| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
I.
- Wat ben jij vroolijk! zei Patricia.
Xander was thuis-gekomen voor de lunch, in een stemming, die zelfs Patricia opviel als buitengewoon opgeruimd.
- O, kind, ik heb me geamuseerd vanmorgen, nee, ik geloof als nog nooit in m'n leven!
- Wat was er dan?
- Ik heb in de nieuwe kunstzaal de tentoonstelling gezien van mevrouw Damaris... had je daar al van gehoord? Had ik of 'n ander je die naam al genoemd?
- Damaris... ik weet niet... misschien... misschien niet.
- Nu, er liepen al lang geruchten over het nieuwe ‘wonder’, dat zich in de residentie zou vestigen. Want ‘Damaris’ is 'n wonder, weet je. Alles aan haar is... wonderlijk. Ten eerste haar Fransche naam, terwijl ze 'n zuiver-Hollandsche is. Maar dat kan zij niet helpen, zal je zeggen, dat is de schuld van haar man. Maar wat ze wèl helpen kan, dat is, dat ze haar voornaam verkeerd | |
| |
beklemtoont, om er 'n bizonder cachet aan te geven. Ze heet niet Catharine, maar Cathariné. Dus: Cathariné Damaris... Overigens, 't klinkt niet kwaad, wat?
- 'n Beetje aanstellerig. En wat wàs er dan voor grappigs?
- O, die heele tentoonstelling was zoo'n verrukkelijke humbug, dat 't bijna aan 't geniale grenst.
- En... wat stelde ze dan ten toon?
- O, van alles. 't Is bepaald 'n duizendkunstenares. Batiks, kunstnaaldwerk, teekeningen, schilderijen, sieraden...
- Ook sieraden?
- Ja, en ze zullen bepaald wel in de mode komen, de Damaris-braceletten en broches...
- Noem jij ze zóó?
- Neeneenee, 't stond er behoorlijk bij, op 'n kaart: Damaris-bracelet... Damaris-ring... Mevrouw pakt de zaken dadelijk goed aan!
- Dat schijnt zoo. Willen we aan tafel gaan... of verwacht je nog iemand?
- Nee, vandaag niet.
- En was alles... aanstellerij? vroeg Patricia aan de lunch.
- O, welnee, o, zeker niet. Integendeel. Ze heeft 'n artistieke flair, mevrouw. En wat niet artistiek is, dat weet ze toch zoo te doen lijken. O, heb je straks nog kip óók? wat zit er in die croustade'tjes, zwezerik? dan neem ik er twee tegelijk.
Iemand, zij wist niet meer wie, had Xander | |
| |
eens in haar bijzijn een ‘levenskunstenaar’ genoemd. En geen woord, vond zij, kon beter op hem betrokken worden dan dit. Een levenskunstenaar... niemand leefde zóó waarachtig, zóó intens, zoo algeheel als hij... en niemand verstond zóó goed de kunst, om van alles wat het leven biedt, te genieten...
Een gelukkig mensch was Xander, omdat hij een gelukkig temperament bezat. Zij had eens ergens gelezen: wat is het geheim van geluk? Geluk is: met een opgeruimd gemoed geboren zijn. En zij vond deze woorden zoo waar, zóó waar... en zoo volkomen van toepassing op Xander.
Van den vroegen morgen tot den laten avond savoureerde hij allerlei kleine genoegens, die hem een werkelijke vreugde waren: een gezellig bezoek, een teekening, die goed vlotte onder zijn vaardige handen, het zien van iets moois, een onverwacht opklaren van het weer, een smakelijken maaltijd... en als zij hem zoo zag, dan wist zij niet, welk gevoel sterker in haar was: bewondering of benijding...
Hij was een volkomen natuurlijk mensch; zooals men hem zag, zoo was hij; in zijn geest schuilden geen achterafheden, geen dingen, die hij voorloopig niet zei, om ze op een onverwacht oogenblik te voorschijn te doen komen, en voor grübeln was er zeker in zijn ziel geen plaats.
Wanneer iets hem hinderde, dan zei hij dat dadelijk en rond-uit, en wat het mooie in hem was, hij hield er dan ook nooit rancune over, dacht er misschien zelfs niet meer aan. En als | |
| |
zij hem zoo zag, zoo argeloos, zoo oprecht, zoo prettig goed-gehumeurd, zoo altijd hetzelfde in een evenmatige stemming van levenslust, - dan wist zij niet, welk gevoel het sterkst in haar was: dat van bewondering... of van benijding...
Want zij was anders. Zij vlinderde niet luchtig door het leven heen als een spontaan en onbedachtzaam kind; de dingen gingen aan háár niet in een lichte vlucht voorbij... maar schenen in haar te bezinken met een vaak onaangename zwaarte. En zij moest peinzen erover, en ja, zij wist wèl wat grübeln was... tenminste sinds zij weer terug waren in den Haag, en zij de voor zichzèlf zoo akelige gewoonte had, om al Xander's daden en woorden te critiseeren, - en zij dan zocht naar aanleidingen, om ontstemd op hem te wezen, ofschoon zij hem nooit... of zeer zelden... iets met woorden verweet. Maar alles wat zij meende hem te mogen verwijten, bleef bewaard in haar geest; helaas, zij kon niet vergeten...
Een der ergste dingen was voor haar, dat hij niets merkte van de lichte... verkoeling die er in de laatste weken tusschen hen was ontstaan, dat hij met de meeste onbevangenheid zich tegenover haar reflecties en opvattingen gedroeg... Enfin, zij zou er mettertijd wel aan wennen, misschien... zij wist nu tenminste al, dat zij aan véél moest leeren wennen...
- Ze schijnt ook 'n ‘groote schoonheid’ te zijn.
- Wie?
- Wel, Damaris natuurlijk.
- O, heb je 't dáár nog over?
| |
| |
- Ja, we spraken toch over haar?
Even keek hij Patricia aan, die in den laatsten tijd wel meer zoo'n koelen, lichten, drogen toon tegen hem aanslaan kon, maar hij was nu te veel gepreoccupeerd door zijn onderwerp, om er haar naar te kunnen vragen... en bovendien ging zij al weer heel gewoon voort:
- Zoo, is ze zoo mooi?
- 'n ‘Groote schoonheid’, zegt de Brune, - zooals je weet, de directeur van de kunstzaal. Zeg, weet je wat, laten we samen 's op 'n middag, dan is ze er altijd, naar de tentoonstelling gaan, dan laat ik me door de Brune aan haar voorstellen.
- Hoe kom je dáár nu toe!
