| |
Tweede hoofdstuk.
I.
Het duurde eenige dagen, eer Joan zichzelf had overwonnen, en naar Volker was gegaan, om dien te vragen, hem op een avond mee te nemen naar Câline Heeze van Wermeloo. Hij had lang en diep over zichzelven nagedacht, en was tot de vaste overtuiging gekomen, dat hij nader kennismaken móest
| |
| |
met het meisje, dat hem bij het eerste gezicht had bekoord. Hij peinsde over haar, voortdurend, en met een warm gevoel, dat nu eens teederheid en dan weer hartstocht was. Hij moest nu verder gaan: er was geen enkele reden, dat hij tenminste niet zou trachten haar nader te komen.
Alleen hinderde het hem geducht, dat hij verplicht was, een ander in den arm te nemen, om zijn doel te bereiken. Kinderachtig vond hij het in de hoogste mate, dat Volker precies op de hoogte was van zijn gedachten en verlangens, en hem met een zekeren spot gadesloeg, hem vroeg hoe hij vorderde met zijn ‘liefde’. Kwalijk kon hij dit Volker niet nemen, hij zelf zou zich immers niet anders gedragen. Maar... hij was een beetje te oud, om het gemakkelijk te kunnen dulden, dat hij zich belachelijk maakte...
Enfin, er was niets aan te doen. Volker was de eenige, die hem kon helpen, omdat hij, ofschoon hij lange uren het Luxembourg doorkruiste, van Gaby geen spoor meer had gezien. En Volker was onmiddellijk bereid hem bij Câline te introduceeren, zelfs zonder veel te vragen, of beteekenisvol te glimlachen. Dadelijk belde hij Câline op, vroeg haar, of hij dien avond mocht komen, en een vriend kon meebrengen, en toen het antwoord toestemmend luidde, vroeg hij haar verder, wie zij nog meer verwachtte; zij noemde eenige namen, en daaronder ook dien van Gaby Belisle.
- In orde, zei Volker, den ontvanger aan den haak hangende. We gaan vanavond...
Een klein beetje onder den indruk was Joan toch wel, toen hij met Volker de trappen opging, die voerden naar Câline's appartement. Nog een oogenblik, en hij zou van aangezicht tot aangezicht met Gaby staan, haar stem kunnen hooren, haar hand mogen kussen... en zich toch absoluut moeten beheerschen... Op het wijde, lichte portaal, nam een keurig kamermeisje, dat geheel in het zwart gekleed was, met een klein met wit lint versierd kanten schortje, en een vlug mutsje van kant op het sierlijk gekapte hoofd, hun hoeden en stokken in ontvangst. Achter de deuren hoorden zij gepraat en gelach, en het op de piano vluchtig aanslaan van een wijsje, dat veel opgang maakte op de boulevards:
Il n'y a que l'amour, qu'on ne montre pas!
| |
| |
Joan voelde het, alsof hij nu stond op het keerpunt van zijn leven. Hij kon nog terug... Zou hij?... Neen hij wilde niet terug.
Achter Volker trad hij den grooten drie-ramigen, rondgebouwden salon binnen. Overal zaten menschen, mannen en vrouwen, in groepjes of paren. Was Gaby er? Hij kon het zoo dadelijk niet zeggen... Maar Volker ging hem voor, en hij volgde dien naar de gastvrouw, die opgestaan was, een vriendelijk welkomstwoord sprekende na de voorstelling.
- Een Hollander, zei ze, dat is me altijd 'n verrassing; ik houd wel van m'n land... al woon ik liever hier.
Zij lachte, terwijl zij sprak, en Joan moest ondanks zichzelf de gave schoonheid bewonderen van deze vrouw, die hij schatte in de tweede helft der twintig, en die nog ál den bloei en de frischheid der eerste jeugd bezat. Haar schitterende blauwe oogen, haar fraai blond haar, haar glanzend blanke teint maakten haar tot een der mooiste vrouwen, die hij kende, - misschien zelfs was zij mooier dan... Maar deze twee waren zoo absoluut verschillend, dat hij ze eigenlijk niet kon vergelijken...
Câline wees hem een plaats naast zich aan, en eerst toen hij zat, waagde hij het rond zich te kijken, en hij voelde het als een soort van verlichting, dat Gaby er nog niet was. Nu kon hij zich eerst wat thuis gaan voelen in deze omgeving, vóór hij haar behoefde te zien en te spreken.
Om hem heen waren de menschen geen oogenblik stil. Bij het middelste open raam zaten drie swells sigaretten te rooken; het was verwonderlijk welke enorme wolken zij daaruit wisten te trekken, die grijzig uit elkander dreven in de donkere avondlucht. Zij praatten druk, en gesticuleerden zelfs. Bij de vleugelpiano bevond zich een vroolijke groep; op het bankje zat een jong meisje, allerliefst gekapt met zwarte krullen in den hals; op een fauteuiltje leunde precies een dergelijk exemplaartje; les demoiselles de Bienfilâtre werden zij bijgenaamd, naar Villiers de L'Isle Adam's snijdend-cynisch verhaal. Bij hen schertsten en lachten een paar jongelui en nog een paar meisjes; bij het verste raam had een paartje de canapé in beslag genomen; zij zaten daar luchtig en rustig, en spraken zacht met elkaar.
Aan Câline's andere zijde bevond zich een kalm en knap jongmensch, die blijkbaar geamuseerd het woelig tooneel om hem heen gadesloeg, en luisterde, zonder er aan mede
| |
| |
te doen, naar de brokstukken der gesprekken. Hij zat op zijn gemak, met de beenen over elkander geslagen, en de armen op de borst gekruist, en ook zonder dat Volker het hem zacht had ingefluisterd, zou Joan het reeds hebben begrepen, dat dit op het oogenblik de ‘bon ami’ was van Câline.
