Zijden en keerzijden. Deel 12. Câline
(1920)–Jeanne Reyneke van Stuwe–Vijfde hoofdstuk.I.Was het 't vooruitzicht ‘geestelijke bezigheid’ te krijgen, wat afleiding, iets hoogers dan het banale leven van elken dag, of was het haar natuurlijke veerkracht, de haar aangeboren optimistische energie, die haar gedeprimeerdheid had doen verdwijnen? Câline wist het niet, en zij vroeg er ook niet langer naar, maar toen zij 's avonds haar gezelschap ontving, had zij haar gewone vriendelijke opgeruimdheid herwonnen, en toen Bernin binnen-trad, vond hij haar in een geanimeerd gesprek met Joan van Beveren Waes. Joan vertelde haar juist, dat hij voorloopig in Parijs dacht te blijven: - Niemand wacht me in Holland, zei hij, en ik houd van Parijs als stad... Câline begreep niet, waarom deze woorden haar zóó verheugden. Of ja, zij begreep het wèl. Zijn persoonlijkheid was haar sympathiek, en zij wenschte hem als vriend te behouden. En het gaf haar een gevoel van ‘thuis-zijn’, als zij in den vreemde iemand in haar nabijheid had uit haar eigen land. En vooral verblijdde het haar, dat de geschiedenis met Gaby Belisle hem geen blijvend kwaad had gedaan, want anders zou hij immers wel dadelijk zijn vertrokken... Hij zag er weer goed uit, levendig, sterk, en jong. Bernin vroeg haar aanstonds: - Hoe is Bergson's college je bevallen, Câline? - O, heel goed, antwoordde zij opgewekt, heel goed. Ik zal de lessen blijven volgen. - Dat dacht ik wel. Je hebt genoeg intelligentie, om hem te kunnen begrijpen en... waardeeren. - Bergson? riep een stem. Dat is le philosophe de la décadence, en dáárom is hij zoo in de mode. Maar dadelijk verhieven er zich andere stemmen tegen: - Bergson heeft ons van de nuchterheid van 't rationalisme verlost. Z'n philosophie steunt op de natuurwetenschappen, en heeft dus 'n vaste basis. Hij is geniaal... | |
[pagina 87]
| |
- Ja, 'n geniaal dilettant! Hij zegt alleen op 'n andere wijze, wat vroeger al, en zuiverder, gezegd is... - Dat is niet waar! Hij heeft met z'n ‘évolution créatrice’, met z'n ‘élan vital’ wel degelijk iets nieuws gebracht. - Alsof z'n ‘élan vital’ feitelijk iets anders is dan Schopenhauer's ‘Wereld-wil’! En bovendien stelt en behandelt hij de kwestie's niet principieel genoeg; hij blijft veel te veel aan de oppervlakte... - Toch opent hij op de gewoonste dingen de meest verrassende vergezichten. Hij stelt tegenover ‘de stof’ ‘het leven’; de stof valt vroeg of laat uit elkaar, maar ‘het leven’ is een beweging naar boven, en te eenigertijd zal de stof door het leven geheel overwonnen worden, en dan zal er ook geen dood meer bestaan. Daarom gelooft Bergson ook aan persoonlijke onsterfelijkheid. - En is zijn leer van de ‘intuïtie’ niet geniaal? En worden daardoor niet veel wonderen verklaard van clairvoyance en telepathie en gedachtenlezen en somnambulisme? - Je doet hem een groot onrecht door hem 'n dilettant te noemen. Je kan misschien wel punten van aanraking met andere philosofen bij hem vinden, maar z'n systeem bezit 'n groote mate van oorspronkelijkheid, dat moeten zelfs z'n tegenstanders erkennen. Hij heeft diep-gaande studies gemaakt in de wiskunde, de natuurwetenschappen, de biologie, de evolutieleer... - Hij sluit zich ook direct bij de futuristen aan, riep een grappenmaker; Severini, Boccioni, Carrà zeggen immers: ‘Nous cherchons un style de mouvement... nous exaltons sans cesse l'intuition individuelle!...’ - d'Annunzio, Maeterlinck, madame de Noailles, Verlaine, zijn voor de literatuur, wat Bergson is voor de philosophie, met hun psychologische, neo-romantische, symbolische stemmingskunst.... - William James ziet in hem 'n tweede Plato... - En vertel ons nu eens jouw oordeel, Câline? - O, vraag me dat niet. Ik weet er nog veel te weinig van. Wel kan ik zeggen, dat hij me interesseert, en dat ik graag méer van z'n philosophie wil weten. Veel, heel veel sympathie voel ik bijvoorbeeld voor deze uitspraak van hem: Nous sommes libres quand nos actes émanent de notre personnalité entière, quand ils l'expriment, quand ils en portent l'empreinte unique et originiale. | |
[pagina 88]
| |
- Daarin heeft hij volkomen gelijk, zei Bernin. Le caractère le plus saillant, et presque la définition même de ce moi profond, c'est la liberté. - Bergson is 'n gelukkig man. Welke philosoof is ooit zoo aangestaard door extatische vrouwenoogen en zoo aanbiddend toegelachen door vermeille vrouwenlippen? - Ik bewonder 't mééste in hem, dat hij daaronder zoo onbewogen blijft. Hij is geen poseur, geen pedant, geen aanstellerige dandy geworden, hij bewaart altijd dezelfde ernst, dezelfde serene kalmte. - Maar wat zijn nu eigenlijk de ‘principaux moments’ van zijn philosophie: Wat beweert hij, wat niet vroeger... en beter... door Heraclitus, Plotinus, Kant, Darwin, Freud, Schopenhauer is beweerd? - Z'n voornaamste stellingen zijn deze: Er is 'n andere kennis dan de wetenschappelijke kennis: de philosophische kennis. Er is 'n ander middel, om tot kennis te komen dan het verstand: de intuïtie. - Ik geloof, zei Câline, dat, zooals onze Hollandsche professor Bolland ‘de ziel’ onderscheidt van ‘de geest’, Bergson datzelfde verschil aanneemt tusschen ‘verstand’ en ‘intuïtie’. - Eigenlijk tusschen ‘conscience’ - bewustzijn, - en intuïtie; maar Bergson's