Van vrouwenleven. Deel 2. De comedie der liefde
(1922)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 114]
| |
Vierde hoofdstuk.I.In de gezellige, artistiek-ingerichte zitkamer van Greta Poortershave zaten Greta en Elise Rovenius samen thee te drinken. Elise zat rustig geleund in een klein fauteuiltje; zij voelde zich in deze sympathieke sfeer zoo thuis; en het was haar, of zij nu eindelijk gevonden had, wat haar in het leven ontbrak: een vriendschap. Hoe vreemd... zij had altijd een wat eenzelvige natuur gehad; het kostte haar altijd moeite, om haar terughoudendheid te overwinnen en zich aan een ander te geven; zij zocht weinig aansluiting, noch in haar jeugd, noch in latere jaren; zij leefde alleen en koesterde haar stille gepeinzen... en haar dagen gingen voorbij, en zij merkte het niet. Zij werd ouder... en oud... en zij merkte het niet... totdat... te laat... de liefde in haar leven kwam, haar liefde voor Xander Renck. Toen had zij even, heel kort, geleefd. Maar het was een onheimelijk, onwezenlijk leven geweest, als een booze droom... Zij had te veel van haar zenuwen gevergd en de overspanning wreekte | |
[pagina 115]
| |
zich in een volkomen inzinking van krachtenGa naar voetnoot1). Maar toen het zielsproces ten einde was en zij zich van haar liefde bevrijd voelde als van een martelende obsessie... toen zeide zij wel eens met een zwak, berustend glimlachje tot zichzelve: Ik bèn niet voor liefde. De liefde is een veel te heftig gevoel voor mijn nerveusen geest... het was gevaarlijk voor mij, om mij er aan te wagen. Ik had er... krankzinnig van kunnen worden... Doch zij was hersteld. Als een woeste branding was de liefde over haar heen gegaan, had haar gekneusd en gekweld, haar neer-gesmakt en ten doode toe gefolterd, - maar haar diepste zelf ten slotte toch ongedeerd gelaten. Zij verbaasde zich nu vaak over haar excessen, zij... schaamde er zich een beetje over, en toch... kon zij met zoo'n eindelooze verteedering denken aan de dagen, toen haar heele wezen opging in de gedachte aan Xander Renck, toen zijn lieve belangstelling haar betooverde... en zij gelukkig was met een enkelen blik, een woord... Zij genoot van haar stil herdenken; haar schuwe, sensitieve natuur had, zooals Greta het zoo juist uitdrukte, genoeg aan de herinnering. Zij had Greta alles verteld. Waarom? Zij wist het niet, het was zoo vanzelf gekomen in een vertrouwelijk oogenblik, toen zij elkander van hun leven verhaalden. En Greta had alles begrepen, geen enkele spottende opmerking gemaakt, alleen maar weemoedig en met een zachten zucht gezegd: | |
[pagina 116]
| |
- Hoe dan ook... jij bent gelukkig geweest, Elise. Ik... heb nooit iets gehad. En het was alsof deze woorden het waren geweest, die Greta haar zoo dierbaar hadden gemaakt. Het gevoel van benijding, dat zij iemand inboezemde, zelfs met haar vaag, armzalig geluk, verhief haar in haar eigen oogen. En Greta... die nooit iets in het leven gehad had... omkoesterde zij sindsdien met haar innigste sympathie. Zij veraangenaamden elkanders lot door hun wederzijdsche belangstelling; geen van beiden voelden zij zich langer alleen, want zij hadden nu een doel in het leven. Hun gemeenschappelijke werkkring aan het Instituut Lichtenvoorde had hen vanzelf tot elkaar gebracht; zij ontmoetten elkaar vaak, en hielden gesprekken op de docenten-kamer; toen zochten zij elkander eens op, en in zeer korten tijd was er tusschen hen een hechte, sterke vriendschap gegroeid, die hun beider leven ten zeerste veraangenaamde. Elise kwam liever bij Greta, dan dat zij Greta bij zich noodigde. Greta's omgeving was zoo veel fraaier en comfortabeler dan de hare, en Greta wist zoo'n behagelijke atmosfeer te scheppen in haar milieu, dat een verblijf in Greta's groote zitkamer Elise altijd een geestelijke verkwikking gaf. - Er gaat zoo'n rust en zoo'n gezelligheid van je uit, zei Elise altijd. En vandaag voelde zij zich in zoo'n tevreden en dankbare stemming, dat ze zeide: - Weet je wat 't is, Greta? 't Is alsof ik | |
[pagina 117]
| |
