Zijden en keerzijden. Deel 12. Câline
(1920)–Jeanne Reyneke van Stuwe–
[pagina 108]
| |
geweest, en op de uitnoodigingskaarten stond vermeld, dat het een diner was ‘d'adieu de jeune fille’. Câline was óok geïnviteerd. Toen zij de kleine sierlijke kaart in handen had, die geheel gevuld was met het lange, onregelmatige schrift van Viviane, bleef zij besluiteloos zitten. Zou zij gaan of niet? Zij had met dit meisje nooit eenig verschil gehad, en zij wilde haar wel het genoegen doen te komen, maar... je wist nooit, welke anderen je bij haar aantreffen zou. Het beste was, dat zij even telefoneerde, om te vragen, wie er nog meer genoodigd waren... Zij stond op, en ging naar haar toiletkamer, waar het toestel hing, en vroeg om aansluiting. De heldere, zelfs niet door den afstand gedempte stem van Viviane antwoordde haar. - Hallo! - Ik, - Câline - heb je invitatie gekregen... - Ja, en je komt? - Zeg eerst... wie je nog meer hebt gevraagd? Viviane antwoordde, in het minst niet gepikeerd. Het kwam zoo dikwijls voor, dat er ‘kwesties’ hingen tusschen de vriendinnen onderling, en dat zij ineens voor een tijdje doodsvijandinnen waren. - Wie er nog meer komen? Wel... Gentillette, en Bouche-vermeille, die ken je nog niet, 't is 'n schat, Lalie's nieuwe ‘zuster’, en jij, en Gaby Belisle met madame Colombe, en Gilberte... we zijn dan met ons negenen, want Imogène heeft me zoo juist beloofd óok te komen... 't heeft me moeite gekost haar over te halen... Zeg, jullie hebben me haast allemaal opgebeld, om te vragen ‘wie er nog meer zouden komen’. Zij lachte, maar Câline stond te peinzen, en hoorde haar niet. Gaby Belisle.. had zij het niet gedacht? Zij kreeg een lust om te weigeren... Maar zij bedacht zich dan weer... Het zou haar onmogelijk zijn dit meisje altijd te ontwijken, en het was misschien beter wèl te verschijnen, dan Gaby de gelegenheid te geven achter haar rug kwaad van haar te spreken, wat Gaby steeds en overal ijverig deed. Dat zij op dien avond de partij had opgenomen van Joan was voor Gaby genoeg, om haar te beschuldigen zèlf verliefd op Joan te zijn, hoewel iedereen wist, dat dit niet waar was, en zij niets anders waren dan goede vrienden. Berekening was haar altijd, goddank, verre gebleven. | |
[pagina 109]
| |
Een ‘irrégulière’ was zij door eigen keuze. En de omstandigheid, dat zij als erfgename van een man, die haar oprecht had liefgehad, volkomen onafhankelijk, ja, rijk, en zelfs rijk voor Parijs, was geworden, bracht haar in een heel anderen toestand dan dien der gewone vrouwen van de ‘haute noce’. - Nu, hoe is 't? vroeg Viviane. Kom je, ma chère? - Ja, antwoordde Câline. Ik kom.
Het kiezen van een toilet had Câline wel eenig hoofdbreken gekost. Het mocht niet te eenvoudig zijn, dat was een gebrek aan égards tegenover Viviane, en ook weer niet te somptueus, opdat het geen stekelige opmerkingen der anderen uitlokken kon. Zij besloot ten slotte tot haar Liberty diner-japon van asphodel-zijde in zeer eenvoudigen stijl met Grieksche mouwen, waar de kostbaarheid alleen bestond in de prachtige stof, de in twee kleuren geweven zijde, waar het lichte blauw, door den gelen ondertint een lavendelachtigen weerschijn kreeg. Prachtig kleurden de wisselglanzende nuancen bij haar blonde haar, waaromheen zij een krans van gouden blaren gelegd had. Om haar hals droeg zij haar brillanten hanger, en aan den wijsvinger van haar linkerhand één ring met een zeer grooten, spiegelklaren saphir. De auto bracht haar naar Larue op de Place de la Madeleine, ‘une des gloires de Paris culinaire’. In de ontvangkamer, wachtte Viviane met haar twee ‘zusters’; zij trad vroolijk op Câline toe, greep haar bij de handen, en kuste haar op beide wangen. - Ben ik de eerste? vroeg Câline. - A toi le pompon!Ga naar voetnoot1) zei Viviane, en bracht haar bij Bouche-vermeille, om haar met deze in kennis te brengen. Bouche-vermeille verdiende haar naam. Zij had een zeer eigenaardig, smal, blank gezicht, met vreemde, grijze oogen, die volkomen kleurloos leken, maar eensklaps vlamde in den neutralen toon van haar gelaat de mond hèl op met de al te roode lippen. Zij had het uiterlijk van een ‘geheim’, vond Câline, een veelbelovend, lokkend geheim als zij lachte, een onheimelijk, hard geheim, waren haar trekken in rust... Voor de laatste maal waren Lalie en Viviane gelijk gekleed, in toiletjes van smaragd-groen satijn, geborduurd | |
