| |
| |
| |
‘Candida.’
Zóó was het begonnen.
Toen Hanni eens op een morgen, in den zijbouw van de stallen, klontjes suiker bracht aan de olifanten van haar broer, vond zij daar een aardigen jongen, die zich bezig hield met de blaffende honden in hun box, een jongen, met glanzende, een beetje golvende zwarte haren, een rooden mond en overmoedige oogen, wiens hoofsche buiging zij met een vriendelijk knikje beantwoordde.
Zij trok haar rechterhandschoen uit, legde telkens een klontje op haar hand, en lachte hartelijk om 't samendringen der zwaaiende, snuffelende snuiten, en om | |
| |
den kouden wind, die over haar hand blies, als zoo'n snuit het stukje suiker weg-snapte. Toen hoorde zij opeens de stem van den aardigen jongen:
- Bekomme ich auch Zucker? Ich bin auch brav gewesen!
- Ach Sie, antwoordde zij, een heetje blij-verlegen omdat hij haar aansprak. Sie haben lieber 'ne Schnaps!
Maar hij betoogde zoo lachend ernstig, dat hij dolveel van suiker hield, en altijd ‘brav’ was geweest, en altijd ‘brav’ blijven zou, dat zij, in scherts, ook haar linkerhandschoen uittrok, op haar hand een klontje legde, on hem dat voorhield.
Hij nam met zijn hand haar vingers vast, terwijl hij zijn hoofd boog, om de suiker met zijn lippen op te nemen, en héél duidelijk voelde zij een zoen in de palm van haar hand.
| |
| |
Zij bloosde, hij vroeg vleiend om nog zoo'n heerlijk stukje, zij weigerde quasi-boos, innerlijk geneigd er hem nog een te geven, en door deze speelsche ouverture hunner kennismaking waren zij dadelijk met elkander op goeden voet.
Zij vertelden hoe zij heetten, wie zij waren, waar zij vandaan kwamen, waarheen zij gingen, en wat zij verwachtten van hun engagement aan het Scheveningsche Circus.
Hanni was de zuster van den beroemden olifanten-koning Carlo Blanco; hij was veel ouder dan zij, maar als kleine meid al had zij hem geholpen zijn nummer te ‘maken’. Zij was nooit bang voor de olifanten geweest; o, Cora nam haar dikwijls, toen zij nog een kindje was, als een veer op, met haar snuit, en zette haar op den rug. En het was aardig, hoor, toen | |
| |
zij als kleine uk boven op den kop der olifanten stond, en een vlag zwaaide, - nu deed zij het ook nog wel, maar het maakte niet meer zooveel effect, wat de aardige jongen krachtig bestreed, - enfin, het ging hun goed, Carlo was tevreden; maar anders . . . . die olifanten vertegenwoordigden een kapitaal, en ze aten dagelijks een kapitaal op ook, dat kon hij gelooven; hij moest eens zien welke hoeveelheden rijst en wortelen zij verslonden en haver kregen zij ook; en je moest ze wel goed voeden, want als een olifant gebrek leed, dan werd hij direct ziekelijk-mager, zijn huid ging slap hangen, en 't was hoogst moeilijk hem weer ‘in vorm’ te brengen. Zij waren ook in Amerika geweest, daar hadden zij een contract met Barnum, maar die verlangde dat de olifanten zouden helpen met het opbouwen en afbreken van de tenten, | |
| |
en dat wilde haar broer niet langer; ze deden het anders prachtig, sleepten balken aan, trokken de zwaarste vrachten, en zetten hun kop tegen de grootste wagens om die voort te duwen, als de paarden er geen beweging in konden krijgen. Maar in Amerika was 't fijn, zoo interessant, zeg, als je dat gezien had, leek Europa je boersch en dorpsch, ze zou er wel weer heen willen; zoo'n tent van Barnum, zeg, waarmee hij reisde, daarin waren niet minder dan drie circussen en twee vierkante tooneelen, en die werden allemaal tegelijk bespeeld: en je zag er de gekste dingen: 'n man, die in 'n kogel langs 'n spiraal naar boven rolde en weer naar beneden; 'n man, die met z'n vélo 'n reusachtig-hooge ladder af-fietste; 'n man, die staande langs 'n gespannen staaldraad naar beneden gleed; en soms liet Barnum | |
| |
in éen nummer alleen vrouwen optreden: in de arena's als rijkunstenaressen, jockey's, kampioen-rijderessen op 't ongezadelde paard, op de tooneelen als gymnasten en equilibristen, maar ook als stalmeesters en clowns, - zulke dingen zie je hier toch niet . . . . Enfin, maar ze was nu toch ook tevreden, ze had niet verwacht dat het zoo gezellig op Scheveningen zou zijn, en daarbij keek zij den aardigen jongen zoo vriendelijk aan, dat zij er zelve van bloosde, en maar gauw verder sprak:
- Deze drie olifanten zijn ‘afgestudeerd’, dat wil zeggen, je kan ze telkens nieuwe kunsten leeren: maar deze twee moeten nog worden gedresseerd. Elken morgen hielp zij daaraan mee . . . .
