je vrouw is één en al gemaaktheid, onnatuur...
Hij kon zich onmogelijk weerhouden en barstte uit in een luiden lach. Neen, die was kostelijk! Damaris Patricia beschuldigend van onnatuur, en zich ‘de natuurlijkheid zelve’ noemende!...
- Ik ben heelemaal niet boos, omdat je lacht, hoor, zei het lieve stemmetje. Ik kan 't me best begrijpen. Je vrouw beweert, dat ik onnatuurlijk ben, maar ze heeft ongelijk.
- Zoo, vroeg hij, met een oolijk licht in zijn oogen, heeft ze ongelijk?... als ze dat tenminste beweert!
- Ja, zei Damaris bedaard. Heb je van mij niet de indruk gekregen, zeg 's eerlijk, dat ik me geef, zooals ik ben? Ja, nietwaar? Wie me ziet, die kent me. Maar zoo is 't niet met je vrouw. Wie haar ziet, kent haar niet. Je vrouw heeft allerlei verborgenheden in haar karakter, die op het onverwachtst te voorschijn komen. Ze lijkt kalm, maar ze is 't allerminst. Je zou zeggen, dat haar placiede rust door niets kon worden verstoord, maar... dat weet je beter, Xander!
- Je hebt 'n werkelijk bewonderenswaardig | |
| |
devinatorisch talent, schertste hij met een buiging, - en scherts was de beste houding, die hij tegenover Damaris' woorden aannemen kon, welke hem allesbehalve aangenaam waren; het hinderde hem, dat zij gelijk had, het hinderde hem, dat dit vrouwtje Patricia's waren aard doorgrondde, het hinderde hem nog méér, dat zij zoo onomwonden haar meening uitsprak...
- En daar ik wil, dat wij goede vrienden zullen zijn en blijven, is 't beter, dat je vrouw en ik elkaar maar niet te veel ontmoeten, begrijp je, Xander?
- U hebt 't maar voor 't zeggen, mevrouw!... boog hij opnieuw, en lachte erbij in een vroolijkheid, die hij volstrekt niet voelde.
- En probeer maar niet, ons tot vriendinnen te maken, want 't zou je toch niet lukken, zei ze nog even, langs haar neus weg en zonder zijn antwoord af te wachten, - wat hij ook niet van plan was te geven, want hoe spoediger er van dit onderwerp werd afgestapt, hoe liever het hem zou zijn, - zeide zij, met een blik door zijn atelier:
- 'n Aardig contrast vormt jouw atelier met 't mijne. 't Is hier héél mooi. Die wand-tapijten vooral zijn bizonder. Ik zie, dat je met de meeste zorg je omgeving heb ingericht, dat heeft zeker wel lang geduurd, eer alles zoo was, als je 't hebben wou?
Het frappeerde hem, dat zij zoo juist schatte en oordeelde.
- 'n Jaar of vijf.
| |
| |
- Zoo. Is dat goudleer, waarmee de voorkamer behangen is?... Zij nam een album met reproducties van verschillende ontwerpen, die hij had gemaakt, in de hand, en gaf er een franke en dikwijls rake critiek over. En ook haar kennis was grooter dan hij had verwacht. Hij merkte, dat zij dadelijk de stijlen herkende, en hij moest lachen, toen ze zei:
- Hier heb je 'n heel gewaagde combinatie, Xander, de verhaspeling van barok met renaissance, maar ik mag 't wel, die gedurfde dingen.
Zij gaf hem het album terug:
- Ik zal nog gelegenheid genoeg vinden om je werk in details na te gaan. Ik vermoed, dat we nuttig voor elkaar kunnen zijn en elkaar menige goede raad zullen geven. Vandaag kom ik echter voor 'n bepaald doel... Nu gaan we eerst 'n kopje thee drinken en dan praten we samen.
Hij glimlachte om de leuk-achtelooze wijze, waarop zij de honneurs waarnam; hij moest eigenlijk aldoor om haar glimlachen, ze was zoo pittig en origineel...
Hij schelde en de knecht maakte de theetafel in orde.
- Wil jij de thee schenken? vroeg hij haar, of zal ik...?
- Jij, natuurlijk. Theeschenken kan ik niet, heb ik nooit gekund, en ik heb zoo'n vermoeden, dat jij er uitstekend de slag van hebt.
- Dan vergis je je niet... zei hij met een glimlach. Ik heb zooveel jaren thee geschonken voor al m'n bezoekers...
| |
| |
- En bezoeksters... want die zal je er wel nog méér hebben gehad. Ik geloof, dat je leven vroeger heel prettig was...
- Vroeger? zei hij met lichte verwondering, maar dadelijk met spijt, omdat hij zich dit woord had laten ontsnappen, want hij duldde geen oordeel van haar over zijn tegenwoordige leven...
Maar zij was te fijn en te verstandig om dat niet in te zien. Zoo'n enkele opmerking, langs haar neus weg, plaatste zij gaarne, maar ruw of plomp was zij allerminst.
- Sandwiches met caviaar? heerlijk, zei ze, 't is goede, versche caviaar, sappig, grof-korrelig...
Hij bleef voor haar staan, haar aanziend, glimlachend.
- Ik apprecieer 't in je, dat je ook materieel kan zijn, Damaris.
Zij vond het aangenaam, haar naam door hem te hooren uitspreken, aangenaam, dat hij haar al meer en meer te waardeeren begon... want dat merkte zij wel.
- Net als jij, Xander. Jij bent óók voor 'n goed deel materieel... misschien niet genoeg.
- Niet genoeg?
- Neen, niet... sensueel genoeg in je werk. Enfin, dat is natuurlijk 'n individueele kwestie. Nu zal ik je 't doel van m'n komst vertellen. Ga zitten...
Hij ging zitten.
- Je herinnert je, hoe ik je er over sprak, dat ik zoo graag 'n vaste betrekking wou hebben?
Ja, hij herinnerde het zich.
| |
| |
- Welnu... daar is misschien sprake van.
- Zoo? zei hij, terwijl een licht onheimelijk gevoel hem begon te bekruipen, zij zou toch niet... zinspelen... op...
- Ja, zei ze. Er zweeft 'n gerucht in de lucht... er verluidt iets van... 'n mogelijke benoeming van mij aan de Lichtenvoorde-school.
- Wat? riep hij. Hoe kan dat! Ik weet niet beter, of juffrouw Poortershave voldoet in alle opzichten!
- Ja, zeker voldoet ze, wat haar onderwijs betreft; en in dat opzicht zou ik haar niet zoo goed kunnen vervangen. Maar ten eerste komt 't op deze bizondere school niet in de voornaamste plaats op 't ouderwijs aan, en ten tweede heb ik... véél meer avantages dan juffrouw Poortershave, Xander.
- Dat mag waar zijn, - dat is natuurlijk waar, - maar dat neemt allemaal niet weg, dat juffrouw Poortershave niet zóómaar kan, mag worden ontslagen!
- Dat kan ook niet... in gewone gevallen, - en daarom juist kom ik jouw hulp inroepen.
- Mijn hulp! Maar je weet zeker niet, dat juffrouw Poortershave benoemd is op mijn instigatie!
- Juist daarom ben jij degene, jij de eenige, die mij aanbevelen kan!
Haar logica overblufte hem.
- Ja, jij de eenige! ging zij voort. Want als anderen me zouden willen recommandeeren, zou de Directrice toch jouw raad gaan vragen en | |
| |
ten slotte waarschijnlijk de beslissing nemen volgens jouw oordeel!
Xander voelde, dat Damaris gelijk had. Maar o! hoe uiterst pijnlijk was hem haar vraag! Hoe had hij nu ooit kunnen voorzien, dat zij, zijzelve bij hem zou komen met dit verzoek! Ja!... later, later misschien! als de zaak hangende was, en de Junods haar hadden gepolst, en vooral als deze er hèm reeds over hadden gesproken... O! wat bracht zij hem in een moeilijk parket! Zijn belofte aan Patricia woog hem zwaar... woog hem heel zwaar... die belofte:
- Als ze me niet om raad vragen, had hij gezegd, - als zij niet beginnen, dan zal ik ook niets zeggen, - dat beloof ik je!
En nu kwam Damaris hier bij hem en verlangde van hem, dat hij haar aanbevelen zou, vóór de Junods een woord hadden gesproken... ja, zelfs met de kans, dat de Junods in 't geheel niet van plan waren geweest iets te zeggen...