[pagina 110]
| |
met bloemen van kleine zilveren kraaltjes. Het haar droegen zij op de nieuwerwetsche wijze zeer hoog gekapt, het viel aan weerskanten met een krul langs de fijne oortjes neer. Het eenige, waarin zij verschilden, waren hun juweelen; Viviane droeg een lang, zeer lang snoer van erwt-groote parelen; Lalie had om haar hals een zwart fluweel, gesloten met een kleinen diamanten gesp. De nieuwe ‘demoiselle de Bienfilâtre’ was in het wit, wat de indruk van kleurloosheid, die haar geheele persoontje maakte, nog verhoogde. Kort na elkander kwamen Gentillette en Gilberte. Gentillette, een en al frissche charme; klein, mollig, rond, met een gezichtje als van een kind, omlijst door korte, glanzendblonde pagelokken. Zij was gekleed in molgrijs chiffon, op een wijze, alsof op het laatste oogenblik de stof handig om haar lichaam was geplooid en vastgespeld, met hier een onregelmatige pouffe, daar een scheef-hangende strook, en, voor haar voeten, een smal eind traineerende, als een door toeval gevormde sleep. Toch zag zij er snoezig uit, met haar ‘queue de Paris’ van kant en mauve lint, en met haar schoentjes van het beeldigste Veronese-groen. Haar armen waren beladen met braceletten van de meest verschillende soort, gouden schakelkettingen, zilveren ringen, en banden van melk grijs, iriseerend Venetiaansch glas. Zij vormde een groot contrast met Gilberte, die in alles haar tegenbeeld was: lang, uiterst soupel en slank, met een overvloed van blauwzwart haar, dat als een tulband om haar interessant, mat-bleek gezicht was gelegd, Haar oogen stonden kwijnend tusschen de met kool verdonkerde randen, zij lachte nooit luidruchtig, noch gebaarde bruusk; zij had een zeer eigen gracieuse manier van zich bewegen, te praten, te glimlachen, zij leek op het oog een ongevoelige, passielooze, en was toch inderdaad wat de Parisien teekenend noemt: une ardente bête d'amour. Van al haar ‘vriendinnen’ was zij de eenige, die werkelijk wettelijk getrouwd was geweest; door een opzienbarend schandaal, en haar daarop gevolgde divorce, was zij thans een déclassée geworden, maar in haar houding, in haar gestes, in haar wijze van spreken, had zij toch nog onwillekeurig een superieur air behouden, dat de goed-gehumeurden geamuseerd deed lachen, en de afgunstigen prikkelde tot scherp-hekelenden, spot. Zij droeg haar champagne-gele, met kersrood gerehausseerde zijde met bekoorlijke nonchalance; om haar middel was een | |
[pagina 111]
| |
kanten écharpe gewonden, die eindigde in kristallen franje. - Zeg, vroeg Gentillette, en keek een beetje benijdend, is 't waar, dat jij nooit een corset draagt? Gilberte lachte haar superieur lachje: - Ja, zei ze, niets dan 'n ‘justaucorps’, nóóit 'n corset, dat zou de lijn van m'n taille bederven. - Ik kan er niet buiten, klaagde Gentillette. Hoe m'n corsetière, madame Desbruères, haar best ook doet, ik blijf toch heupen houden, en soms wordt ze boos en wanhopig, en slaat er op, en roept: Je ne puis pas couper ça! je ne puis pas couper ça! - 't Staat je heel goed, Gentillette, riep Viviane, jij bent nu eenmaal geen ‘amphore, étroite et frêle’, stel je er maar mee tevreden een kleine rozenbowl te zijn, een kleine bowl vol rose, volle rozen... Liefkoozend legde zij haar kleine, warme hand op Gentillette's ronden naakten schouder. En nog vond zij het niet genoeg; zij naderde Gilberte, terwijl zij als achteloos, haar eigen prachtig parelsnoer spelend tusschen haar vingers liet glijden en zei, met een hoofdknik wijzende op Gilberte's al te opvallend corsage-ornament: - Wat 'n magnifieke robijnen, te mooi haast om echt te zijn. Gilberte aarzelde even, vóor zij verontwaardigd antwoordde: - Wat denk je wel? Maar Lalie barstte in een hartelijken lach uit, en riep: - Echt of niet echt, wat doet dat er toe! Cela fait son effet! - Dit collier, zei Viviane met rechtmatigen trots, c'est le plus beau jour de mon existence. De deur ging weder open, en binnen trad Gaby Belisle, gevolgd door haar duègne, madame Colombe. Onmiddellijk voelde Câline een waas over haar rustige, prettige stemming komen; van geen enkele harer ‘vriendinnen’ kende zij zóózeer de valschheid, het gebrek aan gevoel. Gaby wendde het al te kunstmatige ingénue-gezicht naar het gezelschap, ontdekte Câline, en zag er van af, om de aanwezigen te kussen of handen te geven. - Bonjour la compagnie, zei ze, en hief zich met beide slanke, witte armen den weelderigen avondmantel van de schouders, een ‘rêve’ van rood en goud brocaat met zalmrose geplisseerde tulle gevoerd, die de naïeve Gentillette verrukt uitroepen deed: | |