En de aardige jongen vertelde, dat hij de zoon was van den ‘beroemden automobielkoning’, die zich indertijd door een | |
| |
auto liet overrijden en een auto op de schouders nam . . . .
- Maar hij liet zich toch bepaald niet ‘echt’ overrijden?
- Ja zeker, zeker wel. Hij had z'n capaciteit hierin eens ontdekt, toen hij werkelijk overreden werd door een cabriolet, hij kon toen zelf opstaan en naar een dokter loopen, maar de dokter constateerde niets anders dan 'n paar blauwe plekken; wat zeg je me dààrvan; hij heeft zich toen natuurlijk geoefend. Ik stuurde de auto, en 't ging prachtig; maar vlàn! ineens al onze zaken naar de maan, vader sterft plotseling, - och, d'r is alweer 'n andere ‘automobiel-koning’ - en ik, wat moest ik? Ik kon 'n troepje gedresseerde honden overnemen, dat heb ik gedaan; m'n ‘Newa’ doet 'n hoogtesprong van | |
| |
twee meter! en nou verdienen wij zoo samen ons brood.
En terwijl hij dit zei, dacht de aardige jongen: nu, als ik nóg de zoon van den ‘automobiel-koning’ was, dan wist ik 't wel. Hoe durf ik nu aan te komen bij 't zusje van Carlo Blanco? . . . . Maar deze overweging belette hem niet, het goede van het oogenblik te genieten, en toen Hanni zei, dat de repetitie met de olifanten dadelijk zou beginnen, zeide hij natuurlijk, dat hij zooiets nog nooit had gezien, en het dolgraag bijwonen zou. En even natuurlijk antwoordde Hanni: Ga dan maar mee.
Haar broer, een magere, pezige Italiaan, kwam met zijn helper de olifanten halen. En in bedaarden gang stapten achter elkander de kolossen de stalgang door, over het opstelterrein, de arena binnen. Laddy | |
| |
Braun had zijn pink door een pink van het meisje gehaakt, terwijl zij volgden, en hij fluisterde haar toe:
- Maar als jij de zuster ben van 'n ‘koning’ dan ben jij 'n prinses . . . .
- En als jij de zoon ben van 'n ‘koning’ dan ben jij 'n prins . . . . fluisterde zij terug, hem zoo vriendelijk-coquet aanziende, dat hij dacht: al ben ik dan ook maar 'n arme drommel, toch zal ik vast dat zoete ronde mondje wel eens mogen kussen . . . .
Hij trok haar naast zich waar hij zat op de barrière, maar de repetitie was ernst en geen spel, en zij kon niet bij hem blijven.
Er stond in de manege en zware withouten stoel, die was bestemd voor Cora; zij moest gefotografeerd worden door Mary, die al dociel bij het wit-houten toestel stond.
| |
| |
Log en langzaam wandelde Cora naar den stoel.