terminologie is niet altijd even duidelijk, en hij spreekt wel eens van verstand, als hij eigenlijk zou moeten zeggen ‘'t dagelijksche, machinale verstand’. - Wil je nog meer van Bergson's ‘thèses’ weten? - O, neen, o, neen! vleide Viviane, en hield de handjes voor de ooren. Alstublieft, laten we nu eens over wat anders spreken; wáár je komt, hoor je maar Bergson, Bergson, j'en ai soupé à la fin. Vertel me liever 's, Câline, wat is Lonnie's laatste ‘fad’, zeg ik 't goed? - Nog altijd sinds eergisteravond de sigaretten met rozeblaadjes, zei Câline, wijzende op het doosje, dat haar vandaag opnieuw was gebracht. - O, mag ik er een? - Zeker, met pleizier. Viviane nam een sigarette, en bekeek haar. - Er staan letters op 't bovenste gouden randje... C.v.W., las zij, aandachtig turende met haar scherpe oogen. Wist je dat, Câline? - Neen, zei Câline, begrijpende dat het laten graveeren | |
[pagina 89]
| |
harer initialen een fijne aanduiding was, dat de sigaretten alleen voor háár waren bestemd. Viviane begreep het óok, juist daarom nam zij er een en vroeg: - Komt Lonnie vanavond niet? anders wacht ik met aansteken, tot hij er is. - Natuurlijk zal hij wel komen, zei Câline nonchalant, maar op hetzelfde moment hinderde het haar geweldig, dat zij dit, en zóo, had gezegd; zij zag Joan naar haar kijken, met een, hoewel vluchtigen, onderzoekenden blik, en zij hoorde hem vragen: - Wie is ‘Lonnie’? Er was een onzegbare ironische buiging in zijn stem, die waarschijnlijk niemand dan zijzelve opmerkte; zij antwoordde niet, maar er waren genoeg anderen die het deden. - Ken je Lonnie Archer niet?!! - Hij heet eigenlijk Alonzo... - Milord Million! - Hij is de virtuoos van de ‘danse des dollars’... - Son père est un des rois de la Propriété Foncière... il a une effroyable fortune de cent millions... - En hij kan zoo amusant vertellen van al de excentriciteiten der New Yorksche milliardaires... laatst was er een ‘bal des légumes’; madame Olive Harriman se présenta, habillée en ‘tranche de pastèque’,Ga naar voetnoot1) costume, qui lui avait coûté 20.000 francs, et elle éclipsa ainsi totalement madame... Tel-et-tel, déguisée en ‘oignon’, et qui n'avait guère dépensé que 12.000 frans. Madame Harriman est toute fière de dépenser annuellement plus de 600.000 francs pour ses robes!... Et figurez-vous, madame Howard Gould est une ancienne pensionnaire de la troupe de Buffalo Bill... En de een of andere Vanderbilt gaf 'n verlovingsring aan z'n bruid, met één diamant van 200.000 francs; elle eut la joie de battre un record: mais cette bague formidable a du reste un inconvénient: celui d'empêcher son heureuse propriétaire de se ganter, sans pratiquer dans la suède un trou de dimension respectable... Joan had geluisterd; maar telkens wendde hij wéer zijn blik naar Câline, totdat hij zag, hoezeer haar dit hinderde, en daardoor zonk zijn stemming geheel. Hij begreep niet, hoe het kwam, maar door teleurstellingen was het, alsof hij | |
[pagina 90]
| |
zich opeens weer ouder voelde worden, zoo oud als hij eigenlijk was, terwijl hij zich anders nog in het bezit van een krachtige, gezonde jeugd wanen kon... Maar een teleurstelling? Er was nu toch niets gebeurd?... Dat Câline het hof werd gemaakt... wat kon hij daartegen hebben? Hij, die door niets dan ‘vriendschap’ aan haar verbonden was? Maar hij had er ook niets tegen, natuurlijk niet; hij bewonderde het immers juist zoo in haar, dat zij den moed had, haar leven in te richten naar haar eigen wil; bijna niemand durfde dat: vivre sa vie... en wie het niet durfde, vond hij dwaas en dom, en onverantwoordelijk tegenover zichzelf... Hij werd weer rustiger. En toen zich om den vleugel een kring verzamelde, die luisterde naar een lied: een compositie van Pierre de Bréville, ging hij naast Câline zitten. Et les beaux galants, fascinés,
A genoux apportent ieurs âmes.
Les uns disent: Jusqu'à demain...’
D'autres: ‘Jusqu'aux bout du chemin...’
Et quelques-uns: ‘C'est pour l'éternité, madame...’
- Ik heb 'n brief van m'n zoon ontvangen, zei hij. Zij zweeg. Het was alsof zij met een wondere helderziendheid wist, waarom hij dit zeide. Was dit nu de ‘intuïtie’, waarvan Bergson sprak, die haar deed raden wat er omging in een geheel ander mensch dan zijzelve? Hij wilde te kennen geven, dat er een band was, die hem aan het leven hechtte, dat hij ‘vader’ was, - en dat dit ‘gleichwohl die letzte Freude’ beteekende voor een man als hij... Hij zag op haar expressief gezicht, dat zij hem had begrepen. Hij zag ook, dat haar hartstochtelijk-impulsieve natuur haar misschien drijven zou iets te zeggen van troostend protest, wat hij, hij voelde het, in dit moment niet zou kunnen verdragen. En daarom ging hij voort, op zijn gewonen bedaarden toon: - Hij maakt 't goed. Hij went al 'n beetje aan z'n betrekking, zegt hij. Dat doet me pleizier. Want ik heb me vast voorgenomen, hem nu aan zichzelf over te laten; dat zal hem wat meer zelfstandigheid geven. Hij heeft 'n helder hoofd, en hij is in 'n goede leerschool geweest... me dunkt, 't zal wel gaan. | |
[pagina 91]
| |
Robes de soleil et de lune...
................
Couronnes d'or ou de liserons...
................
L'aube du sourire éveille leurs lèvres...
................
Elles ont semé leur pas de vains aveux...