[pagina 112]
| |
- Oh! un poème de grâce et d'amour! Gaby wendde en keerde zich voor den spiegel, en liet niet na te vertellen, dat haar robe de nieuwste creatie was van Beer op de Place Vendôme; zij had, na eindelooze overleggingen, dit wilgengroen metroserococoroosjes gekozen, met dien reusachtigen vlinderstrik op den rug van zwarte tulle... Zij strekte zich in een der kleine, lage fauteuiltjes neer, die hier en daar verspreid stonden in den niet grooten, blauw-fluweelen salon, begon zich de lange wit suède handschoenen van de vingers te schuiven en vroeg: - Wachten we nog op iemand? of was het wachten op mij? - Imogène moet nog komen, zei Viviane. Ik zal haar eens laten telephoneeren... Madame Colombe, bescheiden in het zwart gekleed, met haar goedig gezicht, en de rustige oogen achter den bril, had Gaby's mantel aangenomen, en zat, wat van de anderen af, zonder zich in de gesprekken te mengen. Viviane had er een genoegen in gevonden, haar mede uit te noodigen, omdat het bekend was, dat de arme madame Colombe haar eenigen wellust nog in lekker eten vond. Ook nu weer zat zij, met een glimlachje vol verwachting en tevredenheid om de lippen, te luisteren naar ‘ces filles’, die zij allen zonder uitzondering een goed hart toedroeg, ofschoon zij er veel van hielden haar te plagen en voor den gek te houden. - O, giebelde Gaby, ik had me heel iets anders voorgesteld, Viviane, toen ik je invitatie ontving. Ik had gedacht... - Wat dan? - Niet dat we alleen onder ons meisjes zouden zijn... - Maar dat is juist het aardige! verdedigde Viviane haar denkbeeld met vuur, en anders... had ik 't ook niet goed tegenover Gaëtan kunnen verantwoorden. - Als ik ga trouwen, zei Gaby, en, menschjes, daar ben ik heel na aan toe geweest, maar... enfin, jullie weten 't zelf, daar zijn altijd jaloerschen, die ervan houden huwelijksplannen te verstoren... zij keek niet naar Câline, maar deze voelde Gaby's haat zich branden in het gezicht... enfin, als ik dan ga trouwen, geef ik óók 'n diner d'adieu de jeune fille, maar dan... met onze bons amis als lakeien achter de tafel. | |
[pagina 113]
| |
- C'est rigolo!Ga naar voetnoot1) juichte Gentillette. Dat zal ik onthouden, Gaby! Dat doe ik ook, dat doe ik ook! Câline en Lalie praatten samen over Imogène, die reddeloos aan de coco was verslaafd. En Lalie vertelde aan Câline, hoe zij zelve eens opium had gerookt, en den eigenaardiger! geur der Bénarès nóoit meer kon vergeten; maar dat de gewaarwordingen niet van dien aard waren geweest, dat zij opnieuw naar een ‘touffianne’Ga naar voetnoot2) verlangde; later had zij het nog eens met ether geprobeerd, maar de lucht daarvan kon ze niet verdragen, en aan verdere proefnemingen met morphine of cocaïne waagde zij zich niet. - 't Klinkt hard, zei ze, maar wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht... Ik heb aldoor 't voorbeeld voor oogen van Imogène... elle est pâle, languissante, zij heeft geen eetlust, zij slaapt niet meer, zij spreekt soms heele dagen geen woord. Elle ne vit que par la drogue. Als zij wakker is, doet ze alsof ze slaapt, l'ivresse cocaïnique est son état normal... - Zeg, zei Gentillette, hebben jullie de nieuwste chanson al gehoord? Lorraine, dat is de chef d'orchestre van de cinéma, waarin ik ‘optreed’, heeft 'm me gebracht. Tes yeux m'ont fait souffrir... De woorden zijn van André Danerty, de dichter van de Valse des Ombres, jullie weten wel, die wals, die zoo beroemd is geworden, maar de muziek is gecomponeerd door 'n landgenoot van jou, dat zal jij wel aardig vinden, Câline, hij heet Philip Kruseman; de wals is 'n succes van Monico en de Moulin Rouge... Zij speelde het accompagnement, en zong. Het refrein werd door enkelen zachtjes mee-geneuried. ![]() Tes yeux m'ont fait souf - frir - Pour-