De gezelligheid om hem, de gemengde geur van sigaretten, parfums en rozen, die de atmosfeer maakte van een prikkelend aromatische welriekendheid, het fijne, klankhooge lachen, de geestige woordjes, de smaakvolle, glanzend-lichte kleederen der vrouwen, en de helle schijn der vele electrische kelken... alles bracht Joan in een stemming van verhoogde opgewektheid.
Hij trof in Câline een heel andere persoonlijkheid aan, dan die hij had verwacht. Niets vulgairs was er aan haar: zij had de gemakkelijke, losse manieren van een vrouw van de wereld, en noch in haar houding, noch in haar spreekwijze, noch in haar oogopslag was ook maar éénige dubbelzinnigheid. Men kon, als men niet beter wist, haar salon houden voor een gezelschap der mondaine wereld, want ook de ‘demoiselles de Bienfilâtre’ en de overige vrouwen gedroegen zich zeer gepast. Hij verbaasde er zich over, dat Câline, met haar wèlklinkenden Hollandschen naam, een dergelijk leven leidde, maar hij durfde natuurlijk niets vragen. Misschien was zij een meisje, dat in Holland een faux pas had gedaan, en door haar vader naar Parijs was gebracht, om te worden, waarvoor zij blijkbaar aanleg had... Je hoorde van die dingen...
Wat hem verbaasde was, dat zij zoo openlijk haar naam bleef voeren.
Dat deed men toch gewoonlijk niet. Of gaf ‘Heeze van Wermeloo’ haar misschien nog een aparte aantrekkelijkheid? Naar haar omgeving te oordeelen, had zij het goed; de gordijnen waren van oudrose, gebatikt fluweel, evenals de bekleedsels van stoelen en canapé's, die zij had van den modernen stijl en in allerlei vormen; over den ingelegden parketvloer lagen sober-gekleurde Perzische tapijten, en aan de zoldering hing een reusachtige kristallen kroon. Overal stonden kristallen vazen met Juliet-rozen, de vreemde rozen, van buiten oud goud, van binnen rozerood getint, die haar lievelingsbloemen schenen te zijn. Een rijke, gedistingeerde smaak had blijkbaar bij de inrichting vóórgezeten, en Joan genoot van de rust, die er heerschte, en van de manier,
| |
| |
waarop men hier het echt-Parijsche voorschrift ‘vivre sa vie’ in practijk wist te brengen. Het fijne kamermeisje van straks, en een onberispelijke knecht in een frak van beige laken met gouden belegsels en korte kuitbroek, onder de knie gesloten met een dubbelen band en twee gouden knoopen, en witte kousen met lage schoenen, dienden ververschingen, gefrappeerde champagne en geglaceerde vruchten in caisses van gefrons papier. En Joan zag, dat Câline, onder het spreken door, steeds een overzicht hield op wat er om haar heen gebeurde, zooals een onberispelijke gastvrouw zou doen, dat zij den knecht met een oogwenk beduidde de ledige glazen weer in te schenken, of de gevulde koperen aschbakken te vervangen door andere; dat zij geen oogenblik het gesprek onderbrak, en schertste met hèm, of antwoordde op een vroolijken toeroep, die van het andere eind der kamer tot haar kwam; en dat zij aldoor koel en frisch en opgewekt er uit bleef zien, ondanks de drukte en de hooger stijgende temperatuur.
Zij droeg een robe van zilvergrijze charmeuse met een oranjekleurige Liberty-ceintuur met zilveren kwasten; de korte mouwen waren geserreerd in een motief van kant. Om den hals, die gevuld was en heel blank, droeg zij een dunne platina ketting, waaraan een pendentif hing, bestaande uit een grooten waterklaren brillant, omgeven door acht kleinere, maar even zuivere brillanten. Dit vorstelijk sieraad was het eenige wat zij aan juweelen droeg, behalve aan haar niet kleine, maar fraai gevormde witte handen een smallen gouden ring met een onaanzienlijken kleinen diamant. Joan keek er naar, onwillekeurig, en bemerkte toen, hoe zij liefkoozend den ring bedekte met haar andere hand, als was zij bevreesd, dat hij er naar zou vragen...
Maar hij vroeg niets, natuurlijk, hij wilde niet onbescheiden zijn; hij voelde zich goed en rustig hier, in haar aangename aanwezigheid, die hem op het oogenblik niet met overweldigend verlangen aan Gaby deed denken. Zij had iets waardigs, iets statigs over zich, dat hem boeide, en hij zeide haar, het lot dankbaar te wezen, dat hem met haar in kennis had gebracht, en zij glimlachte, want zijn toon had volkomen oprecht geklonken. Ook zij vond hem sympathiek, met zijn bedaarde manieren, zijn gentlemanlike gedrag, hoffelijk, correct, zonder eenige familiariteit; en zij antwoordde hem, dat zij hem dikwijls op haar soirs hoopte te zien. Zij
| |
| |
vertelde hem, dat veel schilders, letterkundigen, politici haar salon frequenteerden, en dat hij er wel eens interessante gesprekken kon hooren. De jonge man, met het schrandere, glad-geschoren gezicht, die daar zat bij het middelste raam, was Bernin, - had hij dien naam nooit gehoord? 'n journalist, een der scherpste pennen van Parijs, en een der attracties van La Lanterne...
