Van vrouwenleven. Deel 2. De comedie der liefde
(1922)–Jeanne Reyneke van Stuwe– Auteursrecht onbekend
[pagina 77]
| |
Derde hoofdstuk.I.De dames Junod en de Directrice, mevrouw van Lichtenvoorde, stelden het, zooals zij herhaaldelijk verzekerden, op den hoogsten prijs, dat meneer Renck de school-vergadering had willen bijwonen. Het was Xander altijd eigenaardig te moede, weer in dezelfde omgeving te zijn, waar hij zich zoo thuis had gevoeld. Hoe kort nog maar geleden bewoog hij zich in dit huis als de vroolijke broer van al de leeraressen, in wier eentonig bestaan hij door zijn altijd opgeruimde scherts wat afwisseling bracht. Hoe kort was het nog maar geleden, - nauwelijks een jaar... en toch scheen het hem, of alles, alles veranderd was... Hij voelde zich een beetje vreemd in dit milieu... alsof ook zij veranderd waren, de vrouwen, in wier leven nooit iets gebeurde... Hij vergiste zich daarin toch zeker... of niet...? Neen, het was stellig waar, dat de harde, forsche Bertha van Berlicum zachter, stiller geworden was... niets was er meer over van haar ruwe optreden, waaraan de dames Junod zich wel eens hadden geërgerd: ‘die Bertha is altijd zoo on- | |
[pagina 78]
| |
gegeneerd...’ en in haar omgang met hèm gebruikte zij alleen de noodigste woorden. Geen wonder... hij had het eigenlijk toch zeer weinig sympathiek gevonden, dat zij het geheim van haar vriendin, de teringzieke, gebochelde Susanne de l'Aunar aan hem verraadde...Ga naar voetnoot1) Onder een strikt bewaard gebleven pseudoniem had Susanne vóór zijn huwelijk een correspondentie gevoerd met hèm, welke briefwisseling allengs een gepassioneerd karakter had aangenomen, en het was hem een groote ontnuchtering geweest, te hooren, dat zijn onbekende correspondente de arme Susanne de l'Aunar was geweest. Enfin, Susanne was gestorven... en Bertha, die haar na haar dood had verraden, had daar nu misschien berouw over, tenminste zij had al haar agressiviteit verloren en speelde op school nog slechts een stille, bescheiden rol. En zijn lief vriendinnetje van vroeger... Elise Rovenius... hij had haar toch heusch niet het hof gemaakt, of wèl? Neen, hij geloofde werkelijk, dat zijn omgang met haar zich bepaalde tot de gewone vriendelijkheden, die hij aan alle vrouwen, vanzelf, bewees, - maar hoe het zij, het eenvoudige kind had alles met den hoogsten ernst opgenomen en bleek zich zelfs, - hoe kon hij het helpen! - eenige illusies te hebben gemaakt, zoodat zij ten slotte zenuwziek was geworden en met een spoed-certificaat naar buiten moestGa naar voetnoot1). Maar, goddank, geheel genezen was zij | |
[pagina 79]
| |
terug-gekomen; zij had nog altijd haar lief, eenvoudig, een beetje verwelkt gezicht van ouderwordend meisje, maar heur haar begon te grijzen en haar persoonlijkheid maakte een nog wat ‘uitgewischter’ indruk dan vroeger... En terwijl hij haar beschouwde en over haar dacht, dacht Elise Rovenius over hèm. Hoe eigenaardig, dat een liefde zoo volkomen ‘over’ kon gaan. Met de meest volstrekte geesteskalmte kon zij hem ontmoeten; haar hand werd niet koud, zij bloosde niet... en toch was eenmaal zijn gezicht het dierbaarste geweest, wat er voor haar op aarde bestond, had zij hem aangebeden, Xander, met een verterende liefde, die haar rampzalig maakte... En nu... alsof haar liefde niets anders was geweest dan een voorbijgaande zenuw-crisis... zoo rustig was zij thans. De tijding van zijn huwelijk had haar volkomen onaangedaan gelaten... en van die zwaarste episode in haar bestaan was haar alleen een zachte verteedering bij-gebleven, en met een stille vreugde kon zij zich verdiepen in haar weinige en simpele herinneringen, die niets waren geweest en toch voor haar in dien tijd zooveel beteekend hadden... een handdruk van hem... een vriendelijk woord... een lunch, dien zij eens met hem in een restaurant had gebruikt... wat hulp bij haar lessen... Een lieve vriendin had zij in de leerares, die Xander Renck verving, gevonden, - Greta poortershave, een meisje, achtergebleven in ongeveer dezelfde omstandigheden als zij, van goede | |
[pagina 80]
| |
familie, maar onbemiddeld, en gedwongen, na den dood harer ouders zich een bestaan te zoeken. Niet jong meer, niet bizonder knap van uiterlijk, wat stil van natuur, evenals zij... had Elise in haar een aantrekkelijke harmonie ontdekt, en hun vriendschap gaf aan beider leven wat kleur. Oppervlakkig was Greta ook wel onder de charme van Xander Renck geraakt, maar... hij was immers getrouwd! En dit was voor Greta absoluut voldoende, om elk opkomend gevoel van liefde onmiddellijk te onderdrukken. Een getrouwd man... was voor Greta Poortershave iets even absoluut onbereikbaars als een Marsbewoner zou zijn geweest. Zij mocht hem graag, en zij apprecieerde zijn vriendelijkheid, maar als zij hem niet zag, wijdde zij hem ook geen enkele gedachte. En voor Patricia, om haar schoonheid en haar wellevende koelhartigheid, had zij een oprechte bewondering. Druk praatten de dames Junod, en de Directrice, mevrouw van Lichtenvoorde, zat glimlachend te beämen al wat zij zeiden. - Wat zegt ù er van, meneer Renck? Wij hebben nu nog ons aantal van dertig leerlingen vol; maar nu het buitenland ons weer allerwege concurrentie aandoet, is 't de vraag, of we 't kunnen volhouden. In de oorlog, u weet 't zelf, nam onze school heel aardig op, - maar nu zendt men z'n meisjes om hun educatie te voltooien liever naar 't buitenland, - dat is men zoo sedert jaren en jaren gewend geweest, nietwaar, en men verbeeldt zich nog steeds, dat ner- | |
[pagina 81]
| |
gens de talen zoo goed worden geleerd als ‘in 't land zelf’. En daarom zouden we dit voorstel in stemming willen brengen: om aan de school 'n internaat te verbinden, dan krijgen we ook meisjes uit andere provinciën en bepaald ook wel uit 't buitenland. - 't Idee is prachtig, zei Xander, maar u hebt er in de eerste en tweede plaats ruimte en kapitaal voor noodig. - Ja, we zouden moeten gaan verhuizen, maar dat lijkt me geen bezwaar. Met de tegenwoordige toestanden kunnen we dit huis met 'n enorme winst verkoopen, en 'n grooter huis in 'n nieuwe, maar toch zeer gedistingeerde buurt, zouden we voorloopig kunnen huren, inplaats van koopen... En overigens, er zijn bepaald wel menschen, die ons vertrouwen, en ons nog wat kapitaal willen voorschieten. Tot dusverre hebben we 10, 12, wel eens 15 pct. dividend uitgekeerd. Xander vòelde, hoe er gespeculeerd werd op zijn relatie tot de puissant rijke familie van Roden van Roderwolde. Maar er was natuurlijk geen sprake van, dat hij zijn schoonouders betrekken zou in deze zaak, ook al hoefde hij niet bang te wezen voor een refus. En zelf deelnemen aan de transactie... hij verdiende wel ‘zooveel als hij zelf maar wou’, gelijk zijn benijders het uitdrukten, maar hij had er zich nooit op toegelegd kapitaal te verzamelen, pas in den allerallerlaatsten tijd, en dat was voor 'n heel ander doel, 'n heel, heel bizonder doel... | |
