| |
| |
| |
Zevende hoofdstuk.
I.
Arl was ziek. Tot Charles' heftige ontsteltenis was van den Berg, zelf óok niet gerust, hem den Zondag, na den eersten course-dag op Woestduin, komen vertellen, dat Arl voedsel weigerde, neerslachtig het hoofd liet hangen, en hoestte. De dadelijk geroepen veearts constateerde droes, maar stelde toch in zooverre Charles gerust, dat er volstrekt geen gevaar bij was, en, dat de natuur Arl wel weer zou genezen. Toch was Charles zóo aangegrepen door het onverwachte, dat hij dien middag op de meeting slecht reed. Met den ouden Themistocles van van Diepenbeek, dien hij geheel in de hand had, kon hij met de meeste moeite niet meer dan een derde plaats behalen in den Narcissen-prijs. Hij voelde zich sinds in een onrustige, slechte stemming; Marguérite had hem iets geschreven over haar onderhoud met den heer van Swanevelt; weliswaar dat zij hem goed te kennen gegeven had nooit met hem te zullen trouwen, - | |
| |
maar toch, dat die oude heer nu zelf voor den dag kwam, en Marguérite lastig viel, vond hij een veeg teeken. En dan, Arl onbruikbaar aan den aanvang van het seizoen! Er was wel kans op spoedige genezing, maar van vermoeienden arbeid moest het paard in den eersten tijd natuurlijk verschoond blijven. Zeven en acht Mei had hij Arl op Woestduin weer willen rijden, den twaalfde te Bussum, den vijftiende te Bergen... Van de eerste dagen kon natuurlijk geen sprake zijn, waarschijnlijk ook niet van de latere. O, 't was ellendig, ellendig, dat dit hem moest treffen. Eén paard maar te hebben, en daar zóo iets mee te ondervinden. Dien middag op Woestduin, na den inspannenden rit, was Arl sterk verhit geweest, en ondanks dat hij het paard aan de bizondere zorg van van den Berg had aanbevolen, scheen het toen toch kou te hebben gevat. Ja, hoe ging het, als anderen, vreemden, ervoor moesten zorgen. Van den Berg zou nog beter passen op Happy Hooligan, dan op het paard, dat maar uit goedheid bij zijn meester gestald werd.
Arl stond nu in den kleinen, afzonderlijken stal van van Diepenbeek. Want al had hij den kwaden droes niet, hij mocht toch niet met de andere paarden in aanraking komen. Elken dag ging Charles naar de Beeklaan, waar de mooie, groote stal van van Diepenbeek was gebouwd, om Arl een uur lang langzaam af te stappen. Gedurigaan vond hij Arl wel wat beter, maar als hij kwam, veranderde het paard zijn treurige houding | |
| |
bijna niet, de oogen stonden troebel en slaperig, de ooren waren warm, de mond was heet, en het gezwel tusschen de kaken brak nog steeds niet door.
Hoe graag hij ook de genezing bespoedigen wilde, er was niets aan te doen, hij moest de ziekte haar beloop laten, en geduld oefenen. En niet trachten de omstandigheden te forceeren, wilde hij niet, door te veel arbeid, Arl voor goed dampig maken.
Wachten... berusten... dat was het eenige.
Van den Berg ontkende natuurlijk alle schuld aan het kouvatten van Arl. Jonge paarden hadden het in het voorjaar zooveel... En je kon zoo'n vent natuurlijk nog niet eens uitvloeken, omdat hij je eigen bediende niet was. 't Bleef beroerd... beroerd.
Charles was op weg naar den stal van van Asten, gelegen aan den Wassenaarschen weg. Van Asten had hem zoo dringend en herhaaldelijk geprest zijn belofte nu toch te houden, dat Charles eindelijk maar had toe-gegeven. Hij wilde toch wel eens zien, of de roep, die er van de inrichting ging, gerechtvaardigd was. Hij kende van Asten uit den studenten-tijd, als een leegen bluffer, en hij vermoedde, dat het verzoek om zijn oordeel niets anders was dan een ijdelheid, om van den geroutineerden paardenkenner woorden van lof te krijgen. Enfin, als hij lof geven kon, zou hij dien natuurlijk niet terug-houden, maar met al zijn aanmerkingen zou hij ook ruiterlijk voor den dag komen.