door deze vriendschap met jou nu eindelijk de vervulling in m'n leven gekregen heb, die ik altijd, altijd heb ontbeerd. Ik miste iets... en ik zocht... maar ik zocht en ik vond verkeerd. Want liefde was 't niet, die m'n natuur verlangde, Greta, 't was vriendschap. Greta keek Elise aan, en zij zag de waarheid dier woorden op het zachte, blanke gezicht harer vriendin. Voor Elise was de vriendschap voldoende... doch ook voor háár? vroeg zij zich twijfelend af. Gelukkig vroeg Elise haar niets en ging al weer voort: - Eigenaardig, hè... ik heb me eigenlijk nooit tegen iemand kunnen uitspreken. Of 't willen doen. Ik... ik verbeeldde me altijd, volkomen genoeg te hebben aan mezelf alleen. Ik had nooit behoefte om iemand eens vertrouwelijke mededeelingen te doen, of zoo. En nu is alles zoo anders voor me geworden, zoo heerlijk anders. Ik ben niet meer alleen. En er is ten slotte bijna niemand sterk genoeg, om z'n heele leven alleen te blijven... geloof je wel, Greta? - Neen, ik geloof 't niet, zei Greta, langzaam, nadenkend. Ik was bij mij thuis eenig meisje; m'n beide broers waren altijd samen, en ik had wel vriendinnetjes op school, maar m'n allerinnigste vriendin was toch altijd m'n moeder. Aan m'n moeder heb ik 'n liefde toegedragen... zoo sterk en diep, dat ik wel eens heb gedacht, haar verlies niet te kunnen overleven. Na haar heengaan ben ik 'n poos lang heel ziek geweest en dat heeft me de overgang naar m'n nieuwe leven gemakke- | |
[pagina 118]
| |
lijker gemaakt. Maar 't heeft wel lang, heel lang geduurd, eer ik leerde berusten... Och, m'n moeder en ik waren ten slotte samen alleen overgebleven, en wat hecht je je dan aan elkaar, hè... Ik had in die tijd niemand anders dan m'n moeder... ik vertelde haar alles, en ik werd door haar vertroeteld en getroost... 't was zoo'n goed, zoo'n rustig leven... ik heb nooit 't gemis van 'n zuster betreurd. Totdat... m'n moeder gestorven is. En ik heelemaal vereenzaamd achter bleef... Toen dacht ik dikwijls: had ik, had ik toch maar 'n zuster gehad... Nu heb ik in jou 'n zuster gevonden, Elise. Zij drukten elkaar even de hand in een spontane hartelijkheidsuiting. En terwijl Greta Elise nog eens een kopje thee inschonk en een stuk vruchtencake op haar bordje schoof, zei Elise peinzend: - Begrijp jij, Greta... hoe m'n liefde voor Xander Renck zoo volkomen over kan zijn? Als je 't me vroeger had gezegd, zou ik 't nooit hebben geloofd, 't niet hebben willen gelooven. En 't is toch heusch de waarheid. Ik apprecieer hem nog altijd, ik vind hem 'n aardig, beminnelijk man... maar ik kan hem volkomen onbewogen in de oogen kijken en hem 'n hand geven en met hem praten... kan jij dat begrijpen? - Ja, zei Greta. Ten eerste geloof ik, dat jij je gevoel voor hem kunstmatig hebt opgedreven, opgedreven... totdat je zenuwen door de te groote spanning braken. Maar dan ook vooral heeft dit je geholpen: dat hij is getrouwd. Elise moest glimlachen. Een getrouwd man was | |
[pagina 119]
| |
immers voor Greta iets even onbereikbaars en onaantastbaars als bijvoorbeeld de bewoner van een andere planeet zou zijn geweest. En omdat Greta de liefde nooit had gekend, verbeeldde zij zich, dat die maar opeens spoorslags verdwijnen kon, zoodra de persoon in kwestie met een ander huwde. Neen, zij geloofde veeleer, dat door het trouwen van den geliefden man de liefde kon worden opgevoerd tot een paroxysme van wanhoop en jaloezie... Waarschijnlijk was Greta's eerste veronderstelling juist, en had zij kunstmatig een fantastische liefde gekweekt, omdat zij toch iets moest hebben in haar armelijke leven... En Xander Renck, die haar een beetje oppervlakkige belangstelling bewees, had dadelijk haar geheele verbeelding vervuld en haar een dwepende vereering ingeboezemd. Maar zijn levend mensch-zijn verschimde voor haar tot een ijlen nevel, zoodra zij de crisis harer zielsziekte, want dat wàs haar liefde geweest, - had doorstaan, en zij kon hem nu ontmoeten met een volmaakt koele onverschilligheid... Voor Greta was Xander geheel ongevaarlijk. Zij onderging zijn charme, en vond zijn vriendelijkheid aangenaam, - maar aan een getrouwden man de lichtste verliefde gedachte te wijden, dat leek haar iets onbestaanbaars, ja, iets absurds. - Greta... vroeg Elise, heb jij nooit... naar de liefde verlangd? Nu had Elise de vraag tòch gedaan. En natuurlijk kon Greta niet anders dan er eerlijk op ant- | |
[pagina 120]
| |
woorden, hopende, dat haar oprechte bekentenis Elise niet teleurstellen zou. - Toen ik achterbleef na m'n moeders dood, ja, toen heb ik wel eens gedacht, hoeveel ik in m'n leven ontbeerde door nooit de liefde te hebben gekend. En of ik verlangde...? ja... ik heb dagen van bittere smart en verlangen gehad, van vertwijfeling bijna, omdat 't leven, 't werkelijke, bloeiende, warme leven me onmeedoogend was voorbij gegaan... De liefde... de liefde... 't is nu eenmaal 'n tooverwoord. En vrouwen als wij, Elise... die nooit de liefde... nooit 't moederschap hebben gekend... ontberen toch wel veel. - Ik weet 't niet... zei Elise peinzend, 't hangt er van af... 't Is alles zoo betrekkelijk: wie ernaar verlangt, ja, die ontbeert. Maar wie er niet naar verlangt? die mist immers ook niets... - Maar zijn er vrouwen, die er niet naar verlangen? - Ik, zei Elise, glimlachend. Ik ben volkomen tevreden met m'n tegenwoordige leven. - Misschien, zei Greta, twijfelend en aarzelend, omdat je toch de liefde hebt gekend, - al heb je die ook overwonnen. - Maar had ik die kunnen overwinnen, als m'n natuur, m'n diepste natuur naar liefde verlangde? Neen, voor mij is m'n liefde meer 'n soort van afdwaling van m'n geest geweest, dan 'n behoefte van m'n temperament. En jij, Greta, zeg me nu 's eerlijk, voel je je | |