![]() tant je les a - do - - re Pour me pren - dre à ja-
| |
[pagina 114]
| |
![]() mais, - Tu n'eus qu'à les ou - vrir - Tant
![]() pis si leur re - - gard - me fait souf-
poco a poco dim. - - - - - - - - - - - - -
![]() frir en - - co - - re! Je les ai - me tes yeux,
![]() tes yeux qui font souf - frir.-
- Subtiel en languissant, zei Câline, maar 'n beetje melancholiek... - O! zei Gentillette lachend, dat is juist iets voor ons, daar houden wij van... - Ah, eindelijk! riep Viviane levendig, toen Imogène verscheen. Zij was ‘dans la drogue’; iedereen kon het zien: haar oogen, ‘cernés jusqu'au milieu de la figure’, zooals Gilberte zei, schitterden van een overhellen glans, zij lachte, met nerveuse, korte schokjes, en vroeg, wanneer men aan tafel ging, want zij had een honger, een honger! - Madame est servie, kondigde op hetzelfde oogenblik de ober aan, en Viviane sprong op, en bood met een bevallige beweging Gilberte den arm. Deze, tevreden, dat haar rang werd gerespecteerd, liep fier voort naast Viviane; de kristallen van haar franje tikten lichtjes tegen elkaar. De kleine Gentillette had vleiend Câline's arm gegrepen. Câline moest eens gaan zien, vroeg zij, in de Cinéma Américain, daar ‘draaide’ zij in een prachtig stuk: Tristesse d'amour, een gekleurde film, en zij droeg daar toiletten, toiletten...! De gasten waren verrast de salle à manger geheel met witte bloemen te zien versierd. Op den schoorsteenmantel, op piedestals, op den grond, stonden groote vazen, met een profusie van witte seringen en witte rozen gevuld. Over de | |
[pagina 115]
| |
tafel lagen guirlanden van witte rozen, en bij elk bord stond een zilveren vaasje met lelietjes van dalen. - Ah, dat is charmant en intiem, zei Câline. - C'est à cause de moi, verklaarde Viviane met een vroolijk knipoogje, wit, alles wit, omdat ik de bruid ben, vous comprenez! De licht-gekleede gestalten der vrouwen om de wit-verlichte tafel, waar de kaarsen brandden op zilveren kandelaars, achter wit-zijden schermpjes, terwijl de electrische kelken omhangen waren met wit-zijden Chineesche lantaarns, vormden een oog-bekorend bouquet. In het witte licht glansde rossig Bouche-vermeille's haar, wat aan haar vreemd gezicht een nog grootere vreemheid gaf, en diep-blauw, bijna violet in de schaduw, werden Gilberte's lokken. Câline voelde zich weer rustiger en welbehagelijk worden; zij keek om zich heen, en genoot van het zeldzaam schouwspel, een aantal mooie vrouwen bijeen, die, voor een uitzondering, eens allen goed-gezind schenen, zonder jaloezie, of nijd, of boosaardigheid. De donkere gedaante van madame Colombe detoneerde niet, ofschoon Lalie haar den eenigen ‘mineur-toon in een opgewekt muziekstuk’ noemde; zij liet zich door de vroolijke meisjes naast haar van hors d'oeuvre bedienen, en nam alles dankbaar aan, geglaceerde meloen, en croûtons met caviaar, gefarceerde olijven, en garnalen, salami, en radijs... Druk ratelden de stemmen; allen spraken door elkaar, en niet het minst welbespraakt was Imogène, die, na in zelfoverwinning een lepel te hebben gegeten van de crème favorite, naar haar glas champagne greep, en het dadelijk, na een enkelen teug, met weerzin nederzette. Haar verdord gezicht met de slordige poederlaag was opgeleefd in een extase van bovennatuurlijke vroolijkheid, haar pupillen waren uiterst verwijd, en lieten slechts een kleinen rand der blauwe iris zien; haar weg-geslonken lichaampje deed eigenaardig in een sluiken fourreau van Empire-rood satijn, waarover zij een wat uitstaande tuniek droeg van witte, doorzichtige tulle, afgezet met drie smalle banden skung. ‘Precies alsof ze in een kooitje staat’, vond Gentillette. - O, mais, mes enfants... Elise est de la haute... - Tu crois? - Elle est rien bath...Ga naar voetnoot1) et toujours dans le train.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 116]
| |