Maar hij verstond haar niet meer. De deur werd geopend, en gevolgd door de in het zwart gekleede oude dame, trad Gaby Belisle binnen. Hij stond op, en voelde het, hoe een strakte zijn gezicht overtoog; in rechte houding, breed en slank, bleef hij wachten naast de gastvrouw, totdat zijn naam zou worden genoemd.
- Monsieur van Beveren Waes...
Joan boog zich over de hand, die hem vluchtig werd gereikt. Ook nu nog zagen haar donkere oogen hem niet aan, zij keek van hem al weer naar een ander, groetend met haar gracieus gebaar, haar bekoorlijken lach. Maar in den enkelen blik, dien hij op haar wierp, had hij haar gezien, en hield zijn geest haar beeltenis vast, zooals op een gevoelige plaat een menschelijke figuur wordt gefixeerd.
Het fijne lilablauw van haar op het oog zoo eenvoudig lijkend toiletje was een passend encadrement voor haar ivoorbleek tint en haar glanzende oogen. Zij droeg geen hoed, en het wondermooie goudbruine haar omlijstte het gezichtje en gaf het relief. Al haar bewegingen waren soupel en rustig, zij ging zitten in een stoel, van vierkant model, waarvan de zij- en rugleuningen tot aan de schouders reikten, en waarin ieder ander zich ongemakkelijk zou hebben gevoeld; zij zat er blijkbaar heel comfortabel, en kruiste de voetjes over elkaar, zoodat de lilablauw fluweelen schoentjes en kanten kousen zichtbaar werden.
In hartkloppend ongeduld wachtte Joan, totdat zij zou spreken. Maar zij begon niet uit zichzelve; zij wachtte totdat iemand het woord tot haar richtte; dan sloeg zij ietwat kwijnend de fluweelige oogen op, en Joan voelde zich warm en duizelig worden bij de gedachte, dat hij zoo dadelijk zou opstaan, en zich bij haar nederzetten, en dan volkomen de streeling van haar blik zou ondergaan...
De oude dame, Madame Colombe, zooals hij haar naam had gehoord, was dadelijk omringd geworden door een zwerm van vroolijke jonge meisjes en jongelui, die haar allen wat
| |
| |
te vertellen schenen te hebben. Haar goedig-glimlachend gezicht, met het grijze haar en den eerwaardigen bril, bleek volkomen te passen in de jolige omgeving. De stemmen klaterden op, lachjes schaterden, uitroepen gingen van mond tot mond, maar Joan vernam niets dan een verward en verwijderd rumoer, en temidden van dit chaotisch geraas, zat zij, zoo stil, zoo bescheiden, zoo absoluut niet zich op den voorgrond dringend, als was zij niet de mooiste, de liefste, de...
Er was een stoel naast haar leeg. Zou hij gewoon, heel gewoon naar haar toegaan, en een praatje met haar beginnen over het weer... over het Luxembourg... over Câline's salon... Het was hem alsof hij niet durfde... alsof hij zich te verlegen voelde, om aller blikken te trotseeren, en daardoor niet in staat zoo kalm en correct te zijn, dat hij geen gek figuur zou slaan... Een heete vlam doorhuiverde zijn borst, zijn adem ging snel, en hij wist, dat als hij nu sprak, zijn stem vreemd-schor zou klinken... Maar hij aarzelde langer niet; mijn hemel, hij was toch geen kind!...
Besloten stond hij op en deed de enkele stappen, die hem scheidden van haar. En onmiddellijk begon hij te spreken, zonder dat hij vooraf zijn woorden had overdacht:
- Heb ik u wel niet 's in 't Luxembourg gezien, mademoiselle?
Hij wenschte zichzelf geluk met de vragende inkleeding van wat hij in zich omdroeg als een kostbaar besef. Het klonk zoo rustig, zoo volkomen natuurlijk en ongeïnteresseerd...
- Mij, mijnheer? In het Musée? Mij alleen?
- Pardon, in de Jardin, en u was ook niet alleen, u was samen met Madame Colombe.
Terwijl hij den naam ‘Colombe’ uitsprak, voelde hij er toch iets vreemds aan, iets dubbelzinnigs, maar hij onderdrukte die gedachte. Wat had zij heldere oogen, ondanks hun donkere diepte, oogen als van een kind...
- O, ja, daar zijn wij veel. Ik mag er liever zijn dan in 't Bois de Boulogne of in de Champs Elysées; 't is er voor mijn gevoel meer buiten. Begrijpt u mij? 't Is er niet zoo steedsch; je ontmoet er niet zooveel kennissen; je ben er vrij, en dat ben ik graag, als ik wandel. Hebt u ons daar gezien?
- Ja, zei hij, en rustiger wordend in het bedaard gesprek, vertelde hij haar van de ontmoeting, en van het voorvalletje met het kind...
| |
| |
Zij lachte. O, ja, dat herinnerde zij zich. En door haar glimlach aangemoedigd, sprak hij er ook van, dat hij haar in den Moulin Rouge had gezien. Zich opwindende tot grooter stoutmoedigheid voegde hij er bij, dat dien eenigen keer haar zien in het Luxembourg genoeg zou zijn, om haar dadelijk overal te herkennen en dat zij hem dus onmiddellijk opviel, toen zij ging door den avondtuin. Zij droeg een costuumpje van geel met zwart, en gegarneerd met kant... en een witten hoed met kanten vlinders... Had hij het niet goed onthouden?
- Ik bewonder u...
Schalks keek zij hem aan; het fijne bloedroode mondje opende zich, en liet de glanzende tandjes doorschemeren... Wat was zij bekoorlijk zóó...
- Komt u daar dikwijls in de Moulin Rouge?...