- Sit down! sit down! beval Carlo en Cora zette zich gehoorzaam in den vorm, waar haar potsierlijk-dikke lijf precies in paste.
Mary fotografeerde haar onophoudelijk; ging achter het toestel staan, en keek er doorheen, nam dan met haar slurf de houten dop er af, wachtte even zooals het behoorde en zette den dop er weer op. Maar Cora moest haar ontevredenheid toonen met den uitslag, zij moest met den kop van neen schudden . . . .
- Cora! . . . . Say no! say no! . . . Cora, say no, Cora!
Carlo verduidelijkte zijn wensch door zelf hartstochtelijk van neen te schudden, en Cora deed het hem goedig na, zoodat haar ooren wapperden. En nu:
| |
| |
- Say yes, Cora, say yes! . . . .
En Cora zei ja, ontelbare malen achter elkaar, en werd beloond met een klontje, en een tevreden: brav! brav! van haar meester, die haar liefkoozend de groote ooren streelde; waarna hij haar met een Auf! auf! toestond om op te staan.
Carlo wischte zich het zweet van het voorhoofd; en pauseerde even, terwijl Hanni de kegels opzette voor het kegelspel. Laddy ging naar Carlo toe, stelde zich voor als het nieuwe nummer van de honden-dressuur, en deed eenige aardige, belangstellende vragen en maakte een paar opmerkingen.
- O, zei Carlo, zich verbeeldende met iemand te doen te hebben, wien de olifanten-dressuur zeer intereseerde, er bestaat haast geen schranderder dier dan 'n olifant. Als je 'm pas begint te dresseeren is 't | |
| |
wonderlijk, hoe gauw hij begrijpt, of hij wordt beknord of geprezen. Hij begrijpt ook heel gauw teekens en geluiden, en houdt ervan nauwkeurig en goed te doen wat er van hem wordt verlangd. Hij is ook goedig van aard en zal nooit iemand kwaad doen, die hèm geen kwaad doet. Z'n gang is veel sneller dan die van 'n paard, als hij draaft, moet 't paard galoppeeren; maar hij struikelt nooit, zelfs niet op de ongebaandste wegen. Hij is ook heel gevoelig voor muziek . . . . en de jongen zijn zoo mak, dat ze familjaar met de kinderen spelen. O, 'n olifant is zoo slim en leerzaam, en vooral, hij gehoorzaamt zoo stipt. Daar zal ik u 's wat van vertellen. Ziet u die kleinere, bruine olifant, dat is een Afrikaansche; sommigen denken, dat ze nog niet volgroeid is, maar dat is ze wel, want ze is al over de twintig | |
| |
jaar; maar de Afrikaansche olifanten blijven kleiner dan de Aziatische; de Aziatische wijfjes hebben ook geen slagtanden. Nu . . . . Hij brak plotseling af, want hij bemerkte opeens, dat Laddy in 't geheel niet luisterde, maar aldoor keek naar Hanni, en met zoo'n onmiskenbare uitdrukking van gecharmeerd-zijn op zijn gezicht, dat Carlo opeens riep met zijn strengste stem:
- We beginnen weer.
Hard en koud hield hij Hanni steeds binnen het bereik van zijn blik; hij liet haar daadwerkelijk deelnemen aan de repetitie; zij moest Black den bal telkens weer aangeven, dien deze naar de kegels moest gooien, en zijn: Prends garde! prends garde! als Guillot niet spoedig genoeg begreep, dat hij de gevallen kegels weer moest opzetten, klonk nijdig en na- | |
| |
drukkelijk. En evenzoo bits en bruusk beval hij den olifanten hun achterwaartschen gang door het circus te maken:
- Cora back! Mary back! Bubi back! . . . . back! . . . . Instinctmatig gebruikte hij uit alle talen de woorden, die het krachtigst en kortst zijn bedoeling konden verduidelijken.