Van Asten wist het, dat hij kwam, en had | |
| |
aangeboden Charles met zijn auto te komen halen. Maar Charles had bedankt. Hij wilde niet afhankelijk zijn van de vriendelijkheden van een van Asten. Hij wandelde naar den stal, het was mooi weer, en hij stapte voort met krachtigen pas, toen een auto hem achterhaalde, en druk proestend en poeffend bij hem bleef staan.
Van Asten kwam te voorschijn.
- Ah, meneer Berghem, stap u toch in, meneer Berghem, doe me dat genoegen.
Charles streefde maar niet tegen, hij stapte in den ruimen Mercedes, die geheel doorveerde onder zijn licht gewicht.
Van Asten wilde een gesprek beginnen, maar Charles was niet fleurig gestemd genoeg, om er op in in gaan. Toen begon van Asten te vragen naar Arl.
- Ja, zei Charles, dat is 'n beroerde historie, zoo aan 't begin van 't seizoen. Hij betert wel, maar ik moet voorzichtig zijn, je kan 'n paard voor goed bederven, als je met zooiets niet oppast.
- Dat is zoo, dat is zoo. Enorm jammer. Zeker kou gevat? Ja, dat heb ik ook 's gehad met 'n paard. 'n Mooi paard. 'n Iersche hunter. Kou gevat, longontsteking, binnen drie dagen d'r geweest. Ja, paarden is 'n precair bezit. Wil u wel gelooven, dat 'r geen dag voorbij gaat, dat 'k de veearts niet over den drempel heb? Kardec, m'n trainer, is misschien wel weer wat overdreven voorzichtig, maar ik mag dat toch liever zoo. 'k Heb d'r wel 's over gedacht m'n stal naar Engeland te verplaatsen. Langzamer- | |
| |
hand de minderwaardige paarden van de hand te doen, en alleen first class renners en dravers d'r op na te houden. Wat denkt u daarvan?
- U zou, op die manier, natuurlijk veel meer pleizier van uw paarden beleven. Maar als uw stal, de grootste, die, betrekkelijk gesproken, de meeste en moeielijkste concurrenten levert, uit Holland verdwijnt, wat moet er dan van de paardensport hier worden?
- Ja, lachte van Asten gevleid. Daar heb ik ook wel 's over gedacht. Enfin, voorloopig blijft alles natuurlijk bij 't oude. Maar vertel u me 's, d'r hebben zulke enorm-erge geruchten gegaan; hoe is Arl eigenlijk precies?
- Hij is niet goed, maar toch wel weer heelemaal te genezen.
- Zou die gauw weer kunnen loopen?
- In de eerst volgende rennen niet, o, nee, geen kwestie van.
- Zoo, zoo. En hoest ie erg?
- Nu niet meer. Eerst zat de hoest vast, toen hebben we 'm dampbaden gegeven. De veearts zegt, warmte en rust zullen 'm beter maken. 't Verdere moet de natuur maar doen.
- O, dus hij krijgt geen geneesmiddelen?
- Nee, hij krijgt tarwezemelen in plaats van haver, en 'n beetje tarwemeel in z'n drinken.
- Zoo, zoo, zoo. Ja, 't is 'n tergend geval, zoo juist aan 't begin van 't seizoen. Maar hij heeft z'n haver al verdiend, zullen we maar denken.
Ja, dacht Charles minachtend, dat zou voor jou 't geval zijn. Als jij zoo'n paard had, en d'r | |
| |
overkwam 'm iets, dan zou jij zeggen: Nou, hij heeft z'n haver verdiend... en 'n ander paard naar de baan sturen. Maar ik, wat moet ik?
Van Asten zag, dat Charles ontstemd was, en hoewel hij in de verste verte niet begreep, wat hij gezegd had, dat Charles boos kon maken, trachtte hij toch, door een druk gesprek over allerlei onderwerpen, een mogelijk-slechten indruk bij Charles weg te nemen, en hij zorgde ervoor, dat er geen stilte ontstond, totdat de stal was bereikt.
Het groote, frissche gebouw, van grijzen zandsteen opgetrokken, de zuivere vloeren, de hel-witte wanden vanbinnen, de groote uitgestrektheid der stallen, de ruime wasch- en zadel-plaats, de flinke poets- en tuigen-kamers, gaven Charles al een goeden indruk voor het begin.