- Ach... ja... Waarom niet... Men wil zich amuseeren... s'amuser, n'est-ce-pas, il n'y a que ça de bon!...
Hij wilde meer vragen, alles van haar weten, maar de woorden, die hem op de lippen brandden, sprak hij niet uit. Wat was hij onhandig... Het was hem werkelijk nog nooit gebeurd, dat hij bij een vrouw zich zoo verlegen gedroeg. Maar zij verwarde hem... ieder oogenblik was hij bevreesd, voor een verholen lach-trek om haar mond... Zou hij, wat hij bij andere gelegenheden zoo gemakkelijk deed, haar, - én Madame Colombe! - uitnoodigen voor een souper?... Maar hij was bang, dat zij, verwonderd en ontstemd, kortaf weigeren zou, en eenig wantrouwen voor hem zou beginnen te krijgen...
Eindelijk had hij een terrein gevonden, waarop het gesprek zich veilig zou kunnen bewegen: hemzelf. Het was noodig, vond hij, dat zij hem eenigszins kende, vóór hij trachtte nader met háár bekend te worden. En hij sprak, en vanzelf werd zijn toon vlotter, over zijn leven in Indië, en zijn zware taak... en het meisje, absoluut niet op de hoogte der Indische toestanden, begon, nu zij hem over heele legers van koelies en Chineezen hoorde praten, te denken, dat hij werkelijk een soort van Oostersche nabob was, die er een slaven-plantage op nahield, en visioenen van weelderige juweelen en prachtvolle Indische zijdestoffen, en bont-gepatroonde tapijten, en kleurige paradijsvogelveeren, begonnen in haar verbeelding te spelen, en de blik harer oogen werd donkerder, lokkender, en de glimlach harer roode lippen moedigde hem aan, en lokte óók, en beloofde... en Joan
| |
| |
verloor zich geheel in de bedwelming van haar bekoorlijkheid... hij hoorde zijn eigen woorden niet meer; bijna had hij haar handen gevat; en ze hartstochtelijk gedrukt aan zijn lippen... Maar toen, opeens, was er om hem heen een druk gewoel van zich snel door elkander bewegende menschen, en tot zijn schrik bemerkte hij, dat allen bezig waren afscheid te nemen, en dat, goedig-lachend, bescheiden, Madame Colombe achter Gaby te wachten stond... Hij richtte zich op, ontevreden over zichzelf, dat hij zijn geheele omgeving vergeten had en bij Gaby toch niets had bereikt... want, zie, daar verdween zij al naar de deur, nadat hij vluchtig haar snellen handruk had gevoeld, en hij had niets kunnen zeggen...
Een oogenblik later legde Volker de hand op zijn arm en troonde hem mee naar de gastvrouw, naast wie het jongemensch als gastheer stond, met de linkerhand, den duim er buiten, in zijn zak, en met een flauw-hooghartig lachje om de lippen.
Waarom wist Joan niet, maar de tegenwoordigheid van dezen jongen man hinderde hem op dit oogenblik enorm. Wat had hij nu graag met Câline gesproken, vertrouwelijk en eenvoudig, en haar alles verteld, zooals hij voelde, dat hij dit kon bij haar... Maar hij moest nu gaan, hij begreep het wel, en zwijgend drukte hij zijn heete lippen op haar koele hand, en volgde Volker naar buiten.
| |
II.
Hij had geen afspraak met Gaby gemaakt, - neen, wát had hij eigenlijk met haar gesproken? - maar toch voelde hij het als een zekerheid, dat hij Gaby den volgenden avond wederom bij Câline zou ontmoeten.
In spanning doorkoortste hij den dag, zóó hevig opgewonden na zijn bijna slapeloozen nacht, dat hij zichzelf niet genoeg vertrouwde, om haar bijvoorbeeld te gaan zoeken in het Luxembourg, of in den Moulin Rouge... hij vreesde door een te bruuske daad alles te zullen bederven.
Met redeneering wist hij zich eindelijk eenigszins tot kalmte te brengen, en toen het avond was geworden, en tijd om naar Câline te gaan, had hij geheel zijn uiterlijke bedaardheid herkregen. Vanavond zou zijn lot definitief worden beslisist, nam hij zich voor. En van Gaby zou het
| |
| |
afhangen, - of liever van hetgeen zij eigenlijk was, - of hij haar ten huwelijk zou vragen, of...
Tot zijn teleurstelling kwam Volker, meenende Joan een dienst te bewijzen, hem halen om naar den Moulin Rouge of naar Câline te gaan. Joan voelde in dit oogenblik zijn vriendelijke kameraadschappelijkheid als een hinderende bemoeizucht, maar hij was te wellevend om daarvan iets te doen blijken, en ging, alleen wat stiller dan gewoonlijk, met Volker mee. Hij had het niet gaarne, dat iemand toonde, zijn liefdesgeschiedenissen te begrijpen, hij had het aangenamer gevonden, als Volker hem vrij had gelaten, om al dan niet te slagen... Enfin, hij meende het natuurlijk goed...
Bij Câline troffen zij in hoofdzaak hetzelfde gezelschap aan als den vorigen dag, maar het scheen Joan een geheel ander toe. De demoiselles de Bienfilâtre hadden zich heden à l'enfant gekapt, en de gladde pony overgleed hun blanke voorhoofdjes met een zwarten glans. Zij waren weer gelijk gekleed, in blouses met basques, van Iersche-kant, over kersroode zijde. Een breed kersrood lint omspande hun slanke middel, en de omgeslagen kraag, die de kersrood zijden voering toonde, omvatte den witten hals met een schitterenden rand. Een jonge man zat tusschen beiden in, en drukte speelsch zijn handen in de hare; het was een aardige jongen die lachte, en grappen maakte, en er uitzag, alsof hij de volkomenste tevredenheid genoot.