Maar welke reden moest hij opgeven om te weigeren? Hij kon toch niet zeggen: ik heb mijn vrouw beloofd geen enkelen stap ten voordeele van jou uit mijzelf te doen??
Welk een figuur zou hij dan Patricia laten slaan! Welk een figuur sloeg hij zelf!!
- Vertel me nu 's eerst, vroeg hij, hoe je er bij komt, dat er eenige mogelijkheid bestaat omtrent een benoeming van jou op Lichtenvoorde.
- 't Hangt in de lucht, zeg ik je toch al. Ik heb niet één, maar verschillende geruchten gehoord...
| |
| |
- Maar van wie... drong hij aan.
- Ja, van wie! de een of ander zei: jammer, dat u niet eerder in de stad was, dan had u mooi Xander Renck op Lichtenvoorde kunnen vervangen... 'n ander zei: dat kan nòg! 'n Derde vroeg: zou u 't willen? En zoo ben ik op 't idee gekomen.
- Ja, hoor eens... ik zou je die positie graag gunnen. Maar...
- Voor wie wil, is er geen ‘maar’, Xander.
- Maar dat is 't nu juist. Mag ik willen?
- Je moet willen, zou ik zeggen.
- Je moet! herhaalde hij, glimlachend.
- Ja, heusch! O! niet terwille van mij...
Welk een zuiver psychologisch inzicht had zij in hem. Dat trof hem toch. Hoe juist van haar gezien, om niet te trachten, hem door haar charmes te beïnfluenceeren... wat zij met ontwijfelbare zekerheid bij een anderen, een banaleren man... had gedaan. Zij begréép, dat zij er nu, in dit moment, geen succes mee hebben zou, want dat hij in 't geheel niet tot flirt was gestemd. Dat zag zij aan hem, en dat was verstandig, en dat beviel hem in haar.
O! ja! zij zag aan hem, dat hij niet gestemd was voor flirt. Zij zag nog veel meer... Zij zag, dat zij heel voorzichtig moest zijn, heel fijn en voorzichtig, of zij zou haar doel niet bereiken. Zij had óók gezien... dat er tegenwoordig diep in zijn oogen een vage verdrietigheid waasde, die van nature niet bij zijn temperament behoorde, en die dus een oogenblikkelijke oorzaak had. Was | |
| |
hij gelukkig... volkomen gelukkig met zijn vrouw?
Zij ging voort:
- ...tenminste niet in de éerste plaats van mij. Maar terwille van de school.
- De school vaart héél goed met juffrouw Poortershave!
Damaris trok haar beeldig mondje samen:
- Zou ze... nog niet véél beter varen... met mij?
Hij glimlachte ondanks zichzelf.
- Kijk eens... wat onderwijs betreft, ik bedoel technisch les geven, dat kan ik stellig niet zoo goed als juffrouw Poortershave, daartoe ben ik minder bevoegd. Maar zooals 't noodig is voor deze school, 't schoonheidsgevoel van de leerlingen ontwikkelen, hun smaak veredelen, hun 'n goed artistiek begrip geven, hun... gezelschapsteekenen te leeren, ik bedoel teekenen en schilderen, voor zoover dat hun te pas kan komen in 't gezelschapsleven, dat kan ik beter, veel beter dan juffrouw Poortershave. En dat weet je ook wel, Xander.
Hij zweeg.
- Waarom aarzel je, me gelijk te geven?
- Ik aarzel niet. Je hebt gelijk.
- Nu dan?
- Ik kan juffrouw Poortershave zoo maar niet aan kant laten zetten. Kort en goed: ik wil 't ook niet.
- Ooo! Xander! wat zeg je dat bruusk... ik kom hier toch maar alleen met 'n verzoek... 'n vriendelijk verzoek...
Zij zag hem zóó bedroefd-deemoedig aan en het | |
| |
scheen zóó echt-gemeend, dat zijn even-ongeduld dadelijk bedaarde. Het was ook onrechtvaardig, dat hij zijn wrevel om de belofte aan Patricia gedaan, wreekte op Damaris...
- Ik had niet de bedoeling bruusk te zijn, Damaris. Excuseer me. Jij kan 't natuurlijk niet helpen, maar je brengt me in 'n vreeselijk moeilijk parket. M'n verstand en m'n gevoel beide zijn vóór jou in deze zaak... maar ik heb tegenover juffrouw Poortershave óók eenige verantwoordelijkheid, nietwaar?
Zijn eerlijkheid beviel haar. Hij beviel haar trouwens heelemaal zeer goed... en met haar àllerliefste gezichtje zei ze:
- Maar luister nu eens, Xander. En vergelijk juffrouw Poortershave's positie met die van mij. Zij heeft haar actes, zij is degelijk onderlegd, zij kan overal, op elke school, op hoogere burgerscholen, of waar ze maar wil, 'n plaatsing vinden. Als ze van Lichtenvoorde vandaan gaat, heeft ze binnen 'n maand 'n andere betrekking. Dat weet jij óók wel. Je behoeft je over haar niet zoo bezorgd te maken...
- Maar nergens krijgt ze zoo'n aangename en gemakkelijke plaats als hier, en waaraan zoo'n ruim salaris verbonden is.
- Haar salaris kan ze aanvullen door privaatlessen, en gemakkelijk? waarom moet iemand 't zoo gemakkelijk hebben? Werken is toch waarlijk geen schande! Enfin, - voor juffrouw Poortershave staan alle wegen open... Maar voor mij?
Haar oogen kregen een vochtigen glans, zij keek | |
| |
hem aan met een blik, die hem even ontroerde.
- Ik ben nergens, nergens op m'n plaats dan alleen, dan uitsluitend op Lichtenvoorde. Nergens anders kunnen ze me gebruiken. Maar dáár zou ik the right woman in the right place wezen... o, 't is zonder ijdelheid gezegd, maar ik zou de school veel goed kunnen doen. Net zoo eenigszins als jij vroeger. En behalve dat ik daar les gaf, zou ik toch nog hard, heel, heel hard blijven werken, want... ik heb je alles van m'n omstandigheden verteld,... je weet, hoe moeilijk ik er vóór sta, Xander.
Hij wist het, ja. Hij wist ook, dat hij, zonder die belofte aan Patricia, onmiddellijk, en ook uit innerlijke overtuiging, aan haar verzoek gevolg zou hebben gegeven. O, het was beroerd, beroerd...
Hij kruiste de armen over de borst en staarde voor zich uit. En dat hij loyauteit tegenover Greta Poortershave voorwendde, die hij in een ander geval luchtig zou hebben verzaakt, zoodat hij dus eigenlijk een schijnbaar mooie, doch inderdaad leelijke rol speelde, dat vond hij ook hoogst, hoogst onaangenaam.
- 't Groote salaris zou me zoo helpen... Ik had dan in elk geval 'n vaste basis... ach, Xander, 't is niet prettig voor me, je hier zoo te komen smeeken,... vooral niet... vooral niet... omdat 't vergeefsch schijnt te zijn...
Arm vrouwtje... o, waarom moest alles toch zoo onnatuurlijk gaan, waarom mocht hij nu niet openlijk zeggen: Damaris, jij bent in alle opzichten degene, die de school noodig heeft. 't Is heel naar | |
| |
voor juffrouw Poortershave, maar waar meerder komt, moet minder wijken. En voor háár zullen we dan zien 'n andere prettige betrekking te vinden. Ik ga dadelijk naar de directie toe!
Ja, waarom kon hij dat nu niet zeggen? En voor Lichtenvoorde, dat misschien weer voor een crisis stond, vanwaar anders dat plan om een internaat aan de inrichting te verbinden, èn voor Damaris was het de beste oplossing. Maar neen, hij was niet vrij. Gebonden door een belachelijke belofte... en die hij toch niet verbreken wou. Neen... hij zou zijn belofte niet verbreken, maar hij voelde zich... ellendig.
En nu kwam Damaris naar hem toe en legde hem zacht de hand op den arm.
- Xander... je zou me zoo gelukkig maken... Ik zou je zoo dankbaar, zoo dankbaar wezen... eeuwig dankbaar, Xander...
Hij schudde zijn hoofd, zonder haar aan te zien.