[pagina 121]
| |
niet aangenaam en rustig in je tegenwoordig bestaan, of... - Zeker, zei Greta, ik voel me door m'n vriendschap met jou zelfs gelukkig. Maar toch ach, onwillekeurig, hè, dwalen je gedachten wel eens weg, en ga je droomen... en je lot vergelijken met dat van anderen... en dan, - dan voel je je toch wel dikwijls achteruit gezet... te kort gedaan... onrechtvaardig door 't leven vergeten... - Greta! riep Elise verschrikt. Je denkt er toch niet over, om te gaan trouwen? - Daar is niet veel kans op, zei Greta, en lachte stil. Tracht me eens objectief te zien, Elise, en zeg me dan, of je vindt, dat er veel kans op is... De beide vrouwen keken elkander aan. Elise wist wel, dat Greta niet mooi kon worden genoemd, als men elk detail van haar gelaat ontleedde, haar neus was te stomp, haar mond te groot, haar teint wat bruin verweerd... en vooral, haar gezicht maakte geen jeugdigen indruk meer. Maar de uitdrukking harer oogen was zacht en intelligent tegelijk, en zoodra men haar wat beter leerde kennen, werd men getroffen door haar gelijkmatig humeur, haar betrouwbaarheid, haar kennis, en haar gevoelig oordeel. - Nu! riep Elise, dat weet ik nog niet! Ik houd van je gezicht, ik houd van je rustige bewegingen, ik houd van je karakter... waarom zou 'n ander óok niet al je goede innerlijke en uiterlijke eigenschappen op kunnen merken? | |
[pagina 122]
| |
Greta schudde het hoofd. En met een glimlach van geresigneerden weemoed, zei ze: - Mijn tijd is voorbij. - Maar als je nog trouwt, riep Elise, dan blijf ik je vriendin, nietwaar? Ik mag bij je komen logeeren, en we zullen briefwisseling houden, en... - M'n eerste kind zal naar jòu heeten! beloofde Greta, en zij lachten samen, en maakten nog verder gekheid over dit onderwerp... en toch, ondanks hun uiterlijke vroolijkheid, voelden beiden een stil verdriet... Greta, omdat zij wel wist haar heele leven een onvervulbare hoop mede te zullen dragen... Elise, omdat zij besefte, dat voor Greta de vriendschap niet het éen en het ál beteekende, zooals voor háár... Voor Greta was de vriendschap een... surrogaat, een... faute de mieux... Zij zou het wel vreeselijk vinden, als Greta trouwde, al zou zij haar ook natuurlijk haar geluk niet misgunnen. Zij harmonieerden samen zoo goed; zij hielpen elkander, hun eenzaamheid te vullen met schoonheid en kunst; zij hadden dezelfde lectuur en bespraken die samen, zij maakten wandelingen, en kleine uitstapjes en verrasten elkaar met geschenkjes en versnaperingen. O, wat zou zij Greta ontzettend missen, als... - Neen, weet je, wat 't óók is, zei Greta, waarom de vrouw zoo graag trouwt, omdat ze dan werkelijk haar ‘bestemming’ gevonden heeft. Ze krijgt 'n taak te vervullen, men heeft haar noodig, ze is in haar gezin op haar plaats. Wij... zijn we ooit ergens vast verbonden? 't Staat bij | |
[pagina 123]
| |
ons alles op losse schroeven. Vandaag zijn we hier, en denken onze plaats te hebben gevonden, en morgen, waar zijn we morgen? We hebben 't nu zoo goed op Lichtenvoorde; werkelijk, ik heb nog nooit zoo'n prettige betrekking gehad, m'n werk bevalt me, ik kan goed met m'n leerlingen overweg, en ik dacht ook stellig, dat de directie met mij was ingenomen, maar in de laatste tijd, ik weet niet, of jij 't óók hebt opgemerkt? - Neen... wat? - Wel, de Junods doen heel anders tegen me dan vroeger. - Dat zal verbeelding zijn, meende Elise, maar een scherpe onrust begon in haar borst te kloppen. - O, neen, o, neen, ik verbeeld 't me niet... Telkens maken ze ongegronde aanmerkingen, soms om de belachelijkste dingen, zelfs over m'n kleeding, stel je voor. Van de week had ik m'n lange grijze regenmantel aan; nu, die is niet mooi, maar degelijk en practisch, en toen zegt de een: - Moest u niet eigenlijk ook in uw kleeding 'n aesthetisch voorbeeld aan uw leerlingen geven, Greta? En ik zei: - O, je bedoelt zeker, dat ik me 'n regencostuum zal aanschaffen, zooals ze dat op 't tooneel dragen? - Ja, zei ze, zoo iets, maar ze lachte in 't geheel niet... en gisteren kwam mevrouw van Lichtenvoorde achter in de klasse zitten, terwijl ik les gaf, verbeeld je. | |
[pagina 124]
| |