Joan zat naast Câline; haar gelijkmatig-vriendelijke stem gaf hem rust, en hij vond het tactvol van haar, dat zij hem niet over Gaby sprak, maar hem trachtte bezig te houden en af te leiden, door te praten over onverschillige dingen.
- Ziet u die jonge man? vroeg Câline, u zou 't niet zeggen, hè? maar die is... op z'n huwelijksreis.
- Op z'n huwelijksreis? kon Joan in uiterste stupefactie alleen maar herhalen. Maar toen meende hij te begrijpen: Is een van die twee z'n vrouw? vroeg hij.
Câline schudde lachend 't hoofd.
- Neen, zei ze, o, neen! Z'n vrouwtje is nu in 't hôtel, en slaapt waarschijnlijk, en is blij, dat ze 's uitrusten kan. Huwelijksreizen... vindt u die ook niet 'n... horreur?
- Men denkt er gewoonlijk anders over...
- Ja, dat is ook zoo. Maar ten onrechte volgens mij. Denkt u toch 's aan: in vijf van de tien gevallen wordt
| |
| |
zoo'n meisje plotseling overgeleverd aan een jonge man, die haar toch in elk geval betrekkelijk vreemd is...
- 't Is toch haar mán, de man van wie ze houdt...
- Houden! zeker, maar hoe? De meeste meisjes, heel veel tenminste, zouden, o, zoo gelukkig zijn, als er maar geen passie in 't spel hoefde te wezen. Onder vreezen en beven gaan ze mee op reis, winden zich zelf al meer en meer op, en er zijn genoeg voorbeelden van, dat ze, bijna bewusteloos van angst door haar man overmeesterd worden. 't Is zijn recht, nietwaar? Maar de man realiseert niet, dat, wat voor hèm iets gewoons en misschien al honderdmaal begaans is, het grootste en vreemdste is, dat er in háar leven gebeuren kan. En zoo herhaalt zich dat, totdat ze terugsnakt naar huis, waar ze tenminste wat afleiding vinden kan, en niet, zooals op reis, altijd alleen op hèm zal aangewezen zijn. Zij weet, dat hij de heele dag aan zijn hartstocht denkt, dat merkt ze wel uit zijn blikken, uit zijn toespelingen... en er is niemand bij wie ze vluchten, zich eens uitklagen kan... Gewoonlijk ‘went’ een vrouw er wel aan in haar verdere leven, en gaat 't eenvoudiger en natuurlijker beschouwen, maar de huwelijksreis is er dikwijls de schuld van, dat ze voorgoed 'n weerzin van passie blijft houden en die alleen verdraagt uit goedhartigheid, omdat ze nu eenmaal houdt van haar man.
Joan waardeerde het, dat zij zoo absoluut ongedwongen en natuurlijk over deze dingen sprak; nooit had hij een vrouw ontmoet, die dat durfde of deed. Het was waar, Câline viel niet onder de categorie der gewone ‘fatsoenlijke’, conventioneele vrouwen, maar toch, in haar uitdrukkingswijze was niets, wat de grens overschreed. Zij sprak logisch en bedaard over een onderwerp dat gemeenlijk niet behandeld wordt, maar waarom feitelijk niet? Dat Câline erover praatte, kwam alleen, omdat zij zoo opperst natuurlijk was, ja, dat was de indruk, dien hij sterk van haar gekregen had: zij was de natuur zelve...
Câline bemerkte, hoe aandachtig en instemmend Joan luisterde. En zij ging voort:
- 't Meisje leeft die dagen in 'n zwoele, overprikkelde atmosfeer; dat maakt haar nerveus, hyper-nerveus, waarbij dan nog komt, dat ze door 't ongewone leven en de reisvermoeienissen, afgemat raakt en geheel overspannnen.
- Maar, zei Joan, er zijn toch ook wel meisjes, die 't
| |
| |
zelfde verlangen hebben als de man, en voor wie 'n huwelijksreis dus 'n ‘zalige’ tijd is.
- Dan nog, zei Câline nadrukkelijk, dan nóg blijven huwelijksreizen 'n onding. Want daardoor komt 't meisje in de waan te verkeeren, dat zij voor de man de spil is waarom alles draait, dat bij geen oogenblik buiten haar kan, dat al zijn gedachten zich uitsluitend met haar bezig houden... En als ze weer thuis zijn? Dan heeft de man z'n eigen werk, dat 'm absorbeert; dikwijls is hij daardoor zóó in beslag genomen, dat hij er niet aan denkt, haar te liefkoozen, hoewel zij 't verwacht... Wat is 't gevolg? Natuurlijk scène op scène. Want nu blijkt 't wel, ‘dat hij niet zooveel van haar houdt, als hij aldoor beweerde’, enzoovoort. 't Loopt altijd uit op ontgoocheling en teleurstelling voor de vrouw. Hij-daar heeft misschien de wijste partij gekozen, door zich op z'n eigen manier te amuseeren, en z'n vrouw met rust te laten, - ofschoon - vervolgde zij lachend, er natuurlijk heel wat tegen in te brengen zou zijn...
Het gesprek had Joan geïnteresseerd, en de tijd was hem daardoor aangenaam-snel voorbij gegaan. Nu merkte hij, dat het ongeveer het oogenblik was, waarop Gaby den vorigen avond verscheen, en hetzelfde gevoel van toen beving hem weer, maar nu zóó sterk, dat hij begreep, als Gaby kwam, haar niet onmiddellijk te moeten naderen, omdat zijn bevangenheid dan te zeer zou blijken. En daarom bleef hij, ook toen zij, gevolgd door haar trouwe geleidster, binnen-trad, zijn plaats naast Câline behouden.