De repetitie was afgeloopen. Carlo dwong Hanni bij een arm de manege uit; zij keek nog even lachend-verlegen naar Laddy om, haar schouders ophalend voor Carlo's tirannie, en Laddy staarde haar humoristisch na, zijn wenkbrauwen hoog optrekkend. O, als Carlo er niet was geweest, dan . . . . dacht Hanni, zou Laddy vast wel een afspraakje gemaakt hebben voor een wandeling langs het strand, of zoo . . . Maar Carlo kon toch niet beletten, dat zij | |
| |
elkander telkens zagen en spraken in 't circus! dacht zij triomfantelijk.
Zonder te durven protesteeren, - Carlo duldde geen tegenspraak, - ging Hanni mee naar hun woning in de Bossche straat, waar Carlo een verdieping had gehuurd. Zij was vreeselijk uit haar humeur. Carlo behandelde haar volkomen of zij nog maar een klein kind was, waarover hij alles te zeggen had, - zij was al zeventien! . . . . en geen man kon haar ook maar aankijken, of hij kwam tusschenbeide. Dat begon haar te vervelen. Anders had het haar nooit veel kunnen schelen, maar nu met Laddy was het een ander geval. Die lieve, lieve jongen . . . . En hij vond haar ook heel aardig, dat had zij duidelijk gemerkt. Zij nam zich dan ook voor het Carlo eens flink te zeggen.
Maar toen zij thuis waren gekomen, | |
| |
waagde zij het niet haar mond te openen. Carlo zag er zoo eigenaardig uit, zoo bizonder, alsof hij haar iets wilde vertellen, iets vreemds dat hem zelf ontroerde . . . .
- Hanni, ik moet je wat zeggen.
Zij zweeg, en wachtte, angstig-verbaasd.
- Je hebt tot dusver altijd gedacht, dat je m'n zuster was, maar dat ben je niet.
- Niet!
- Je naam ‘Hanni’ is toch Duitsch, en heb je er nooit over nagedacht, dat jij, zoo blond, toch moeilijk 'n Italiaansche kon zijn?
- Neen . . . . stamelde Hanni, onthutst en verward.
- Maar ik heb je nog meer te zeggen; je bent 't kind van 'n kameraad van me, ik heb je bij me gehouden, eerst ter wille van hem; toen omdat je zoo bruikbaar | |
| |
was in m'n nummer, maar eindelijk omdat ik van plan was op je achttiende jaar met je te trouwen.
- Jij? riep Hanni terug-deinzende.
- Ja, verschrikt je dat zoo . . . . Houd je dan niet van me?
- O, ja, jawel, maar niet zóo . . . . zuchtte de arme Hanni, en in haar ontdaanheid viel zij uit: Maar ik hoef 't toch niet te doen, ik hoef je toch niet te trouwen, als ik niet wil . . . .?
- O, neen . . . . als je niet wil . . . . zei hij langzaam, maar op een toon, dien Hanni nog nooit van hem had gehoord, - zóo smartelijk, dat, spontaan, het meisje zei:
- 't Heeft me zoo overvallen, ik weet er nog geen raad mee . . . . toe, Carlo, laten we er niet verder over spreken, ik moet nadenken . . . .
| |
| |
- Ja, zei hij, denk na . . . . denk na . . . . Denk er eens over, wat 't voor me moet zijn, jou te moeten afstaan aan den eersten den besten gelukzoeker, die je maar even lief aankijkt . . . .
Hanni was zóo diep getroffen, dat zij hem de minder vleiende qualificatie van Laddy niet eens kwalijk nam. Vooral vond zij het zoo mooi van Carlo, dat hij haar niet dwingen wou, door haar de weldaden op te sommen, die hij haar heur heele leven bewezen had . . . .