De vains aveux... toevallig verstond hij dit van het lied, dat gezongen werd, en hij brak zijn eigen woorden af. Niet gehéél was nog de indruk verdwenen van zijn ontgoocheling met Gaby... hij voelde het wel. De pijn van vernederd, gekrenkt, bedrogen te zijn, schrijndenogaltijd na... Toen zeide hij, gehoor gevende aan een spontanen drang, dien hij zichzelf niet kon verklaren: - Câline, wil je morgen met mij gaan naar Sèvres? Ik ben daar nog nooit geweest. Morgen? De dag, waarop zij beloofd had, Lonnie Archer naar Bagatelle te vergezellen?... Een pijnlijke blos bedekte haar wangen; verward zocht zij naar een antwoord, maar hij was reeds opgestaan, en had zich bij de anderen gevoegd. Zij bleef achter met kloppend hart. Zij was zeer ontevreden over zichzelve. Waarom had zij niet frank en blij in zijn voorstel toegestemd, wat kwam die afspraak er op aan met een jongen, die haar volkomen onverschillig was? De onrust, de nerveuse gejaagdheid der vorige dagen keerde terug; zij wilde iets, en wist niet, wát zij wilde... zij voelde zich geprikkeld tot drift, en tegelijk zoo vreemd-dof, zoo verslagen... En toen schokte zij opnieuw uit haar bevangenheid op met een bonzenden schrik: - Ik moet nog altijd van jou weten, zei iemand tegen Bernin, wie die dame was, met wie je rond-wandelde op de vernissage in 't Palais des Champs Elysées... Ze was knap en gedistingeerd, maar in haar oogen was une diabolique expression de gosse vicieuse... - Die? zei Bernin, was madame van Reymerswaele, 'n Hollandsche van geboorte, maar toch Parisienne, ja... plus que Parisienne... als dat mogelijk is. De nieuwsgierigheid was algemeen; Bernin moest alles vertellen, wat hij van haar wist... - Alles? vroeg hij met spottende ironie. Me dunkt, juist als ik dat weiger weten jullie genoeg... Maar nu begonnen de vragen eerst goed; Câline zweeg, | |
[pagina 92]
| |
en zat met neergeslagen oogen. Wat zou zij vernemen? welk vreemd toeval bracht dien naam tweemaal op één dag binnen haar gehoor? Maar neen, het was geen toeval... want Josephine van Reymerswaele had er wel voor gezorgd, dat sinds den korten tijd van haar verblijf in Parijs, haar naam op aller lippen was... zij kende iedereen, en iedereen kende háár... zij werd gezien op alle liefdadigheidsfeesten; bij alle premières: zij had haar loge in de Opera en in het Théâtre Français; zij bezocht de concerten van Colonne, van Lamoureux, en alle exposities... Zij maakte haar morgen-promenade in het Bois, 's middags om vijf uur zat zij in het Pavillon d'Armenonville... En un mot, on la voit dans tous les endroits chic, zei Bernin. Ze zou meenen, 'n groote incorrectheid te begaan, om te voet over de boulevards te loopen, maar... geloof niet, dat zij altijd te vinden is in een van de groote magazijnen, waarvoor haar rijtuig te wachten staat... Zóó eene is zij. Met heet pleizier luisterden de aanwezige meisjes naar deze beschrijving van een ‘femme du monde’. Zij wilden nog méer weten, en hadden geen geduld hun schielijke vragen beantwoord te krijgen, en Câline dacht opnieuw... en er was een brandend gevoel in haar borst van smartelijke schaamte... is zij er zoo eene als ik?... - Hoe zij is? Trés poseuse... aristocratisch, autoritair... en excessivement sensuelle. Hoe ik haar ken? Maar ik ben immers journalist, zij wil toch in de bladen worden genoemd?... Hoe zij is? dat zal ik je in twee woorden vertellen: ik vergezelde haar eens naar een restaurant, dat zeer gefrequenteerd wordt door de... haute noce. Zij aarzelde, om binnen te gaan, en ik zei: Nonsens, iedereen kan toch dadelijk zien, dat u 'n grande dame is, en niet... iets anders. Maar: Dat is 't juist, was 't onverwachte antwoord, we zullen 'n andermaal terug-komen, als ik meer op de anderen lijk in m'n kleeding... Er was een stilte. Vol heimelijk genot om deze openbaringen, keken de vrouwen elkander aan. En Bernin, de scherpe sarcast, die altijd zijn meening onverbloemd gaf, ging onbarmhartig voort: - Maar vergeet toch nooit éen oogenblik, dat zij ‘madame la baronne’ is, neem altijd de vorm in acht, ze zou 't je nooit vergeven, indien je haar wilde behandelen als... wat zij eigenlijk is. | |
[pagina 93]
| |
- Ja, zoo zijn ze! riep Viviane in drift. Wij durven tenminste de consequenties dragen van onze daden, wij leven niet onder 'n valsche vlag, en op óns zien ze neer! Wij zijn wat wij zijn, en schamen ons niet daarvoor! - Waarom ook? vroeg Bernin glimlachend. Georg Hermann zegt: Die Liebe ist ein ebenso anständiger Frauenberuf wie jeder andere. Enfin, ik, door mijn journalistieke relaties, ben gemakkelijk op de hoogte gekomen van madame's vóórgeschiedenis, van haar faits et gestes in Holland. Zij is getrouwd met 'n jong diplomaat, die zij door haar gedrag tot krankzinnigheid schijnt te hebben gedreven; door haar gedrag, maar, let wel: niet dat zij hem ontrouw was, daarvan schijnt geen sprake te zijn geweest, zij speelde met vuur, omdat zij toen nog maar alleen cerebraal zinnelijk was, - enfin, dat is zij nu niet meer. Zij veroorlooft zich alles, - maar les apparences restent sauvées. Câline kreeg het gevoel alsof zij het wreede spel moest aanzien, dat poesen speelden met een gevangen muis. Met waren wellust wierpen de aanwezigen zich op dit onderwerp van gesprek, en aan Josephine's reputatie bleef niets gespaard. En toch... had Josephine ongelijk om den schijn te willen bewaren? Zij had toch nog een Moeder... zij was getrouwd... Câline voelde zich moe en bedroefd. De vorige dagen was zij stil en gedeprimeerd geweest, zonder te weten waarom... Nú had zij reden om triest te zijn; de levensgeschiedenis van Josephine had haar diep ontroerd... Zij betreurde haar belofte aan Lonnie, om morgen met hem naar Bagatelle te gaan... En vooral hinderde het haar, dat... Zij had Viviane een afspraakje hooren weigeren, ‘omdat Lalie en zij morgen naar Sèvres gingen met meneer Vaes... o, 't is daar zoo leuk en interessant; ik ben er 's eens geweest, toen gaven ze me 'n kopje in de hand, en o, wat ik schrikte! 't brak in m'n vingers aan stukken. 't Was 'n grapje, moet je weten, wat ze uithalen met alle bezoekers... ze maken ze er expres voor, geloof ik...’ Joan had dus de Bienfilâtre's naar Sèvres medegevraagd... | |
II.Lonnie Archer had dadelijk gezien, dat Câline niet in een opgeruimde stemming was; hij legde daarom zwijgend zijn ruiker ergens neer, zonder haar dien aan te bieden. Dit beviel Câline, die eerst ontstemd naar de bloemen in zijn | |