- Xander... je weet, hoe moeilijk ik 't heb... in welke vreeselijke zorgen ik leef... 't is soms niet om uit te houden, Xander, en ik ben maar 'n vrouw alleen. Ik werk zoo hard als ik kan, ik doe zoo m'n best... Verdien ik 't niet, 'n beetje te worden geholpen...? Xander... zeg...
Hij keek haar aan. En even bleven hun blikken in elkander. En zij zàg in zijn oogen het meegevoel, de verteedering... En zij meende reeds haar zaak te hebben gewonnen, toen hij eensklaps opsprong:
- Ik kan niet, ik kan niet, ik wou, dat je 't me niet vroeg, Damaris!
Het contrast tusschen zijn blik en deze uiting | |
| |
was zóó groot, dat zij, met haar scherp-fijn verstand begreep; hij zou 't willen, maar er is iets, wat 't hem belet. Wat kan dat wezen? En haar tweede gevolgtrekking was logisch: zijn vrouw! zijn vrouw is jaloersch op mij! Hij durft 't niet wagen, mij voort te helpen, uit vrees met háár in conflict te komen!
En ze zei, terwijl ze langzaam naar de deur ging om te vertrekken:
- Je kan 't niet... en toch zou je 't wel willen. 't Is jammer, jammer, Xander, dat je niet kan, wat je verstand en je gevoel je beiden raden...
Zij begréép dus, dat er een reden bestond voor zijn weigering. Beroerd genoeg. Als zij die nu maar niet aan de ware oorzaak toeschreef... Maar ook die hoop moest hij opgeven, want toen hij nogmaals zei, dat hij juffrouw Poortershave niet afvallen kon, zei ze, bedroefd maar gedecideerd:
- Neen, Xander, dat is 't niet; je hebt me zelf gezegd, dat je verstand en je gevoel vóór mij zijn...
Zij aarzelde een seconde, of zij nog verder zou durven gaan... maar haar slim begrip waarschuwde haar, dat zij voorzichtig moest zijn; zij kende hem nog te kort, om precies te weten, wàt zij kon wagen. Doch intuïtief wist zij de juiste woorden te kiezen:
- ...er is iets, wat je belet om me te helpen, zooals je 't eigenlijk wel zou willen... Maar wat 't ook mag zijn... wàt 't mag zijn, ik moet 't eerbiedigen... en dus... berust ik, Xander.
| |
| |
Bij de deur stak zij hem haar handje toe en glimlachte teeder-geresigneerd.
O, die Patricia, die vrouw van hem, dat onuitstaanbaarste van alle onuitstaanbare, hooghartige schepselen... wacht maar! wacht maar!... dacht zij. Maar zij glimlachte zacht.
- Toch zijn... en blijven we vrienden, niet? vroeg zij lief.
- Ja!... zei hij warm, en drukte lang haar kleine handje en met innige kracht.
| |
II.
Patricia had, naar zij dacht heel terloops, aan haar moeder gevraagd, of zij kon blijven dineeren. Maar haar moeder, die in den laatsten tijd een langzame verandering in Patricia's uiterlijk en gedrag had meenen te bespeuren, keek haar onderzoekend aan, en zij vond het een reden tot ongerustheid, dat Patricia haar blik ontweek, en zij vroeg, omdat Patricia dan meestal de gewoonte had in haar ouderlijk huis te gaan dineeren:
- Is Xander uit de stad?
Even dacht Patricia, hoe gemakkelijk het zou zijn, als zij nu maar jokte en ja zei... maar als het dan later eens uitkwam, dat Xander wel in de stad was gebleven, zou het nog veel erger zijn.
- Neen, zei ze, maar... hij krijgt bezoek... waar ik... niet bij... hoef te wezen.
- En wie is dat dan? vroeg haar moeder verwonderd.
Wéér aarzelde Patricia, en zij wou, dat zij | |
| |
durfde zeggen: dat weet ik niet. Maar alweer: als het later uitkwam, zou het nog veel erger zijn... en quasi-onbevangen zei ze:
- Mevrouw Damaris... die hier opeens uit de lucht is komen vallen en éclat maakt onder 'n zeker soort van publiek.
- En wou Xander niet, dat je daarbij was? vroeg haar moeder nog meer verbaasd.
- Xander? verontwaardigde zich Patricia. En liever dan die beschuldiging op Xander te laten rusten, verried zij zich:
- Ik wou 't zèlf niet, ik haat dat schepsel!
Mevrouw van Roden zweeg eenige oogenblikken. Zij begreep onmiddellijk, dat Patricia jaloersch was op mevrouw Damaris. Maar... had zij daar aanleiding toe? Zij kon het niet gelooven.
- Waarom? vroeg zij. Waarom haat je haar?
- Omdat ze geen grein natuurlijkheid heeft, omdat alles aan haar valsch is, en op 't effect berekend, omdat... omdat...
Haar moeder sloeg haar ernstig gade, terwijl Patricia, zich al heftiger opwindend voortging:
- En Xander vindt haar artistiek, en zegt, dat hij haar niet tot vijandin maken mag... en er bestaat 'n complot om juffrouw Poortershave op Lichtenvoorde te ontslaan, en dan dat mensch te benoemen, en Xander zegt, dat als ze hem om raad vragen, hij zal adviseeren om haar te nemen, en ik weet niet, of u haar werk hebt gezien, maar 't is een horreur, 't stuit me tegen de borst, ik vind 't afschuwelijk... en nu komt ze zelfs bij ons, en ze heeft Xander gevraagd, | |
| |
haar Damaris te noemen, o, 't is... 't is...
Zij hield op, ademloos. En toen opeens hoorde zij haar moeder zeggen:
- Zeg me eens: je bent vandaag toch niet met ongenoegen van je man weg-gegaan?
Patricia schrok. Zij schrok van het ernstig gezicht harer moeder, van haar vraag, van den toon...
- Waarom vraagt u dat?... aarzelde zij.
- Omdat ik vrees... dat je... niet op de goede weg bent. Ik bemoei me niet graag met je zaken - en 'n huwelijksleven is zoo teer, dat 'n derde maar beter doet er zich niet in te mengen. Maar ik ben je moeder, en als ik zie, dat je verkeerd doet, dan moet ik je wel waarschuwen.
- Ik verkeerd doen!
- Ja, kind, Xander is in de laatste tijd minder opgewekt dan vroeger...
- Komt dat door mij!
- Ik ben bang van ja. Ik ben bang, dat je hem 't leven niet gemakkelijk maakt.
Ineens hoorde Patricia Xander's woorden van straks opnieuw, toen zij hem zei, dat zij niet thuis kwam eten, - o, kind, o, kind, maak 't me niet zoo moeilijk... En het was of ze plotseling een diepe beteekenis kregen...
Doch koppig verzette zij zich tegen deze ontroering.
- Ik verzeker u, dat Xander in alle opzichten 't leven leidt, zooals hij dat zelf verkiest. Hij heeft 't in geen enkel detail veranderd om mij...
- Dat hij werkt, dat hij werken wil, - terwijl 't niet noodig zou zijn, - toont kracht en karakter.
Patricia zweeg mokkend stil.
| |
| |
- En nu schijnt 't me toe, hoe absurd 't ook mag klinken, - dat jij... jaloersch bent op mevrouw Damaris.
- Ik! jaloersch! op dat mensch!... En waarom schijnt 't u absurd?
- Omdat, Patricia, hij jou liefheeft, en omdat je dat weet.
De woorden door haar moeder met sterk geaccentueerden nadruk gesproken, gaven Patricia een allervreemdste gewaarwording... zij voelde er zich verruimd door... en tegelijk ook neergedrukt... zij voelde zich blijde... en... schuldig...
- Vond Xander 't goed, dat je hier ging eten?
- Ik zei hem, dat ik niet thuis kwam...
- Zei je niet, dat je naar ons ging?
- Neen...
Mevrouw van Roden schudde het hoofd.
- Dus dat weet hij niet?... Wil ik 'm even telefoneeren, dat hij óók hier komt, Patricia?
Een seconde aarzelde Patricia. Toen, gedreven door koppigheid, trots en schaamte, antwoordde zij zacht:
- Neen, moeder...
Mevrouw van Roden drong niet verder aan. Maar zij zag, dat haar woorden toch wel uitwerking op Patricia hadden gehad. Het al te koude, hooghartige van haar gezicht, wat haar straks onmiddellijk had doen vermoeden, ‘dat er iets was’, had plaats gemaakt voor een zachter, nadenkender uitdrukking.