In de volgende dagen liep zij rond in een onrust, die niet te stillen was. Wanneer zij Laddy zag, begon haar hart te bonzen van een stormende emotie, als zij nog nooit had ondervonden. Bovendien bleek Laddy volstrekt niet ‘de eerste de beste gelukzoeker’ te zijn, zooals Carlo hem minachtend had genoemd. Niet alleen | |
| |
was het nummer met zijn honden werkelijk iets merkwaardigs van dressuur, - een zijner honden draaide spinnewiel, een ander spelde zijn eigen naam, een derde vond altijd een zakdoek, wáar deze ook in het zaagmeel begraven was, - maar ook maakte hij zich op allerlei andere wijzen verdienstelijk. Hij trad met heel veel succes op voor clown met de grappigste salto's, en op zijn hoofd staan; hij was zeer muzikaal, en speelde alle gehoorde wijzen na op zijn concertino; hij viel in, toen een der epuilibristen van den Athos-troep ongesteld was geworden, en alle artisten waren het er over eens, dat hij ‘zijn weg wel vinden zou!’ Alle meisjes en vrouwen mochten hem graag, en ofschoon Hanni zijn voorkeur bleef houden, had hij toch voor ieder een amu- | |
| |
sant of vleiend of schertsend woord. De arme Hanni voelde zich sterk tot hem aangetrokken; maar aan den anderen kant was het, alsof zij nooit zoo duidelijk had geweten, hoeveel zij in Carlo's leven beteekende. Hij had niets meer gezegd, om haar over te halen; maar zij wist, dat zij binnenkort de keuze moest doen, die niet alleen over haar leven beslissen zou, maar ook over dat van Carlo . . . . en dat van Laddy.
Zij dacht er over, hoe Carlo het zonder haar maken zou, en zij begreep niet, hoe dat moest gaan. Zij hadden altijd samen gewerkt in goede harmonie; zij was met de olifanten vertrouwd, en zij gehoorzaamden haar evenzeer als hem, - maar Carlo had haar eens ruw gezegd, dat zij daarom niet blijven moest, - voor haar zou hij wel een | |
| |
ander weten te vinden. Maar zij waren zoo aan elkander gewend; zij kende al zijn gewoonten; en hij hield zooveel van haar, - ja, dat begreep zij nu, omdat elken dag zijn gezicht zich meer versomberde, daar hij het voor zeker hield, dat zij Laddy zou kiezen.
Iedereen hield dat voor zeker. En . . . . zijzelve ook. Zou zij anders kunnen? Zou zij, nu zij hem had leeren kennen, Laddy wel ooit kunnen missen? Laddy met zijn zonnig gezicht, zijn viefheid, zijn blije jeugd . . . . Laddy . . . . Laddy . . . .
En op een avond gebeurde het. Zij hadden hun beurt gehad in de pantomime, waarin zij beiden medewerkten; allen, die achter de coulissen waren, tuurden door de gordijnen naar het spannende tooneel in de arena; zij waren zoo goed als alleen. | |
| |
Toen naderde Laddy haar, hij trok haar zachtjes in zijn armen, en kuste haar. En dicht aan haar oor vroeg hij innig: of zij nu hun heele verdere leven bijeen zouden blijven . . . .?
Maar toen, op dat moment, zag zij opeens als in een helder visioen, de hulpeloosheid van den sterken man, die Carlo was, zag zij, hoe, als zij hem verliet, zijn leven vernietigd zou wezen . . . en tegelijkertijd wist zij dat dit geenszins met Laddy het geval zou zijn. En uitbarstende in snikken, schudde zij bedroefd maar beslist van neen.
- Waarom niet . . . . vroeg hij, met zijn arm om haar schouders, is 't . . . is 't om Carlo? . . . . En hij moest zijn hoofd naar haar toebuigen, om haar fluisterend antwoord te verstaan . . . .
- Ja . . . 't is om hèm . . . hij is de zwak- | |
| |
ste van jullie beiden . . . hij heeft me 't meeste noodig . . .
Het slot van deze schets is mij als ‘historie’ verteld; wegens de overeenkomst met Shaw's stuk koos ik den titel: ‘Candida’.
|
|