Hij sloeg haar onopgemerkt nauwkeurig gade, en vast werd in hem het besluit, dat hij vanavond, vanavond nog, de beslissing van zijn lot zou weten. Zij droeg thans een champagne-kleurige robe van crêpe de Chine, met een fichuarrangement van kant, dat op de borst bevestigd werd door twee reuzig-groote, rozeroode, gefronst zijden papavers. Gaby... dacht hij, neen, hij wist het nu wel, was geen, wat men noemt, eerbaar jong meisje, en hij zou haar misschien niet ten huwelijk vragen, tenminste nu nog niet... maar een beetje liefde, een klein beetje liefde... kon zij hem toch wel geven...
Om hem waren de gesprekken algemeen, en veel meer dan gisteren voelde hij zich een deel van zijn omgeving. Dicht bij hem hoorde hij iemand Madame Colombe plagen, dat zij Gaby nog maar altijd niet aan den man had gebracht,
| |
| |
en tot zijn verwondering, en toch ook weer niet tot zijn verwondering, hoorde hij de oude dame antwoorden met een trots, als sprak zij over haar eigen dochter:
- Het is, dat zij niet wil. Zij heeft natuurlijk keuze genoeg. Met haar jeugd en haar bekje heeft zij ze immers allen...!
Een lichte schok ging door zijn schouders. En hij... wie was hij, dat hij kon hopen door haar te worden uitverkoren?... ‘Heeft zij ze immers allen...’ toch had zij nog geen keuze gedaan... Maar hoe dan ook, hij zou het wagen. En als zij hem afwees, dan ging hij naar Holland, en kwam hier nooit meer terug...
De geestige journalist Bernin kwam te vertellen van de tentoonstelling der futuristische schilders, die hij ambtshalve had bijgewoond. En weldra wist ieder daarover iets te zeggen.
Gaby was de eerste:
- O! riep ze, de fijne handjes samen-slaande, ik ben daar ook geweest! En ik zag in de catalogus Train en vitesse, en ik dacht: Nu, dat stuk is werkelijk nogal goed... Want daar waren driehoeken en lange lijnen, en menschen, die zich in een driehoek opdrongen... zooals je dat wel ziet, als je zit in 'n trein. Maar toen maakte iemand er me opmerkzaam op, dat ik me in 't nummer vergiste, 't was niet Train en vitesse, maar... La Révolte!
Zij lachte zoo hartelijk en helder, dat Joan, als zij nu samen alleen waren geweest, haar opgetrokken had bij de armen van haar stoel en aan zijn borst, al haar tegenstand brekend in zijn hartstochtelijken zoen... Maar hij bedwong zich: straks, beloofde hij zich, straks... dan zou hij met haar spreken...
- Ik, zei de huwelijksreiziger, ik heb heusch de Pan-pan-dans van Severini bewonderd... Als je daar naar kijkt, krijg je waarachtig de indruk alsof je midden in 'n zaal staat, waar om je heen wordt gehost en gesprongen, - alsof je zèlf meedanst zelfs, want ben je in beweging, dan zie je, precies als daar, soms 'n hoofd dubbel, of 'n gezicht onnatuurlijk lang of breed, en armen los van 't lichaam... Ik ben er expres voor naar Monico gegaan, om 'n juiste impressie te krijgen, maar 't was frappant... Daarom vind ik Le Rire van Boccioni ook zoo goed: lach maar eens zelf, dan krijgt 't licht vreemde lijnen, en alles om je heen verandert van proportie en kleur...
| |
| |
- Het futurisme, vroeg madame Colombe met haar zoete blanke stem. Wat is dat eigenlijk... ik heb er niets van begrepen.
- Natuurlijk niet, zei een jongmensch goedig-geruststellend, dat is ook niets voor u: c'est la peinture des états d'âme!...
- Boccioni noemt het ‘physisch transcendentalisme’, nu weet u 't, hè? plaagde een ander.
De demoiselles de Bienfilâtre, die bijna altijd tezamen spraken, of elkaars woorden aanvulden, vertelden, dat die schilderijen uit de verte net affiches waren, zoo schel van kleur... maar dichterbij leken ze op een verkeerd samengevoegde legkaart, die soms bijna in orde was, zooals in de Pan-pan... En La Révolte was sprekend 'n Schotsche plaid...
- C'est pour épater les bourgeois, tout ça, zei een andere der aanwezigen met geringschattenden spot. Maar nu wond de journalist Bernin zich op.
- Humbug, aanstellerij, reclame-zucht, dat is altijd het woord als men iets niet begrijpt, riep hij. Zeker hebben de futuristen veel belachelijks, maar we mogen niet zoo tegen hen te keer gaan, willen we ons zelf niet belachelijk maken. De futuristen sluiten zich direct bij de luministen, en de cubisten en de picassisten aan, - dat Picasso al ‘school’ maakt, merk je uit dat woord, - let maar 's op, hoe de futurist Severini in zijn Boulevard lijkt op Picasso, Braque, de Wlaminck, Turel...
- Ik vind ze te... ‘italo-boulevaresque’, zei de jonge man, die zooeven van ‘épater les bourgeois’ had gesproken.