- Ik zal jullie vertellen, zeg, vanmiddag op de boulevard loop ik hard, ik zal Emile ontmoeten, daar komt een knaap, une bonne poire,Ga naar voetnoot1) tu sais, die wil mij aanklampen, hij zegt mij allerlei fraais, en ik kan hem niet kwijt. Tu me scies le dos... fiche moi la paix,Ga naar voetnoot2) roep ik, maar 't helpt niet; daar zie ik Emile, ik steek m'n arm al loopend door den zijne heen, keer me om naar m'n adorateur, en knik 'm allervriendelijkst toe; il est resté comme deux ronds de flanc sur le trottoir!Ga naar voetnoot3) - En ik, zei Gaby, gisteravond in de Moulin Rouge... - Neen, maar, deze historie moeten jullie hooren; Gaëtan heeft me 'n auto gegeven, petite voiturette, gentille, et comfortable... wij maken 'n proefrit daarmee, en even buiten Parijs schijnt er opeens iets te haperen, vlàn! bijna gaan we tegen 'n boom... twee kippen tegelijk worden tot hâché; daar komt de boer aanstormen met z'n beide zoons en z'n knecht, ze gaan achter aan de auto hangen, en wat we nooit hadden durven hopen: 't ding kwam tot staan. Wij blij, en elk van de vier kreeg twee kippen vergoed... Viviane lachte nog bij de herinnering, en stak op haar vischvork een rose stukje zalmforel in haar mond. - Ik heb het eens gehad, begon Imogène, en haar somber-flonkerende oogen richtten zich van de een naar de ander, alsof zij de aanwezigen éen voor éen hypnotiseeren wilde, ik zat in 'n auto, en ik chauffeerde zelf. De hemel was zoo blauw, als... lapis lazuli, en vreemde groene boomen liepen mee langs de weg... en uit de struiken sloegen blauwe, groene, violette en oranje vlammen... Nooit heb ik een lucht ingeademd, zoo puur, zoo ijl... Ik reed voort, ik zweefde voort, ik gleed voort... de huizen hadden gouden daken... het sneeuwde... het sneeuwde goud... Zij wisten allen, dat Imogène een hallucinatie, een droom verhaalde. Maar zij lieten haar doen. Niemand sprak haar tegen of lachte. Zij waren eraan gewend, dat Imogène haar visioenen als realiteiten zag; nu eens was zij een Sheharazade, in doorzichtige, regenboog-kleurige sluiers gehuld, dan weer vereenzelvigde zij zich met een prinses: zij was de verlaten | |
[pagina 117]
| |
gemalin van een Duitschen vorst, die haar heur kinderen had ontroofd... dan weer verwachtte zij een groote erfenis, die haar rijker zou maken dan een Amerikaansche milliardaire... Het ging hard achteruit met haar, zag Câline. En zij wist: er was niets aan te doen. Imogène was niet meer te redden, binnen korten, heel korten tijd zou zij volkomen een verlorene zijn... Om wat vroolijker te worden, keek zij naar Viviane, maar deze was juist bezig een uitbrekenden twist tusschen Bouche-vermeille en Gilberte te bezweren, zij zong: Mes amies, que la paix
Ici règne à jamais!
A jamais! à jamais!
- Vertel eens, vroeg Câline, ben je heusch van plan, Viviane, om voortaan aldoor te wonen op je ‘kasteel’? - Is 't werkelijk 'n kasteel, Viviane? vroeg Gentillette kinderlijk. O, ja, het was een kasteel, vertelde Viviane opgeruimd, en wat voor een! In de Lyonnais, twintig kilometer van Lyon, met uitzicht op de Saône en Beaujolais. Zestien kamers, ma chère! En 'n park, 'n park...! Gentillette zat met open mond te luisteren, en geloofde alles, woord voor woord. - En overal l'électricité... mon boudoir avec les frises et les meubles d'un dessin véhément, et les tentures de couleurs violentes. Blauw en oranje... ponceau-rood en paars, c'est chic, tu sais! Et la grande salle à manger a un dallage de marbre rose, et une fontaine, et une table magnifique de marbre blanc... Et puis le salon rouge, style Régence, rouge foncé et or... et toute la verrerie et le cristal de chez Bourgeois... - Zóo zou ik het ook hebben gehad, zei Gaby kwaadaardig, als... als niet... Zij bediende zich van een filet de poulet Richelieu, en handig maakte Viviane van dit oponthoud gebruik door aan Câline te vragen: - Zeg, weet je, dat la maison Henry, op de Faubourg St. Honoré, een ‘manteau Câline’ exposeert? - Ik weet 't, glimlachte Câline, Massin vroeg me verlof; 't is een aardig model van gecôteleerd fluweel met 'n breede | |
[pagina 118]
| |