Honderd malen dien eindeloozen middag en eindeloozer avond wenschte Patricia, dat zij maar | |
| |
niet dien akeligen inval had gehad, om niet thuis te willen eten... of dat zij ten minste haar moeder maar had laten telefoneeren. De gewone gesprekken aan tafel waren haar ondragelijk... meer dan eenmaal voelde zij haar oogen branden van tranen en kostte het haar inspanning, om een onbevangen antwoord te geven.
Naarmate de tijd vorderde, werd haar berouw over haar alleronaangenaamst gedrag àl grooter... zij wou, dat zij thuis was, en zijn lief gezicht weer zag, en zijn oogen op haar gevestigd, met wèl een verwijtenden, maar toch zoo teederen blik...
En op het laatst snakte zij ernaar, om een woord van verzoening te spreken. Het moest weer goed worden tusschen hen, zij hield het zóó niet langer uit!...
Zij begreep, dat hij ook wel buitenshuis zou hebben gedineerd, en misschien laat thuis komen zou. Maar hoe laat het ook werd... zij zou op hem wachten... o, zij wist, dat hij innig verheugd om haar toenadering zou zijn...
Zij was er op voorbereid hem niet thuis te zullen treffen, zij was dus zeer verbaasd licht te zien in den salon. En een trillende ontroering ging door haar heen... hij was daar... hij wachtte op haar...
Maar één enkele blik op zijn gezicht verlamde haar gelukkig élan. Voor de eerste maal van haar leven zag zij, in die altijd opgeruimde en jongensachtig-vriendelijke trekken den mannelijken wil en de mannelijke vastberaden kracht.
- Ben je daar, vroeg hij, en nog meer dan | |
| |
zijn uiterlijk imponeerde haar zijn toon: Ik heb expres op je gewacht. Ga zitten... ik heb je wat te zeggen.
Zij ging zitten, zwijgend, geheel onder den indruk van zijn ongewone houding...
- Mevrouw Damaris is vanmiddag bij me geweest. Zij kwam met 'n verzoek, zij kwam met 't verzoek, of ik haar zou willen aanbevelen op Lichtenvoorde.
- En! stiet Patricia er ademloos uit.
Hij keek haar even zwijgend aan, met zooveel koude misprijzing in zijn blik, dat Patricia zich gloeiend rood voelde worden.
- Ik had je beloofd, dat ik zelf geen enkele stap zou doen, als ze van Lichtenvoorde mijn raad niet kwamen vragen. Ik heb dus mevrouw Damaris' verzoek... afgeslagen.
- En dat spijt je?... dat spijt je...
- 't Spijt me, versta me goed! dat jij misbruik hebt gemaakt van mijn liefde voor jou, en me die belofte hebt afgedwongen. Dàt spijt me... en ook spijt 't me, dat ik je heb toegegeven. Ik had 't niet moeten doen.
Roerloos zat Patricia, met koude, saam-geknepen handen. Zij begreep al dat verschrikkelijke... verschrikkelijke niet... Was het nu zóó erg, wat zij had gedaan?... dat hij zoo moest worden... zóó, als hij nog nooit was geweest...?
Zij kon niet spreken, zij kon alleen maar luisteren in een machtelooze bevangenheid. Maar uit haar oogen braken bittere, bittere tranen...
Hij zag het niet. Hij was veel te veel met | |
| |
zichzelven bezig. En zij begreep, hoe verkeerd zij had gedaan, om vandaag niet thuis te blijven, en dus zijn boosheid gelegenheid te geven, om aldoor, aldoor te groeien...
- En nu heb ik op je gewacht, om je dit te zeggen. Nooit meer zal ik me om de een of andere dwaze, futiele reden door jou laten beïnvloeden in 't nemen van m'n besluiten. Dat mag ik niet doen. Niet voor m'n zelfgevoel, en niet voor de praktijk. Ik heb me vanmiddag gevoeld... als 'n kind, als 'n kwajongen. Ik heb dingen moeten zeggen, die niet wáar waren, en die ik niet meende, - alleen om die belofte aan jou...
Zij zweeg, zij zweeg nog steeds. Zij had wel willen roepen: Wees niet boos... ik had ongelijk... maar toe, wees weer goed op me! doch het vreemde van zijn doen, het onverwachte verbijsterde haar.
Dat zij niet antwoordde, wond hem op. Hij dacht, dat zij zweeg uit koppigheid, en hij ging voort:
- 'n Vrouw màg haar man niet beïnfluenceeren op 'n verkeerde manier. Ze màg hem geen belemmering zijn, ze mag niet toegeven aan luimen en grillen... en zooals jij vanmiddag gedaan hebt: niet thuis komen eten, omdat iemand tegen wie je 'n ongegronde antipathie hebt, me komt bezoeken, en niet éens zeggen, wáár je dineert... dat is eenvoudig ongehoord! ongehoord!
Hij had gelijk. Het wàs ongehoord. Het was vreeselijk, wat zij had gedaan. Als hij nu maar even... even wat zachter werd... dan zou ze naar hem toevliegen, en zich nestelen in zijn armen... en hem vergeving vragen...
| |
| |
Maar zachter werd hij niet. Integendeel. Hij zei:
- Dus je hebt 't goed begrepen: Ik wil voortaan vrij zijn in m'n handelingen, - heb je 't verstaan?
Nog even... een ondeelbaar oogenblik maar... wachtte hij op haar mogelijk antwoord... toen, zonder meer naar haar om te zien, waar zij zat in snikkende verslagenheid, verliet hij de kamer.
| |
III.
Elise, gewaarschuwd door een telefoon-bericht, had zich aanstonds naar Greta begeven.
- Wat is er? vroeg zij dadelijk, ongerust.
- Kijk, zei Greta, en reikte haar een briefje over.
Het was een schrijven van de dames Junod, waarin Greta officieel verzocht werd, dien middag om drie uur op Lichtenvoorde te komen.
- Je begrijpt, wat dat beteekent, nietwaar? zei Greta.
Elise zat zwijgend het briefje tusschen haar nerveuse vingers te vervouwen. Dus toch! dus toch!
Zij was zoo blij geweest, toen Patricia Renck haar vertelde, dat haar man beloofd had geen enkelen stap ten gunste van mevrouw Damaris te doen... Zou hij zijn belofte hebben gebroken?
- Wat zou er gebeurd zijn, denk je? vroeg zij.
Greta haalde moedeloos-berustend de schouders op.
- Wat er gebeurd is?... Wat er nu gebeuren zal, dàt weet ik alleen.
- Maar 't mag niet! riep Elise onstuimig. | |
| |
Wil ik met je meegaan, en zeggen, dat ik óók m'n ontslag neem, als ze jou ontslaan?
En in Elise's oogen, die donker werden als zij zich opwond, zag Greta, hoe ernstig zij meende, wat zij zeide.
- Ik vind 't heel lief van je... maar 't zou de grootste dwaasheid zijn, Elise. Op geen enkele andere school, behalve op Lichtenvoorde, wordt er, zooals jij doet, les gegeven in ‘wellevenskunst’. Dat vak hebben de Junods geschapen, omdat zoo iets wel noodig was op deze school-voor-educatie... Wat zou je er aan hebben, je heele toekomst prijs te geven voor mij?
- Maar begrijp je dan niet, en de anders zoo zachte Elise sprak nu met een door heftige verontwaardiging luide stem, begrijp je dan niet, dat 't me ondragelijk zal wezen, te blijven op dezelfde school, met dat vreeselijke mensch, dat me m'n beste, m'n eenige vriendin heeft ontroofd? Want als jij in 'n andere stad ergens wordt benoemd, och, dan kunnen we samen correspondeeren, en elkaar in de vacanties zien, maar we missen heelemaal elkaar's gezellige omgang.
- Er is niets aan te doen, zei Greta. Niets. Ik moet m'n lot aanvaarden. Maar dat ik 't om alles en alles ontzettend vind, dat hoef ik je zeker niet te zeggen. In de eerste plaats om jou; dan om 't ellendige idee, dat ik... ondanks al m'n werkelijke kundigheden, moet achter staan bij de eerste de beste vrouw, die knapper van uiterlijk is dan ik, en wat meer levenshandigheid heeft, - en dan natuurlijk om m'n aangename, rustige werkkring en 't groote salaris.
| |
| |
- 't Is vreeselijk, 't is vreeselijk... Wist ik er maar iets op... Wil ik tòch met je meegaan, Greta, en zeggen, dat 't 'n schande is...