- Nu, de tegenwoordigheid van mevrouw van Lichtenvoorde beteekent niet veel, dat weet je wel. - Dat wèèt ik ook wel; ze begrijpt nog minder van wat ik doceer dan de domste leerling, maar... ze zit daar alleen, omdat de Junods met recht aanmerkingen kunnen maken. Ik heb zoo weinig gratie... ik lach te hard, en ik draag geen schoenen met hooge hakken, en ik heb m'n haar niet nieuwerwetsch... en ik verveel de meisjes met m'n lessen, want Denise van Arckel heeft zitten gapen en Eveline zat een brief te lezen, en Maud en Reine praatten samen... - Kom, kom, zei Elise, en trachtte te glimlachen. Je moet dat alles zoo hoog niet opvatten. De Junods laten je nu eenmaal graag voelen, dat ze de meesteressen zijn. Ik ben 'n oude kennis van mevrouw van Lichtenvoorde en mevrouw houdt nogal van mij, anders zou ik er ook last van hebben. Je moet hooren, hoe zij soms over Bertha van Berlicum spreken, of over... - Toch heel anders, heel anders, hield Greta vol. Ik voel... ik hoop, dat ik me vergis, maar, heusch, ik voel 't, dat er 'n vijandige stemming tegen mij in de lucht zit. Ze vinden me burgerlijk, en ook m'n onbeduidende naam kan geen luister bijzetten aan 't Instituut. Dat m'n onderwijs degelijk is, dat ik knap ben, komt er minder op aan, dat is bijzaak natuurlijk, op deze school, waar de uiterlijkheid zóózeer wordt gediend. Ze zullen toch geen ander voor mij op 't oog hebben? - Welnee, hoe kóm je er bij! haastte zich | |
[pagina 125]
| |
Elise te verzekeren, maar een wrange angst kneep haar de keel bijna dicht. Na de schoolvergadering, waarop zij den blik van verstandhouding der dames Junod had ondervangen, toen er sprake was van mevrouw Damaris... was zij een stage onrust blijven voelen, die zij steeds had onderdrukt, - het kon, het kòn toch niet... Maar nu Greta er zelf over begon, en had opgemerkt, hoe er zich allengs een sfeer van animositeit om haar heen uitbreidde, nu groeide haar vrees eensklaps geweldig aan. Er werd dus een complot gesmeed, om Greta van haar betrekking te ontslaan, en te vervangen door mevrouw Damaris?... Zij twijfelde er niet meer aan. Doch zij wilde Greta geen gelijk geven, natuurlijk, en sprak haar in, dat alles ‘fantasie’ van haar was. - En ik ben immers aanbevolen door Xander Renck, zei Greta, dat legt bij de Junods toch wel gewicht in de schaal... - Alle gewicht! want weet je niet, dat ze toen jou hebben benoemd in plaats van jonkheer de Mouchery, die ze misschien wel liever hadden gehad... - Ja! dat is waar! Nu... dus ik kan gerust zijn, denk je? - Welzeker. De Junods nemen graag 'n gewichtig air aan en betuttelen en vitten en maken aanmerkingen, om goed hun eigen positie te voelen... Maar terwijl zij Greta een gerustheid trachtte te geven, die zij zelf niet voelde, en Greta ervan overtuigde, dat deze ongelijk had... nam Elise | |
[pagina 126]
| |
zich voor, om alles, alles te doen, wat dit vreeselijke verhinderen kon: Greta van haar betrekking ontslagen... voor het oogenblik haar bestaan kwijt... terwijl zij wel nooit meer een zóó aangename, voordeelige en gemakkelijke plaatsing zou kunnen vinden; misschien zou zij wel de stad moeten verlaten... en dat alles terwille van een... mevrouw Damaris, die niet in Greta's schaduw kon staan! Neen, zij mocht, zij kon niet langer wachten. Zij zou gaan spreken met Patricia Renck. En zoodra zij weer thuis was, zou zij een briefje schrijven, om deze belet te vragen. | |
II.Patricia vond het maar matig prettig om freule Rovenius te ontvangen. Zij had er veel tegen, dat Xander zich niet geheel aan die oude school-omgeving wilde onttrekken... en dat die menschen nu ook háár nog kwamen lastig vallen! Want dat het een school-aangelegenheid betrof, vermoedde zij wel. Zij schreef een briefje terug, om te verzoeken, dat Elise haar even de reden van haar komst meedeelen zou, en of het, indien het iets omtrent Lichtenvoorde was, niet beter zou wezen, als freule Rovenius zich richtte tot haar man? Een poos geleden zou Patricia Elise's briefje natuurlijk dadelijk aan Xander hebben getoond. Maar tegenwoordig waren zij niet on speaking terms, zooals Irene van Overschagen gewoon was het luchtig-onverschillig uit te drukken als zij | |
[pagina 127]
| |