ceintuur om 't middel, en 'n groote kraag van marmottenbont. - Hoe kwamen ze dáártoe! vroeg Gilberte, een beetje jaloersch, en Gaby keek zóo giftig, dat Viviane dadelijk haar bévue bemerkte, en madame Colombe over de tafel heen toeriep, of zij deze aardigheid al had gehoord?... - ... ik vertelde aan Gaëtan, dat Aline naar het Zuiden ging, pour fortifier sa poitrine. En wat antwoordde toen die ondeugende jongen? ‘Moi, à sa place, j'irais chez une couturière...’ Madame Colombe glimlachte goedig; nog nooit was het iemand gelukt haar een boos of verbaasd gezegde over een al te gewaagde anecdote te ontlokken. Zij nam alles aan met de naïveteit van een kind, en men was het er niet over eens, of zij de ‘pointe’ der dubbelzinnigheden soms werkelijk niet begreep, of dat zij zich maar zoo hield. De goed-geschoolde kellners dienden stil en vlug de voortreffelijke spijzen. De salade Danicheff, een der ‘spécialités’ van het huis, werd met veel smaak gesavoureerd. Lalie vertelde, half lachend, half met afschuw, van een futuristisch diner, waarvan haar bon-ami haar had verhaald. De soep was met levertraan toebereid... - Een kinderkostje! riep Gentillette. De hors d'oeuvre waren tomaten met brandewijn... en verder kregen ze biefstuk met bessensap, zalm met oranje-marmelade, en kalfstong met frambozen-gelei... - O! riep Imogène, en haar vreemde zwart-en-witte oogen, - zwart door de te groote pupil, met een smallen, felwitten rand er omheen, kregen een uitdrukking van wilde begeerte, - dat was 'n diner! Ah! daar had ik bij moeten zijn... Zij schoof met walging haar bord met een paar zwarte schijfjes truffel weg, en Gentillette barstte in een schaterlach uit, en riep: - Holà là! Ah, c'te gueule, c'te binette!Ga naar voetnoot1) Câline stootte haar zachtjes aan: - Plaag haar niet, ze is immers ziek, fluisterde zij. Begrijp je niet... - Welnee, antwoordde Gentillette; franchement, moi, j'ignore la neurasthénie! - Ja, zei Câline, dat zie ik, dat geloof ik, jolie Gentillette. | |
[pagina 119]
| |
Gentillette lachte alwéér, en vroeg met een schalkschen blik: - Est-ce un compliment, ou une rosserie? - Je twijfelt toch, hoop ik, niet? Gaby Belisle, die nu lang genoeg ‘zoet’ was geweest, begon lasterpraatjes te verkoopen over een meisje, dat zij nauwelijks kende. - Ze is leelijk, leelijk als de nacht... - De nacht is niet leelijk, integendeel, vond Bouche-vermeille, zeg: leelijk als de dag... - En ze verbeeldt zich, ze verbeeldt zich... - Nu, natuurlijk, zei Viviane: la plus laide est contente de la beauté qu'elle croit avoir! - Sa bouche semble faire le tour de la tête, et son nez regarde les anges... - Een schoonheid, een schoonheid, delireerde Imogène, ik ken haar, ik houd van haar, zij heeft al de noblesse du vice. Zij zonk na deze woorden, als uitgeput in haar stoel; haar hoofd viel wat opzij, en haar donkerpaarse lippen openden zich. Haar oogen staarden dof en wijd, maar lang duurde deze lethargische toestand niet. Met een starren, scherpen glimlach, die als ingegrift was in haar perkamentkleurig gezicht, richtte zij zich op met een ruk. - Ga even in de antichambre, Imogène, riep Viviane, en kom terug, als je beter ben... - Ah, je savais bien, que je serais un trouble-fête, murmelde Imogène. Als een vage schaduw, zonder geluid, bijna zonder beweging, gleed zij uit de kamer, en verdween achter de fluweelen gordijnen. Een kille rilling huiverde door Câline's schouders. Nog nooit had zij zóó ontzettend het levend dood-zijn van een mensch gezien. En zij kon zich volstrekt niet begrijpen, dat de anderen, alsof er niets gebeurd was, hun gebabbel en gelach hervatten. Lalie schreeuwde een brutale aardigheid naar madame Colombe; Gilberte en Gentillette kibbelden om een nectarine, en Viviane beschreef aan Gaby het hondje, dat zij van Gaëtan had gekregen; een vuist-groot Pekingeesje, ‘het’ modehondje ‘qu'on portera cette saison’. Câline trachtte den indruk te vergeten, dien Imogène's doodstrijd op haar had gemaakt. Maar het was, of zij, duidelijker dan een der anderen haar eigenlijken, waren toestand zag. De vrouwen toonden hun blanke tanden in lach op lach; zelfs nu zij onder elkander waren, konden zij het coquetteeren | |
[pagina 120]
| |