- Wel, begrijp je dat niet? Dan zal ik 't je uitleggen. In zekere zin ‘treedt mevrouw Damaris op mijn terrein’. Ze is 'n soort van concurrente van me. En dan vat je toch wel, dat 't beter is van 't eerste begin af 'n vriendin en geen vijandin van haar te maken.
- O!... ja.
Wat bracht hij de dingen toch gauw en steeds met zijn ‘positie’ in verband... maar ja, hij had natuurlijk gelijk...
- Goed, zei ze. Dan gaan we eens op 'n middag.
- Ze heeft fantasie, veel fantasie... en ze is ook wel geestig. Ze heeft 'n manie, om allerlei hemelstreken door elkaar te halen, wat soms de wonderlijkste effecten maakt; je ziet bijvoorbeeld 'n Oostersch landschap, en daarin, en dat is een van haar goede vondsten, dansen nymfen en saters op de muziek van Pan.
| |
| |
- Wel origineel.
- Hoogst origineel. Dan doet ze nog meer vreemde dingen. Ze werkt met sepia, maar in zoo'n egaal bruine teekening brengt ze opeens 'n felle toets kleur aan; 'n paar overroode lippen, of 'n grasgroene bloem... 't Vrouwtje interesseert me, ik wil haar kennis wel eens maken.
‘'t Vrouwtje interesseert me.’ Ja, zulke dingen zei hij nu altijd, en met 't grootste gemak, tegen zijn eigen vrouw!...
- Ik zei toch al, dat 't goed was, om eens op 'n middag te gaan?
- Vanmiddag?
- Waarom niet... als jij voor niemand thuis hoeft te blijven?
- 'k Zal straks 's nazien op m'n agenda. Delicieus, die beignets met ananas. Neem je er nog niet een?
- Dank.
- Dan 'n perzik. Wacht niet op mij met de vruchten, ik neem nog 'n paar beignets, hoor. Zal ik je nog 's inschenken?
- Nee, dank je.
- Schenk jij mij dan maar 's in.
O, gelukkige, gelukkige jongen... hoe licht nam hij de dingen op. Merkte hij het nu nooit, werkelijk nooit, dat zij wat stroef was, wat ‘anders dan anders...’
- En nu mag je 'n sigaret voor me aansteken.
- Dat ‘mag’ is prachtig.
- Je doet 't wel graag voor me, niet? Haal maar even de koker uit m'n zak...
| |
| |
Zij háálde den koker uit zijn borstzak, doch juist toen hij zijn glas ophief om te drinken; anders had hij natuurlijk zijn arm om haar heen geslagen... en zij wilde niet worden omhelsd, als zij in zóó'n stemming was, maar... zij wilde hem toch ook liever niet afweren...
Vreemd... hoe verdrietig zij zich voelde onder de lichte verwijdering, die er tusschen hen was ontstaan... wèl heel licht, omdat hij er niets van bespeurde... er tenminste nooit, of zeer zelden een zinspeling op maakte, het was toch, of zij een verklaring met hem ontweek.
Waarom?
Vreesde zij, dat hij zou zeggen: er is niets aan te doen, want dit leven, dat ik geheel heb ingericht naar mijn eigen smaak, nooden en behoeften, geef ik natuurlijk niet prijs...? of vreesde zij... en nog méér misschien... dat hij haar niet eens zou begrijpen...?
- 't Zijn altijd Henry Clay's, omdat jij die 't liefste rookt, zei hij, toen hij haar de sigaret, met het platte kurken mondstukje, bekijken zag.
Hoe naïef, - dacht hij nu werkelijk, dat zij de sigaret niet dadelijk opstak, om het merk te zien... zij aarzelde om een heel andere reden...: Zou zij, of zou zij niet?
Maar de oogopslag, waarmede hij naar haar keek, omdat zij hem liet wachten, was zoo trouwhartig en argeloos, dat zij niet weigeren kòn.
Zij nam de sigaret even tusschen de lippen en stak haar aan.
| |
| |
Hij greep naar haar hand, die hem de sigaret reikte, en drukte een kus er op.
- En gaan we nu 'n kopje koffie drinken op m'n atelier?
De gewoonste, eenvoudigste dagelijksche dingen maakte hij tot iets feestelijks, door zijn prettige manier, welke hèm alleen eigen was. Zij kon het niet ontkennen, dat een temperament als dat van Xander een onwaardeerbaar voorrecht was voor hemzelf, èn voor degenen, die met hem moesten omgaan. Geen wonder, dat iedereen hem zoo graag mocht... en óok graag in zijn gezelschap vertoefde.
Ja, als zij samen met hem alleen was in het atelier, de smaakvol ingerichte ruimte met de prachtige wand-tapijten, de hooge standaards met de koperen lantaarns aan weerszijden van de breede schouw, de vele artistieke kleinigheden, door hem zoo zorgvol bijeen gebracht, - dan voelde zij wel weer iets van de stemming over zich komen, de stemming, die haar op De groote Holt steeds had beheerscht.
Hij lag achterover in zijn lagen, diepen Chesterfield-fauteuil en rookte, met een uitdrukking op zijn gezicht, alsof hij met het gansche heelal in overeenstemming was.
O, wat hield zij van hem, als hij zoo keek. En op De Holt... daar zou zij natuurlijk naar hem zijn toegegaan, en zich gezet hebben op de leuning van zijn stoel, wetende dat hij haar dadelijk zou neertrekken op zijn knie. Maar hier...? maar nu...?
Hij was lief... hij was een groot kind... niets | |
| |
leelijks of verkeerds toonde zijn heele karakter... en... zij hield van hem...
Hoe rustig lag hij daar, geheel geabsorbeerd in het eenvoudige genot van zijn sigaret... Eens had iemand hem gevraagd: hoe ben jij toch altijd zoo gelijkmatig, Xander, en hoe weet jij zoo 't meeste te maken van elk klein genoegen? en hij antwoordde, zonder zich een oogenblik te bedenken:
- Ik ‘pluk’ het moment.
Ja, - hij plukte het moment, hij plukte elk moment als een bloem, de eene bloem wel wat fraaier en geuriger dan de andere, maar toch als een bloem, waarover hij zich verheugde...
Gelukkige jongen... lieve... lieve jongen...
Ja, opgaan in het oogenblik, dat was misschien wel het geheim van de levensvreugde, die synoniem scheen te zijn met Xander's wezen. Wanneer hij rookte, dan bestond er in die minuut ook niets anders voor hem dan zijn sigaret. Hij dacht niet aan werk, dat wachtte, aan gesprekken, die hij straks met bezoekers moest voeren, of aan dingen, die er waren gebeurd... Elk trekje genoot hij... en als hij straks zich oprichtte, om iets anders te beginnen, dan óók zou hij er geheel in zijn, - want voor alles wat hij deed, had hij animo, in alles stelde hij belang, want alles beteekende iets voor hem, niets vond hij te gering voor zijn aandacht...