De atmosfeer in de stallen was droog en zuiver; op Engelsche wijze ingericht hadden de boxen, waarin de acht beste paarden gesloten waren, gepleisterde vloeren en ijzeren ruiven. Verscheidene stalknechts waren bezig met boenen en poetsen. Charles liep rond, knikte dikwijls goedkeurend, en volgde toen van Asten naar den anderen stal, waar de twaalf overige, in door hooge schotten gescheiden standen stonden.
- Nou, wat zegt u d'r van, wat zegt u d'r van? vroeg eindelijk van Asten, die wel zag aan Charles gezicht, dat deze tevreden was.
- Uitmuntend, zei Charles, ik kan niet anders zeggen. Overal is goed partij van getrokken, de ventilatie is best, de warmte-graad niet te hoog... | |
| |
Uw trainer schijnt 'n betrouwbaar mensch te zijn.
- Ja, dat is hij. Vroeger had 'k er een, 'n onmogelijk wezen. Die maakte de stal zoo warm, dat 't haar van de paarden zoo prachtig mogelijk glad en glanzend was. Maar zoodra kwamen ze niet buiten, of 't stond allemaal wollig overeind. - Die gaf om de haverklap huismiddeltjes aan de páarden. Per slot moest toch de veearts komen. Wilt u nu misschien de paarden 's wat nader bekijken?
- Ja, zei Charles. Hij keek naar de naamplaatjes boven de ruiven, en las voorbij-gaande: Rhoda, Levana, Ab, Mûkta, Indranila... Bij Padmaraga ging hij binnen: een breede, roestkleurige Engelschman, met lange zwarte manen, en drie witte sokken.
- Deze is nog nooit op de baan geweest?
- Nee, 't is m'n laatste aankoop in Engeland. Maar hij bevalt me niet zoo goed, als Mûkta en Indranila.
- Toch is hij beter, zei Charles. Kijk eens, wat 'n krachtige, beweeglijke schouder, wat 'n sterke koten. Z'n beenen zijn juist zoo mager als ze moeten wezen, en zie 's wat 'n spierbundels. U moet wat werk van hem laten maken, dan zult u nog pleizier aan 'm beleven.
- Dat had 'k niet gedacht! zei van Asten, maar zijn gezicht drukte uit, dat hij Charles onvoorwaardelijk geloofde. En gebruikmakende van de gelegenheid, begon hij Charles allerlei vragen te doen: of Poor Bird niet te lang was, of Heller niet een te zware voorhand had, of er | |
| |
aan den stijven, onbuigzamen nek van Petit Homme iets te doen zou zijn... en Charles antwoordde geduldig, met de volste belangstelling, want alles wat paarden betrof, interesseerde hem. Hij ging geheel in het onderzoek op, en van Asten dacht, wat een onschatbaar voordeel het hem zou aanbrengen, als hij zóó iemand eens aan zijn stal verbinden kon...
- Nu wil 'k Gil Blas wel 's zien, zei Charles, en ging met van Asten terug naar den boxen-stal.
Hij opende de deur van Gil Blas, en naderde het mooie, hooge, bruine paard, dat rustig wat hooislierten weg trok uit de kribbe.
- Ha! zei Charles, dat dacht 'k wel.
Hij betastte het paard, streek het over het kleine mooi-gevormde en goed aangezette hoofd, lichtte de lippen op, bekeek de tong en de tanden, en zei ten slotte:
- Ik geloof waarachtig, dat dit 't beste paard is, dat u heeft.
- Och! zou u dat denken?... En Civil dan, en la France, en Nini Moulin...
- Ja, ja, maar op den duur zal Gil Blas zich 't beste houden.
Van Asten vroeg nog meer, al maar meer, en Charles antwoordde gereedelijk, zonder aarzelen. Over het algemeen vond hij, dat de qualiteit der paarden lang zoo goed niet was, als die met van Asten's kapitaal kon wezen. Hij gaf raad, wees een paar paarden aan, die van Asten van de hand moest doen, prees de toewijding van den trainer, en van Asten voelde | |
| |
een heftige lust in zich opkomen, om Charles nu, nu dadelijk het een of andere voorstel te doen... Maar hij durfde toch niet... als hij Charles beleedigde, was het ook voor goed uit tusschen hen...