oneenigheid had met haar man, - mijn hemel, hoe kon zij! vond zij een verkoeling, een stroefheid tusschen man en vrouw dan niet het verschrikkelijkste, wat er ter wereld bestond? Och, misschien niet, - er waren er mèer, die zich zoo'n toestand niet zoo erg aantrokken, - bijvoorbeeld... Xander. Elise Rovenius schreef haar terug, dat zij Patricia persoonlijk spreken moest en juist niet meneer Renck. Dus ontving Patricia haar vroegere leermeesteres in haar eigen zitkamer. Het beviel Patricia eigenlijk niet bijzonder, dat zij freule Rovenius zei, en deze haar gemeenzaam bij den naam noemde. Dat was natuurlijk nog een overblijfsel uit den schooltijd... een geluk was het tenminste, dat freule Rovenius niet nonchalant ‘Xander’ zei, maar altijd sprak van ‘meneer Renck’. Het gaf Elise even een vreemde gewaarwording, toen zij het huis weer betrad van den man, die eenmaal haar heele bestaan had vervuld, - met schaamte herinnerde zij zich den laatsten keer, dat zij hier was geweest... en hoe zij was weg-gevlucht in een wilde vertwijfeling, omdat zij toen had gevoeld, hoe alles, alles uit moest zijn...Ga naar voetnoot1) En nu, wie zou het ooit hebben gedacht, zij was zoo koel en kalm, als had die meest emouvante episode uit haar bestaan nimmer plaats gehad. | |
[pagina 128]
| |
Neen, het verleden leefde nog alleen voort in de lieve herinneringen, die zij zorgvuldig van al het smartelijke gescheiden hield... neen, dat leefde niet meer in de werkelijkheid. En neen, haar hart klopte niet sneller, nu zij de trap besteeg, die zij wel eens hijgend, bijna stikkend in haar hartebonzen, langzaam was opgegaan... gelukkig, gelukkig niet! dat was voorbij. En ofschoon zij zich verbaasde over haar werkelijk volkomen innerlijke koude, verheugde zij er zich in met diepe dankbaarheid. Zij was niet ónder gegaan, zij was behouden gebleven voor het leven en voor de vriendschap, - en misschien, misschien kon zij Greta een dienst bewijzen... En weer, toen zij tegenover Patricia zat... en bedacht welk een verterende jaloezie haar tegenover deze vroeger zou hebben bezield, moest zij opnieuw een diepe en dankbare vreugde voelen. Alleen verwonderde zij er zich over, dat Patricia's koele beeld-schoonheid door haar huwelijk niet warm-levender was geworden. Mooi was zij, prachtig-mooi... maar even welbeheerscht en statigbedaard en waardig als vroeger... En Elise kon niet begrijpen, dat Patricia zoo was gebleven in den omgang met een man als Xander, die één en al spiritueele bewegelijkheid was, één en al bruisend, hartstochtelijk leven... - Ik dank je, dat je me even ontvangt, Patricia. Ik wou je spreken over iets heel belangrijks, wat Greta Poortershave betreft. Ik maak me ongerust, ik maak me in de | |
[pagina 129]
| |
laatste tijd doodelijk ongerust, dat men haar de betrekking op Lichtenvoorde ontnemen zal. - Waarom denkt u dat? vroeg Patricia, nog steeds in koele afwachting, en wat zou ik... - Kijk eens. Ik merk en zie alles zoo goed, omdat Greta en ik vriendinnen zijn. Er heerscht 'n vijandige geest tegen haar op school... - Och, zoudt u u daarin niet vergissen? Zoover ik weet, wordt juffrouw Poortershave zeer gewaardeerd. - Dat werd zij. En met recht. Want haar onderwijs is voortreffelijk, en de meisjes houden veel van haar. En de aanbeveling van je man heeft indertijd alle gewicht in de schaal gelegd. Maar... juffrouw Poortershave is geen zoo representatieve figuur, als je man dat was, en de directie van Lichtenvoorde heeft zooiets graag voor haar Instituut. Patricia haalde de schouders op. - Nu ja, zoo iemand als mijn man is nu eenmaal toch niet te vervangen. - Dat wàs hij niet, maar tegenwoordig is er iemand in den Haag, die hem zou kunnen vervangen. - En wie dan! - Mevrouw Damaris. Patricia had natuurlijk dien naam verwacht, dien gehaten naam. Het bloed schokte haar met zóóveel kracht naar het hoofd, dat zij haar oogen voelde branden en dat zelfs haar lippen er voller en rooder door kleurden. - Mevrouw Damaris?! Die kan mijn man | |
[pagina 130]
| |
niet vervangen! Ze is niets, maar ook niets bij hem vergeleken! Alles aan haar is onnatuur, bedenksel, aanstellerij! Mevrouw Damaris! Zóó minachtend sprak Patricia die laatste woorden uit, en zoo driftig fonkelden haar oogen, dat Elise dacht: wel degelijk heeft het samenzijn met Xander Renck de koude Patricia tot leven gewekt. En haar koele hoogheid van zooeven was zeker niets dan een gewilde houding tegenover de vroegere ‘schooljuffrouw’. - O! riep zij blij, denk jij óók zoo over haar, Patricia? Dat doet me pleizier. Mevrouw Damaris is mijn antipathie. - En van mij! zei Patricia. Ik heb dadelijk haar trucjes en maniertjes doorzien. - Ik heb haar tentoonstelling van laatst bezocht, maar ik kan je niet zeggen, hoe alles me tegenstond. Ik voelde me er als in 'n zwoele, bedwelmend-geparfumeerde omgeving: de kunst van Damaris is... ik weet niet, hoe ik 't zeggen zal, is... niet rein. - Dát is 't! riep Patricia. U zegt precies, wat elke hoogstaande vrouw moet voelen tegenover dat werk. 't Is sensueel, 't is zwoel, 't is werkelijk in de hóógste mate antipathiek. En zóó iets willen de dames Junod aan hun inrichting verbinden? 't Is krankzinnig! 't Is absurd! - 't Is natuurlijk nog niet zeker, zei Elise. Maar wat ben ik blij, dat ik me tot jòu heb gewend, 't is alsof ik intuïtief begreep, dat jij met me mee zou voelen. | |