Lieve... lieve jongen...
Zou zij nu gevolg geven aan haar verlangen, en naar hem toegaan, en zich nestelen in zijn | |
| |
armen, en zoetjes vleien om een kus... om vele, vele kussen...?
Doch juist toen het verlangen te dringend werd en te sterk om het nog te weerhouden, en zij op het punt was, naar hem toe te gaan, wierp hij zijn opgerookte sigaret in den grooten gedreven koperen aschbak en tastte naar zijn agenda.
- We kunnen gaan, hoor! riep hij vroolijk. Ik verwacht vanmiddag alleen 'n jongen, die me teekeningen wil laten zien; hij wou graag, dat ik 'm aanbeval bij 'n juwelier. Dus vanmiddag! Hoe laat schikt het, ma reine...?
| |
II.
De groote kunstzaal Ultranovissimum, - die zooals haar naam aanduidde, altijd het nieuwste, het allernieuwste bedoelde te brengen, was overvuld met een belangstellend en chic publiek. Gedecideerd, ‘Damaris’ trok de aandacht...
- Voor ‘elck wat wils’, zei Xander, die de dames zich verdringen zag voor de etalage-kasten met sieraden en de teekeningen voor nieuwe robes, de heeren geïnteresseerd kijken naar de tooneelontwerpen van decors en theater-costuums, kleine meisjes reikhalzen naar typische poppen, die veel geleken op marionetten...
Zwijgend ging Patricia naast hem voort. Hoe graag had zij nu, zooals elke liefhebbende vrouw zou hebben gedaan, hem een woordje toegefluisterd ‘dat het alles onzin’ was, en dat ‘de Haagsche wereld zich dáárdoor toch niet zou laten beetnemen’, - maar ten eerste zag zij veel te goed | |
| |
dat het niet alles onzin was, en dat mevrouw Damaris een niet-klein en natuurlijk talent wist uit te buiten op bewonderenswaardig-handige wijze... en ten tweede was zij zoo diep teleurgesteld, omdat zij straks haar voornemen om lief naar hem toe te gaan, niet ten uitvoer had kunnen brengen, dat zij tegen hèm een soort van rancune erover bleef bewaren...
- 'n Leelijke concurrent voor jou, wat? hoorde zij de stem van Bernard van Till van Overschagen; wat zeg ik? 'n leelijke, 'n mooie, haast zou 'k zeggen, 'n al te mooie concurrente.
- 'n Al te mooie?
- Ja, heb je haar nog niet gezien? Ik heb er over loopen denken, hoe ze er eigenlijk uitziet en nu weet ik 't ineens; ze lijkt precies 'n product van haar eigen tentoonstelling... geen mensch, maar 'n prachtige pop. Ik voor mij mag liever 'n vrouw, die 'n paar ‘fouten heeft van haar qualiteiten’, en jij? 't Al te volmaakte is niet normaal.
Het volgende oogenblik wist Patricia, dat Bernard in zijn beschrijvende karakteristiek van mevrouw Damaris geheel gelijk had gehad.
De directeur der kunstzaal bracht Xander en haar in kennis met de ‘organisatrice dezer succesvolle tentoonstelling’.
Patricia zag een kleine, fijn-gebouwde vrouw, met toch een blanke, gevulde molligheid als van een kind, en hoe meer zij haar aankeek, hoe meer zij verbaasd werd, want elk detail van mevrouw Damaris' persoonlijkheid was op zichzelve volmaakt.
| |
| |
Haar oogen waren volmaakt, haar groote zachte bruine oogen, met hun wat kwijnenden en toch vol-glanzenden blik, gevat in een rand van volmaakte oogharen, zijdeachtig, gebogen en lang, met daarboven de volmaakt gepenseelde wenkbrauwen; volmaakt was het fijne neusje, volmaakt de zuiver-ovale vorm van het beeldig gezichtje, - volmaaktst van alles de prachtig-gemodelleerde mond met de rood-roode arceering der teedere, vaste lippen en het bekorende gleufje der bovenlip... volmaakter dan volmaaktst nog evenwel het kunstig-gekapte haar, dat in golvende pony over het voorhoofd lag, 't welk even, tusschen de goud-bruine vlossigheid, blank kwam te zien... en dat bij elk oor vier opgerolde, keurig-gevormde krullen vertoonde, die toch echter tegelijk een allerbevalligste losheid hadden, terwijl het op het achterhoofd tezaam was genomen in een lossen, geonduleerden wrong...
Volmaakt was de hals van mat ivoor, volmaakt waren de ronde, rechte schoudertjes, volmaakt waren de slanke armen met de spits-gevingerde handjes... volmaakt de ‘feeën-voetjes’... volmaaktst van al het rank en soupel figuur, zoo svelte en sierlijk als een ‘op een steel zich wiegende bloem’...
Volmaakt was haar petite robe van lotus d'or chiffon-fluweel, in een eigenaardig dessin geborduurd met chartreuse-groene en Reynoldsblauwe zijde... volmaakt waren haar braceletten en ringen... volmaaktst van alles haar halssnoer van gebrand zilver met wissel-wit-en-blauwe maan- | |
| |
steenen bezet, waarvan iemand, er op duidend, vragend, den beroemden naam: Lalique? had genoemd, waarna het vrouwtje bescheiden-zelfbewust had gelispt:
- Damaris...
Volmaakt was haar gedrag, haar gratie, haar conversatie, haar oogopslag, de toon van haar stem... ja, men zou zeggen, zooals Bernard van Overschagen het had uitgedrukt, dat zij geen mensch was, maar een prachtige pop, waarbij de kunst de natuur overtrof...
Vreemd... Patricia had altijd goed geweten, dat zij een schoonheid was. Haar hooge, vorstelijke gestalte imponeerde ieder, en vanzelf bewonderde men de regelmatigheid van haar mooi gezicht, met de groote fluweel-donkere oogen en het welige goud-blonde haar... en dat zij een ouderen indruk maakte dan haar leeftijd, wel, dat vond zij uitstekend; haar wat eigengerechtige, welbewuste natuur domineerde graag, en om haar jeugd te worden terecht gezet, waar zij zichzelve nooit anders dan ‘volwassen’ had gevoeld, zou haar bepaald hebben beleedigd. Zij was dus steeds in alle opzichten tevreden met zichzelve geweest, zoowel uiterlijk als innerlijk... en zij vond, dat zij voortreffelijk paste bij Xander, en zij wist, dat velen, als zij hen tezamen zagen, denken moesten: wat een prachtig paar...