[pagina 94]
| |
hand had gezien. Zij nam ze op en liet haar kamermeisje een vaas met water vullen. - O, zei ze, gele gladiolen? die had ik nog niet gezien. Ze zijn wel mooi... 't Is iets nieuws, nietwaar? - Ja, zei hij, 't is eindelijk aan de kweekers gelukt, om ze in die kleur te krijgen. We moeten er dus nu van profiteeren, want 'n volgend jaar zijn ze weer iets heel gewoons. Op de laatste bloemen-tentoonstelling in New-York, kort voor ik naar Europa vertrok, zag ik een kastanjekleurige chrysanthemum, ze noemden haar tenminste zoo, maar zij had meer een kaneelachtige kleur met een rose weerschijn. Het publiek nam er niet veel notitie van, evenmin als bij 'n vroegere gelegenheid van de zwarte tulp, die eigenlijk niet heelemaal zwart is, maar de diepste schaduw van donkerrood, - of van de ‘groene’ roos. Dat komt, omdat niemand beseft, wat er toe noodig is, om de schakeering van 'n bloem te veranderen. De witte geranium is nu iets heel gewoons, maar ik heb wel eens gehoord, dat het een fortuin heeft gekost en veertig jaren van aanhoudende zorg, om de roode geranium wit te krijgen en dat in die tijd drie millioen planten moesten worden gekweekt... Câline droeg een robe, waarvan het corsage was verlengd door een lange tuniek van marine-blauwe serge met een breede, eenigszins ‘vage’ ceintuur, - een note nouvelle van Premet op de Place Vendôme, welk huis zoo spoedig een der elegantste van Parijs was geworden; - de rok was van fijn, zeer fijn geplisseerd zwart satijn, en de ceintuur had een Bulgaarsch garnituur, geborduurd van gekleurde kralen. Haar hoed was klein, van zwart fluweel met zwarte rozen. Zij trok haar handschoenen aan, liet zich haar automantel om de schouders leggen, en nam haar parasol. En bij alles wat zij deed keek Lonnie naar haar, totdat hij opeens bemerkte, hoe geheel weg hij was in gretige aandacht, en hij zijn oogen dwong tot hun gewonen correcten blik. In de auto zaten zij naast elkander; Câline leunde terug in de kussens; en hij zag haar gezicht in de rosse schaduw van haar parasol van zoo'n levende, warme schoonheid, dat zijn diepste ziel erdoor werd ontroerd. Slechts met de uiterste zelfbeheersching gelukte het hem de woorden te bedwingen, die hem naar de lippen welden; hij wist, dat hij door overhaasting niets zou winnen, en hij had geduld, hij kon wachten. Câline was van al de vrouwen, die hij in Parijs had ont- | |
[pagina 95]
| |
moet, de eenige, die hem werkelijk boeide, de eenige, over wie hij, zelfs ondanks haar omstandigheden, dacht, om haar mede te nemen naar New-York als zijn vrouw. Maar of zij dat ooit zou willen? Zijn practische Amerikaansche geest waarschuwde hem, zich daaromtrent geen illusies te maken. Câline apprecieerde het, dat hij haar stemmingen eerbiedigde; zij begreep, dat hij zweeg om harentwil, en ze zei: - Praat eens wat met me... vertel me eens iets van uzelf... De naam Archer doet zoo denken aan reusachtige ondernemingen, dat 't wel interessant moet zijn, daar iets van te hooren. Zij zag met eenige verwondering, hoe hij snel zijn blik nedersloeg, toen zij sprak. Maar het volgend moment keek hij haar weer in de oogen, en begon op zijn gewone bedaarde manier te vertellen. - Zooals u zeker wel weet, ben ik 'n afstammeling van een der stichters van de Eigendom van Onroerende Goederen. Wij vormen in de Amerikaansche geldwereld 'n groote uitzondering, - de eenige mag ik wel zeggen! - want ons fortuin is niet gemaakt door het concours van trusts, noch ook door éénigerlei ongeoorloofde speculatie, maar is volkomen door zichzelf en op natuurlijke wijze aangegroeid. Mijn overgrootvader had in New-York 'n zaak van muziekinstrumenten, die hem 'n goed bestaan verschafte, zoodat hij zelfs 'n som gelds had kunnen oversparen. Toen hoorde hij toevallig, dat er op 't eiland Manhattan land te koop was, 'n enorm terrein, vol moerassen, en bijna onbewoond. Zonder 'n seconde te aarzelen verkocht de oude heer z'n heele zaak, nam al z'n geld uit de Bank, en kocht het land. Wat 'n flair, wat 'n wonderbaar inzicht... want toen... - Wat 'n ‘intuïtie’, zei Câline glimlachend. - Want toen New-York zich uitbreidde, werden die terreinen duizelingwekkend snel verdubbeld, vertiendubbeld verhonderddubbeld in waarde. De oude Archer heeft zijn zonen onder eede laten beloven, dat zij nooit een stukje van hun eigendom zouden verkoopen, en dat is tot op deze dag ook niet gebeurd. De terreinen werden in huurpacht, in erfpacht gegeven, en de huur der huizen bracht aanzienlijke sommen op. En met dezelfde zekerheid van inzicht, kocht mijn overgrootvader telkens nieuwe gronden bij... totdat het ‘onbeweegbare’, zooals ze 't noemen, fortuin der Archer's was gegrondvest. In 't drukste en meest bevolkte kwartier | |
[pagina 96]
| |
van New-York, stel u voor, zooiets als uw Rue de la Paix, of uw Avenue de l'Opéra... bezitten zij meer dan zevenduizend huizen... Hij vertelde dit alles met een blanke stem, volstrekt niet om indruk op haar te maken, zooals Câline begreep, en het maakte dan ook geen indruk op haar, waarom zou het? maar omdat zij hem gevraagd had iets over hemzelf te vertellen, en hij daaraan, natuurlijk, voldeed. - 't Is interessant, zei ze, zoo eens iets te hooren. Je kijkt altijd met verbazing aan tegen die reuzenkapitalen, en begrijpt niet, hoe ze gevormd kunnen worden... - En u ziet het, 't fortuin der Archers is niet gebouwd op de ruïne van hun concurrenten, op de ellende en de uitbuiting van loonslaven... en is alleen de consequentie van het toenemen van de nationale rijkdom zelf... - Maar zeg mij, zei Câline. Ik heb 'n boek gelezen The Jungle van Upton Sinclair, en daarin stond, dat een groote firma aan kleine bouwers geld op voorschot gaf, of aan particulieren toestond een huis te koopen op afbetaling. Wanneer die menschen dan niet in staat waren de volle som af te lossen of te betalen, al was 't bedrag ook bijna gehéél compleet, - dan werd of bleef 't huis onverbiddelijk 't eigendom van de firma. De contracten waren altijd zóo slim en ingewikkeld gesteld, dat de onnoozele lui er gemakkelijk konden inloopen. Is dat waar? - Ja, zei hij eerlijk en bedaard. Dat is waar. Maar wij beletten toch niemand, om vooraf 'n advocaat te raadplegen, nietwaar? - Neen, zei Câline, dat is wel zoo... - Zou u, vroeg hij, Amerika niet eens willen zien?... - Neen, zei Câline rustig, daar verlang ik niet naar, ik zal er zeker nooit komen. Goed, dit was afgedaan. Het was hetzelfde, alsof zij een officiéél huwelijksaanzoek van hem had afgewezen. Misschien begreep zij even goed als hij, dat het dit was geweest... Maar hij wist nu, dat, als hij haar ooit zou moeten winnen, het zou moeten zijn door zijn persoonlijkheid, en niet door bijkomstige omstandigheden. Hij keek haar aan, en juist ook keek zij hem aan... en hun blikken hielden een paar seconden elkander gevangen; de zijne werden dringend, dreigend bijna van harde overheersching, maar haar oogen weifelden geen moment, en verloren niets van hun klare | |