- Onbekend maakt onbemind, zei Bernin. On comprend toujours l'artiste arrivé, surtout... quand il est mort. Vóór die tijd moet hij heel wat miskenning en hoon verdragen. Denk maar eens aan de pointillisten: Luce, Signac, van Rijsselberghe, denk maar eens aan Cézanne, Vincent van Gogh... Alles wat nieuw is, vindt tegenkanting in de aanvang. De futuristen willen de toeschouwer laten leven in het schilderij; hij bevindt zich temidden van 't geen hem voorgesteld wordt... Hun principe is: Plus de peinture immobile; daarom is schilderen naar een model ook uit den booze: ils veulent peindre le mouvement; ‘finie la peinture immobile, glacée, morte...’ Boccioni, die misschien wel de knapste is, Severini, Carrà, Russolo willen actie, leven, directe impressie in 'n schilderij.
| |
| |
- Maar, zei Câline, hun principe is te begrijpen, en men kan ermee sympathiseeren, maar, mij dunkt, op zoo'n schilderij, vooral, het zijn zulke groote doeken! - moet toch worden gewerkt. Wat zij bedoelen, is het vasthouden van een oogenblik, en zooals zij de schilderij binnen in zich zien, vóórdat zij schilderen, heeft het ook al de spontaneïteit van het moment. Maar als zij met schilderen bezig zijn, dan is de oogenblikkelijke emotie natuurlijk vrijwel voorbij, dus dan moeten zij denken en overleggen, om 't wéer te geven zooals zij het precies hebben gewild. Dat is 't, wat ik er tegen heb, hun werk lijkt zoo spontaan, maar is 't natuurlijk niet.
- Ik vermoed, zei een jongmensch, dat zoo'n schilderij toch wel heel gauw in elkaar wordt gegooid. Je moet zien, hoe slordig 't soms is gedaan...
De stemmen gonsden dooreen, ieder maakte een opmerking of gaf iets als zijn meening ten beste, en Bernin riep opeens lachend uit, doelende op het door elkaar gewoel om hem heen:
- Ah, quelle belle oeuvre futuriste j'ai maintenant devant... ou plutôt derrière mes yeux!
En in het gelach, dat daarover ontstond, maakte Joan van de gelegenheid gebruik, om op te staan, en wat heen en weer te loopen door de kamer. Zoo dadelijk, als Gaby haar belangstelling in dit onderwerp had opgegeven, kwam hij naar haar toe, en zou hij met haar spreken.
De omgeving leek hem heden een geheel andere dan gisteren, toen hij zoo bevangen was door zijn eigen gedachten. De bezoekers praatten heel anders, luider, drukker; de gezichten teekenden zich helder af in het electrische licht, maar als tot het middelpunt van het milieu werd zijn blik aldoor onweerstaanbaar naar Gaby getrokken. Neen, zij coquetteerde niet met hem, zij coquetteerde zelfs in het geheel niet... zij was ondanks haar berekenenden aard een serieus meisje, dat als zij op zijn aanzoek inging, ook wèl van hem hield...
Hij stond bij een der open ramen en keek naar het gezelschap, dat zich vermaakte, zooals men dit in de gewone wereld zou doen, terwijl toch dit salon, waar het zoo gesoigneerd en geregeld toeging, een plaats was, die men in andere kringen niet durfde noemen... Waarom niet... Het werd hem vreemd te moede; zijn geest was op het
| |
| |
oogenblik niet in staat tot het maken van onderscheidingen... hij vond Gaby goed zooals zij was... hij vond Câline goed zooals zij was, en verder kon hij niet denken...
De huwelijksreiziger, die zich van allen wel het luidruchtigst amuseerde, had thans zijn arm door dien van Madame Colombe gestoken. De oude vrouw, die aldoor en door iedereen werd voor den gek gehouden, en die dat heel natuurlijk scheen te vinden, lachte vriendelijk en aanmoedigend, want zij zag, dat hij haar een aardigheid wilde vertellen.
- Ecoutez, Madame Colombe. Un jeune homme dit à une jeune fille: ‘Si vous saviez, Mariëtte, comme je vous aime! Mes jours et mes nuits se passent à chercher le moyen de vous avoir toute à moi!’ - ‘Taisez-vous donc, dit elle, si c'était vrai, vous m'auriez déjà trouvé un mari dans vos chic relations!’
- Zij heeft gelijk, glimlachte de oude dame goedig, wel, zij heeft gelijk, niet waar?
Joan verwonderde zich niet meer. De verhoudingen schenen hier zóó geheel omgekeerd, dat hij alles natuurlijk vond. En alles ging zoo vanzelf, als werd hij door een geheime kracht gedreven... Hij was nu dicht bij Gaby, en boog zich over haar heen. Mag ik?... zei hij zacht, en schoof een stoel naderbij. En nu zat hij naast haar, en wilde spreken, maar het was hem, als ware dit niet meer noodig, en zou zij hem wel zwijgend begrijpen...
Zij keek hem aan met haar kwijnend-zachten, onschuldigdonkeren blik. O, dat hij haar hoofdje nu niet aan zijn borst kon trekken, en het innig streelen met zijn verlangende handen, en haar goudbruine haren, haar blanke voorhoofd, haar roode lippen kussen met zijn verlangenden mond... Zij keek hem aan, en zij keek, alsof zij iets verwachtte, - verbeeldde hij 't zich? - en of zij, als hij zijn vraag durfde doen, hem niet afwijzen zou. En nog sprak hij niet, nog zat hij haar stil te beschouwen, innerlijk vervuld van een geluk, als hij nog nooit had gekend, een geluk, dat hem zacht doorgloeide, en hem verweekte tot een heerlijke machteloosheid... Hij wenschte op het moment niets anders, dan bij haar te zijn, den fijnen, zoeten geur harer kleederen te mogen inademen, en haar ontroerend-lief gezicht bewonderend te beschouwen... De kamer om hem deinde weg in vage kleuren, de stemmen verzweefden... heel uit de verte... héél uit de verte, hoorde hij een stem, die zong:
| |
| |
Le roi a fait battre tambour,
Pour voir toutes ses dames
Et la première qu'il a vue
Lui a ravi son âme... Ook zijn ziel was verrukt door haar bekoorlijkheid. En vanzelf kwamen hem opeens de woorden over de lippen:
- Gaby, zei hij, en hij wist het zelf niet, dat hij haar nu opeens noemde bij den naam, je vous aime... Je vous ai aimé dès le premier moment...