[pagina 82]
| |
- Ik stel voor, zei hij, dat we zooals we hier zitten, eens rijpelijk over de kwestie nadenken, 't voor en tegen overwegen... en dan met onze voorstellen en oordeelen nog eens bij elkander komen. Doch dit was niet naar den zin der dames Junod, wier voortvarende, gedecideerde aard hen dreef, om liever ‘spijkers met koppen’ te slaan. Er werd dus nog wat over en weer gepraat... maar de meeste aanwezigen vielen Xander bij... en mevrouw Lichtenvoorde, met een voor haar ongewone schranderheid, merkte op: - Ik geloof... dat meneer Renck een beetje haast heeft vandaag, is 't niet zoo, meneer Renck? Zij boog haar hoofd met het zilverwitte haar zoo moederlijk naar Xander toe en glimlachte zoo fijn en lief tegen hem, dat hij terug-lachte, en zei: - Om u de waarheid te zeggen, ja, mevrouwtje, ik moet om vier uur zijn bij mevrouw Damaris. Mevrouw Damaris... even, als met een electrisch vonkje, beroerde die naam de aanwezigen... sommigen werden tot afkeer bewogen, anderen blikten geïnteresseerd naar hem op, en in de snel en fel naar elkander blikkende oogen der dames Junod zàg hij de eensklaps gretig in hen opgeflitste gedachte: die... die aan onze school verbinden! En Greta Poortershave dan? die was nu eenmaal een soort van protégée van hem... hij had haar aanbevolen, en met het uitstekendst resultaat. Toch... waar meerder komt moet minder wijken... en... mevrouw Damaris was in vele opzichten de meerdere van juffrouw Poortershave. | |
[pagina 83]
| |
Nóg eene was er, die den blik van verstandhouding tusschen de dames Junod had opgevangen, en de gedachte in Xander's oogen begrepen: Elise Rovenius. En vrees en verontwaardiging grepen haar aan... o! zou het werkelijk niet lang meer duren, of er werd een complot gesmeed, om Greta te doen vervangen door mevrouw Damaris? Wat kon zij doen, om dat te verhinderen? Zou zij er over spreken met de dames Junod? of met Xander Renck? of met Greta zelf? of met... Ja, dàt was misschien een idee: zij kon, als zij eerst wat meer zekerheid had gekregen omtrent het eventueele plan, er eens over gaan praten met Patricia Renck, en die kon dan haar invloed aanwenden op haar man. Want van mevrouw Damaris had zij een indruk gekregen van on-natuur en opgeschroefdheid, van per sé willen opvallen en bekoren, die vèr af lag van Greta's knapheid en degelijkheid en werkelijke, ofschoon dan geen daadwerkelijke artisticiteit. En nu ging hij naar mevrouw Damaris. Och, wonder was het niet, dat deze twee temperamenten elkander aantrokken... vogels van gelijke veeren waren zij, beiden even belust op het beïnvloeden der openbare meening en beiden even intuïtieve experts in het bereiken van het beoogde effect... De dames Junod lieten Xander gaan. Hoe vriendschappelijker hij omging met mevrouw Damaris hoe beter. O, hij kon hun nog van veel dienst wezen waarschijnlijk, Xander Renck... | |
[pagina 84]
| |
II.Een dienstmeisje, correct in het zwart gekleed, opende Xander Renck de deur, toen hij had aangescheld aan het huis van mevrouw Damaris. Het was een kloeke, ruime villa aan den van Lennep-weg, en in den gevel stond met groote roode letters: Damaris. Ook op het hek waren op de beide zijposten de woorden aangebracht: Huize Damaris. En Xander dacht bij zichzelf: nu, mevrouw Damaris pakt de zaken grootscheeps aan. En hij dacht: hoe komt zij aan zoo'n ‘riante’ omgeving, waar ik me met zoo'n veel bescheidener woning tevreden stel, een eenvoudig heerenhuis in de Groot Hertoginnelaan... Maar wat gaat 't me aan? dacht hij verder; hij wilde zelfs niet voor een seconde de insinuaties toelaten in zijn geest, die er natuurlijk omtrent Damaris de rondte deden: zinspelingen op haar schoonheid en op goede vrienden, die hij verre beneden zijn, - en misschien ook wel hààr, waardigheid achtte. Voor de deur van een groote kamer, bijna een zaal, wachtte een kleine groom, die na Xander's naam te hebben gevraagd, de vleugels opende en zijn naam naar binnen riep. Na al dit ceremoniëel was het Xander een ware verrassing, aan het eind van de kamer, bij een gezellig uitgebouwd raam een ‘allerliefste’ familiegroep te ontdekken. Hij geloofde wel, dat ook deze voor hem ‘in | |
[pagina 85]
| |
scène’ was gezet, zooals Damaris vrijwel alles deed met het oog op het publiek, maar het léék volkomen echt, en dat was al veel. In een club-fauteuil zat een oude, statige, grijsdeftige heer een courant te lezen. Op een canapé zag hij een vriendelijke, knappe, keurig-gekapte en gekleede vrouw aan een handwerk bezig, en in een grooten, diepen, donkeren stoel ging bijna Damaris' figuurtje schuil. De thee-tafel stond aangericht en een geur van aromige thee en smakelijk gebak kwam hem aangenaam tegemoet. Zoodra zij zijn naam hoorde en hem ontwaarde, sprong Damaris op, lenig en vlug als een kind. - Welkom! welkom! riep zij, met haar lieve, zacht-welluidende stem, en zij greep zijn hand, en voerde hem naderbij, en zei: - Vader! moeder! hier is mijn vriend Xander Renck! Deze ‘hartelijke’ ontvangst, het spreken van ‘mijn vriend’, en vooral het familiare ‘Xander Renck’ werkte enorm op Xander's gevoel voor humor, maar tegelijkertijd, - hij was immers zelf zoo spontaan en gaf zoo impulsief aan al zijn opwellingen toe, - vond hij deze warme begroeting heel prettig. Zou zij dan toch wel natuurlijk zijn, het pittige vrouwtje, dat charmeerde met elke daad, met ieder woord ...? ‘Bestudeerd’, zou Patricia zeggen, met wat minachting en ironie in haar stem, ‘alles, alles berekend en bestudeerd...’ Had Patricia gelijk? Hij wist het nog niet; hij drukte vast de handen van den heer en mevrouw | |
[pagina 86]
| |