[pagina 97]
| |
onverschilligheid. En opnieuw dacht zij: toch ben ik sterker dan jij... Hij leunde terug op zijn plaats met een diepe ademhaling als een zucht, en haalde uit zijn portefeuille een plan van het Bois de Boulogne, dat hij begon te bestudeeren. Zij was tevreden over het antwoord, dat zij hem gegeven had, en waardeerde het, dat hij haar zoo spoedig begreep en haar niet lastig viel met beden, of... aanbiedingen misschien... Haar gedachten bleven niet langer bij hem, maar zwierven naar het gezelschapje, dat heden Sèvres bezoeken zou. Zij zag de drukke, vroolijke meisjes met Joan in de auto, en zij peinsde: zou hij zich amuseeren? is dit het genoegen, dat hij heeft gewenscht?... Zij reden nu door de Avenue van het Bois; de lente had in overvloedigen groei de hooge boomkronen belooverd met een tooi van bladeren, die helder geelgroen glansden in het stralende licht. De dag was kalm en warm. Hier en daar kleurden de zacht-paarse trossen van bloeiende seringen tegen het onstuimige geel van gouden regen; in de takken sjilpten luidruchtig de vogels. Het was een dag, om kinderlijk blij en gelukkig te zijn. Waarom was zij dat niet?... dacht Câline. Lonnie Archer richtte weer het woord tot haar: - Is dat de Mont Valérien, die we daar in de verte zien? - Ja... En zij wees hem de beboschte hellingen van Saint-Cloud... Garches... Meudon... - Komen we niet Longchamp voorbij? vroeg hij na een poos, toen het zwijgen hem weer te drukkend werd. - Neen; dit is wèl de Allée de Longchamp, maar we komen eerst aan Bagatelle. 't Hippodrome van Longchamp wordt begrensd door de Route de Sèvres... Maar terwijl zij dit zeide, scheen zich in haar hoofd dat Route de Sèvres te herhalen, en als een beklemming viel het op haar, dat hij vanmorgen immers naar Sèvres was gegaan, Joan... Maar toen werd zij boos op zichzelve. Wat bezielde haar toch? Als het haar ernst was met haar vriendschap voor Joan, en deze was haar ernst, wat maakte zij zichzelve dan onrustig, omdat zij een uitnoodiging van hèm had geweigerd?... Ja, zij voelde sympathie voor hem, en vooral ook medelijden, omdat zij begreep, hoeveel dieper hèm de teleurstelling met Gaby had moeten treffen, dan een jonger man, aan wien het leven nog zoovéél heeft te geven. | |
[pagina 98]
| |
Maar verder? Ach neen, het was ook niet om hem, dat zij zich verdrietig voelde en nerveus. Het was het heimwee der lente, waardoor zij werd neergedrukt, dat ondefinieerbaar, maar stadig en fijn-kwellend verlangen... naar iets... naar wat?... Zij hadden het prachtige park bereikt. Een regen der vorige dagen had het gras der gazons fluweelig en veerkrachtig gemaakt en deed de struiken geuren van een vochtige frischte. Zij gingen naast elkander voort, en beiden voelden het als een noodzakelijkheid, om gewoon met elkaar te spreken, daar hun samenzijn anders al te ondragelijk zou wezen. Zij kwamen voorbij het groote poloveld, waar, op de zon-beschenen pelouse de ponies galoppeerden met de ruiters, wier glanzige witte blouses met de rood- of groen-zijden zakdoeken glinsterden in het licht. - 't Is 'n entraînant spel, zeide Câline. Ik kan me begrijpen, dat sommige jongelui zulke hartstochtelijke spelers zijn. Wat ze eigenlijk doen is me niet helder, maar 't is aardig om er naar te kijken. - Men zou polo kunnen definieeren als hockey on horseback, zei hij. U ziet, dat ze met hun hamers 'n bal zoeken te raken, om die door de goal van de tegenpartij te slaan. De goalkeepers hebben de verantwoordelijkste positie... o, zie, daar wordt de eene ‘ridden-off’ door nummer éen van de tegenovergestelde partij... Ze spelen met hun achten, en de ponies zijn speciaal gedresseerd. Er is natuurlijk veel gevaar aan 't spel verbonden, maar dat juist schijnt de animo ervan te verhoogen... De bal is heel licht en gemaakt, meen ik wel 's te hebben gehoord, van wilgen-wortelhout, opdat de beenen van de paarden niet gekwetst zullen worden. Zij hield zich, alsof zij erkentelijk was voor zijn inlichtingen; en dat was zij toch feitelijk ook. Zij kon zelfs niet nalaten er hem eenigszins om te bewonderen, dat hij zichzelf zóo wist te beheerschen in ijzeren zelfbedwang. Zij liepen door de lange allée over het fijne zand, onder de schaduw der breede boomen, waar jonge mondaines haar vroolijke voorjaarstoiletjes étaleerden met de onnavolgbare gratie en charme der Parisienne. Zij kwamen het paviljoen voorbij, waar op de treden der stoep en op de ervoor geplaatste banken en stoelen, verschillende gezelschapjes stonden en zaten. Er werd geflirt in de schaduw der parasols; kleine lachjes klonken pétillant tusschen het roezig gezoem der stemmen; glanzende oogen schenen de zon te weerspiegelen. | |
[pagina 99]
| |
Jongelui, met de hoeden wat achter op het hoofd geschoven, het eene been over het andere geslagen, beschouwden met critischen blik het spel, en teekenden hun weddenschappen aan. Câline en Lonnie gingen verder. Hij praatte nog steeds; hij vroeg, of zij wist, dat er in de zalen van het kasteeltje een kunst-tentoonstelling gehouden werd? Die moest wel aardig zijn, alleen van schilderstukken, waarop de dans ‘vereeuwigd’ werd... Men groette Câline hier en daar, zij groette terug, en Lonnie lichtte den hoed zonder zijn gesprek te onderbreken, maar opeens hield hij even zijn woorden in; onwillekeurig volgde zij de richting van zijn blik, en, temidden van een groep welgekleede vrouwen, ontwaarde zij Josephine van Reymerswaele; een kleine schok ging door haar heen; zij keek... en in het volgend oogenblik zag zij, dat Lonnie Josephine, wier oogen, met stralende kracht, alleen op hèm gevestigd bleven, groette met een diepen, eerbiedigen groet. Câline's verrassing was zoo groot, dat zij in 't eerst niets zeggen kon. Toen kwamen de woorden haar onbedwingbaar