[pagina 131]
| |
- Maar vertel me nu eens... als er geen sprake van is, waarom vreest u dan? - Omdat... zei Elise. En zij vertelde, hoe zij op de schoolvergadering den blik, dien de dames Junod wisselden, had opgevangen, en ook de gedachte in Xander's oog had gezien. - Maar Xander, riep Patricia onstuimig, kan toch nóóit de benoeming van mevrouw Damaris vóórstaan! Hij heeft immers zelf juffrouw poortershave aanbevolen! - Dat heeft hij ook... en daarom, nu 't nog tijd is, ben ik bij jou gekomen, dan kan jij er eens met je man over spreken. - Xander zou dat willen... neen! zei Patricia, voor zich uitstarende. Dat kan niet... dat kan niet... zóó is hij niet... - Wil je er eens met hem over praten, Patricia? - Ja, natuurlijk! dat zal ik doen! Als mevrouw Damaris de betrekking op Lichtenvoorde krijgt, dan is 't de wil van de dames Junod, en zal m'n man er niets mee te maken hebben, freule Rovenius! Zoo hoog en trotsch hield Patricia haar hoofd opgericht, dat Elise een blijde gerustheid in zich voelde komen. Wel, - als Patricia instond voor haar man, dan was de zaak al half gewonnen, want Xander Renck's oordeel had bij de Junods grooten invloed. Zij hadden immers ook niet den jongen de Mouchery aangenomen, die tegelijk solliciteerde met Greta Poortershave... - Ja, dat is waar; goed, dat u me daaraan herinnert, zei Patricia. | |
[pagina 132]
| |
- Ik leg dus m'n zaak met 'n gerust hart in jouw handen, Patricia. - Ik zal dadelijk spreken met Xander! beloofde Patricia, en vriendelijk drukten zij elkander de hand. Toen Elise Rovenius was vertrokken, liep Patricia haar kamer op en neer in een gemoedsbeweging, die zij slechts met de grootste moeite in bedwang houden kon. Haar opgewondenheid was zóó sterk, dat zij zich nu wel begrijpen kon, hoe sommige vrouwen in woede en drift iets braken of vernielden. Zij had zich, geloofde zij, nog nooit zoo gevoeld, zóó hartstochtelijk geëmotionneerd, zóó in een stemming, om zelfs zenuwgillen uit te krijten in onbeheerscht gesnik... Maar zij hield zich in, schreien verzwakt, toegeven aan wilde nervositeit put de krachten uit... en zij moest sterk zijn, sterk, sterk, om bij Xander haar doel te bereiken. Zij trachtte hooge, koele gezegden te verzinnen, woorden, die hem overtuigen zouden van haar onwrikbare vastbeslotenheid om ‘zóó'n schandelijke daad’ niet toe te laten, maar zij kon niet... zij kon niet... alles warrelde in haar hersenen dooreen, en zij voelde niets anders dan heftige verontwaardiging en toorn. O, als Xander zich dáármee bemoeien ging!...! - Ben je hier, Patricia? - Ja, ik ben hier. Zij schrok, dat het oogenblik al zoo snel was gekomen... maar neen, het was goed, nu zou zij dadelijk weten, waar zij aan toe was met hem. | |
[pagina 133]
| |
- Ik kom je even zeggen, dat we voor vanavond 'n uitnoodiging hebben, bij... Hij was het niet gewend in den laatsten tijd om veel notitie van haar koele stroefheid te nemen. Hij kon het eenvoudig niet. Hij was bezig aan de vervulling van een groote opdracht, de inrichting van een nieuw-gebouwde villa, waarbij hij in alles geraadpleegd werd, tot aan het snijwerk der balusters van de trappen, de behangsels, het schilderwerk der plafonds toe... soms moest hij naar Londen of Parijs om een antiek-veiling bij te wonen... en bovendien had hij nog zijn andere ‘bestellingen’ uit te voeren en moest hij zijn gezelschapsplichten vervullen, en och, was Patricia nu maar wat lief, maar wat ‘gewoon’ geweest, dan was zijn werk hem als een spel van de hand gegaan; nu voelde hij, hoeveel inspanning het hem kostte, een reusachtige inspanning, die... een beetje zijn zenuwen begon aan te tasten. Hij was niet meer zóó volkomen in evenwicht, als het, gelukkig! voor het uiterlijk leek. Maar, enfin, maar weer op betere tijden gehoopt; als hij dit groote werk er naar behooren had afgebracht, dan zou hij, als 't kon, een veertien dagen er uitbreken en rust nemen, en zich geheel aan Patricia wijden, en dan... och, hij geloofde het vast, dan kwam alles wel weer in orde. Want zij hield van hem, diep-in hield zij van hem... Hij keek haar onder het spreken aan en brak plotseling zijn woorden af, ontsteld over de vreemde uitdrukking van haar gezicht. Donkerroods zenuw- | |
[pagina 134]
| |