van Weerdinge, die hem zoo gul werden toegestoken, en zat een oogenblik later in den kring, als was hij er een oude goede bekende. Damaris had zich weer in haar stoel geworpen; tegen dat donkere fond kwam haar fijne gestaltetje uit als ‘plaatje’, zooals zij zeer goed wist! De oude mevrouw schonk thee, en de heer van Weerdinge bood sigaren aan. - Mijn dochter houdt van geurige sigaren-rook, zij zegt, dat die haar zelts vaak inspireert, en m'n vrouw heeft er ook niets tegen. Het trof Xander, dat de dochter het éérst werd genoemd... maar spoedig genoeg bemerkte hij, dat het jonge vrouwtje een soort van idool was in huis; haar woorden werden haar van de lippen gelezen, zij werd naar de oogen gezien in den letterlijksten zin van het woord... en op de rustigste wijze liet zij zich dit alles welgevallen. Tot zijn genoegen bespeurde Xander, dat hij zich in dit beschaafd, kunstzinnig milieu prettig en op zijn gemak gevoelde. Hij had gevreesd, dat hij bevangen zou zijn door de gedachte aan Patricia, omdat zij geweigerd had, - en hoe geweigerd! hem naar mevrouw Damaris te vergezellen. Hij had ook gevreesd, dat het vrouwtje hem naar Patricia zou vragen, - maar neen; indien het Patricia's bedoeling was, mevrouw Damaris te negeeren, wèl, deze houding zou haar door de jonge kunstenares op dezelfde wijze worden gereciproceerd! Het stormachtige gesprek met Patricia had hem dieper ontsteld, dan hij had laten blijken. Dat zij, | |
[pagina 87]
| |
ondanks haar koele zelfbeheersching, een warm en gevoelig temperament bezat, hij was het tot zijn groote vreugde gewaar geworden in haar liefde voor hem. Haar machtig gevoel was zoo sterk en al-overheerschend geweest, dat alle terughouding, alle beredeneerdheid, alle gewilde bedaardheid verdween, en zij zich aan hem toonde, zooals zij was: een jonge, hartstochtelijke, spontaan-reageerende, sensitieve vrouw. Maar nooit had in den eersten tijd haar temperament zich tegen hem gekeerd... zooals tegenwoordig telkens gebeurde, ook al vielen er, goddank, niet steeds zulke heftige scènes voor. Hij had zich toen met haar, haar feitelijk afgedwongen, belofte tevreden gehouden: ik zal m'n best doen. Maar hij wist natuurlijk veel te goed, hoe diep zij dat meende: alles hindert me, alles staat me tegen, ik háat dit leven... Die kreet had hem pijn gedaan, een pijn, die hij nog altijd voelde. Hij had haar daarop bedaard geantwoord: Je wist, wie je trouwde, Patricia. En ja, natuurlijk, zij had het geweten, zij had, vóór zij trouwden, zijn positie in het leven precies gekend, maar zij was nog zoo jong, - een schoolmeisje van verleden jaar! en hij mocht van haar niet de inzichtige bezonnenheid verlangen, die eigen is aan de levenservaren vrouw, en vooral niet, waar zij gehoopt had, zelfs verwacht, dat hij terwille van zijn liefde zijn carrière opgeven zou. Naïef-zelfzuchtig hartje, klein heerscheresje, sterk-willend, verstandelijk geestje, om dat te veronderstellen. Neen, liefste! Zelfs niet ter wille | |
[pagina 88]
| |
van zijn liefde, kon hij zich vernederen en verlagen en gaan leven van het geld zijner vrouw. Onafhankelijk wilde hij blijven, zooals hij zichzelf had gemaakt, en bovendien, gelijk hij ook háár had gezegd, zijn talent eischte een voortdurende ontwikkeling, stilstand zou voor hem als artiest achteruitgang beteekenen. Maar... heel goed besefte hij, dat zij moeilijke dagen doormaakte. Hij moest haar helpen, zooveel hij kon, niet alles van haar te hoog opnemen, zacht, heel zacht voor haar wezen, en trachten, haar langzamerhand van zijn zienswijze te overtuigen... - Heeft onze dochter ons niet heerlijk ingericht? hoorde hij de zachte, lofprijzende stem van mevrouw van Weerdinge, en met blijdschap keek zij rond in de zaal, die een smaakvollen, comfortabelen indruk maakte, en Xander zei een gemeend compliment. - 'n Zaal is niet gemakkelijk te meubileeren, kwam het zoete stemmetje van Damaris, vindt u wel? Zoo'n groote ruimte lijkt gauw leeg... enfin, ik heb 't probleem opgelost door hier en daar 'n kamerscherm... en die groote jardinière onder de kroon is 'n nieuw idee van mij, kunt u 't approuveeren? - Bizonder, bizonder, prees Xander, mijn oog viel dadelijk op die profusie van hooge, bloeiende planten, en ik kreeg direct 'n heel aangename impressie. - Ik moet wel zoo wonen, zoo luxueus en opvallend, begrijpt u? zei mevrouw Damaris. 'n | |
[pagina 89]
| |
Ander maakt reclame in couranten, of door veelbelovende catalogi, of door aanplak-biljetten, ik verkies reclame voor mezelf te maken door m'n eigen omgeving voor me te doen spreken. Maar... ik zit vooralsnog op zware lasten. Alles, alles heb ik moeten koopen op afbetaling, en ik heb zelfs, om me 't milieu te kunnen scheppen, dat ik wenschte, 'n groot bedrag moeten leenen. - Ja, zeide de heer van Weerdinge, m'n dochter heeft de geniale inval gehad, ons allen te willen... redden, mag ik wel zeggen... en Xander kreeg hetzelfde verhaal te hooren, dat Damaris hem dien tentoonstellingsmiddag al had verteld, maar nu nog aangevuld met woorden, die ook door mevrouw van Weerdinge telkens met gretige instemming werden beäamd, van bijna vereerende dankbaarheid. En Damaris lag in haar stoel, met haar beeldig gezichtje rustig en blank, en liet al dien lof over zich heen-gaan als een natuurlijke en welverdiende waardeering. En ze zei: - Ik hoop nu maar, dat ik veel, veel opdrachten krijg... U kunt me misschien wel hier en daar introduceeren èn aanbevelen, meneer Renck; u is zoo goed gesitueerd in den Haag... en u zou me van zooveel dienst kunnen zijn... meneer Renck... - Uw beroep op mij zal niet vergeefs zijn gedaan, mevrouw, antwoordde hij op zijn gewone hartelijke manier, en wat ik van uw prestaties heb gezien, bewijst me, dat ik met een volkomen gerust geweten u overal recommandeeren kan. | |
[pagina 90]
| |