Zij gingen verder, bezochten den stal der veulen-merrie's, de veulen-weide, de, in den vorm van een negen getrokken, entraineerbaan, en langzaam-aan werd Charles stiller, en verloor hij zich in zijn gepeinzen. Waarom bezat deze man nu in eigendom, wat zijn hoogste, allerhoogste geluk zou zijn... deze man, die, blijkens zijn uitlatingen, niets dan een oppervlakkig verstand van de dingen had, en alles aan zijn trainer moest overlaten...
En van Asten, die hem bespiedde, dacht: zou ik 't nu wagen... maar hij weifelde weer... neen, het ging toch niet, na zóó'n korte kennismaking... Maar... daar kreeg hij een denkbeeld, een schitterend, ja, dàt was de manier: eerst dien Berghem door edelmoedigheid aan zich verplichten, - en dan, later pas, met zijn eigenlijke bedoeling voor den dag komen...
- Luister u 's, meneer Berghem, ik...
- Ja, wat blieft u?
- Ik wou u 's wat voorstellen, ziet u...
- Ja, wat dan?
- Kijk 's, ik dacht zóó: 't treft voor u toch wel allemachtig beroerd, dat u Arl nu juist niet gebruiken kan, en nu dacht 'k, als u 's, zoo-lang Arl nog niet wel is, 'n paard van mij leende?
- 'n Paard van u leende?
| |
| |
- Ja, bijvoorbeeld... Gil Blas.
- Gil Blas... herhaalde Charles verbaasd.
- Ja, wat denkt u daarvan?
- Meent u 't inderdaad?
- Zeker. Voor de schijn rijdt u dan voor mij en onder mijn kleuren, maar alle winst is voor u.
Charles stond verstomd. Van een dergelijk genereus aanbod begreep hij niets. Hoe kwam die man er toe, hem, geheel uit zichzelf, en zonder er iets voor terug te vragen, zoo'n voorstel te doen? Sloeg hij zoo uit den gewonen aard der van Asten's? Had hij hem altijd verkeerd beoordeeld, en zat er ondanks al de onaangename uiterlijkheden, toch nog wel wat goeds in dien kerel?...
't Was waar, hij kon het gemakkelijk voorstellen. Door het paard aan hem, Charles, ter berijding te geven, zou het er niet minder op worden, integendeel. En dan... hij kon dit aanbod eigenlijk gerust aannemen: wat de van Asten's aan de Berghem's ontnomen hadden, konden zij dezen toch nooit meer vergoeden.
- Dus u neemt 't aan? vroeg van Asten.
- Ja, graag, en ik dank u.
- Ziet u, u komt dan hier maar zoo vaak als u wil. U beschouwt 't paard als uw eigendom. U kunt d'r over beschikken, totdat Arl hersteld is.
- Ik dank u, herhaalde Charles.
- Apropos, ja, u blijft nu toch bij ons eten? vroeg van Asten, haastig op een ander chapiter overgaand.
| |
| |
- Ik ben niet gekleed, zei Charles, die, nadat hij dit voorstel had geaccepteerd, niet goed kon weigeren.
- O, dan zal 't me 'n genoegen zijn, u met de auto even naar uw kamers te brengen. Ik zal u daar ook weer komen afhalen.
| |
II.
Als een met moeite veroverden buit, bracht van Asten Charles 's middags mee op Villa Augustine. Charles liet lijdelijk met zich doen. Hij had toe-gegeven, en ofschoon een wrevel in hem was, om nu toch in intiemer aanraking met dien van Asten-boel te komen, gaf hij niet van zijn slechte stemming blijk. Hij moest in het oog houden, dat van Asten hem een zeer grooten dienst had bewezen, door hem Gil Blas aan te bieden.
Maar reeds bij het binnen-rijden van het groote hek aan den Ouden Scheveniugschen Weg, steeg zijn ontstemming sterk. Vóor hem rees de pompeuse villa, kasteelachtig gebouwd, met ronde torens, boogvensters, en schuine daken. En op een enkel signaal van den auto-hoorn vloog de hooge deur al open, en trad de knecht naar buiten, om het portier te openen.