vlekken brandden op haar wangen, en haar oogen waren zóó zwart, als hij dacht ze nog nooit te hebben gezien. - Is er wat... Patricia? vroeg hij onwillekeurig, ofschoon hij het liever niet had gevraagd, en het ook meestal beter vond niets te vragen. - Ik wou even met je praten. - Goed. Hij ging zitten. - Wat is er dan? - Ik heb zooeven 'n bezoek gehad van freule Rovenius, en die kwam me zeggen... dat... Patricia wierp zich in een stoel, en trachtte haar gedachten te verzamelen, en beproefde kalm haar woorden te kiezen, en Xander, die haar bevreemd gadesloeg, zocht in zijn geheugen rond naar datgene, wat er vroeger... misschien was geweest... tusschen freule Rovenius en hem... maar hij vond niets, werkelijk niets, niets! waardoor Patricia in zóó'n toestand kon zijn gekomen... - Waarvoor kwam freule Rovenius hier? - Ze kwam hier om haar vriendin, juffrouw Poortershave... - O! - Omdat de positie van juffrouw Poortershave op Lichtenvoorde wordt bedreigd! omdat er 'n complot wordt gesmeed, om haar er uit te zetten! en omdat... jij je daartoe leent! De felle woorden waren er uit, vóor Patricia het wist... - Ik? | |
[pagina 135]
| |
De argelooze verbazing van Xander maakte Patricia nog toorniger, alsof hij slechts knap had geveinsd. - Ja, jij! jij! - Nu moet je me 's precies zeggen, wat je eigenlijk bedoelt, want ik begrijp niet... - O, je begrijpt 't niet, je herinnert je zeker óok niet meer, wat er gebeurd is op de schoolvergadering... - Neen? Voor zoover ik weet is er niets gebeurd... - Er is zeker niet gebeurd, dat, toen jij de naam noemde van... van mevrouw Damaris... de dames Junod elkander aankeken, en dat jij begreep, wat ze bedoelden... En sinds dat oogenblik heeft juffrouw Poortershave geen leven meer op school, ze wordt geplaagd, en 't wordt haar moeilijk gemaakt aan alle kanten... ze intrigeeren allemaal tegen haar, om haar op 'n goede dag haar congé te kunnen geven... - Ik verzeker je, dat ik van zoo'n campagne niets weet! - Niets? niets? - Niets! - Dus je gelooft niet, dat het de bedoeling is van de dames Junod, om juffrouw Poortershave op 'n gegeven moment er uit te werken? - Ik weet er niets van, zeg ik je! - Ze hebben er dus niet met je over gesproken? - Neen! Patricia werd wat rustiger, nu de zaak tenminste van Xander's kant nog geen ernstige wen- | |
[pagina 136]
| |
ding genomen had. Maar zij moest nog meer weten, nog veel meer! - En toch houd ik vol, dat er 'n intrige bestaat! Xander haalde de schouders op. - En als je er nog niet in betrokken bent, dan zal je er toch gauw genoeg in betrokken worden, Xander! Neen, haal maar niet weer je schouders op, je weet heel goed, dat de dames Junod je in alles raadplegen, en zoo zullen de Junods je dus ook op 'n dag vragen, of je niet vindt, dat... dat... - ...? - Dat ze juffrouw Poortershave moeten vervangen door... mevrouw Damaris. Xander zweeg. Hij óók voorzag die mogelijkheid... maar wat moest hij zeggen? Hij zweeg. - En als ze dat doen, Xander, als ze dat doen... wat zal dan je antwoord zijn? - Ja! m'n antwoord!... 't is 'n moeilijk geval. - 'n Moeilijk geval? Voor jou? Hoe kan dat? Jij bent 't toch geweest, die juffrouw Poortershave hebt aanbevolen? - Dat heb ik. En in volle overtuiging. - Waarom, waarom is 't dan 'n moeilijk geval? - Omdat juffrouw Poortershave voor 't onderwijs wel 'n uitstekende kracht is, maar overigens... ze is geen persoonlijkheid, die cachet geeft aan Lichtenvoorde. - Maar je hebt háár indertijd toch verkozen boven die jonkheer de Mouchery? - Natuurlijk! omdat die als onderwijskracht | |
[pagina 137]
| |
eenvoudig niets beteekende. Juffrouw Poortershave is in alle opzichten berekend voor haar taak als les-geefster, maar als ik je vraag, of één meisje om juffrouw Poortershave naar Lichtenvoorde zal gaan, dan moet je neen zeggen, nietwaar? - Waarom? niet alle ouders geven alleen om uiterlijkheid, om humbug, om 'n schijn! Hij deed, alsof hij de allusie van dat geaccentueerde ‘humbug’ niet begreep. Ja zeker, hij had eenmaal het werk van Damaris ‘verrukkelijke humbug’ genoemd, maar er toch bijgevoegd, dat zij wel degelijk talent bezat. Doch Patricia zag er zoo vlammend opgewonden uit, dat hij het zaak vond, haar nog niet méér te prikkelen. - Dus, Xander, en dit wou ik nu maar van je weten: jij wil dus... mevrouw Damaris op Lichtenvoorde hebben benoemd? - Kind, wat druk je dat zonderling uit. Daar heb ik toch niets over te... - En jij wil maken dat juffrouw Poortershave haar betrekking verliest? Zoo valsch zal jij zijn, zoo laag, zoo beneden alles, zoo... - Patricia, zei Xander ernstig, en zijn wenkbrauwen fronsten zich even in werkelijken toorn, ik verzoek je, die toon niet tegen me te gebruiken. Je hebt er geen enkele reden toe en... ik wil die niet hooren. - Geen enkele reden toe?! - Néén, Patricia. - Hoe vindt jij 't dan zèlf, als je eerst iemand aanbeveelt, en dan zorgt, dat ze haar betrekking verliest?! | |
[pagina 138]
| |