naar de lippen: - Kent u haar ook? Zij had bijna: Kent u haar ook al? gezegd. - Jazeker. Ik ontmoette mevrouw van Reymerswaele op 't bal van de Amerikaansche gezant. Zij is gehuwd met 'n Hollandsch diplomaat... Dus ú kent haar? - Neen... zei Câline, na een seconden-korte aarzeling. Ik ken haar niet, maar ik weet, wie zij is. Zij is mooi, nietwaar? - Bizonder... treffend mooi. Câline hoorde in den klank van zijn stem iets van zóo oprechte bewondering, en hij sprak zóo enthousiast over haar lieftallige en voorkomende innemendheid, dat Câline dacht: ook dezen man heeft zij getracht onder haar bekoring te brengen. Behaagzucht schijnt haar natuur te wezen... o, zeker! onder de beschermende hoede van haar getrouwdzijn, van haar aristocratisch milieu, handelt zij niet anders dan ik... Zij liepen verder naar de rozentuinen, waar minder bezoekers waren. De laan, waardoor zij gingen, werd aan den eenen kant begrensd door een muur, geheel met clematis begroeid; de groote kelken hingen, warmkleurig, sierlijk en stil, tusschen het donkere groen; in de perken der gazons | |
[pagina 100]
| |
bloeiden blauwe delphiniums, waarin de tint van den onbewolkten, klaren lentehemel zich scheen te weerkaatsen. Aan het einde van deze laan bereikten zij het rosarium, en de geur der rozen kwam hun met een zwoele weelde tegemoet. Câline, zoo gevoelig voor zinnelijke indrukken, werd onmiddellijk geheel bevangen door de schoonheid van wat zij zag; zij kon niet meer denken; met intens genot beschouwde zij de rozen, overal rozen, die de geheele lucht vervulden met hun zoete welriekendheid; donkere, bijna zwarte rozen; helder-roode, en witte als versche sneeuw; rozen met kronen van goud; rozen, rijp als purperen frambozen... bleeke, kwijnende rozen, hartstochtelijk-bloeiende rozen... rozen... rozen... In de warme atmosfeer vierden de rozen hun levensfeest. Zij waren op het toppunt van hun rijksten bloei, en de kronen openden gretig hun zachte bladeren, opdat de zon kon doordringen tot in hun diepste hart, en zij zelve glansden als kleurig licht in het licht... Zij hieven trotsch hun bloemen op, en spreidden wijd hun pracht... maar er waren er ook, die, soupel en fragiel, hun twijgen bogen naar hun eigen schaduw, als vermoeid van te bloeien in overmatige zon... Câline dwaalde van parterre naar parterre; haar oogen hadden een donkeren gloed, haar neusvleugels trilden, haar lippen waren even geopend als in een glimlach van licht geluk. En hij volgde haar, geënerveerd en overstelpt als zij... en hij hoorde haar spreken over de rozen als tot zichzelve en toch tot hem...: - Zéphirine Drouhin... hoe karmijn-helder is die kleur, hoe warm van passie en kracht... Zéphirine Drouhin... zij was een Creoolsche van het eiland Bourbon... wat weten wij méer van haar?... Waren haar lippen rood en zoet als deze roos... gloeiden haar wangen met dezelfde blos... Wij weten niets van haar... Zij is dood waarschijnlijk... maar haar adem is bewaard gebleven in deze roos, als een ‘parfum lointain’... Frau Karl Druschki... o, wat moet dat 'n koele vrouw zijn geweest, 'n vrouw, kleurloos en geurloos, als de roos, die men aan haar heeft gewijd... Mooi zijn haar rozen, groot en fraai van vorm, maar zonder ziel... dit was 'n vrouw gelijk een beeld van marmer... Zij raakte lichtjes met haar vingertoppen de zware, sterke takken van een stam met zalmrose rozen en bruine bladeren, en noemde den naam: Madame Abel Chatenay. Zij kende | |
[pagina 101]
| |
de schitterend-roode Liberty, en de abrikooskleurige Margaret Dickson en de kanariegele Pernetiana en de Augustus Hartmann, de theeroos, met haar tooverigen, zilverachtigen glans... Maar zij fantaseerde niet meer, haar wangen werden heet en bleek, de oogleden zonken zwaarder over haar oogen... zij voelde zich zachtjes bedwelmen door den te sterken geur der bijna stervende rozen... En hij geleidde haar naar een der groote, witte tuinstoelen van gevlochten riet, waarin zij aanstonds terug-leunde, als ware zij diep vermoeid. Hij nam naast haar plaats; haar zichtbare ontroering, de troublante geur der rozen, de warmte, de helle lucht, gaf hem een gewaarwording als van een lichte dronkenschap, en hij sloot zijn lippen, en hij sloot zijn oogen, wetende, dat in zwijgen en niets meer zien zijn eenige veiligheid lag. Câline's bewustzijn gleed weg, ten halve in een sluimer, ten halve in een visioen. Het werd haar zwaar te ademen, in de zoele, overgeurige lucht, en voor haar droomenden geest verhief zich een witte tempel met Grieksche zuilen, en in den marmeren voorhof dansten jonge vrouwen den dans der rozen. Hun fijne, blanke voeten bewogen zich tusschen het rood en geel en wit der op het marmer gestrooide rozen; de golvende haren waren met rozen omkroond, langs de witte gewaden lagen guirlanden van rozen... en in het gracieus gebaar der handen hielden zij slank-gebogen kransen van rozen, rozen, rozen... Zij dansten. In geëlanceerde bevalligheid wendden en negen zich de lenige lijven... Zij dansten... zij dansten tezamen den dans der rozen. Het scheen Câline, of zij aldoor aandachtiger keek. En de danseressen herkende. Daar was, ja, daar was... Régina Badet, in de koninklijke pracht van haar volmaakt-gevormd lichaam... en zij danste een hymne van vreugde. Haar armen waren opgeheven als in extase... om het achterover geworpen hoofd met de flonkerende oogen, slingerden zich de zijzachte rozen, en haar mond was geopend in een bacchantischen lach... Daar was... de frêle figuur van Mâta Hari, met het fijn-gelijnde gezicht; zij liefkoosde de rozen in haar armen, en bleef een oogenblik onbeweeglijk als een gratievol beeld, in kalmen, plastischen stand. Daar waren Saharet met het hoog-gekapte, krullende haar, en | |
[pagina 102]
| |
Tourloyette, in haar beroemden valse tourbillon... daar was Guererito... de donkere Spaansche... die speelde met donzige, bloedroode rozen een dartel, bevallig spel... zij wierp de bloemen in de lucht, en ving ze weder op, en sneller, sneller bewogen zich haar handen, totdat de rozen, in een dichte warreling, nedervielen als zachte, donkere vlokken langs haar wijd-plooiend kleed... En toen opeens leek het, of zij ook kinderen zag... vroolijke, juichende kinderen... in kleurige, wapperende jurkjes, en met hel-blonde haren, en glinsterende oogen... zij sprongen en stoeiden en huppelden en zongen: Cueillons, cueillons la rose au matin de la vie...