Charles trad de gang in, een lange, aan weerszijden zich strekkende gang, terwijl vóor hem lag de hall, met de staatsie-trap en de zware, donkere meubelen. De wanden waren beschilderd, in een der hoeken rees een marmeren groep: worstelende athleten.
| |
| |
Charles volgde zijn gastheer, door een ruime zaal, waar lange rijen, met roode zijde bekleede stoelen langs de wanden stonden, en de parketvloer geheel ledig lag, als in de antichambre van een vorst. Scherpe, cynische woorden lagen Charles op de lippen; daar liep hij, de Berghem, naast de afstammeling van een kramer, - en nog wel uit de goede gratie van dezen. Hier alles rust en weelde, wanden van wit met goud, zware zijden gordijnen, reusachtige kristallen kronen... en daar midden-in, in dat paradijs van rust en weelde, daar liep die burgerlijke, kleine, onbeduidende man, die niet werkte, die den nood en het leed niet kende, - en die zijn niet te schatten rijkdom toch slechts te danken had, aan de twijfelachtige eerlijkheid zijner voorvaderen.
Van Asten zag, dat Charles' gezicht weer koud stond en onbeweeglijk-hard. Hij putte zich uit in hoffelijkheden; hij vond Charles wel een moeilijk personage, om mee om te gaan, maar, enfin, hij was het waard, dat men wat werk van hem maakte.
In de gezelschapszaal, waar, in tegenstelling met de voorzaal, de geheele ruimte was ingenomen met meubelen, fauteuils, - lage, breede en diepe, - causeuses, crapaud's, tabouretten, tafels, groote, kleine, waarop boeken lagen, en hier en daar een vaas met bloemen stond, consoles, étagères, standaards, die folio-prachtwerken droegen, - ontdekte Charles niet dadelijk de dames, door de eindelooze weerkaatsingen der vele penant- en andere spiegels.
Eerst toen hij met van Asten nader-kwam, en de | |
| |
dames, vriendelijk-lachend opstonden, en hen tegemoet-traden, werd hij haar aanwezigheid gewaar.
Van Asten stelde Charles voor met een zekeren triomf; en de dames, opgewonden door deze eindelijke overwinning, drukten Charles met warmte de hand, en spraken hun blijdschap uit, den man, dien zij reeds lang uit de verte bewonderden, nu toch bij zich in gezelschap te zien.
Zij waren reeds in avond-toilet; de vrouw van van Asten, een groote blondine, met hooge buste, en het gezicht van een pop, rond, blank, dikwangig, met een mooien, rooden blos, klein neusje, groote, glasblauwe oogen, en tallooze, blonde krulletjes om het witte voorhoofd, was in een zeer-gedecolleteerd vieux-rose zijden toilet, waarover ijle, witte kant los was gedrapeerd. Haar schoonzuster, Justine van Asten, een klein, donker, bewegelijk, sterk op haar broer lijkend meisje, droeg een satijnen costuum van een licht, glanzend, parelgrijs-blauw. Haar leeftijd kon Charles niet raden; die moest evenwel wel bijna dertig jaren zijn. De fabel ging van haar, dat zij elke maand ongeveer een aanzoek afsloeg, en besloten had, eerst den honderdsten aanbidder haar hand te geven.
Charles zette zich. Hij voelde zich slecht op zijn gemak in deze parvenu-omgeving, in een gezelschap, dat hem niet aanstond. Maar hij begreep niet toe te mogen geven aan zijn humeur, hij was in elk geval gast, en hier vrijwillig gekomen. De dames en van Asten maakten het hem overigens gemakkelijk. Zij praatten met de meeste voorkomendheid over allerlei onderwerpen, het | |
| |
drukst natuurlijk over sport en paarden, de wedrennen waren haar rage, verklaarde Justine.
Mevrouw van Asten, die dikwijls lachte, maar met inwendige schokjes, zoodat haar gezicht onbewegelijk bleef, vertelde, dat er, na het spelen te Monte Carlo, geen grooter genoegen voor haar bestond, dan het wedden op de courses. Toen kwam het gesprek op de valschheden, die er dikwijls werden gepleegd, en van Asten deed verhalen, hoe eens een jockey, één moment voor den start, terwijl zijn eigen paard favoriet was, een vriend had toe-geroepen, een som te zetten op het eenige paard, dat als zijn concurrent kon gelden. En hoe het toen duidelijk merkbaar was geweest, dat hij eveu vóor den eindstreep zijn paard bad ingehouden.