Maar vreemd... sinds zij mevrouw Damaris had gezien... was het... of... zij zichzelve eensklaps... een beetje anders beoordeelen ging. Zij vond zich groot... te groot, naast het kleine, | |
| |
sierlijke vrouwtje; zij vond haar majestueuse houding onbeweeglijk en koud als van een marmeren beeld, naast de gracieuse, smijdige charme van Damaris, - en het scheen haar opeens, of het toch ook wel zijn voordeelen hebben kon, om er jonger en niet ouder uit te zien dan men was...
Zij stond erbij en zeide een enkel woord, terwijl Xander onmiddellijk in een geanimeerd gesprek met het vrouwtje gewikkeld was; ‘Xander op zijn best,’ dacht zij, met een tikje bewondering, met een tikje... geringschattende benijding...
Xander bezat in hooge mate de gave, vlot te kunnen converseeren, - zij niet, zij in 't geheel niet; integendeel, de persoon met wie zij praatte, of het onderwerp waarover men sprak, moest haar eenigszins interesseeren, of zij beperkte haar conversatie tot het hoogst noodige en bleef koel en gaf zich geen moeite om aangenaam te worden gevonden; maar aan Xander was van nature een gemakkelijk gesprekstalent eigen. Doch nu schitterde hij meer dan ooit, en mevrouw Damaris gaf hem in dit opzicht niets toe... alsof zij elkander al jaren lang intiem hadden gekend, zoo vlotte de conversatie tusschen hen, en Patricia voelde het, in den laatsten tijd zoo vaak komende, ironische glimlachje weer haar lippen omglijden... terwijl zij er bij stond en luisterde en nu en dan een enkel woord sprak...
Maar toen bedacht zij zich plotseling; och ja, het was immers ook waar, die twee hadden door hun positie in de wereld gelijk-loopende | |
| |
belangen, en vanzelf waren er dus veel dingen, waarin zij gelijkelijk belang stelden en waarover zij konden praten.
Zij moest hen eigenlijk maar eens alleen laten, en de tentoonstelling verder bekijken. Zou Xander het merken, als zij zich verwijderde?... neen... hij merkte het niet... en... mevrouw Damaris evenmin... òf deze vond het beter, zich zoo maar te houden.
Wat was het vol in de zaal. Geheel den Haag scheen het zijne te moeten hebben van den nieuwen vogel, die zoo onverwacht in de volière was komen neerstrijken tusschen al de andere vogels van diverse pluimage... en die door alles de aandacht trok, door zijn weinige bescheidenheid, door zijn vreemde, mooie veeren, door zijn kunsten en door zijn vleizoete stem.
Ja, mevrouw Damaris scheen er aardig het geheim van te kennen, de menschen in te palmen. Want terwijl Patricia stil-stond voor een schilderij... een gedurfd onderwerp, door de behandeling ervan weer heelemaal kuisch geworden... en het publiek langs haar heen-schoof, hoorde zij tal van opmerkingen, die hoogst aangenaam waren voor de artiste.
- Wat 'n originaliteit! Wat 'n fantasie!
- En zoo geniaal in de uitvoering!
- De kleur is exquis, de lijn is van 'n subtiele, vrouwelijke fijnheid...
- Damaris is 'n kunstenares.
- 'n Spontaan talent... waarin niets van bestudeerdheid of beredeneerdheid is...
| |
| |
Zij hoorde ook wel eens een cynisch lachje van een scherpen criticus, of zag een hoofdschuddinkje van iemand, wiens oordeel zij apprecieerde als zeer serieus... maar die enkele andere opinie's gingen verloren in het algemeene, bewonderende koor.
Zij stond en keek naar de schilderij. Het was bizar en toch schijnbaar eenvoudig, en Patricia geloofde, dat deze combinatie, die het meerendeel van Damaris' werk kenmerkte, onwillekeurig de menschen charmeerde.
De schilderij heette: De tijgerin.
Op een groot Oostersch tapijt lag een tijgerin, waarvan de fluweelige geel-zwarte huid mooi afkleurde tegen het heldere rood en blauw van het met minutieuse zorg gedane Smyrna. En tegenover dit wilde dier lag de figuur van een vrouw, voorover, met haar naakte, blanke figuur op het warm-tintig tapijt. En ofschoon het naakt der vrouw een mooie, realistische vleeschkleur had, en de uitdrukking der oogen die was van het bête humaine, het menschelijke dier, dat evenals het verscheurende dier der wildernis dorst naar bloed, - toch was de gestalte der vrouw zoo fijn, bijna immateriëel gedaan, dat het geheel geen brutalen, ofschoon wèl een pikanten indruk maakte.
‘De tijgerin’. Ook die schijnbaar zoo eenvoudige titel was goed-gekozen. Want terwijl men zou denken, dat het werkelijke dier werd bedoeld, sloeg de naam toch zeer gedecideerd op de perverse vrouw.
| |
| |
En dat de geraffineerdheid van mevrouw Damaris' artistieke uitbeeldingen ook wèl werd gewaardeerd, bewees de volte, die er elken dag op haar tentoonstelling heerschte... zooiets was immers ook juist wat voor het verfijnde residentie-publiek!...
Een andere schilderij stelde een Oostersch landschap voor, zeer fantastisch met, door lianen omslingerde boomstammen en vreemdsoortige vogels en futuristisch gekleurde bloemen, - een landschap, dat de verbeelding opriep der 1001 nacht... en daarin, fijn en frêle als beeldjes van Saksisch porcelein, een rococo-herder en herderinnetje...
Een andere trouvaille was een schilderij, dat een groote Oostersche lakdoos voorstelde, zwart, met glanzend parelmoer ingelegd in bloem-festoenen met kleine vogeltjes daartusschen; de doos stond open en daarin lag, als een bijou op een fluweelen kussen, een naakt vrouwen-figuurtje op zij, met opgetrokken knieën, het hoofd op de samen-gelegde handjes gevlijd, te slapen.
En verder gaande, zag Patricia de als poppentooneeltjes opgestelde maquettes der ontwerpen voor theater-decors; de handige madame Damaris had ook hier ‘elck wat wils’ gegeven: een ‘snoezig’ boudoir, een koude, strenge hall in wit en zwart, als voor 'n bioscoop-drama, een landschap, in den trant van Bakst, Picasso of Derain, als voor het Russisch ballet; een jaspis-groen poort-decor, gevormd door onnatuurlijke boomen, met zwarte vliegende vogels tegen een oranje lucht.
| |
| |
En de costuum-teekeningen... zij hoorde ze noemen ‘wanstaltig-elegant’, en inderdaad, op het eerste oogenblik stieten ze af door de woeste kleur en de wilde lijnen en vormen, maar hoe meer men er naar keek, hoe meer ze een vreemde aantrekkelijkheid kregen... en zoo was het eigenlijk met al het werk van Damaris: men vond er iets in, dat charmeerde, ondanks alle bedenkingen van het critisch verstand...