Lief, slim wezentje, dacht hij. Zij heeft onmiddellijk begrepen, - en, hoe grappig, evenals ik 't begreep, dat wij beiden, hevige concurrenten uit den aard der zaak, niet beter kunnen doen dan vrienden te zijn, om elkander te kunnen aanbevelen! - M'n plan is onder anderen, zei Damaris, om in de groote wereld 't inrichten van huizen in de mode te brengen, niet ten eigen gebruike, maar om ze te verhuren, begrijpt u? Er zijn zoo tal van vrouwen, die zich vervelen; welnu, 't inrichten van huizen geeft hun maanden-lang 'n allerprettigste bezigheid, die onder mijn leiding wordt uitgevoerd, en nu moet ik 't zóóver zien te krijgen, dat er groote vraag ontstaat naar ‘gedamariseerde’ woningen... Geamuseerd, geïnteresseerd, luisterde Xander toe. Dat vrouwtje overtrof hèm nog in haar speculaties op de ijdelheid, op het snobisme misschien van een zeker soort van publiek. En ‘gedamariseerd’... dat woord zèlf te maken, het argeloos te gebruiken, en het allengs en vogue te brengen, - en niet af te wachten of de pers of de menschen wellicht het werkwood ‘damariseeren’ eens uitvinden zouden, dat vond hij een inval om den hoed voor af te nemen, zoo geniaal. - Och, ging Damaris voort, met een volkomen overtuigd gevoel van eigenwaarde, opdrachten zal ik natuurlijk wel genoeg krijgen, te veel waarschijnlijk, - want vermoedelijk in hoofdzaak kleine dingen, die je je tijd kosten, en waaraan je niet genoeg verdient, - maar ik zou zoo graag iets... vasts willen hebben, - 'n solide basis, | |
[pagina 91]
| |
begrijpt u, iets, wat me 'n flink honorarium inbracht... zou ik bijvoorbeeld niet benoemd kunnen worden aan... Bliksemsnel dacht Xander Renck aan het straks op het Instituut Lichtenvoorde beleefde moment, toen hij in de oogen der dames Junod de begeerte had gezien, om mevrouw Damaris aan hun inrichting te verbinden. Zou het vrouwtje dáárop zinspelen? dat kon toch niet... dat zou àl te toevallig zijn... Het was ook zoo niet: - ...zou ik bijvoorbeeld niet benoemd kunnen worden aan 'n tooneelgezelschap voor het ontwerpen van decors en costuums? - Dat zou misschien niet onmogelijk zijn, mevrouw, we praten daar nog wel eens over, zei Xander, en onderwijl dacht hij: indien de betrekking op Lichtenvoorde ooit eens mocht vaceeren, dan weet ik nu, dat mevrouw Damaris haar accepteeren zal. Maar hij zou het natuurlijk niet in de hand werken, dat men juffrouw Poortershave ontsloeg... Ofschoon deze, met haar degelijke bekwaamheid en haar actes, natuurlijk gemakkelijk een andere positie vond, terwijl mevrouw Damaris alléén op Lichtenvoorde een plaats zou kunnen vinden, op deze bizondere school, waar het met het onderwijs in schoonheidsleer enzoovoort zoo nauw niet behoefde te worden genomen, omdat de bedoeling van het Instituut uitsluitend was the finishing touches aan de opvoeding te geven; zij, die vermoedelijk geen examens had gedaan, bezat dáárvoor toch capaciteiten genoeg. | |
[pagina 92]
| |
Doch, voorloopig repte hij nog geen woord daarvan. - Nu moet u mijn atelier eens zien, zei Damaris. Zij doorliep met haar soupele élégance de zaal, en naast elkander bestegen zij de trap. De wand van het portaaltje was door een spiegel geheel ingenomen, en Damaris glimlachte tegen het knappe, wel-geëvenredigde paar, dat zij daarin aan zag komen... en ook Xander lachte vriendelijk tegen haar glimlach terug, ofschoon hij niet naar zichzelven keek, alleen naar haar... en hij verbaasde er zich over, dat zij met dien allereenvoudigsten vorm van toilet er toch zoo allemachtig aardig uit kon zien. Want hij bemerkte het duidelijk: haar heele robe was niets dan een lang-vierkante, dubbel geslagen lap met een vierkante uitsnijding voor het hoofd, en om het middel vastgehouden door een smal lintje. Evenwel, de lap was van een prachtige abrikoos-rose kleur met gele weerschijningen, en rechts en links kwamen soms, als zij zich bewoog, glimpen van haar onderjurk te zien, een sterk, pikant paars. Dat was een fort van haar, het gedurfde combineeren van kleuren, en alhoewel hij haar keuze niet altijd kon apprecieeren, zij bereikte er toch mee, dat zij opgemerkt en besproken werd. Hij vond haar behalve een heel mooi vrouwtje, ook een leuk en kranig type, en zooals hij tegen Patricia had gezegd: zij interesseerde hem. Met een eenigszins triomfantelijk gebaar opende Damaris de deur van haar atelier, dat boven de groote beneden-zaal was gelegen, en | |
[pagina 93]
| |
Xander bleef even staan, in de hoogste mate verwonderd. Wat hij had verwacht... stellig niet een hooge, lichte, leege ruimte, waar niet het minste comfort heerschte; het leek het atelier van een man, en van een stoer arbeidenden, geheel in zijn kunst opgaanden kunstenaar, die zich door niets wil laten afleiden van zijn ééne doel. - En hier werkt u? vroeg hij. En hier wordt u geïnspireerd tot al die mooie, bizondere dingen, die ik van u heb gezien? Zij lachte. - Ja, hier werk ik! en wéér zag hij in haar oogen een soort van triomf; en opeens begreep hij, dat de inrichting van dit atelier geen voorkeur, geen onbewuste vanzelfsprekendheid was, maar ook alweer overleg, niets dan een geraffineerd overleg... want wat zou méér indruk maken dan de tegenstelling van het weeke, verwende, omkoesterde weelde-popje met de strenge soberheid van deze mannelijke werk-zaal!... En hij bewonderde haar geniale intuïtie, haar fijn besef, hoe zij het beste kon werken op het publiek, en dat voor zich kon innemen... en hij keek haar aan, met een glimlach, waardoor zij begreep, dat hij haar had doorzien... en opeens zeide zij vleiend-lief: - Wij zijn verwante zielen, geloof ik, niet? Ja, ging ze vertrouwelijk voort, zoodra ik u zag, voelde ik, dat ik u volkomen kon vertrouwen. Men zegt wel eens, dat ik een eigenaardig aanvoelingsvermogen heb voor de aard van ver- | |
[pagina 94]
| |
schillende persoonlijkheden, - nu, in u heb ik onmiddellijk een vriend vermoed... Zij stak hem haar handje toe, in een minnelijk gebaar... en ook in een minnelijk gebaar bracht hij het aan zijn lippen. Zij doorliepen samen het atelier. Op den vloer lagen Japansche matten, de muren waren niet behangen, maar aangestreken in een licht-grijze kleur. Keurig gerangschikt stonden de onderscheidene tafels, waarop zij haar verschillende artistieke prestaties ‘bedreef’, zooals zij het zelve uitdrukte, en nogmaals had hij gelegenheid om haar absolute genialiteit in het leven te bewonderen, toen hij, haar een paar vragen doende naar haar werk, plotseling begreep dat zij bijna al het technische aan helpsters overliet, en zich in hoofdzaak bepaalde tot het aangeven van ideeën. Mevrouwtje Damaris, die zich het air gaf van een schoonheidsdienares, van iemand die naar het nobele principe leefde: de kunst om de kunst... was dus een handige goochelaarster, die de menschen bedroog met een schijn, - en... Maar neen, neen, dat toch niet! Zij had wel degelijk haar verdienste, haar groote verdienste. Zij was een artieste, alleen maar iemand, die haar levenstaak wat gemakkelijk opvatte... en... wat hij hààr verweet, was dat ook niet van toepassing op hèm? Zij beiden hadden een kunstzinnig fond, maar vulden dat aan en breidden dat uit met allerlei wat iets leek, maar niet den strengsten toets van waarachtig-echte schoonheid | |