niet laten, en keken behaagziek en welvoldaan, als zij een geestig woord op het juiste oogenblik hadden weten te plaatsen. Zij leken allen jong en gezond en opgewekt; zij praatten over haar minnaars met dezelfde oppervlakkige, ongegeneerde gemakkelijkheid, waarmede zij het over haar japonnen en juweelen deden; er was er niet een, die ooit gebrek aan liefde of gebrek aan geld zou bekennen, en zoo gezien schenen zij een onbezorgd, gelukkig gezelschap... en toch hoeveel angst, hoeveel wanhoop en afgematheid lag als een duistere sluier over hun voor het oog zoo schitterend bestaan... Zij begreep niet, dat zij, dit zóó intens voelende, nog kon blijven glimlachen en opgeruimd antwoorden, als haar een vraag werd gedaan... Maar, ach, zij óok immers leefde dit leven van schijn al zoo lang, al zoo lang... Gentillette had een allerliefst rood kleurtje gekregen; zij had al menig glas champagne gedronken, maar telkens wenkte zij opnieuw een der schenkers; dan keek zij Câline aan met een glimlachje als van een kind, en zei: - J'ai soif, j'ai soif... - Laat eens zien, zei Gaby, van wie zijn de bonbons? En op een der caisses van goudgeel staniool las zij: Royat. O, chocolat de Royat. - Niet naar je zin? vroeg Viviane; ik ben er dol op, en heb ze bij 't menu-opmaken expres besteld. Gaëtan brengt me elke week 'n doos mee, de laatste was geheel omlegd met zilver-galon, en had op 't deksel 'n aquarel van Louis quatorze... Vooral de bonbons met de gebrande hazelnoten, die zijn lekker, hoor! - Marquis, Royat, Meyers, Lindt, Cailler, zei Gaby, smaken... - Marquis, c'est le roi des chocolats! vond Gilberte. - ... smaken allemaal gelijk, dat wil zeggen: de chocolade smaakt bij hen naar chocolade. - Wat wou je dan? - Er zijn bonbons, zei Gaby, bijvoorbeeld de voortreffelijke van Fürth, waar de chocolade in 't geheel niet naar chocolade smaakt, maar bijvoorbeeld naar Rialto-koffie, of naar 'n American drink, of naar... gruyère-kaas. - Futuristische bonbons! juichte Gentillette. - Maar, enfin, eetbaar zijn deze toch wel, zei Gaby genadig, en wierp nonchalant een handvol op madame Colombe's bord. | |
[pagina 121]
| |
De stemming werd vroolijker; Gentillette stiet met ongeluk een glas champagne om in Bouche-vermeille's bord, en zei sentimenteel, haar hand leggende op haar warmen, witten arm: Ça me fait tant de peine, tant
Ma douce amie...
Lalie nam haar ovaal, olijfbruin gezicht in haar beide smalle, te overvloedig beringde handen, en mijmerde: - Se marier, comme c'est simple... l'union de Gaëtan et de Viviane est bien assortie... En ik... mij dunkt, ik moest er ook maar toe overgaan, mijn samediste heeft 't me zóo dikwijls gevraagd... et... j'ai infiniment de goût pour lui... - Que dis-tu là, jeune beauté, verontrustte zich Gilberte, ce serait simple de se marier? O, als je wist... o... als... je... wist... Haar oogen glansden vochtig van plotselinge tranen, zij sloeg de vingers krampachtig ineen, en hief ze op... om ze dadelijk weer slap te laten vallen, en met smaak een trosje druiven te gaan eplucheeren. - On a toujours le devoir d'essayer, mompelde Lalie, en Viviane zong: Vive la bohème, la bohème, la bohème,
Vive la bohème, et vivent les amours!
- Les amours, fi! verontwaardigde zich Bouche-vermeille, Ben jij een bruid? Ik zal 't Gaëtan vertellen, hoor! - Ta gueule!Ga naar voetnoot1) antwoordde Viviane brutaal, en stak een puntig stukje roode tong naar Bouche-vermeille uit. - Zeg, is 't waar, vroeg Lalie aan Câline, dat jij naar 't Collège de France gaat, om Bergson te hooren? - Ja, dat is waar. - En zeg, vertel eens, hoe is hij, hoe spreekt hij, is hij een knappe man? - Forse che si, forse che no, antwoordde Câline glimlachend, 't hangt er maar van af, wat je onder knap verstaat. De smaken verschillen... Hij heeft een scherp gesneden gezicht, 'n hoog, kaal voorhoofd, 'n kleine knevel, 'n beetje gebogen neus, en kleine, wat afstaande ooren. Z'n oogen zijn niet groot, maar verstandig en krachtig. Câline hield op, want zij bemerkte eensklaps, dat Gaby | |
[pagina 122]
| |
Belisle haar zat gade te slaan, met malicieusen blik en fluisterende opmerkingen maakte. - Wat zei je? vroeg Câline bruusk, voor zij het zelve wist, want haar gewoonte was steeds, Gaby's liefelijkheden te negeeren. - O, wou je dat weten? vroeg Gaby insolent. Ik zei dat je gelijk had... - Dat ik gelijk had?... - Ja, ja, om de conférences van Bergson bij te wonen. - Zoo, ja, dat kan wel zijn, zei Câline, vermoedende, dat er een spotternij zou volgen aan het adres van haar verstand, dat die lessen dit ten goede zouden komen, of iets dergelijks, en hopende dat nog te kunnen vermijden. Zij betreurde het reeds haar vraag te hebben gedaan, die haar misschien ontsnapt was onder den invloed van den champagne; zij richtte zich weer tot