Zij glimlachte lief. Het streelde haar, streelde haar buitengewoon, dat hij niet met ‘voorstellen’ tot haar kwam, maar haar lief te hebben zei... Hij was een knappe, flinke man... en bovenal immers... rijk!... Zij zeide niets, zij liet zich zwijgend begeeren, en glimlachte alleen, glimlachte aanmoedigend, gevleid...
- Et toi, Gaby? vroeg hij, en haar lach werd dieper, omdat hij haar, geheel zonder voorafgaande kennismaking, ging tutoyeeren, en toch in 't minst geen beleedigende familiariteit bedoelde, integendeel juist zoo hoogst eerbiedig was en zoo hoogst serieus...
- Ik heb u óok opgemerkt, zei ze toen. Maar... u begrijpt, zoo is 't nu eenmaal, 'n meisje mag daar niets van laten blijken, - ik vind dat eigenlijk niet goed, men komt zoo vanzelf tot une pudeur perverse... Een meisje heeft toch ook haar gevoel, maar ze moet 't altijd verbergen, en hoe meer ze huichelt, hoe meer ze veinst, hoe beter ze zich koel en emotieloos voordoet, hoe meer de wereld haar toejuicht...
O, wat speelde zij goed!... Intuïtief trof zij den rechten toon. Want op zijn eerlijk, expressief gezicht, zag zij alle gewaarwordingen, die haar woorden in hem opwekten. Zijn oogen verrieden haar alles, die sterke, heldere, hartelijke oogen... Zij hield van hem, waarlijk, zij jokte niet; zij vond het volstrekt niet onaangenaam zijn groote, warme hand haar vingers te voelen omsluiten, en hem te hooren fluisteren van zijn gevoelens voor haar...
- Laat me, vroeg hij, je bij je thuis bezoeken. Ik wil je leeren kennen, ik wil, dat je mij leert kennen. En als 't blijkt, dat wij van elkaar blijven houden, dan...
Zij had bijna hardop gelachen om al deze preliminairen, maar zij bedacht zich nog bijtijds. Hij was zoo ernstig, en
| |
| |
zij wilde trouwens ook wel hooren, hoe hij het vervolg van zijn zin uitdrukken zou...
- ... dan trouwen wij.
Deze wending verraste haar zoo, dat zij hem even aanstaarde, verbaasd. Trouwen? en met hèm? zij dacht er natuurlijk niet aan, maar zóo verstandig was zij wel, om daar niets van te zeggen; zij forceerde zich zelfs tot een teederen blik, en een approuveerenden glimlach.
- Dus ik mag komen?
- Wanneer je wil.
Zij vermaakte er zich mee, dat hij zoo ‘onschuldig’ scheen te zijn, om de eigenlijke beteekenis van deze gereede toestemming niet te begrijpen. Maar het kwam er niet op aan. Of hij morgen of overmorgen kwam, of over veertien dagen... zij had hem gewonnen, hij was in haar macht, zoolang zij het goedvinden zou...
- Ik ben zoo blij, zei hij, dat 't me nu gelukt is, je nader te komen, zonder dat ik daartoe gebruik heb behoeven te maken van... ik zal je vertellen: naar aanleiding van jou heb ik bezoek gehad van... 'n particulier detective.
- O, - Durand?
- Ken je die dan? vroeg hij, zeer onaangenaam getroffen.
Zij begreep, dat zij zich had versproken. Maar zij zou het dadelijk weer in orde maken...
- Hij zei, dat je hem niet kende...
- Dat is ook zoo, zei ze vlug, maar hij is bij me geweest, nadat hij jou had bezocht. Hij zei me, dat je hem had afgewezen. En nu wou hij 't eens bij mij probeeren. Dat is de zaak, begrijp je?
- Zoo, zei hij, nog niet over zijn eersten indruk heen, dus...
- Wat?...
- ... dus kwam hij niet bij me in opdracht van jou?
Het was toch niet zoo gemakkelijk als zij eerst had gewaand, om hem iets wijs te maken. Zij had gedacht, dat hij in zijn verliefdheid alles dadelijk zou gelooven. Maar nu bleek het haar, dat zij voorzichtig, heel voorzichtig moest zijn... Hij was te oud, om zoo licht om den tuin geleid te worden.
- Tu penses! zei ze verontwaardigd. En voegde er slim aan toe: Ik vraag jou toch niet, of ik Durand's bezoek aan jou heb te danken? We moeten elkaar wederzijds vertrouwen, of... we doen beter niet met elkaar te beginnen.
| |
| |
Hij drukte krachtig haar hand. Het was zijn zienswijze, die zij daar uitsprak...
- Vergeef mij, zei hij, je hebt gelijk. En toen, zijn ongeduld niet meer bedwingend: Zeg me, wanneer mag ik komen?
- Breng ons vanavond thuis, zei ze, met argelooze vriendelijkheid. Dan kan je eens zien, hoe ik woon... Veux-tu?... veux-tu, chéri?...
|
|