[pagina 95]
| |
kon doorstaan. En in zichzelf herhaalde hij, wat zij zooeven gezegd had: Verwante zielen... Door drie hooge ramen, waarvan de grijs-linnen gordijnen terzij waren weg-geschoven, stroomde het koele Noorderlicht naar binnen. Hij keek naar haar, en zag, dat zij al dat licht verdragen kon; haar jonge, frissche, ongerepte schoonheid maakte dit mogelijk... en in de kleurlooze, hooge ruimte was zij het natuurlijk middelpunt, waarheen onwillekeurig de blikken gingen, als naar een fijne, kostbare vaas, die aan schoonheid wint, naarmate de omgeving haar niet door kleuren en vormen afbreuk doet, door de aandacht van haar af te leiden. Hoe schitterend van welbewuste berekening was ook uit dit oogpunt haar milieu gekozen! Zij zag hem kijken, en zacht glimlachte zij hem toe. - 't Moet op de menschen wel een goede indruk maken, niet? als ze dit atelier zien... iedereen, die 'n ‘bestelling’ doet, wordt hier gelaten... Maar deze kamer, en zij sloeg een portière ter zijde, is voor mijn intiemen... Zij bracht hem in een vertrek, zooals hij verwacht had, het te zullen aantreffen. Het was met een verfijnde weelde ingericht, zoo week en gecapitonneerd, zoo zacht van kleur en lijn, als het meest verwende luxe-popje maar kon verlangen. Zij nam hem bij den arm, en bracht hem naar een met zijde bekleeden Chesterfieldcanapé. | |
[pagina 96]
| |
- En hier rust ik... hier rust ik uit! zei ze. Zij zaten naast elkander op de canapé. En met zijn gevoel voor humor vermaakte de situatie Xander ongemeen. Hij begreep volkomen, dat mevrouw Damaris ook deze vleiende vertrouwelijkheid niet ‘meende’, dat zij niets verlangde, dan door hem te worden geholpen in haar, op het oogenblik, nog ongetwijfeld zeer precaire positie, - maar wat kwam dat er op aan? waarom zou hij niet een beetje meedoen aan het spel, dat zij zoo alleraardigst te spelen wist?... Zij praatte, en hij luisterde. Zij vertelde van haar leven, dat zoo moeilijk was, zooveel moeilijker dan haar lieve ouders vermoedden. Alle verantwoordelijkheid rustte op háar. Ach, zij was eigenlijk voorbestemd, om als een porceleinen popje in fijne watten door het leven te worden gedragen... maar het lot eischte van haar, dat zij een ijzeren zelfbeheersching toonde, een ijzeren kracht... - Ik doe me zoo moedig voor... maar soms grijpen de angst en de wanhoop me aan, zóó sterk, dat ik niet weet, waar ik 't moet zoeken... ik ben jong... ik ben... mooi; ik zou van 't leven willen genieten; maar ik kan niet, er ligt 'n last op me, die soms te zwaar voor me is om te dragen. Ik heb die vrijwillig op me genomen, dat is zoo. En ik zal m'n doel niet opgeven, vóór 't is bereikt! Maar... de taak, die me wacht, zou nog groot genoeg zijn voor 'n man, 'n sterke, flinke man... | |
[pagina 97]
| |
en ik ben maar 'n zwakke vrouw... en ik ben... zoo alleen... Er klonk nu zoo'n accent van echtheid in haar toon, dat hij haar aankeek met oogen vol zachte sympathie. En als aangemoedigd door dien blik, ging zij voort: - Ja, ik ben getrouwd... maar... m'n man begrijpt me niet, heeft me nooit begrepen. O, neen! 't is niet m'n bedoeling om te poseeren als femme incomprise... maar m'n man zou heel tevreden met me zijn geweest, als ik in 't minst geen artistieke neigingen had gehad. Begrijpt u? Hij voelt niets voor kunst. En vooral was hij er tegen, o, 't heeft me wat een strijd gekost, om m'n wil toch door te zetten, dat ik me 'n positie schiep, waarmee m'n ouders gebaat zouden zijn. Hij vond 't ‘heelemaal onnoodig, dat die menschen werden geholpen,’ 't was toch niet ‘onze schuld, dat ze arm waren geworden?’ Hij had gewild, dat ik m'n ouders aan hun lot had overgelaten... en... dat ik me was blijven vergenoegen met 't laag-bij-de-grondsche en armelijke bestaantje van tweede-luitenants-vrouw! Xander keek haar eens aan. Zij verraadde zich hier wel een beetje naïef... Het helpen van haar ouders was de schoone schijn, waaronder zij haar drang om te ontkomen aan een armoedig huwelijksleven, dat haar niet beviel, verborg... Had zij het gemerkt, dat zij zich te veel bloot had gegeven? Zij ging voort: - 't Was niet voor mij om aan te zien, hoe m'n ouders leden onder hun veranderde omstandig- | |
[pagina 98]
| |
heden. Niet om zichzelf... want er is niets van zelfzucht in die nobele karakters, - maar om elkaar. En om mij. Ja, ook om mij. Het was hun 'n voortdurende smart, mij in 'n... omgeving te zien, waarin ik... niet paste. Neen, - want als u wist, hoe ik opgevoed ben... enfin. Mijn vader had altijd tegen me gezegd: kind, jij kan trouwen met wie je wil, al zou 't 'n tweede luitenant zijn, ik vul dan z'n tractement aan alsof hij kapitein was geweest. En dat deed hij, en veel meer dan dat... hij gunde ons 'n leven als uit 'n sprookje... Maar de oorlogscrisis kwam. U weet 't. En alles veranderde. Neen... maar zóó verschrikkelijk veranderde alles, dat ik nog niet begrijp, hoe we die dagen zijn doorgekomen. Van 'n omgeving als u die nauwelijks kan droomen, werd ik overgeplaatst in 'n... laat ik daar niet meer aan denken, ik ril er nog van. Ik... ik! moest huishoudelijke bezigheden verrichten! ik... ik! moest doen, wat ik nooit anders dan door m'n bedienden had zien in orde brengen, o, o! dat ik niet ben gestorven! dat ik niet gek ben geworden! De pathetische nadruk, waarmede zij dat ik! ik! herhaalde, alsof zij van een prinsesje vertelde, dat eensklaps voor grof huiswerk zou worden gebruikt, deed hem tegelijk eenigszins comisch èn aandoenlijk aan. Het moest ook wel vreeselijk zijn voor het verwende kind, om zoo plotseling in geheel veranderde omstandigheden te worden geplaatst, dat begreep hij best, en dat zij dit | |
[pagina 99]
| |