- Maar dikwijls ook wordt de jury voor onrechtvaardig en oneerlijk gehouden, zei Charles, door 't domme publiek. 't Is curieus midden in 't volk te staan, en de uitroepen te hooren. Curieus is 't ook, op te merken, waarom sommigen juist op dát paard iets zetten. Ze weten niets van de waarde van zoo'n dier, kennen de prognostic's niet, maar 't is zoo'n lief paardje, zoo'n aardig paardje, of de kleur bevalt hun, of de naam is juist die van hun vrouw of meisje, of zoo wat. Maar als zoo'n paard dan niet wint, hebben ze duidelijk gezien, dát 't getrokken werd, en dadelijk wordt op de jury afgegeven, als 't verschil te klein was om goed opgemerkt te worden: hun paard was vóór, iedereen had 't gezien! de jury zei maar wat! de jury bevoordeelde altijd die en die!
| |
| |
- Ja, de jury moet 'n sterke rug hebben, zei van Asten.
- En de handicapper! riep Justine. Is d'r ooit iemand tevreden met 't 'm toegekende gewicht!
Fel keek zij Charles aan met haar zwarte oogen. Haar bewegelijk gezicht lachte voortdurend op een tartende wijze. Zij had al zoo lang verlangd met dien Berghem kennis te maken, en zij zou al haar best doen, hem een goeden indruk van haar te geven.
Charles bleef kalm. Hij wond zich nooit op in het gesprek; en hij hoefde thans slechts nu en dan een woord te zeggen, dan was men al zeer met hem tevreden.
Het duurde niet lang, of in een der deuren verscheen de bottelier, op Engelsche wijze in het zwart gedost, met korte broek, witte kousen en lage schoenen, om aan te kondigen, dat er gediend was.
Charles bood de vrouw des huizes den arm; zij was grooter dan hij; een forsche vrouw, met langzame, toch niet onbevallige bewegingen. Charles wist, dat van Asten trotsch was, op zijn pracht van een vrouw, - evenals hij ook trotsch was op zijn pracht van een huis en zijn pracht van een stal. Maar Charles gunde hem graag het bezit van Augustine, zooals zij door iedereen werd genoemd, - het uiterlijk, niets dan het uiterlijk, gold bij dien man.
De eetzaal, die aan den anderen kant aan de gezelschapszaal grensde, was geheel in donkeren toon gehouden. Langs de wanden hingen groote | |
| |
antieke schilderwerken, bruin als leer, waarop de figuren moeilijk te onderscheiden waren. De hoog-gebouwde schoorsteen droeg een gebeeldhouwd kroonstuk, van het plafond hingen zware, oud-koperen kaarsenkronen af. Maar in die sombere omgeving was de tafel éen schittering van damast, kristal en zilver, éen weelde van frissche, geurige, licht-tintige bloemen. Achter ieders stoel stond, in houten stramheid, een lakei, en bij het buffet wachtte de bottelier.
Wat een omhaal voor een petit comité als wij vormen, dacht Charles, met minachtenden onwil. Moet ik goed zien, hoe rijk, hoe ‘voornaam’ hij is, de poen? En hij haalde zich het souper op Swanevelt voor den geest, waar streng de etiquette gehandhaafd werd, waar de toon geheel in de vormen was, en waar toch niet zóó de uiterlijkheid werd gediend als hier.
Ja, dat souper op Swanevelt... toen Marguérite naast hem gezeten had. Marguérite... Marguérite... een heftig, onbeheerscht verlangen naar haar begon hem eensklaps te kwellen. Hij won haar zien in haar zachte, grijze, rustgevende oogen, den druk voelen van haar kleine, warme, bemoedigende hand... Maar hij zat hier naast de gastvrouw, en moest acht geven op haar banaal gepraat, tegenover hem trachtte van Asten hem bezig te houden met sport-anecdoten, en Justine eischte onophoudelijk zijn aandacht, hem aanziende met haar felle, nooit wijkende oogen. Neen, hier was het onmogelijk voor hem, om aan zijn meisje te denken...
| |
| |
Werktuigelijk at hij zijn Crème de pois frais. En antwoordde vaag op een vraag van Augustine, of hij die worstelende athleten in de hall niet afschuwelijk vond? Zij hield daar niet van, zij zag liever zoo iets als Amor en Psyche, of een Nymf, of iets dergelijks, en hij?
Van Asten vroeg ondertusschen, of zijn stal, met al de zorg, die er aan besteed werd, niet eigenlijk meer presteeren moest, dan hij deed. Per paard, vertelde hij, kwam het hem door elkaar gerekend wel op een paar duizend gulden te staan, voor onderhoud, reizen, inleggelden, rijgeld voor den jockey...