- Nee, lieverd, zei Greta, je zou je zelf in allerlei onaangenaamheden brengen, en mij toch niet helpen. Maar wil je me opwachten, hier?
Elise beloofde het, en met een kus gingen zij van elkaar.
Het was een zware gang voor Greta. En toen zij in den grooten Louis XIV salon werd opgewacht door mevrouw van Lichtenvoorde, de dames Junod en Xander Renck, had zij een gevoel alsof zij voor een vierschaar trad.
De douairière ontving haar met haar gewone gezelschapshartelijkheid, als bracht Greta een vriendschappelijk bezoek.
- Ga zitten, Greta... hier, kom naast me op de canapé, ja? We wilden eens met je praten, zie je... 't is...
De dames Junod zwegen vooralsnog, maar zij begonnen reeds ongeduldig te worden. Die mevrouw ook altijd, ze kon nu letterlijk nooit eens recht op haar doel afgaan... Ze waren al van zins mevrouw van Lichtenvoorde een wenk te geven, maar die begon al weer:
- We meenen te hebben opgemerkt, - we hebben opgemerkt had zij natuurlijk moeten zeggen, - dat je betrekking je in de laatste tijd... wat meer moeite gaat kosten.
- Mij, mevrouw?
- Ja, kindje, ik...
(Bijna had mevrouw van Lichtenvoorde gezegd: | |
| |
ik weet dat zoo niet, maar bijtijds bedacht zij zich nog.)
- ...ik hoor zoo nu en dan wel eens van... oproerige klassen... en straffen, die je uitdeelt... en...
- Maar, mevrouw, u hebt toch zelf in de laatste tijd vaak m'n lessen bijgewoond!
- Ja, dat is ook wel zoo, dat is wel zoo, maar...
- Wat mevrouw van Lichtenvoorde over die oproerige klassen zegt, is waar, Greta, viel een der dames Junod scherp in. Meermalen is er bij u 'n tumult!
- Och, juffrouw, dat is alleen als Cokie Erninck aan de gang is, dat is nu eenmaal 'n rumoerig element, ook de andere dames klagen dikwijls genoeg over haar. Laatst in de les van juffrouw van Berlicum had ze net gedaan of ze 'n speld had ingeslikt... en toen heeft Bertha haar eenvoudig de klas uitgezet als 'n klein kind...
- Er is meer, er is meer, Greta... Uw heele optreden is niet zóó, als we dat aan 'n inrichting als deze verlangen...
- Wij wenschen hier... 'n tiptop lady...
- Niet zoo'n burgerlijk iemand als ik ben! ontsnapte Greta, en zij kleurde gloeiend rood.
- Och, dat wil ik nog zoo niet zeggen, maar iedereen kan van z'n uiterlijk maken, wat hij zelf wil, nietwaar. Je haar bijvoorbeeld... dat staat heusch niet meer, zoo glad in 'n scheiding gekapt... je draagt altijd katoenen handschoenen...
- Gisteren had ze zelfs in 't geheel geen | |
| |
handschoenen aan! meende de andere juffrouw Junod het kruisvuur van futiele beschuldigingen te moeten aanvullen. En uw schoenen, Greta! En uw grijze regenmantel, waarover ik u meermalen...
- En veel leerlingen, ja, ik moet 't u maar zeggen, vinden uw lessen saai... mevrouw van Arckel heeft 't me zelf gezegd, dat haar Denise zoo weinig aan uw lessen vond...
Het was Xander Renck uiterst pijnlijk dit tooneel bij te wonen. Hij zag Greta Poortershave's lippen trillen van verontwaardiging en verdriet, en half berouwde het hem, dat hij verzocht had, haar mede te mogen ontvangen. Maar neen, dat toch niet. Hij wilde loyaal tegenover haar staan, en haar zijn standpunt verklaren.
- Vindt u niet, zei Greta met bevende stem, dat dit gesprek iets heeft van 't spelen van de kat met de muis? Zegt u me nu alstublieft in ronde woorden, wat u me te zeggen hebt, ik ben nu wel voldoende voorbereid.
- Ja, zie... begon mevrouw van Lichtenvoorde. Maar een der dames Junod ontnam haar het woord.
- 't Is beter, dat we zonder omwegen spreken. Nu dan, we hebben 'n offerte gekregen...
- Ja, 'n offerte van...
- Mevrouw Damaris. 'n Persoonlijkheid, die zich in Den Haag 'n welverdiende renommée heeft verworven. Zij is bij ons geweest...
- Ja, zij is bij ons geweest. Zij heeft openlijk met ons gesproken. Zij heeft zich aangeboden om | |
| |
verbonden te worden aan ons Instituut, en...
- En dat heeft dadelijk 'n punt van overweging bij ons uitgemaakt.
- We dachten, dat hier misschien 'n goede oplossing te vinden zou zijn...
- En we raadpleegden meneer Renck...
- En die zei...
- Mag ik dat zélf aan juffrouw Poortershave overbrengen? vroeg hoffelijk Xander Renck. Ik heb dit gezegd: mijn waardeering voor juffrouw Poortershave blijf ik handhaven met ieder woord, dat ik heb gezegd. En tijdens haar les-geven op Lichtenvoorde is m'n goede opinie eer versterkt dan 't tegendeel. Want wat u daar alles hebt opgenoemd, dames, u weet zoo goed als ik, dat 't maar kleinigheden zijn, die niets toe- of afdoen aan de eigenlijke zaak.
U hebt me gezegd, 'n aanbod van mevrouw Damaris te hebben ontvangen, - en u hebt m'n raad gevraagd, ofschoon u feitelijk al vastbesloten was, toestemmend te antwoorden. Maar ik heb indertijd juffrouw Poortershave aanbevolen, en ik moest er dus wel in worden gekend.
Ik heb dit aan de dames geantwoord, juffrouw Poortershave: als 't 'n gewone school betrof, dan zou ik u onvoorwaardelijk afraden 't aanbod van mevrouw Damaris aan te nemen. Ze mag artistieker aangelegd zijn dan juffrouw Poortershave, maar deze is kundiger. Mevrouw Damaris' onderwijs zou naar alle waarschijnlijkheid voor 'n gewone school in alle opzichten onvoldoende zijn. Maar voor 't Instituut Lichtenvoorde weet en kan ze | |
| |
genoeg. Bovendien, - en daar komt 't eigenlijk in de eerste plaats op aan: ze heeft op 't oogenblik de naam, - en is 't middelpunt van 'n groote, bewonderende kring.
Hij was op het punt om te vertellen van Damaris' bezoek aan hem, en hoe hij geweigerd had haar voor te spreken, - doch neen, dat zou niet eerlijk zijn, want zonder zijn belofte aan Patricia, hàd hij haar immers voorgesproken...
- Ik heb moeten zeggen, te gelooven, dat de benoeming van mevrouw Damaris, in sommige kringen 'n aanbeveling zou zijn voor de school. Maar ik heb óók gezegd: juffrouw Poortershave, met háár capaciteiten vindt overal 'n andere plaats. Op mijn warme steun zal ze altijd kunnen rekenen...
- En 'n betrekking aan 'n Hoogere Burgerschool, kind, geeft je 't voordeel van pensioen, troostte mevrouw Lichtenvoorde.
- Dus... ik ben... ontslagen?
- We hebben u nu alles gezegd, zeiden de dames Junod. Ja, Greta, met de hand op 't hart moeten we u verklaren, dat we graag mevrouw Damaris aan de school willen verbinden. Met alle appreciatie voor uw knapheid en uw prestaties...
- We wilden u dit voorstellen. Je gaat nu dadelijk solliciteeren naar 'n andere plaats; je krijgt van ons 'n prachtig getuigschrift, waarin we ruiterlijk verklaren, dat zoo iemand als mevrouw Damaris voor onze bizondere school beter geschikt was, maar dat we...
| |
| |
- Maar dat we vol lof zijn over je capaciteiten. Enfin, dan slaag je natuurlijk gauw genoeg. Maar mocht dat 't geval niet wezen, dan gaat bij ons je salaris toch door tot vandaag over drie maanden.
- En je kunt zoolang ook hier in functie blijven, of niet, al naar je verkiest...
- Bijvoorbeeld nog 'n maand, of twee maanden.