Zij dansten en joelden tusschen de danseressen door... toen waren er alleen de kinderen nog maar in hun wondere bekoorlijkheid... zij dansten hun rhythmische pasjes, en zongen met jubelende stem: Cueillons, cueillons la rose...
Câline opende de oogen. Daar waren werkelijk kinderen; daar waren aldoor alleen de kinderen geweest, in hun jong en vroolijk spel tusschen de bloeiende rozen. En glimlachend om haar droom, luisterde zij naar het toepasselijke liedje, dat door hen werd gezongen: Cueillons, cueillons la rose au matin de la vie;
Des rapides printemps respire au moins les fleurs...
Zij richtte zich met een woord tot Lonnie, om hem te vertellen van het beeldrijk spel harer phantasie... maar zij zag, hoe op het geluid harer stem een schok door hem heen ging en het bloed hem hoog-rood naar de wangen vloog. Hij durfde de oogen niet tot haar opslaan: zèlf voelde hij de zwoele sensualiteit van zijn blik... Maar toen zij opstond, en zeide: - Kom... hoe lang hebben we hier wel gezeten... was hij zichzelf al weder meester. Hoe lang?... O, kort maar, heel kort... toch lang genoeg, om een brandende onrust in hem wakker te roepen, een overweldigend verlangen naar liefde... naar liefde... Langzaam liepen zij samen terug over de wit-begrinte paden, tusschen de hooge stammen der rozen. De donkere aarde der perken was besneeuwd met afgevallen bladeren, | |
[pagina 103]
| |
en de kleine kinderen kropen voorzichtig en snel in de doornige struiken, en wierpen elkander met handenvol. Câline keek ernaar, in glimlachende vreugd; toen zag zij opeens, en haar oogen begonnen te glanzen van een plotselinge gedachte, hoe Josephine van Reymerswaele met haar gezelschap den rozentuin kwam binnen-gewandeld; een weinig van de anderen af, bewonderde Josephine een bed met Malmaisons, maar haar oogen, Câline bemerkte het, gleden van de bloemen weg, en rustten op Lonnie, èn... háar. Gehoorgevend aan een onweerstaanbaar-sterken impuls, zei Câline tot hem: - Wilt u me in kennis brengen met mevrouw van Reymerswaele?... En zeer snel liet zij er op volgen, - om te voorkomen, dat hij iets van aarzeling of verwondering zou laten blijken: - Zij is nog familie van mij; maar zij kent mij niet, omdat ik altijd in Parijs heb gewoond... - Met genoegen, antwoordde hij, werktuigelijk zonder verder iets te vragen of te zeggen, in zijn zware hoofd vormden zich geen gedachten. Zij naderden Josephine, die hen zag komen, en in wier houding eensklaps een groote verandering kwam. Zij richtte het hoofd rechter op; zij keek Câline aan met een raadselachtige uitdrukking in de oogen, die deze even in verwarring bracht, maar haar toen de overtuigende sensatie gaf: Josephine kent mij, zij weet, wie ik ben. En nog aldoor keek Josephine haar aan, met harden, helderen blik, en om haar lippen kwam een lachje spelen van nerveuse vreugde, van cynisch-wreed vermaak... Câline zag het, maar zij begreep het niet, zij werd niet gewaarschuwd door een innerlijke intuïtie; zij ging verder, in het besef van haar bloedverwantschap, dat aan haar handelwijze het recht en de zekerheid gaf... En thans stonden zij vlak tegenover elkander, de beide vrouwen, die alle twee aan haar leven vrijwillig dezelfde richting gegeven hadden, en die stamden uit één geslacht... thans stonden zij van aangezicht tot aangezicht... en op vreemde wijze schenen zij door elkanders blik te worden gefascineerd. De stem van Lonnie Archer verbrak de strakke spanning: - Mevrouw, zei hij, vergun mij u in kennis te brengen met... | |
[pagina 104]
| |
- Maar ik ken haar! viel Josephine hem in de rede, en haar woorden klonken hoog en luid: Wie zou haar niet kennen... Câline...! De bedoeling om te hoonen, te beleedigen was zóo duidelijk, dat Câline zichtbaar ineen-kromp, als onder een slag. De smaad werd haar zoo crû, zoo à-bout-portant toegebracht, dat zij in haar eerste moment meer ontsteltenis voelde dan toorn. Zij zag zeer bleek, haar oogen waren wijd en verschrikt, haar lippen trilden als de lippen van een onrechtvaardig, ruw-bestraft kind. Eén seconde genoot Josephine triomfantelijk van de uitwerking barer woorden, toen wendde zij zich rechtstreeks tot Lonnie Archer, en zeide, met al de hooghartigheid, en minachting, die zij in de uitdrukking van haar stem te leggen vermocht: - Ik had waarlijk niet gedacht, mijnheer Archer, ú aan te zullen treffen in dit gezelschap!... Zij mat Câline, die sprakeloos, als verlamd was blijven staan, nog eens met een onuitsprekelijk verachtelijken blik van het hoofd tot de voeten, en ging rakelings langs haar heen van haar weg. Het duizelde Câline voor de oogen, zij wankelde, en snakte naar adem. Maar op hetzelfde oogenblik werd krachtig haar hand gegrepen, en gelegd op een sterken arm, waaraan zij zich krampachtig vast-klemde, zonder te weten, dat zij het deed, evenmin als zij er bewustzijn van had, dat zij naar den uitgang van Bagatelle werd geleid, waar de auto wachtte. Toen scheen zij even tot zichzelve te komen, zij keek rond, en vroeg met een vreemde, ademlooze stem: - Waar is zij, waar is zij? Ik heb nog niets gezegd, ik heb haar niet geantwoord, ik moet... Maar hij dwong haar in te stijgen; de uitdrukking harer oogen gaf hem angst en pijn. En in de auto wierp zij zich woest in de kussens, en drukte haar gezicht in haar handen; zij hijgde, zij snikte; het geheele leven, Lonnie's nabijheid, haar eigen wezen, was haar plotseling zóo ondragelijk, dat zij maar liefst in het donker zou willen vergaan... In de eerste oogenblikken durfde hij haar niet storen, durfde hij zich zelfs niet bewegen, uit vrees haar te hinderen met zijn tegenwoordigheid. Maar toen kon hij het niet meer uithouden, haar in haar zwijgende wanhoop te zien. Hij rukte haar handen weg van haar gezicht, en hield ze zoo krachtig vast, dat zij zich niet kon bevrijden: | |
[pagina 105]
| |