- Wel, wat zeg je ervan? vroeg een stem, en naast zich zag zij het vroolijke jongensgezicht van Bernard van Till van Overschagen.
Patricia haalde licht de schouders op.
- Wat moet ik ervan zeggen? Ik bedacht me juist, dat er in dit werk tóch iets charmants is... ondanks alle bedenkingen van je critisch verstand.
- O, weet je, hoe dat komt? Dat kan ik je wel vertellen: omdat dit werk spreekt tot de sensualiteit en niet tot de geest.
Hij zag er niet naar uit, Bern, zooals hij werd genoemd, met zijn rond en bol gezicht vol oolijke bonhomie, maar vaak kon hij toch wel eens iets raaks en treffends zeggen. Ja, tot de zinnen wendde zich dit werk, dat was de oplossing van het bekorende, magnetische fluïdum, dat er van uitging, maar niet tot de intellectualiteit, die onwillekeurig de weinige diepte, de weinige echtheid, het ‘quasi’ van al dit werk veroordeelde.
Patricia verwachtte dan ook in sommige bladen felle, afkeurende recensies, - die overigens Damaris' populariteit slechts konden verhoogen, | |
| |
- behalve van de couranten, die steeds tegen Xander een campagne hadden gevoerd; deze zouden juichen, dat hier nu het ware, het goede was, datgene wat Xander Renck nooit in staat was geweest om te geven.
- Je raakt er niet aan uitgekeken... hoorde zij enthousiaste stemmen om zich heen. Wat je er ook van zeggen mag, banaal is 't niet. Ja, ja, de pers zal er weer 't noodige over te beweren hebben, ‘'n handige faiseuse’ en al dergelijke dingen meer, maar doe 't haar maar eens na, doe 't haar maar eens na!
Patricia's arm werd gegrepen, zij ontwaarde Irene, die riep:
- Heb je 't gezien? heb je 't gezien?
- Wat? wat bedoel je?
- Damaris draagt roode hakjes!
‘Damaris’ dacht Patricia. Zóo gewoon was die naam dus al op de lippen der Hagenaars, ondanks dat haar tentoonstelling pas geopend was...
- O, 't is vreeselijk! en Xander is desolaat!
Even schrikte Patricia, in de gedachte, dat deze uitroep de overwegingen betrof, die zij zooeven maakte, maar dadelijk begreep zij, dat hij verband hield met de ‘roode hakjes’, die nu door ‘Damaris’ in de mode waren gebracht en niet door Xander Renck.
Xander zag er anders gelukkig niet erg desolaat uit, nu hij naar haar toegeloopen kwam met zijn stralendst gezicht, de oogen vol blauwen glans. Hij lachte om Irene's radeloosheid, en zei:
| |
| |
- Wij samen bedenken wel weer 's iets anders, Irene!
- Dat troost me, want ik vertrouw onvoorwaardelijk op je, Xander!
- Dat kan je ook, Irene. Ik zal niet rusten, voor ik wat heb gevonden.
Hij knikte haar gemeenzaam-geruststellend toe, en Patricia begon hoe langer hoe meer te begrijpen, dat de losse, familiare, intieme toon tusschen Xander en àl zijn kennissen zònder onderscheid, haar zeer mishaagde. Het was geen flirt en toch leek het flirt; het wàs geen intimiteit, want daarvoor veel te oppervlakkig, en toch leek het zoo... enfin, zij wist, dat zij niet hield van dat soort omgangs-manieren en er ook nooit aan zou kunnen meedoen.
| |
III.
Aan het diner vertelden Xander en Patricia elkander hun indrukken van de tentoonstelling.
Patricia voelde zich, zij wist zelf niet waarom, nerveus. En zenuwachtigheid was bij haar koel, evenwichtig temperament een zoo ongewone toestand, dat zij er geheel vreemd en onrustig door werd. Toch was zij uiterlijk kalm.
Xander daarentegen was in high spirits. Zijn oogen glansden blauwer en ondeugender dan ooit, terwijl hij praatte, praatte, praatte... bijna zonder antwoord van haar te verwachten.
- Nu, en? Heb je je niet geamuseerd? Kolossaal, hè? Had je 't zóó gedacht?... Merk je | |
| |
wel, hoe ze me naar de kroon steekt, ‘Damaris?’
- En ben je daar zoo vroolijk om?
- Waarom zou ik niet? Den Haag, 't gastvrij den Haag, biedt ruimte genoeg voor twee talentvolle elementen; wat ik niet heb, heeft zij, en andersom; we zullen elkaar heel aardig aanvullen.
- Of elkaar verdringen...
- Och, neen, ik zou die lieve, kleine Damaris volstrekt niet graag willen verdringen... en wat mijzelf betreft, ik ben, meen ik, nu wel vast genoeg geëtablisseerd, om er niet zoo heel gemakkelijk te kunnen worden uitgewerkt.
Patricia antwoordde niet.
- Ik heb zelfs eenige bewondering voor 't vrouwtje, om ineens zóó voor den dag te komen. Niemand kan ontkennen, dat 't kranig is.
- Vanmorgen noemde je 't humbug, meen ik.
- ‘Verrukkelijke’ humbug, niet? die bijna aan 't geniale grensde. En zei ik niet, dat ze 'n artistiek flair bezat?
- Ja, ja, ik herinner me.
- Humbug hoort er nu eenmaal zoo'n beetje bij, zelfs bij mij.
Hij keek haar zóo schalks-ondeugend aan, dat Patricia zich een beetje voelde verteederen, en haastig-ongeduldig:
- Hè, Xander! zei.
Hij lachte.
- Kan je dat niet velen, jij? Ik wed, dat je dat vroeger... beken 't maar... óok wel eens van me hebt gedacht.
- O, vroeger! vroeger! toen ik je niet kende, | |
| |
toen ik niet wist, hoe serieus je je werk behandelde, dat je er nooit ‘maar iets van maakte’, dat je er je heelemaal aan toewijdt, moet je me dat nu verwijten!
- Maar ik verwijt je niets, zei Xander, verbaasd om Patricia's heftigen toon, dien hij in 't geheel niet van haar was gewend, en dien hij volstrekt niet, na zijn plagend grapje, verwachtte.
- Nu ja, zèg 't dan ook niet... zei Patricia, trachtend zichzelve weer in haar macht te krijgen.
- Ik zal 't nooit weer zeggen. Maar vertel me nu 's, wat jóuw indruk was van de heele boel.