- Je praat in de lucht. Je maakt veronderstellingen, die geen grond hebben. Ik heb je gezegd, er niets van te weten, of er op Lichtenvoorde eenigerlei plannen tot verandering bestaan. Waarom zouden we dus gaan twisten over 'n suppositie van jou, die op niets berust? - Op niets? Freule Rovenius heeft me alles verteld. En dat er nu nog geen sprake van is, bewijst niets. Er zal gauw genoeg sprake van zijn. En dan is 't de vraag, wat jij zal doen, Xander. - Probeer de zaak objectief te bezien, zooals ik. - Objectief! zei Patricia, met een lach, die hard en zeer onwelluidend klonk. - Ja, volkomen objectief. Als mijn raad gevraagd wordt, dan moet ik de belangen van het Instituut in 't oog houden, en... - ...en?! - ...en erkennen, dat voor deze post op Lichtenvoorde mevrouw Damaris beter geschikt is dan juffrouw Poortershave. - Maar heeft ze dan haar actes! kan ze dan les geven! - Ze kan de meisjes 'n heeleboel leeren, beter wat deze meisjes noodig hebben, dan juffrouw Poortershave. Want die heeft haar kunde, maar mevrouw Damaris heeft smaak en artisticiteit, en op Lichtenvoorde komt 't er het meeste op aan, dat er de laatste toetsen aan de opvoeding worden gegeven. Mevrouw Damaris is op 't moment in de mode, heel den Haag spreekt over | |
[pagina 139]
| |
haar, - haar aanwezigheid zou 't Instituut onnoemelijk veel goed doen, dus... hoezeer 't me ook zou spijten voor juffrouw Poortershave... - En dat noem je objectief! viel Patricia hem bijtend-rauw in de rede. Terwijl uit alles blijkt, dat je óók al gecharmeerd bent van dat vreeselijke wezen met haar kwakzalverij... - Beleedig me niet! zei Xander snel en scherp; weet goed, dat ik dat niet verdraag!... Patricia haatte er zichzelve om... maar zij barstte in snikken uit. En zóo hartstochtelijk schreide zij, dat Xander, die werkelijk heel boos was geweest, zijn verontwaardiging voelde verweeken, toen hij hààr, de trotsche, de fiere, zich zoo machteloos aan haar smart zag overgegeven. - Kom, zei hij, en ging naar haar toe, en legde haar de hand op den schouder. Dwaas kind, om je zoo overstuur te maken. Kijk me 's aan? Zij keek hem niet aan, schreide alleen nog heftiger, krampachtiger, bijna convulsief. En hij kreeg medelijden, en kwam bij haar zitten... en trok haar zacht in zijn armen. En zoodra zij die goede, troostende aanraking voelde, bedaarde Patricia. Zij lag in zijn armen als een snikkend kind en drukte haar hoofd tegen zijn schouder, omdat zij zich schaamde, zoo vreeselijk schaamde over haar tranen. En terwijl hij haar stil tegen zijn borst hield gedrukt, kon hij het niet laten te zuchten. Waartoe die scènes, die hen beiden uitputten en triest en verbitterd maakten... - Xander, fluisterde zij. | |
[pagina 140]
| |
Hij boog zich over haar heen. - Ja? - Zeg me... wil je me wat zeggen? - Ja, zeker, natuurlijk. - Als je... als je adviseert, om mevrouw Damaris te benoemen in plaats van juffrouw Poortershave... is 't dan... om die vrouw... of om... de school? - Maar natuurlijk om de school, dwaas kind! - Eerlijk? eerlijk, heusch? - Op m'n woord van eer. Ik houd enkel en uitsluitend 't belang van de school in 't oog. - Dus je geeft niets om... - Och! wat verbeeld je je! je lijkt wel mal! - Wil je me dan wat beloven? - En dat is? - Dat jij, als ze jou niet raadplegen van Lichtenvoorde, ook zèlf niets zegt? Hen niet zelf op 't idee brengt? Dat je in elk geval wacht, of zij iets zeggen? - O, natuurlijk! dat wil ik je wel beloven! - Je hand er op? - Hier... asjeblieft. Als ze om raad vragen, dan kan ik niet tegen m'n gemoed in spreken, zelfs niet terwille van jou, kind! Dat màg ik niet doen, als fatsoenlijk man. Maar als zij niet beginnen, dan zal ik óok niets zeggen. Dat beloof ik je. - Dank je... dank je... zuchtte Patricia, en vlijde zich dichter aan zijn borst. Maar er bleef iets gebroken in hun verhouding; zij voelden het beiden, dat het niet meer was als vroeger... en dat zij in 't begin van hun | |
[pagina 141]
| |
huwelijk niet tevreden zouden zijn geweest met een... betrekkelijken vrede. Zij had haar hand wel uitgestrekt, en streelde zijn haar, zooals zij het zoo gaarne deed... maar innerlijk rustig was zij, ondanks zijn belofte, nog niet. Hoe gelukkig zou zij zijn geweest, hoe waanzinnig gelukkig, als hij zijn overleg van ‘fatsoenlijk man’, het ‘belang van de school’... alles, alles had doen achterstaan bij zijn liefde, zijn liefde voor haar... En hij dacht, terwijl hij neer-blikte op het mooie gelaat aan zijn borst, nu rood en ontredderd van het onmatige schreien, en hij in medelijden zijn koele hand op haar gloeiende oogen drukte, - ach, was zij maar wat ouder en wat verstandiger... ach, wou ze me maar wat beter begrijpen... ach, als ze maar wat meer van me hield... |