Greta stond op. Zij hield zich goed, maar zij had het gevoel, alsof zij een verschrikkelijke nederlaag had geleden. Zij moest nu maar gaan... niets viel hier meer te verdedigen...
Zij ging. Zij liep naar haar huis in een vreemde verdooving. Wat zou Elise wel zeggen... Och, maar die vermoedde het immers al...
Zonder dat Greta een woord behoefde te spreken, begreep Elise haar. Zij viel haar om den hals, en snikte even, met het hoofd op haar schouder.
Greta zelf schreide niet. Haar handen lagen ineen op haar schoot, en zij staarde, zij staarde dof voor zich uit.
- Vertel me nu, vroeg Elise zacht.
En Greta vertelde... hoe de Junods het haar in den mond hadden willen geven, om zèlf te bedanken; hoe zij haar hadden geplaagd met allerlei kleingeestige aanmerkingen, totdat eindelijk de aap uit de mouw was gekomen, en het bleek, dat zij mevrouw Damaris aan hun inrichting wilden verbinden...
- O! zei Greta, en er kwam glans in haar oogen, o, ik wou, ik wou, dat ik aan al die menschen kon toonen, ze niet noodig te hebben...
| |
| |
- Bedoel je, dat je graag dadelijk 'n andere betrekking had? Toe, Greta, zie dan toch in elk geval in Den Haag te blijven!
Greta schudde langzaam het hoofd.
- Neen, dat bedoel ik niet...
- Wat dan? wat dan?
- Ja, je zal lachen, als ik 't je vertel, - maar aan jou kan ik alles zeggen...
- Hè ja, - toe... zeg me alles...
- Ik wou... zei Greta, en zij bloosde donkerrood, ik wou, dat ik gauw getrouwd kon zijn...
- Ja! riep Elise spontaan. Als dat kon! Dat zou heerlijk voor je zijn, dan was je onafhankelijk van iedereen, en dan...
- En dan, vooral, zei Greta, zou 't niet de voor mij zoo vernederende schijn hebben, alsof ik word ontslagen, omdat ik niet voldoe. Ik kan je niet zèggen, hoe dat idee me pijnigt. Ik ben niet ijdel of trotsch, maar ik heb toch wel degelijk m'n zelfgevoel, ik wéét, dat ik iemand ben, en nu zóó vernederd te worden, - dat is vreeselijk voor me, daar kom ik niet gauw over heen... zooal ooit.
Elise drukte even Greta's hand, in zwijgend meegevoel. O! zij begreep haar zoo. Hoe heerlijk zou het nu voor haar zijn, om naar de Junods te gaan, en te zeggen:
- Dat ontslag kwam me juist van pas, - ik zou u toch m'n betrekking hebben opgezegd, want... ik ga trouwen.
En de verbazing op de gezichten der Junods, de verbluftheid van alle andere leeraressen, zou | |
| |
haar duizendvoudig alle geleden leed vergoeden. Maar... zij wist immers veel te goed, dat Greta geen pretendent bezat... dus... wat gaf het eigenlijk er over te spreken...
O, hoe graag zou zij haar helpen. Kon Greta geen huwelijk fingeeren...? wie merkte er iets van, of zij trouwde of niet, als zij een betrekking kreeg in een andere stad, - en dan nog, haar engagement kon immers weer zijn afgeraakt...
Zij was op het punt dit te zeggen, en keek Greta aan, maar ook juist Greta zag naar haar met een gespannen blik, alsof zij uitvorschen wou, in hoeverre zij Elise kon beschouwen als een soort van ander ik...
- Luister, zei ze toen, jij bent als 'n zuster voor me, ik wil je àl m'n gedachten toevertrouwen...
Neen! er is niemand, die werk van me maakt, zei ze, toen een verschrikt licht in Elise's oogen sprong, neen, ik ken immers niemand, en dan nog... Enfin, zei ze, dat weten we nu wel, - maar er is toch nog wel 'n weg, waarop de door 't leven vergeten vrouwen ten slotte nog geluk kunnen vinden...
- Hoe dan? vroeg Elise, oprecht verwonderd.
Greta ging naar haar schrijfbureau, ontsloot een lade, en nam een courant er uit.
Elise begreep niet... begreep in 't geheel niet... begréép toen opeens.
- O, Greta! neen! dat niet! riep zij impulsief.
Een lachje van Greta was het antwoord, maar een zoo droevig lachje, vol medelijdenden spot | |
| |
met zichzelf, dat Elise haar hart voelde ineenkrimpen.
- Laat zien, zei ze snel.
Nog even bleef Greta de courant vast houden.
- Je weet, zei ze, en Elise zag, hoeveel inspanning het haar kostte te spreken, maar Greta werd er haar te innig liever om, dàt zij haar alles biechtte, - je weet, dat we al lang vermoedden, dat er onheil dreigde op Lichtenvoorde. Je weet ook, - we hebben er laatst eens over gesproken, - dat ik in m'n leven altijd 'n gemis heb gevoeld, omdat... ik nu eenmaal van oordeel ben, dat 't huwelijk de roeping is van de vrouw. En dus... toen ik de koele houding der Junods opmerkte, is de schrik me om 't hart geslagen. Uit deze betrekking te worden geworpen, dat beteekende niet alleen 't verlies van 'n goed salaris, en van 'n prettige werkkring, maar ook, waarschijnlijk, 'n afscheid van jou.
En toen, - 'n paar dagen geleden, zag ik opeens 'n huwelijksadvertentie in de courant. Ik kreeg 'n schok, want 't leek wel, of 't 'n beschikking was... Ik heb, vroeger, nooit over zoo iets gedacht, dat verzeker ik je, Elise, maar m'n oog viel er toevallig op, 't was net, of 't zoo moest zijn.
Wil je 't zien?
- Ja, zei Elise.
Zij nam de courant; haar geheele tegenzin was vergaan in een eindeloos medelijden met Greta.
Zij las.
| |
| |
| |
Serieus.
Een bejaard heer (eerste helft der zestig) gefortuneerd en goed geconserveerd, op eersten stand in Den Haag mooi heerenhuis bewonende, weduwnaar zonder kinderen, in eigen kring geen keus kunnende maken, wenscht in kennis te komen met serieuse dame, die het in de eerste plaats te doen is om een gezellig huiselijk leven. Ernstige reflectanten worden verzocht zich schriftelijk te wenden tot het bureau van dit blad onder No. 112. Portret, - verlangd doch niet geëischt, wordt in elk geval terug-gezonden.
Elise las, en las nog eens de annonce over...
- O! zei Greta, wel honderdmaal heb ik in de laatste dagen naar die courant gegrepen. En telkens was ik in weifeling: zou ik er op schrijven? of niet? En eindelijk heb ik rust gevonden in 't besluit: ik zou wachten, totdat ik de zekerheid had omtrent Lichtenvoorde. En dan... zou ik 't doen.
- Maar, vroeg Elise aarzelend. Van wanneer is die annonce? Zou 't al niet te laat wezen? En zij vroeg het met een mengeling van spijt voor Greta en van verlichting voor zichzelf.
- Ja, 't is wel wat laat... zei Greta. Maar ik kon 't toch probeeren, is 't niet? Probeeren kan je 't altijd... en als 't niet geeft... dan... is er immers nog niets verloren...
Wat Elise voelde, zij kon het niet definieeren. Zij sidderde inwendig, alsof zij toeschouwde bij | |
| |
een tragedie, waarvan iemand, haar het dierbaarst ter wereld, het slachtoffer werd...
- Hoe vind je anders dat aanzoek?
- O! heel... aannemelijk. Maar juist daarom vrees ik, dat er wel tientallen op zullen hebben geschreven.
- Ik heb die woorden honderdmaal en van alle kanten bekeken. En verschillende dingen er in bevielen me; bij voorbeeld dit: dat hij zich bejaard noemt, ofschoon hij pas in de eerste helft van de zestig is; dat bewijst, dat hij geen dwaas is, nietwaar? En dan, hij woont in Den Haag... en... hij is gefortuneerd... en hij wenscht 'n gezellig, huiselijk leven... Nu, 'n gezellig, huiselijk leven, zonder zorgen, - wat kan men méér verlangen. Zal ik... er op schrijven, Elise?
- Je kàn 't natuurlijk doen... maar, weet je, wat ik zoo vreeselijk zou vinden voor jouw idee... als je... omdat je zoo laat bent... eens niet werd gekozen, dan weet hij toch je naam, en...