Lalie en zei: - Je moet er bepaald ook eens heengaan; we zijn nu aan de cursus Matière et mémoire, en... - Ja, zij moet er óók heen! riep Gaby, en barstte uit in een korten, luidruchtigen schater. Câline voelde zich rood en onrustig worden, maar zij wilde niet verder vragen. Maar het hoefde ook niet, want Lalie, van den weeromstuit lachend, riep: - Wat bedoel je toch, petite sotte? Gaby wendde zich uitsluitend tot Lalie, terwijl zij sprak, maar ieder wist, dat haar woorden waren gemunt op Câline. - 't Is heel verstandig, om je op 't nog maagdelijk terrein van conférences te laten zien: want tusschen de femmes sérieuses, kan je élégance niet laten te worden opgemerkt. Et... les frères, les fils, ou les... flirts des spectatrices s'y laissent parfois prendre... De insinuatie, dat zij naar het collège de France zou gaan, om minnaars te ‘vangen’, was voor Câline zóó vreeselijk, zóó hevig beleedigend, dat zij oprees van haar stoel, gereed tot elke onverantwoordelijke, handtastelijke daad. Maar Gentillette trok haar, heftig verschrikt, weer neer, en Viviane was opgesprongen, en drukte sterk op haar schouders, alsof Câline, die zich niet eens meer bewoog, zich driftig verzette, en zij riep: - Dis: merci pour la langouste!Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 123]
| |
- Elle te colle une blagueGa naar voetnoot1), riep Gilberte, die van Câline's toorn volstrekt niets begreep. Câline was terug-gezonken in een matte stilzwijgendheid. Zij legde even de hand voor haar oogen, die vermoeid waren, alsof zij te lang in hel licht hadden gestaard. Oogenblikken kon zij hebben, dat zij haar zelfgekozen leven haatte, dat zij al haar ‘vriendinnen’ haatte, dat zij wenschte ergens ver weg te zijn, en alleen, voor eeuwig alleen... Om haar heen was het een druk geroes van stemmen. De vrouwen waren wat dichter bij elkander geschoven, nu de maaltijd feitelijk was afgeloopen. Bouche-vermeille had een takje lelietjes genomen, waarvan zij een voor een de kelkjes aftrok met haar dunne, witte vingers om ze dan gretig op te eten. Gentillette had haar arm om Viviane's schouders geslagen, en liet zich door deze bonbons tusschen de fijn-roode lipjes steken. Madame Colombe's goedige oogen gingen over de tafel heen, of ze nog iets eetbaars ontdekken konden; op een kristallen schaal smolt de overgebleven bombe Nesselrode; zij schepte wat van het mollige, roomige ijs, en vond daarin zelfs nog een geconfijte kastanje; een restje Bavaroise au citron was evenzeer van haar gading, en het zou toch zonde zijn, als er ook maar éen van die heerlijke tartines Russes overbleef... Op haar wangen waren twee helroode blosjes gaan gloeien; ‘bij vergissing’ nam zij Gilberte's glas champagne, dat nog vol geschonken stond, en ledigde het met proevende teugjes. Van tijd tot tijd drong een stuk van het gesprek tot haar door; - ... une cascadeuse de Tabarin, tour à tour modèle, serveuse de bocks, et chanteuse de café-concerts... - ... as-tu blessé ton amant, fâche-toi, comme s'il t'avait blessée le premier... - Ah! mince!Ga naar voetnoot2) - La jalousie... c'est l'amour-propre de la chair... - Va te faire fleurir!Ga naar voetnoot3) - Kom, fluisterde Viviane, als ontwakende uit een droom. 't Wordt hier te warm... we gaan naar de antichambre... Zij keek rond naar de ontredderde tafel, waar de geur der verwelkende rozen een zoet-wee aroma vermengde met | |
[pagina 124]
| |
de penetrante parfums der vrouwen. Zij keek rond... en de blik waarmee zij keek werd weemoedig, haar hart begon te kloppen van een snelle nervositeit... de laatste, de laatste maal... O, hoe zou zij het uithouden in den druk, de doodelijke eentonigheid van het banale, burgerlijke, gehuwde leven... En een nauwelijks hoorbare, geheime stem waarschuwde haar, met plotselinge klem, dat zij het nimmer uithouden zou... - Kom, riep zij weer, om een einde te maken aan haar gejaagden angst, on boira des liqueurs, on fumera, on s'amusera, les filles! Zij stonden op, rekten de wat verloomde leden, en lachten tegen elkaar met een veelbeteekenenden blik. En eensklaps dacht er een aan Imogène. - Als Imogène maar niet is weg-gegaan... - O, neen, ze moet ons vertellen, zij alleen kan je een heele avond bezig houden met haar fantasie... |
|