als een schrijnend onrecht voelde, och, was dat zoo onnatuurlijk? Veeleer menschelijk, nietwaar? en vooral heel vrouwelijk! - M'n man alleen schikte zich best, hij nam me zelfs kwalijk, dat ik 't niet deed. Hij had nooit gehouden van die ‘overdadige weelde’, hij verweet me, dat ik ‘me daarin koesterde als 'n poes’, en dat 't nu eindelijk tijd werd, dat ik een ‘normaal mensch’ worden ging... Och! hij was verliefd geworden op m'n mooi gezichtje... van m'n ware wezen heeft hij nooit iets begrepen... Zij zuchtte, en zag er zoo kinderlijk lief en onschuldig uit, dat Xander bijna haar handje gevat en het gestreeld had. Maar bijtijds bedacht hij zich nog. Al die dingen, die hij zoo gemakkelijk bedreef vóór zijn huwelijk, en zonder dat hij er ooit iets bij dacht of voelde... gingen nu, na zijn trouwen, natuurlijk niet meer aan...! - Enfin... zei Damaris, ik heb m'n wil doorgezet, en ik ben nu hier... En... of ik ooit weer met m'n man zal samen-komen, dat is de vraag. Ik wil niet naar Indië terug... en hij, zal hij, als ik, zooals m'n doel is, 'n fortuin heb vergaard, z'n positie opgeven en naar Holland komen? Nu... dat is... van later zorg. Xander vond haar mededeelingen wel heel interessant, want mevrouw Damaris was een type, zooals hij er nog nooit een had ontmoet... maar toch zat hij te wachten op een pauze in het gesprek, waarin hij gevoeglijk kon vertrekken. Want Patricia en hij zorgden zooveel mogelijk, | |
[pagina 100]
| |
altijd om zes uur thuis te wezen, opdat zij vóór het diner nog een uurtje gezellig konden samen-zijn. En hij had het al een poosje geleden zes uur hooren slaan... Maar het vrouwtje scheen niet van plan hem vooreerst vrij te laten... Zij ging hem vertellen van haar werk en haar plannen; hoe zij dit had geleerd, en dat weer aan anderen had geleerd, opdat die het voor haar konden uitvoeren... of hij niet dacht, dat haar half-conventioneel-ouderwetsche en halffuturistisch moderne schilderijen éclat zouden verwekken? en hoe hij haar kleuren vond?... en had zij niet een knappe hand van teekenen? neen, dat was geen ijdelheid, alleen een eenvoudige constateering: het zou aanstellerij zijn, om net te doen, alsof zij niet wist, dat zij knap was in teekenen, en dat zij nog vele andere gaven bezat... waarom zou zij dat niet dankbaar erkennen en er blij om zijn; en bovendien, onder artiesten moest je vrij-uit kunnen spreken... niet? Hij begon minder goed naar haar te luisteren en beaamde alles, totdat hij eindelijk zijn gelegenheid zag, en opstond, en riep: - Mevrouwtje, u doet me heelemaal de tijd vergeten! ik heb u al veel te lang opgehouden, excuseer mij, maar 't komt door uw interessant en gezellig discours... Ook zij stond op, met een spijtig gezichtje: - O, ja, natuurlijk, u moet gaan. Ik heb óók niet aan de tijd gedacht. Ik vind tijd iets zoo secondairs... iets zoo... minderwaardigs... | |
[pagina 101]
| |
als je met 'n goede vriend samen ben... Maar u komt terug. U komt heel spoedig terug. Ik reken er op. Och... als u nu niet getrouwd was, dan bleef u natuurlijk hier dineeren. Maar u is getrouwd... en als schijnbaar losse opmerking volgde er nog: - 'n Artiest moest eigenlijk nooit gebonden zijn. Hij lachte maar eens. En hij was ook te hoffelijk om haar tegen te spreken, dat hij, als hij niet getrouwd was, bij haar zou blijven dineeren. Na al dit gepraat nog 'n heelen avond ‘gedamariseerd’ te worden, het ware een beetje des Guten zu viel... - Ik kom u ook eens opzoeken, beloofde zij, maar ik schrijf vooruit, want ik wil geen anderen bij u aantreffen, begrijpt u? geen anderen, herhaalde zij, en hij vroeg zich af, of ze met deze woorden Patricia zou durven bedoelen? Maar hij ontgaf zich deze vluchtige gedachte, want, toen hij met een paar hoffelijke woorden afscheid van haar wilde nemen, verraste het vrouwtje hem, door zijn hand te blijven vast-houden, en met haar vleiendste vriendelijkheid te vragen: - Noem mij Damaris...? - Noem mij... Renck, had hij willen antwoorden, maar reeds had zij, zijn hand nog een drukje gevende, gezegd: - Tot weerziens, Xander... | |
III.Xander, eenigszins benieuwd, hoe Patricia hem zou ontvangen, snelde fluitend de trappen op | |
[pagina 102]
| |
naar zijn atelier. Een vluchtige blik in den salon had hem al overtuigd, dat zij daar niet was. In het atelier... was zij evenmin. Ook niet in de slaapkamer... of in het vertrek, dat speciaal voor haar was ingericht als een soort van boudoir. Was zij nog niet thuis misschien? Hij schelde den knecht: - Jazeker, meneer, mevrouw is thuis. Ik weet zelfs niet, dat mevrouw vanmiddag is uitgeweest... - Waar is mevrouw dan? - Mevrouw is in de eetkamer, meneer. Patricia was in de eetkamer! Een kleine pikanterie van haar, om aan te toonen, dat hij te laat was voor 't diner... - 't Is toch nog geen zeven uur? - Zoo juist geslagen, meneer. Een paar oogenblikken later was Xander de eetkamer binnen-gestoven. Daar zag hij Patricia zitten op haar plaats aan tafel, de fijne hand, gesteund op den elleboog, omvatte haar kin, en zij keek voor zich uit, zonder eenige uitdrukking op haar gezicht. O, wat een kind, wat een schat van een kind, om daar zoo bleek en stil te zitten boudeeren... Hij deed natuurlijk of hij niets bemerkte, hij ging naar haar toe, nam haar hoofd in zijn beide handen, en kuste haar rechts en links op de wangen, en op haar mond... - Daar ben ik. Eindelijk, hè? Maar toch precies op tijd voor 't diner, hoor, hoor? kleine aanstelster?! Zwijgend keek Patricia hem aan. En toen hij nog eens herhaalde: | |
[pagina 103]
| |
- Hoor? en haar aankeek met zijn onweerstaanbaarst, sprekendst gezicht, zeide ze met haar stem, die alle warmere expressie miste, en alleen het klanklooze, metaal-koele timbre had, dat hij in den laatsten tijd maar al te goed kende: - Ik verwijt je toch niets? - Wat zeg je daar? Verwijt je mij niets? Je verwijt me met je effen stem, je effen gezicht, je oogen zonder uitdrukking er in... - Xander, zei Patricia, en even beefde er een ontroering om haar lippen, wil je mij 'n pleizier doen, en niet overal gekheid van maken? en vooral wil je niet altijd doen, alsof jij gelijk hebt en ik ongelijk, terwijl je 't tegendeel weet? - Ga 's mee, ga 's mee, riep hij, haar optrekkend bij de hand, en hij voerde haar, ofschoon zij weerstreefde, mee naar de voorkamer, den salon. - Nee, Xander, nee... schel nu even, dat er kan worden opgediend. Wat moet 't personeel wel denken? - Wat dat denkt, komt er minder op aan, dan wat ik denk, en dan wat ik denk over jou! Ik heb zóó naar je verlangd... En je vindt dit zeker 'n lieve ontvangst, hè?... zeg...? - Naar mij verlangd? vroeg ze ongeloovig, je was toch bij... - Damaris! proestte hij lachend uit. En tòch naar je verlangd! Hoe is dat mogelijk, hè? - Ja, ik begrijp 't niet... O, hij kon nu mooi schertsen en lachen... maar was het lief van hem, dat hij haar zoo had laten wachten? Het was de eerste, de eerste | |