- O! dat nooit! ik onderteeken natuurlijk niet met m'n naam, en ik laat 't eventueele antwoord ook niet hier bij mij thuis bezorgen...
- Dan is 't goed! dan is 't natuurlijk wat anders!
- Ja, want je begrijpt, ik ben veel te bang, dat 't misschien ten slotte toch nog geen ernst zal blijken, 't is zoo héél mooi, hè, gefortuneerd, en dat groots huis... En 'n portret sluit ik natuurlijk óok niet in... Weet je wat? we zullen eerst samen 'n kladje maken.
| |
| |
Zij wikten en wogen, en bespraken iederen volzin, en eindelijk schreef Greta:
Mijnheer,
Wil het niet aanzien voor gemis aan vertrouwen, dat ik mij niet met mijn naam onderteeken. Beschouw het veeleer als een bewijs van mijn serieusheid. Mijn positie (onderwijzeres) vraagt van mij de uiterste voorzichtigheid, om mijne reputatie te behoeden.
Als onderwijzeres verschaf ik mijzelve een ruim bestaan. Dat ik toch op uw aanzoek schrijf, is in het verlangen, dat iedere vrouw eigen is, om voor een ander iets te beteekenen, om noodig te zijn op de wereld.
Hoewel ik niet mooi en niet jong meer ben, maakt mijn verschijning toch geen onaangenamen indruk; ik ben gelijkmatig-opgeruimd van humeur; houd veel van literatuur en kunst, en bovenal van een stil en huiselijk leven.
Indien U mij eenig antwoord mocht wenschen te sturen, verwacht ik dit gaarne onder de letter M. aan de kiosk op den Duinweg.
Greta verzegelde den brief met haar cachet, waar een M. op stond; en Elise bracht den brief op de post.
| |
| |
| |
IV.
De tennis-club T.A.O., - tennissen amuseert ons, - was bijna voltallig vergaderd ten huize van Denise van Arckel.
In den ruimen koepel, die grensde aan het tennis-veld, zaten een vijftal jongelui en jonge meisjes bijeen in opgewonden vroolijkheid.
- Waar blijft die Tjen nu!
- Nu, hij moet toch eerst nog naar 't bureau!
- Nu ja, hij weet toch, hoe verlangend we zijn!
- Och, er zullen nú geen brieven meer wezen, 't is al te lang geleden.
- Je kan nooit weten. Iemand krijgt toevallig zoo'n courant in handen... of ze lezen 'm later, nadat 'n ander 'm eerst heeft gehad... dat gebeurt wel.
- Ik heb nog nooit zoo gelachen, als in deze dagen, zei Maud. Ik heb elke avond pijn in m'n rug gehad, ik kan eenvoudig niet meer.
- En mijn kaken doen zeer... zei Reine, en wreef over haar dons-zachte wangen. Hè, die Tjen, 't is net 'n clown, als hij de brieven voorleest.
- En die portretten! gierde Maud.
- Ik heb er hier nog een... zei Adolf, en haalde uit zijn portefeuille de beeltenis van 'n bedaagde matrone, met bolle wangen en een vlechtenkroon op het hoofd.
- Heb je dat dan nog niet terug-gestuurd? verontwaardigde zich Denise. Dat had je toch moeten doen, je zou er voor zorgen!
| |
| |
- Ik kon er niet van scheiden, zei Adolf, en keek met sentimenteelen blik neer op het portret. O, queen of woman-kind, o, blessed household cook!
- Ja, 'n keukenmeid, dat is 't precies... proestte Reine, en Bobs, met zijn schor-diepe jongensstem, riep:
- Zeg, geef 't mij 's mee naar 't lyceum, zeg! Dan ga ik er mee zitten spelen onder de les, en als dan de leeraar 't me komt afnemen, valt hij ondersteboven van de lol!
- Neen! neen! riep Denise, 't moet terug, laat mij 't dan maar doen, net als ik al de anderen gedaan heb.
- 't Gáát ook terug, beloofde Adolf, maar eerst moeten we er nog keet mee maken, vang, Bobs!
Bobs ving het portret tusschen zijn beide vlakgehouden handen.
- Merci, zeg, schorde hij. Dat wordt 'n reuzenkeet, zeg!
- 't Was toch maar 'n eenige inval van Tjen, zoo'n advertentie te plaatsen!
- En we hebben 'm zoo leuk in elkaar gezet. En dat ‘Serieus’ er boven, was goed.
- Nou, ze zijn er dan ook met hoopen ingevlogen, zei Bobs, en zijn laag-schorre stem klonk nog wat dieper van blijde voldoening.
- Hoeveel waren 't er wel? Twee-en-zestig? Ja, de eerste dag al één-en-veertig...
- Ik dacht, dat ik stikte, toen Tjen met dat heele pak aankwam...
| |
| |
- En toen hij zei: ik had wel met 'n taxi mogen gaan!
- En toen we eerst niet meer wisten in welke brief dat eene portret hoorde!
- En weet je nog, dat kamermeisje uit 'n pension, dat er óók op geschreven had!
Het ‘schitterende plan’ van den student Etienne du Clarey, om eens een ‘huwelijks-advertentie’ te plaatsen, had bij het clubje dadelijk enthousiasten bijval gevonden. Tezamen stelden zij den inhoud op, en Tjen, - hij werd genoemd bij den verklein-naam, dien hij zichzelf als klein kind had gegeven, - had voor al het verdere gezorgd.
De brieven... de vele brieven... de oprechte... de grappige... de touchante... de naïeve... de onhandige... waren voor het zestal een onuitputtelijke bron van amusement.
Zij critiseerden met de wreedste onbarmhartigheid den inhoud, het handschrift, de portretten...
- O, kijk die!... wat 'n krankzinnige ouwejongejuffrouw, die verbeeldt zich nog 'n kans te hebben, zeg!
- En deze heeft 'n ‘eigen inboedeltje’, daar boft de ‘bejaarde heer’ bij, hoor!
De brieven werden voorgelezen, onder gierend gelach. Werkelijk, Tjen was net een clown!... Wat wist hij een poids bij te zetten aan de pathetische volzinnen, wat accentueerde hij comisch een onvoldoende spelling of onbeholpen zinsbouw: ‘alsdat ik uw advertentie gelezen hebbende, ik op uw aanvrage het volgende doe weten...’ | |
| |
En wat een extra-pleizier was het nog voor de jongens om voorbij de opgegeven adressen te loopen, - en aan de zendsters van de ‘allergekste’ antwoorden, hadden zij 's avonds met hun mandoline's een serenade gebracht...
En als even Denise een woordje van medelijden deed hooren, bijvoorbeeld voor het meisje, dat voor haar moeder wou zorgen... dan werd zij dadelijk overstemd: nu ja, wat zou dat, ze wéét toch niet, dat 't maar 'n grap is, en de brief werd, om Denise tevreden te stellen, dadelijk verscheurd. Maar de andere brieven deden de rondte, en werden becommentariëerd... en géén schrijven werd vernietigd, dan nadat het zestal er alle genoegen aan had beleefd, dat er maar bij mogelijkheid uit te halen was...
En het allermooiste was: afspraakjes werden gemaakt; en één ‘verfoeilijk monster’, verlept en mager, liep uren lang met een rose roos in haar hand op de Frederik Hendriklaan heen en weer, en een andere ‘ridicule vogelverschrikster’ begaf zich met een handkoffertje naar het Hollandsche Spoor-station, en zat daar in de eerste klasse wachtkamer te hunkeren en te hopen, en een derde arm menschje dwaalde in den avond over de Waldeck Pyrmontkade, sidderend van verlangen en vrees...
En die allen... die hun laatste bittere poging waagden, smachtend naar het eindelijk geluk, die allen vermoedden niet, dat zij meedoogenloos voor den gek waren gehouden door de correcte jongelui, die beleefdelijk hun lachen | |
| |
inhielden, totdat zij de trieste figuren voorbij waren gestapt met hun elastischen tred...
- Wat moeten die menschen er nu wel van denken, als ze zoo vergeefs hebben loopen schilderen, had Denise soms gezegd.
- Wel, natuurlijk, dat ze de ‘bejaarde heer’ niet aanstonden, gaf de een of ander nonchalant ten antwoord, en het wreede spel werd voort-gezet. -
Het begon al wat donker te worden; Denise knipte de electrische lichten in den koepel op.