- Ze kan veel en ze doet veel. Maar ze zou misschien nog méér kunnen, als ze minder deed.
- Aardig gezegd, maar niet aardig bedoeld. Integendeel, je oordeel is vreeselijk scherp. Als je Damaris' omstandigheden kende, dan zou je haar moed, haar durf, haar energie, haar werkkracht bewonderen.
- Ken jij haar omstandigheden dan?
- Ze is als jong meisje heel, heel rijk geweest. Ze woonde in 'n paleis, met 'n leger van bedienden...
- Och... werkelijk?
- Neen, spot nu niet, 't is de waarheid. Door de oorlog hebben haar ouders hun heele fortuin verloren, zijn straatarm geworden...
- Maar zij is toch getrouwd. Of niet?
- Niet insinueeren, Patricia, dat ben ik van jou niet gewend. Ja, zij is getrouwd, met 'n Indisch officier, toen ze nog rijk was.
- O!...
| |
| |
- Nu ja, 't is geen persoontje, om per sé alleen om haar geld getrouwd te moeten zijn, wel? Maar... toen haar ouders hun heele fortuin verloren, werden zij en haar man ook arm, want ze kregen van hen 'n jaargeld.
- 'n Vorstelijk jaargeld...
- Waarschijnlijk. En toen heeft 't vrouwtje gezegd: ik heb capaciteiten, ik ga naar Holland, en zie me daar 'n positie te scheppen. Haar man is in Indië, haar ouders zijn mèt haar in Holland. En ze heeft gewerkt, gewerkt... want wat je ook van haar zeggen mag, maar ze heeft 'n tentoonstelling gearrangeerd, die er mag zijn.
- 'n Romantische geschiedenis... Gelukkig voor haar, dat ze zóóvéél capaciteiten bezit. Ze zal haar doel wel bereiken, en opnieuw rijk worden, denk je niet?
- O, ja... dat heb ik haar ook gezegd. Ik ken den Haag. Haar eerste optreden heeft 'n voortreffelijke indruk gemaakt... En, och, den Haag is zoo kunstlievend, en er wonen zooveel gefortuneerde menschen... we kunnen best naast elkaar bestaan. Maar... ik had me al afgevraagd: hoe komt zo zoo opeens uit de lucht vallen, en dat met zóóveel qualiteiten, zonder dat je ooit vroeger van haar hebt gehoord. Nu is 't raadsel opgelost. Ze komt uit Indië... en vandaar ook haar Oostersche landschappen en haar fantastische kleuren... en haar bonte gewaden... Nu, ik gun haar van harte succes.
Patricia wist, dat hij dit meende: ik wensch haar van harte succes. En haar verstand vond | |
| |
dit wel sympathiek... maar haar gevoel alles behalve. O... was zij weer... jaloersch?
- En weet je, hoe ze komt aan haar naam Cathariné? Haar grootmoeder was 'n Armenische, en die hebben zulke vreemde klemtonen; haar tweede voornaam is: Heripsimé. Zóó heet ze: Cathariné Heripsimé.
- Hoe eigenaardig...
- Ze was eenig kind, verwend en op de handen gedragen. Je kan begrijpen, hoe groot deze overgang voor haar moet zijn. Maar... is dat niet aardig? ze zei: ik word nu nog altijd door m'n lieve ouders verwend en op de handen gedragen, ik heb 'n héérlijk thuis.
- En heeft ze je dat allemaal vanmiddag verteld?
- Ja, dat heeft ze me allemaal vanmiddag verteld. Naïef vertrouwelijk, hè?... Maar ze zei erbij, dat ze 't deed, omdat ik een collega van haar was... o, ze had al zooveel van me gehoord, zelf in Indië al, zeg, zelfs in Indië! tot dáár is m'n roem dus al door-gedrongen!
- Ik denk, dat ze daardoor op 't idee is gekomen, om te probeeren zoo'n dergelijke positie te krijgen.
- Nu, dan had ze gelijk. Ze mag gerust zich naast me vestigen, ik kan 't best wat minder druk krijgen.
- Dat dunkt me ook!
- Ze heeft me geïnviteerd, om haar eens te komen bezoeken. Ik ben nieuwsgierig hoe 't er...
- Heeft ze mij ook geïnviteerd?
- Onder artiesten worden de vormen toch | |
| |
niet zóó strikt in acht genomen... jij gaat mee, natuurlijk.
- Ik?... verbeeld je dat maar niet. Ze kan eerst behoorlijk hier 'n visite komen maken!
- Wat word je heftig om zoo'n kleinigheid. Wat moet dat nu zoo precies worden uitgerekend, wie 't eerste bij wie moet komen. Onder artiesten is 't nu eenmaal 'n beetje sans gêne.
- Maar ik ben geen artiest!
- Hemel, wat agressief! Wat scheelt er aan, lieveling?
- Hè, Xander, doe me één pleizier, en laat die afschuwelijke gewoonte varen om lieve woorden te gebruiken, terwijl je er niets bij voelt! Terwijl ze heelemaal leeg en zonder éénige beteekenis zijn!
Hij stond aanstonds op en nam haar gezicht tusschen zijn handen, zijn zachte, vaste handen... in een liefkoozing, die haar... in het verre verleden, op De groote Holt... tot weenens toe zou hebben verweekt... Doch nu... hinderde haar zijn aanraking... en zij haatte zichzelf, omdat die haar hinderde...
- Neen, Xander ik méén 't, ik heb er nooit van gehouden, vleiwoordjes te gebruiken, als je er niet voor in de stemming ben. ‘Lieveling’ is 'n veel te... innig woord... om 't zoo te mogen misbruiken.
- Maar... als ik 't werkelijk...
- Hè, toe, neen, laten we er niet verder op doorgaan, zei Patricia; de discussie werd haar pijnlijk, hoe kon zij nu hard blijven, als Xander zijn wang tegen haar voorhoofd drukte?... Zij | |
| |
woelde even met haar hand door zijn haar, in een streeling, die hem tevreden stelde... en hij ging terug naar zijn plaats, en zei:
- Bovendien... waarom moet dat nu zoo nauwkeurig worden uitgerekend, zooals ik al zeg. Waarom moet mevrouw Damaris 't eerste hier komen? Zou 't niet meer in de lijn der etiquette liggen, dat wij háár gingen verwelkomen als nieuwe inwoonster van den Haag?
- Waarom? vlamde Patricia op, en het toornige rood steeg haar gloeiend naar het gezicht... want, o, hoe stelde het haar teleur, dat hij dadelijk, na zijn even-teederheid, weer terugkwam op het onderwerp... Waarom! omdat ik Patricia van Roden ben... en zij... en zij 'n gelukzoekster is, 'n avonturierster... niemand weet, waar zij vandaan komt... niemand weet, hoe ze heet!