- Ik zal u zeggen, zei hij, ieder woord articuleerende, waarom zij u zoo beleedigde. Want u hebt dat niet begrepen. - Waarom! kreet zij het eensklaps uit, ja, waarom! waarom! Is zij er dan niet zoo eene als ik?... - Zij is véél erger, zei hij met nadruk. Want zij huichelt, en tracht 'n schijn te bewaren. Het is ook niet, dat zij u veracht. Integendeel...: zij is jaloersch op u... zij benijdt u. Zij staarde hem aan met dezelfde hulpelooze, kinderlijke uitdrukking in haar oogen en om haar lippen, die haar straks hem zoo eindeloos dierbaar gemaakt had... Maar toen zij hem begreep, toen zij hem volkomen begreep... want zij begreep ook wat hij niet had gezegd, begon er een hel licht in haar blik te blinken. Hij zag haar trekken ópleven uit de diepe verslagenheid, het warme rood overstroomde de vale bleekte; haar gezicht werd van een stralenden trots, waarbij de hoogmoed van Josephine slechts aanstellerij en namaak leek... Hij liet haar los, voldaan. En Câline leunde terug op haar plaats, met gesloten oogen. Ik zal mij wreken, dreunde het door haar hoofd, ik zal mij wreken, ik zal mij wreken... Zij geloofde het onvoorwaardelijk, dat Josephine jaloersch op haar was, en aanleiding had, om juist in dit speciale geval jaloersch te zijn, namelijk omdat zij vergezeld was van Lonnie Archen Hij had, ofschoon hij het natuurlijk niet zeide, hier zooeven óok op gedoeld. Josephine had waarschijnlijk een penchant opgevat voor den knappen Amerikaan, en het was haar een slaande teleurstelling geweest, hem samen te zien met... Câline. Hoe smadelijk, hoe vlijmend smadelijk, had zij dat woord gezegd... Câline. Zij zou haar naam daarom kunnen haten. Ze huiverde even in bijna physiek onbehagen. Maar neen... zij zou zich wreken. Zij zou hem niet langer afwijzen, Lonnie. Die misschien wel, te oordeelen naar de bewonderende waardeering, waarmede hij over Josephine's schoonheid sprak, eenmaal haar neiging zou beantwoorden, als zij hem afwees. Dat zou nooit gebeuren. Josephine zou het moeten aanzien, dat Lonnie ‘Câline's’ verklaarde minnaar was... En overal zou zij zich met hem vertoonen, lachend en gelukkig, vlak voor Josephine's gezicht... in het Bois, op de Courses, in de Cabarets, overal, overal... Met kleine schokken bonsde het bloed door haar hart: ik zal gewroken zijn, dacht zij. Zij waren thuis. Voor den spiegel ontdeed Câline zich | |
[pagina 106]
| |
van haar hoed. Wat zie ik er vreemd uit, vond zij, maar zij lachte zichzelve toe, met een nerveusen lach. Toen keerde zij zich tot Lonnie: - En u is hier nog, meneer Archer? U schaamt zich niet voor het gezelschap van... Câline? U wenscht toch zeker niet de goede opinie van mevrouw van Reymerswaele over u te verliezen? Hij antwoordde niet op haar provocatie. Nog hield zijn vrees te veel te wagen hem terug. Maar in zijn oogen zag zij den blik, dien zij er wenschte. Zij lachte, terwijl zij, in niet te bedwingen nervositeit de kamer op en neder liep; alles klopte aan haar van opwinding, en zij moest de hand tegen het voorhoofd drukken, om telkens een duizeling te overwinnen. Zij lachte terwijl zij sprak: - Zij heeft ongelijk mij te verachten; ten eerste is haar leven gelijk aan het mijne... en dan... ik zei het u al, zij is familie van mij. En ook over mijn naam behoeft zij zich niet te schamen: zij is een baronesse van Reymerswaele, ik ben... een baronesse Heeze van Wermeloo. Haar lachen werd convulsief. En hij liet zich niet meer weerhouden: hij was bij haar, zijn armen lagen zwaar om haar heen, en hij drukte zijn wang tegen de hare: - Zwijg, fluisterde hij, ik kan 't niet langer aanhooren. Ik heb je lief, jou, jou... Zijn hartstocht brak uit. Hij klemde haar tegen zich aan, hij verstikte haar in zijn zoenen. En zij verweerde zich niet, zij wilde zelve niet anders; de trieste stemming der laatste dagen, het verbeeldingsvolle droomen in den rozentuin, en de radeloosheid om de krenking haar door Josephine aangedaan, loste zich op in een roes van passie. Zij sloeg haar armen om zijn hals, zij kuste hem met haar warme, jonge lippen op zijn verlangenden mond... haar besef schemerde weg in zijn liefkoozingen... en zij vond een oogenblik vergetelheid, rust, bij hem. Maar daarna... was het, alsof zij uit een lange bewusteloosheid ontwaakte, en zij de dingen, die zij door haar koortsphantasie niet goed begreep, weer helder en in de juiste verhoudingen zag. Wat had zij gedaan, vroeg zij zichzelve af, hoe had zij het kunnen doen... Zij zag den jongen man naast haar, die, in verliefde dankbaarheid, haar hand vasthield in zijn warmen greep, als een | |
[pagina 107]
| |
vreemde... als den vreemde, die hij voor haar was... en zachtjes trok zij haar vingers weg uit de zijne. Wat zij gedaan had... was voor eene als zij... niet erg... En toch... toch leek het haar eensklaps overstelpend erg, zóo erg, dat zij haar wangen voelde branden van schaamte, en zij haar hand moest drukken op het wildkloppend hart. Ach, neen, het was haar onmogelijk, om zich, zooals zij had gedacht, te wreken op Josephine. Nooit wilde zij zich meer met hem in het openbaar vertoonen... had zij er dan niet aan gedacht, dat iedereen, haar samen met Lonnie ziende, hun verhouding begrijpen zou, - ook hij, ook Joan?... Zij had daar niet aan gedacht... en zij schaamde zich hartstochtelijk daarover en zij had diep berouw. Wat deerde het haar, of Josephine een zegepraal over haar had behaald... en ook verder over haar zou triomfeeren misschien. Hoe eindeloos onverschillig was haar Josephine's opinie, vergeleken bij die van Joan. En zij verweet het zich heftig, dat zij in haar wanhoop en verontwaardiging Joan een oogenblik had kunnen vergeten. Zij wist met een absolute zekerheid, dat het hem vreeselijk hinderen zou, haar samen te weten met... En toch had zij Joan niet lief... neen, helaas. Nooit zou zij iets voor hem kunnen zijn en hij niet voor haar... Haar denken werd weer van weemoed omfloersd. De episode met Josephine beteekende niet veel, beteekende feitelijk niets in haar leven. Zij kon zich niet meer begrijpen, hoe zij zich straks om dit voorval dóód had gewenscht, hoe zij zich dáárom aan Lonnie gegeven had... En toen zijn arm zich innig om haar heen legde, en hij zachtjes bad aan haar oor, of, en wanneer, hij terug-komen mocht... antwoordde zij met een beslistheid, die geen twijfel liet aan haar ernst: - Nooit... nooit... |
|