De koepel behoorde geheel aan de jongelui. Mevrouw van Arckel verkoos het verre de kennissen van haar zoon Adolf en haar dochter Denise bij zich aan huis te ontvangen, dan dat zij haar kinderen noodzaakte van de openbare tennisbanen gebruik te maken.
Zij gaf het hun zoo gezellig mogelijk, door den koepel geheel te hunner beschikking te stellen, en altijd te zorgen voor verfrisschingen. Wanneer het clubje tenniste, kwam zij wel eens kijken, - maar als er ‘vergadering’ was, bleef zij weg, en in de laatste dagen was er elken avond vergadering!
De knecht had reeds het groote zilveren theeblad gebracht en de schaal met verschillende soorten koekjes... toen eindelijk Tjen arriveerde.
- Wat ben je laat, kerel!
- We wachten hier al uren!
- Nou ja, ik ontmoette Toon, en we hebben even geboomd; er was er toch nog maar een!
- Ha! toch nog een!
| |
| |
- Zalig! zuchtte Maud.
- Geef hier! schorde Bobs.
- Neen, ik zal 'm voorlezen, maar eerst 'n kopje thee, Denise.
Denise schonk een kopje thee in voor den lieven, knappen jongen, - de aardigste jongen, die er ooit bestond! en schoof hem de koekjes toe.
Maar de anderen werden ongeduldig.
- Ik zal 'm al vast open snijden, zei Adolf, en griste behendig den brief uit Tjens handen, die geen moeite deden hem terug te houden, - alleen zei Tjen kalm:
- Maar je geeft 'm terug.
En Dolly gàf hem terug, nadat hij het groote roomwitte couvert keurig met zijn zakmes had open-gesneden.
- Gelakt, zeg, zei hij, en prachtig dik papier, dit is tenminste geen keukenmeid.
Tjen haalde den brief te voorschijn.
- O, 't is geen aardige, zei hij, nadat hij den inhoud vluchtig had doorgezien, niet eens onderteekend.
- Schandelijk! vond Reine, en Maud vroeg verontwaardigd:
- Wat verbeeldt dat mensch zich wel!
- Nou ja, draai de film in elk geval maar af, schorde Bobs.
En Tjen las:
Mijnheer,
Wil het niet aanzien voor gemis aan vertrouwen, dat ik mij niet met mijn naam onderteeken. | |
| |
Beschouw het veeleer als een bewijs van mijn serieusheid...
- Hij is goed! hij is goed! gromde Bobs.
- Beslist geestig! zei Adolf.
Mijn positie (onderwijzeres) vraagt van mij de uiterste voorzichtigheid, om mijne reputatie te behoeden...
- Nu ja, daar heeft ze wel gelijk in, zei Denise.
- Wat 'n ouwe zeem. (Adolf.)
- Teem, bedoel je. (Maud.)
- Ben je? ik zeg zeem. (Adolf.)
- Ja, je zegt zeem, maar je zegt 't verkeerd. Men zegt: wat zit je te teemen, maar niet: wat zit je te zeemen... knikte Maud triomfantelijk, en Adolf wierp haar een kussen toe, en Maud vloog op, om het kussen op zijn gezicht te drukken, maar Tjen zei bedaard:
- Ik ga voort.
En hij las den brief ten einde.
- Niks an, schorde Bobs.
- Nee, dan hebben we d'r leukere gehad, zeg!
- Laten we 'm maar dadelijk verscheuren, zei Denise, en nam den brief van Tjen aan, maar nauwelijks had zij hem in handen, of haar oogen werden groot, haar wangen rondden zich in een proestlach, en het plotseling uitschaterend, kon zij niets anders uitbrengen, dan:
- Nee, maar, nee, maar, eenig! eenig!
- Wat! wat is er! Maud en Reine bogen zich snel toe, en nauwelijks hadden zij begrepen, | |
| |
waarom Denise zoo lachte, of zij stikten eveneens, en sloegen zich op de knieën, en wipten op hun stoelen van juichende pret.
- Wat hebben jullie? verwonderde kalm zich Tjen.
- Flauw! vooruit, zeg op, wat er is...
- We... kennen... dat mensch, bracht Reine er, hoog-rood, met groote moeite uit.
- Wie is 't dan, wie? schorde Bobs gretig.
- O, ik val flauw! vreesde Maud. O, m'n rug, m'n rug!
- Ik kan niet meer... zuchtte Denise, nee, dat is nog 's 'n verrassing, zeg!!
- Wie is 't dan! schreeuwde Adolf ongeduldig.
- 'n Juffrouw van onze school!
- 'n Leerares van Lichtenvoorde.
- Poortershave, heet ze, Greta Poortershave.
- Dat komt uit, zei Tjen, het cachet bekijkend, M.: Margaretha...
- Allemachtig! wond Bobs zich op, schorder dan ooit, daar moeten we 'n grap mee uithalen, zeg!
- Ja! ja!
- Wat zullen we doen?
- Echt! echt! o, ik kan niet meer, help!
Zelfs Denise, die tot dusver steeds de gamatigdste was geweest, voelde zich nu doorgloeid van de koorts, die de anderen steeds heviger opwond.
- Zeg, riep ze tegen de andere meisjes, hadden jullie dat achter die saaie Piet gezocht? Ze is zoo vervelend, nee, ik slaap gewoon onder haar lessen, en dan zóó iets!! Om te gillen!
- En ze kan niets van je velen... als je | |
| |
even samen praat, dan maakt ze al aanmerking...
- En toen Eveline 'n brief van Marc zat te lezen, wou ze met alle geweld weten van wie die brief was, wat ging 't haar aan!
- Nee, daar moeten we 'n grap mee uithalen! Maar wat?
- Wel, we laten haar ergens komen, en dan gaan we er met z'n allen heen, en...
- Durf je dat?
- Waarom niet? Zij zal er heusch niet met de Directrice over gaan spreken, dat zal ze wel laten!
- Goed, ja, ja, we doen 't! Dat moeten we er van hebben! Dit is nog 't leukste van alles!
- De jongen, die 't mooiste schrijft, bedisselde Denise, en dat is Tjen, moet haar 'n brief schrijven...
- 'n Heele ‘nette’, beleefde brief...
- Ja, want ze moet eerst wat vertrouwen krijgen, - ze is zoo ‘voorzichtig’, spotte Maud.
- We zullen 'm samen opmaken, en dan neem jij ook keurig papier, Tjen, zij moet echt denken, dat 't 'n ‘deftige heer’ is, en je schrijft 'n beetje oud, en we zullen vooral omslachtige zinnen maken...
- En zeggen, dat onder de honderden brieven zij gekozen is, dat vleit haar, zeg!
- Zoo'n gekkelijk mensch!
- Zoo'n ouwe zottin!
- En zoo'n stompe neus!
- En zoo'n groote mond!
- 'n Koninklijke mop! schorde Bobs.
Een ‘prachtige’ brief werd opgesteld door het | |
| |
jeugdig complot. En Tjen beloofde een onberispelijk overschrift, en gauw! want allen waren ongeduldig, om van de grap te genieten.
Twee jonge paartjes verlieten den koepel. Adolf zou Maud naar huis brengen, en Bobs begeleidde Reine, Tjen en Denise bleven nog even samen.
Hij ging naast haar zitten op de groote, met vele kleurige kussens gezellig gemaakte bank, en nam spelend haar hand in de zijne.
Daar zaten zij, de twee jonge, verwende menschen, in de weelderige, lichte, rustige omgeving, en waren er onbewust zoo absoluut van overtuigd, dat hun geluk hun toekwam als een recht.
Zij vlijde haar hoofd liefkoozend tegen zijn schouder.
- 't Was toch zoo eenig van je bedacht, Tjen, die advertentie... wat hebben we 'n pleizier gehad...
- Ja, 't had wèl succes, hè?
- Ik zie 't gezicht van juffrouw Poortershave al... Vind jij 't niet gek, dat zoo'n ouwe juffrouw daar nog op schrijft?
- Och, die menschen verzuimen hun tijd, en als ze oud zijn, willen ze toch nog met de jeugd meedoen; daarom zeggen ze: oud mal gaat bovenal.
- Ouwe menschen en de liefde, daar zit eigenlijk altijd iets belachelijks in, vind je niet?
- Iets reuzebelachelijks. Als je oud ben, moet je natuurlijk berusten... ben je jong, dàn heb je recht op geluk!...
einde van het eerste deel.
|
|