- Patricia... kindje... wat wind je je op... zóó belangrijk is de kwestie toch niet. En... je hebt ongelijk.
- Heb ik ongelijk?!
- Ja... Heet jij soms Patricia van Roden...?
Patricia sloeg snel haar oogen neer voor zijn zachten glimlach. Hoe goed was hij toch... hoe lief... hoe lief...
- En om mevrouw Damaris'n ‘gelukzoekster’, ‘'n avonturierster’ te noemen, is heusch wat kras. Ze heet van zichzelve: van Weerdinge, en de van Weerdinge's zijn 'n heel respectabele familie, en dat ze door de oorlog arm zijn geworden, pleit voor hen, ze hebben zich dus niet willen inlaten met leelijke practijken...
| |
| |
- Ik geloof alles, zei Patricia koel, als je dat genoegen kan doen.
- Dus je gaat mee...?
- Natuurlijk niet.
- O, wat ben je tegenwoordig onhandelbaar... hoe kom je zoo?
- Onhandelbaar, herhaalde Patricia beleedigd.
- Nu ja, nu ja, vat nou niet overal vuur op. Je bent toch niet erg vriendelijk, wel?
- Ik ben heel gewoon. Ik vind, dat jij er eerder vuur op vat, als ik iets zeg over... je nieuwe kennis.
- Hoe kom je er bij, vat ik vuur? vroeg Xander, oprecht verbaasd. Ik mag toch wel vertellen wat ik weet? Ik begrijp niet... ik begrijp 't werkelijk niet, hoe je tegenwoordig zoo telkens uit je humeur komt.
- Ik uit m'n humeur?
- Ja, dat lijkt je absurd om te hooren, en ik vind 't zelf absurd, om 't te moeten zeggen. Want zoo weinig geëquilibreerd, zoo onderhevig aan... stemmingen heb ik je vroeger nooit gekend.
- Dat heb je ook niet! barstte Patricia uit, maar aanstonds bedwong zij zich.
- Integendeel, je was wel eens wat al te kalm, wat al te onbewogen. Hoe ben je zoo veranderd?
- Waarschijnlijk door jouw vitaliteit, zei Patricia, gedwongen bedaard. Die heeft gemaakt, dat ik óók levendiger op de dingen reageer, dat is heel natuurlijk.
- Dat is mogelijk... zei Xander, haar diep | |
| |
en aandachtig aankijkende, wat Patricia onmogelijk kon velen, zoodat zij, zoo achteloos als zij het vermocht, zeide:
- Maar vind je dat wel 'n kwestie, om zoo maar even entre la poire et le fromage te worden behandeld? Laten we in de salon gaan.
In den salon maakte zij als gewoonlijk zijn kopje koffie voor hem klaar, en Xander, die haar steeds aankeek, vond haar gezicht rustig, ofschoon wat koel. Het was ook meer in het timbre van haar stem dan in haar trekken, dat haar ontstemming zich toonde. Haar stem... waarvan hij iedere nuance kende... daaraan merkte hij het dadelijk, als zij iets had, wat haar hinderde. Die werd dan onmiddellijk ingehouden en strak, alsof zij àl haar emoties beheerschte, en kreeg een kouden, metaligen klank, die hem direct op zijn hoede deed zijn.
Hij ging zitten op de canapé en strekte zijn hand uitnoodigend naar haar uit.
- Kom je bij me?
Even aarzelde Patricia, maar toen, om te toonen dat zij heel ‘gewoon’ was, nam zij naast hem plaats.
- We moeten vanavond naar de van Weliën's; denk er aan, ze verwachten ons niet te laat, waarschuwde zij.
- We hebben nog wel even tijd, zei hij, en drukte zijn rug in het mollige kussen, en stak zijn beenen lang voor zich uit. Je weet, ik rek de momenten met jou-alleen liefst zoo lang mogelijk, die zijn me kostbaar.
Hij keek haar zoo vriendelijk en vleiend aan, dat Patricia dadelijk weer dat weeke, kloppende | |
| |
gevoel in haar borst voelde opkomen... maar toen hij haar hand wilde nemen, om haar naar zich toe te trekken, wenkte zij met het hoofd naar de achterkamer der suite, die na het diner door den knecht en een der dienstmeisjes weer in orde werd gebracht.
Xander liet haar hand los en kruiste de armen over de borst. Maar goed, dat Patricia weer aardig was, want hij had zijn hoofd zoo vol, zoo vol van andere dingen... Hij had een te gezond verstand, om niet duidelijk in te zien, dat mevrouw Damaris een gevreesde concurrente worden kon, als hij niet oppaste. En daarom was hij vast van plan, op de een of andere wijze vriendschap met haar te sluiten... want hij had al genoeg van het vrouwtje gezien, om te weten dat zij een sterken wil bezat... en als zij haar macht tegen hem gebruikte, kon hem dat vele onaangename oogenblikken bezorgen. Als Patricia nu maar wat meewerken wilde...
De eetkamer was thans verlaten.
- Ricia... zeg...
- Ja?
- Dat ‘natuurlijk niet’ van straks meende je niet, wel?
- Wat bedoel je... o! kom je daar wéér op terug? Is dat wel erg tactvol, nadat je hebt gemerkt, dat ik er ‘uit mijn humeur’ door raak?
- Toe, laten we nu vredig blijven. Ik houd zooveel van de oogenblikken met jou-alleen.
- Toch? vroeg zij ironisch.
- Wat bedoel je met dat ‘toch’?
| |
| |
- Dat 't meestal zoo niet lijkt, je hebt zoo dikwijls wat anders te doen.
- O, ja, lijkt... Maar je wéét 't toch wel, hè? Maar luister nu eens... 't is beter, dat we deze zaak dadelijk heelemaal uitmaken: heb je iets bepaalds tegen mevrouw Damaris? en wat dan?
- Ik heb tegen haar... dat ze zich hier, juist in den Haag, heeft gevestigd, waar ze wist, dat jij woonde; waarom niet in Haarlem of Amsterdam... of...
- Natuurlijk omdat den Haag de beste stad is, de éénige stad, om er ons beroep in uit te oefenen.
Dat ‘ons’ hinderde Patricia, maar zij zweeg daarover.
- Ik heb tegen haar, dat ze... dat ze... Ja, wat moest zij nu zeggen? dat ze... heelemaal onecht is, dat ze schijn geeft voor wezen, dat ze héél handig is, maar geen waarachtige kunstenares... en vooral dat haar werk tòch iets aantrekkelijks heeft, iets dat boeit en charmeert, ondanks dat 't je aan de andere kant afstoot en repugneert...