[pagina 104]
| |
keer, dat hij dat deed. Altijd had hij een voorwendsel weten te vinden, om gauw weer thuis te zijn, of hij had haar even getelefoneerd... O! hij zou het niet weten... want nooit zou zij het hem zeggen, zij was veel te trotsch, om dat over haar lippen te brengen... maar dat uur, dat vreeselijke uur, zou zij niet gauw, misschien wel nooit vergeten... Vol onrust was zij geweest en vol verdriet... en om zich goed te houden, had zij zich op de lippen gebeten en de handen samen-geklemd, maar ten slotte had zij tòch... geschreid. En hoeveel moeite had het haar toen gekost, om zich te beheerschen, opdat er niets van haar emotie merkbaar zou zijn... - Wil ik je de heele geschiedenis vertellen? - O, neen, 't kan me niets schelen... In elk geval, nu kan 't niet... we moeten nu gaan eten. - Goed, gaf hij toe, dan straks. En hij drukte op de electrische schel. Maar toen hij tegenover haar zat, en zag, hoe haar gezicht aldoor dezelfde gesloten hooghartigheid behield ondanks zijn lossen toon, en hij op zijn vragen niet anders dan onbeduidende, of éénlettergrepige antwoorden kreeg, werd hij stiller en nadenkender. Patricia was, ondanks den zoo anderen indruk, dien hij in hun kort engagement en in hun eersten huwelijkstijd van haar had gekregen, niet gemakkelijk om mee om te gaan. Zij was een persoonlijkheid met een sterken wil, veel eigengerechtigheid en trots. En hij vond dat alles goed, hij kon een krachtig karakter ten | |
[pagina 105]
| |
volle waardeeren, - maar zij moest de eigenschappen, die haar zoo sterk maakten, niet tegen hem keeren... zooals zij telkens deed in den laatsten tijd, als iets in hem haar niet beviel. Het maakte haar ongelukkig, dat zij de omstandigheden niet dwingen kon naar haar wil, dat hij niet onmiddellijk haar inzicht in sommige dingen deelde, ja, eigenlijk, - dat hij zich niet volkomen aan haar onderwierp. En hoe graag hij haar ook toegaf in kleinigheden, - de groote levenslijn, die hij altijd had gevolgd, kon hij om haar, zelfs om haar, niet verleggen... zijn diepste en overtuigdste gevoel kon hij niet prijsgeven om harentwil. Neen, het was niet gemakkelijk om met haar om te gaan voor zoo iemand als hij. Hij had een luchtig temperament, dat hem licht over de dingen deed heen-glijden... zij daarentegen bezat een zwaarder, reflectiever aard, en haar blik werd binnen enge grenzen gehouden door haar wat al te ontwikkeld zelfgevoel, - veel te ontwikkeld voor iemand van zoo jeugdigen leeftijd. Zij hield hardnekkig aan haar eigen inzichten vast... en verbitterde zich daardoor tegen hem zonder eenige noodzaak. En als hij nu maar zich geheel aan haar wijden kon, zooals zij het verlangde... maar hij behoorde niet alleen aan háár, hij behoorde ook aan zijn maatschappelijk leven. En terwijl zij nu weer in een zoo afwerende stemming verkeerde... en zoo in 't geheel niet bereid was, hem tegemoet te komen... maar | |
[pagina 106]
| |
eerder van plan scheen, hem alles, wat het ook mocht wezen, kwalijk te nemen... moest hij haar nu alles vertellen van zijn bezoek aan Damaris... en hoe deze hem geheel had opgenomen in haar intimiteit, en hem haar levensgeschiedenis toevertrouwd... èn... moest hij haar biechten, hoe hij naast het aanvallige vrouwtje gezeten had op de canapé... en hoe zij hem vleiend-lief had gevraagd: - Noem mij Damaris...? en daarop, als was het de natuurlijkste zaak van de wereld, ‘Xander’ tegen hem had gezegd?... Kon hij dat? Ja, hij kon het, want hij moest het immers wel doen. Hij haatte het, om iets voor haar verborgen te houden, opzettelijk voor haar verborgen te houden, ter wille van den lieven vrede. En als hij nú al met onoprechtheid begon, nu zij nog maar zóó kort waren getrouwd, - waar zou dan het einde zijn? Neen, hij zou spreken, haar alles vertellen, op zijn gewone luchtige, een beetje humoristische wijze... maar... terwijl hij zich dit voornam, voelde hij al, hoe moeilijk hem dat vallen zou, tegenover haar starren onwil om deze zaak onschuldig te bezien...
Zij zaten samen in den salon; het begon te duisteren, en alleen een schemerlamp brandde. En in dat zachte licht was Patricia zóo mooi, en haar blank gezicht werd zoo levend-warm, zoo rozig beglansd, dat zijn heele ziel vol vloeide van teederheid. | |
[pagina 107]
| |
- Kom 's bij me, liefste? Een snelle rilling van snakkend verlangen doorhuiverde haar. Zij was in der wille, zich snikkend om zijn hals te werpen en niets meer te willen en niets meer te weten dan zijn liefde... háár liefde... Maar zij bedwong zich met bijna bovenmenschelijke kracht: - Vertel nu eerst, Xander... - Och, kind, is dat nu zóó belangrijk. Kom toch hier... kom toch bij me... of ik kom bij jou. - Straks... straks... zei ze, en tot zijn vreugde hoorde hij een lichte beving van zwakheid in haar stem, die hem onmiddellijk veel gerust stelde. En nu ook durfde hij te spreken. Ja, hij dùrfde. - Nu, toen ik bij 't huis van Damaris kwam... - Zeg toch niet Damaris, Xander! riep Patricia, op een toon van koppig ongeduld als van een kind. - Ik moet wel Damaris zeggen, lachte hij, ze heeft 't me zelf gevraagd! - Heeft ze 't je zèlf...?! De ademlooze afschuw in Patricia's stem waarschuwde hem op zijn hoede te zijn. En hij zei: - Zeker, kind! ze wil nu eenmaal bekend staan onder de naam Damaris, en probeert op alle manieren er de menschen aan te wennen, die uit te spreken. Waarschijnlijk op de manier van Liberty, Donatello, Durate, Lalique... en zooals je bijvoorbeeld ook nooit spreekt van Madame Paquin, maar kort-weg zegt: Paquin. | |
[pagina 108]
| |
- O! zei Patricia, ondanks zichzelve een beteren indruk krijgend omtrent de ‘onbeschaamdheid’ harer antipathie. Maar toen, direct weer wantrouwend, vroeg zij: - Dus jullie tutoyeeren elkander niet? - Dat weet ik nog niet! trachtte hij er zich af te maken met een lachende scherts; ze vroeg 't me op 't laatste oogenblik. Dat moet ik dus nog afwachten... - Dus jij zei niet: noem me Renck? - Ik wou 't zeggen, maar... - Maar? Welk een scherp accent kon Patricia's stem hebben in den laatsten tijd, zoo iets fels en onwelluidends, - dat had hij er vroeger nooit in gehoord... Even aarzelde hij, maar toen zeide hij de waarheid: - Toen zei zij: tot weerziens, Xander... - Xander! herhaalde Patricia, en zij brak uit in een korten, harden lach, die, hoorde hij het goed? eensklaps eindigde in een snik. Hij sprong reeds op... maar zij weerde hem haastig af met de hand, en zei op een bruusken, bijna bevelenden toon: - Vertel nu alles! Hij vertelde; maar een onwil kwam in hem op, en zijn relaas werd zakelijk en droog. - Haar huis is 'n groote villa, met 'n paar kamers er in, die zalen lijken; beneden is de salon, boven haar atelier... - En ze ontving je natuurlijk op zijn liefst gekleed, in haar verrukkelijk atelier... | |