- O, weet je, hoe dat komt? dat zal ik je wel zeggen: omdat haar werk spreekt tot je zinnen en niet tot je geest.
Alsof zij een slag had gekregen, zoo plotseling sprong Patricia op:
- Dat heeft vanmiddag Bernard van Overschagen me al gezegd en precies in dezelfde woorden!
Xander begon luid te lachen en sprong eveneens op, van zins om haar in zijn armen te sluiten... maar Patricia ontweek hem, met zóóveel veront- | |
| |
waardiging in haar gezicht en in haar houding, dat Xander ophield met lachen:
- Kind, wat heb je!
- O! steunde Patricia, en sloeg de handen voor het gelaat, dat je bij anderen gebruik maakt van woorden, die de jouwe niet zijn, dat moet je zelf maar weten... maar dat je dat bij mij doet... bij mij... bij mij...
Zij viel neer op een stoel, en er klonk zoo'n jammerende droefheid in haar toon, dat Xander verschrikt riep:
- Kind!
Hij had er zich nooit veel scrupules over gemaakt, om eens een uitspraak of meening van een ander te bezigen, als hij daarmee het een of ander effect hoopte te bereiken... zeker, zij had gelijk, hij had dit niet bij háár moeten doen... maar was dit nu iets, om er zóó van te ontstellen? hij schrikte bepaald van haar.
Hij zette zich op de leuning van haar stoel:
- Kindje... ik schrik van je... is 't nu de moeite waard, om over zoo'n kleinigheid...
- Dat is 't verschil tusschen ons... zei ze met lage, moeilijke stem, jij noemt 't 'n kleinigheid... ik vind 't vreeslijk, vrééselijk...
- Toe, lieveling, overdrijf nu zoo niet, zei hij, voelende, toen hij haar wang streelde, dat die nat was van tranen. Ik beken schuld... ik heb ongelijk... maar kom, wees nu maar weer goed op me... hè?
Zij weerde hem af, half in verdriet en half in drift... en hij stond op, en nu in ernst vroeg hij:
| |
| |
- Patricia, wat heb je toch. Zoo vreemd, als in de laatste tijd heb ik je nooit gekend. Zeg me, wat je bezielt, - ik wil 't weten.
Zij schokte onwillig met de schouders, maar hij hield aan:
- Neen, nu niet weer ontwijken. Je bent verplicht me te zeggen, wat je hindert; nogmaals: ik wil 't weten.
- Je wilt? je wilt?
- Ja! ik wil 't, Patricia. Zeg me, waardoor ik je hinder.
- Je weet 't, je weet 't, ik hoef 't je niet meer te zeggen!
- Je moet 't me zeggen. Wat hindert je?
- Alles! Alles! kreet zij het eensklaps uit. Alles hindert me, dit heele onvrije leven, en dat jij je ten dienste stelt van iedereen, dat iedereen, de eerste de beste, beslag op je leggen mag... ik vind 't ontzettend, dat leven, en dat weet je, dat weet je immers!
Hij ging zitten, heel ernstig nu, vast en bedaard.
- Jij hebt geweten wie je trouwde, Patricia. Jij hebt geweten, dat ik m'n werk niet opgeven zou, omdat ik nooit le mari de ma femme zou willen wezen.
- Maar ik heb niet geweten, dat 't zóó vreeselijk zou zijn! Dat je letterlijk niet meer aan je zelf zou toebehooren! riep zij, nog steeds volkomen onbeheerscht. Ik kan 't niet meer uithouden, ik haat, ik haat dit leven!
Zij schrikte van haar eigen woorden. Zij schrikte nog meer, toen hij niet antwoordde, en zij de | |
| |
uitdrukking van zijn gezicht zag, zooals zij die nog nooit had gezien: zoo mannelijk-vastberaden wilskrachtig, dat haar even een schokje van vrees doorvoer.
Hij haalde diep adem, en zei:
- En toch... zal je er aan moeten leeren wennen. Want... ik verander mijn leven niet.
De woorden stelden haar tot in het diepst van haar ziel teleur... en toch, hoe vreemd, zij voelde duidelijk, dat haar liefde voor hem er eer door werd verdiept dan verminderd.
Het was hun eerste serieuse woordenwisseling... de eerste twist, die niet aanstonds in een kus en een omhelzing werd beslecht. Zij voelden het beiden, dat er zeer ernstige woorden waren gesproken... en dat zij die geen van beiden spoedig zouden kunnen... vergeten.
Zij richtte zich op en drukte haar zakdoekje tegen de oogen. Zij schreide nu niet meer... en zij begreep zelfs niet, hoe zij zich zoo hartstochtelijk had kunnen overgeven aan haar droefheid en toorn.
- Ik weet 't wel, zei ze, en haar stem beefde nog, hoezeer zij zich ook inspande om kalm te spreken, ik wéet 't, dat jij je leven niet veranderen wilt... zelfs niet... uit liefde voor mij.
- Neen... ik zou 't niet kunnen... zelfs niet uit liefde voor jou.
- Ik wéét 't immers! En daarom is 't dwaas van me, dat ik me zoo liet gaan. Ik heb woorden gesproken, die beter gezwegen waren... dat wil ik wel erkennen.
| |
| |
- En... vroeg hij zacht, wil je me beloven... je best te doen, de dingen anders te zien? Beloof 't me... je maakt er me zoo gelukkig mee.
Hij was weer naar haar toegekomen en had zijn arm om haar schouders geslagen. En terwijl zij zeide:
- Ja... ik zal... m'n best doen... en terwijl hij haar kuste op het voorhoofd, voelde hij, hoe er een koelte tusschen hen bleef, die hij vroeger niet gerust zou hebben eer zij verdreven was. Maar intuïtief begreep hij, dat Patricia niets verder van zich zou laten af-eischen dan de belofte: ik zal m'n best doen... Haar heftige uitbarsting van zooeven, zeldzaam bij een beheerschte natuur als de hare, had hem doen begrijpen, hoe diep de tegenzin bij haar was voor het leven, dat zij leidden. Maar zij moest er vrede mee leeren vinden... Haar eigen redelijk verstand zou haar dat langzamerhand wel doen inzien... het was verkeerd om nu iets te forceeren, en haar een overtuiging van haar ongelijk af te dwingen, die zij niet innerlijk voelde...
En Patricia, terwijl zijn lippen op haar voorhoofd rustten, dacht:
O! als je maar begreep... dat al m'n woede en al m'n smart alleen daardoor komt, dat ik je zoo liefheb, zoo liefheb... zoo liefheb... Doch met hardnekkige kracht hield zij die woorden in.
|
|