[pagina 109]
| |
- Ze ontving me, heel eenvoudig gekleed, in presentie van haar ouders, met wie ze samenwoont, in de salon; ik heb daar eerst een heele poos zitten praten... Hij sprak zoo kalm als hij kon, maar nog altijd hoorde hij hinderend in zijn ooren de bijtend-spottende stem van Patricia, die zoo weinig bij haar persoonlijkheid paste... - En toen later heeft ze me haar atelier laten zien, niet ‘verrukkelijk’ ingericht, integendeel, 'n echte werk-gelegenheid. - Wat een bedriegelijke aanstellerij! - Toe, wees niet aldoor zoo heftig, kind. Aanstellerij, waarom? Ze moet werken, want ze heeft allerlei verplichtingen op zich genomen, die ze anders niet kan vervullen. - En ben je toen in dat ‘ongeriefelijke’, ‘leege’, ‘kale’ atelier met haar zoo lang alleen gebleven? - Aan 't atelier grensde 'n kamer, die had ze tot zitkamer ingericht... - En die was zeker ook zoo kaal en leeg en ongeriefelijk? hoonde Patricia. Voor 't eerst verloor Xander even zijn geduld. - Natuurlijk niet. Maar nu moet ik je één ding verzoeken: die toon van je te laten varen, of ik vertel niet verder. - Je durft niet?! - Dat is eenvoudig belachelijk. Neen, - maar je moet inzien, hoe kinderachtig èn... onverstandig je doet. Ik ben bereid je trouw alles te vertellen, maar je moet niet zoo'n houding tegen me aannemen, hoor? | |
[pagina 110]
| |
Ondanks alles kwam zijn natuurlijke gemoedelijkheid toch weer boven, zoo graag had hij Patricia een humoristisch verslag gegeven van het gebeurde, maar zij maakte het hem werkelijk onmogelijk. - Je weet, zei Patricia met een lage, zachte stem, dat mevrouw Damaris nu eenmaal 'n antipathie van me is... Wat zou zij wel voelen, dacht Xander, als Patricia Damaris had hooren zeggen: 'n artiest moet eigenlijk niet gebonden zijn? - ...'n gruwelijke antipathie. Ik háát 'n dergelijke persoonlijkheid. En jij kan met haar omgaan, Xander? zij staat je niet tegen? je vindt haar zelfs aardig misschien? - Aardig... ik vind haar curieus. En heel grappig van tijd tot tijd. Ik ben zelf begonnen te zeggen, dat er in haar optreden veel humbug is... maar toch is ze lang niet onbegaafd. En zij begrijpt - wat ik ook begrijp - dat we 't beste doen, 'n soort van vrienden te wezen; dan, dan-alleen, kunnen we elkaar geen schade doen. Ze voelt, dat ik haar nuttig kan zijn, dat ze me noodig heeft, om haar te introduceeren in de Haagsche wereld... - Dus daarom haalt ze je zoo aan? - Natuurlijk, waarom anders? - Omdat zij 'n charmeuse is en zij heel goed heeft gezien, dat jij... 'n flirt bent. - Ik 'n flirt?... ja, dat ben ik misschien wel geweest... maar nu toch niet meer, Patricia'tje. - O! nu niet meer! En hoe ga je dan om | |
[pagina 111]
| |
met Irene en met haar zuster en met mevrouw van Weliën en met... en met... enfin met iedereen! Hij barstte weer in lachen uit, en riep, oprechtgeamuseerd; - Je bent 'n type! Ik flirt met iedereen? Nu dan is 't nogal onschuldig zou ik denken! Maar tot zijn verbazing brak Patricia ploteling in snikken los, al haar bedwongen nervositeit, al haar wrok, al haar hartstochtelijke jaloezie uitte zich in een niet meer te beheerschen geschrei. En zij riep: - Onschuldig? noem je dat onschuldig? als je je vrouw zoo ongelukkig maakt? als je er niets om geeft, wat zij prettig of niet-prettig vindt, als jij je eigen gang maar gaat als 'n vreeselijke egoïst! - Patricia! Zij griefde hem thans zoo diep, dat hij een ernstige boosheid in zich voelde opkomen, maar nog hield hij zich in. En zij snikte nu zoo hulpeloos en zoo hartroerend, dat hij zich toch weer verweeken voelde. Hij ging naar haar toe en zette zich neer op de leuning van haar stoel. - Dwaas kind... waarom maak je je toch zoo overstuur? Er is geen enkele reden om je zoo zenuwachtig te maken, waarachtig niet. Toe, bedaar nu 'n beetje... Ben ik zoo'n egoïst...? hè...? zoo'n vrééselijke egoïst...? - Och... mokte en nokte Patricia, je doet | |
[pagina 112]
| |
toch precies, wat je zelf 't liefste wil en je let in 't geheel niet op mij... - Dat doe ik wèl; maar je moet redelijk wezen. Och, we hebben er al zoo dikwijls over gepraat... en... je weet nu eenmaal dat je je schikken moet, kind. - Ja, ik moet me schikken, natuurlijk! En ik mag je dan nog niet eens een egoïst noemen... - Hè, nee, doe dat nu niet meer!... wat heb je er aan, me zoo opzettelijk te grieven. - Wil je me dan één ding beloven? - Zeker, als ik 't kan. - Laat dat mensch dan niet hier behoeven te komen, nooit, nooit, beloof je me dat? - Ze heeft al gezegd, dat ze komen wou... - Heb jij haar dat gevraagd? vroeg Patricia, fel als een aanval. - Neen, ze zei 't uit zichzelf. - Goed! maar dan kan je haar alleen ontvangen, ik kom er niet bij, ik zweer je, dat ik er niet bij kom! Hij herinnerde zich Damaris' woorden, dat zij geen ‘anderen’ bij hem aantreffen wou... wonderlijk, de sterke tegenzin tusschen die twee. - Kom, je zal je nog wel eens bedenken, eer je zoo onbeleefd doet. - Reken daar niet op, - ik kom er niet bij, Hij zuchtte. - Maar zooiets kan je toch niet doen, kind! - Ik kom er niet bij, herhaalde zij koppig, en hij wist, dat zij haar woord houden zou. Hij stond op. | |
[pagina 113]
| |
- Ik wou, dat we elkaar wat beter begrepen... - Ik won, dat je mij wat beter begreep! - Wat vlam je toch telkens op tegenwoordig, en dat de gelijkmatige Patricia van vroeger... Je bent niet gemakkelijk om mee om te gaan in de laatste tijd. Hij had spijt het te hebben gezegd... doch hij had het gezegd, er was niets meer aan te doen... Maar hij betreurde zijn woorden nog méér, toen hij Patricia zag opstaan, en haar, terwijl zij de kamer verliet, met haar ijskoudst gezicht, hem de woorden hoorde toevoegen: - Ik beloof je, dat ik in 't vervolg héél gemakkelijk zal worden om mee om te gaan... héél gemakkelijk, Xander... |
|