- En reken dat dan eens op twintig paarden, zei hij. Verleden jaar heb 'k negentienduizend gulden winst gemaakt, dat is te zeggen, gewonnen op de races. Heel mooi, d'r zijn d'r niet veel, die hier in Holland zoo'n bedrag besommen, maar... En dan heb je nog niet eens je trainer, en je veearts, en god weet wat meer.
- Ja, 'n renstal kost nu eenmaal veel geld, zei Charles. En bovendien veel arbeid en zorg en geduld. Maar 'k heb d'r toch wel 's over gedacht, om zelf 'n kleine stal op te zetten, waarvan ik zelf dan trainer en manager en rijder zou zijn, dat kan toch nooit zooveel kosten.
- Zou u niet meevallen, zou u niet meevallen, betoogde van Asten haastig. Want als Charles dit plan doorzette, was er geen kans meer, hem voor zijn stal te winnen. 't Is hier niet zooals in Duitschland bijvoorbeeld. Ik reken daar meer voor 'n paard, omdat ze meer reizen, - stel nu, | |
| |
dat 'n paard je drieduizend gulden kost, dat is op twintig paarden zestigduizend gulden. Maar je wint daarmee wel 's negentigduizend à honderdduizend gulden. Dan is 't nog 's te doen.
Justine, die het vervelend vond, dat er niets dan technische dingen werden besproken, brak uit in een ratelenden stortvloed van woorden. Zij liet doorschemeren, welk een uitstekende amazone zij was, en dat zij er niet tegen opzag een mailcoach met vier moeilijke paarden te rijden, en Charles luisterde verstrooid, en at, wat de lakei achter hem genoemd had: Carré de pré-salé aux laitues.
Het diner verveelde hem. Zeer matig lever als hij zich aangewend had te zijn, waren de eindelooze maaltijden, met hun vele gerechten en vele wijnen voor hem geen amusement. Hoe van Asten hem ook drong, hoe vaak Justine hem toe-dronk met fonkelende oogen, hij wilde niet meer nemen dan éen glas lichten Bordeaux. Hij geloofde, dat hij in gezelschap niet zoo meeviel als van Asten, zijn vrouw en zuster hadden gehoopt, misschien wel verwacht... maar hij vond dit uitmuntend: de invitatie zou dan naar alle waarschijnlijkheid wel niet worden herhaald...
Het licht scheen hel op de tafel, over het met breede kanten en entre-deux bezette tafellaken, waarover losse bloemen zich slingerden, schitterde in lichtende vonken in den robijn-rooden wijn en het glanzende zilver, en gleed verguldend neer langs de schouders van Justine, die, brutaal-naakt, geheel uit de omlijsting van haar corsage te | |
| |
voorschijn kwamen. Om den hals droeg zij een col-de-chien van witte parelen, maar Charles, er toevallig naar ziende, vond de afkleuring van dat blauwachtig wit tegen haar geel-bruin getinte huid allesbehalve mooi.
Ondanks de kwetterende vroolijkheid van Justine, de instemmende vriendelijkheid van mevrouw van Asten, den opgeschroefd-levendigen toon van van Asten zelf, wilde de stemming niet komen. Het verlangen naar Marguérite, dat hem zoo opeens had overvallen, bleef hunkeren in Charles, met tergende, sterke kracht. Sommige dagen, hij moest het zich bekennen, dacht hij niet veel aan haar, geabsorbeerd als hij dan werd door zijn vele beslommeringen. Maar nu, hier in dit huis, waar de weelde gedeeltelijk haar oorzaak had, in het aan zijn familie onthouden fortuin, voelde hij zoo pijnlijk-hevig, dat zijn gemis aan geld hem zelfs het eenvoudigste levensgenot deed ontberen. Hij behoefde die overgroote luxe niet, om gelukkig te zijn... Als hij Marguérite maar had, Marguérite... met haar zachte goedheid, haar weldoenden, moed-gevenden troost... Zij ook was niet sterk in levensopgewektheid, ook zij was meestal zwaarmoedig gestemd, - maar toch, hèm sterkte zij zoo, hij voelde het, zij was zijn kracht, zijn geluk.
- U rookt niet, meneer Berghem, zei Augustine, dan houdt u zeker veel van ‘sweets’, en hij, te lusteloos om te protesteeren, nam nogmaals van de Mousseline aux fraises, die zij hem aanbeval. Van vruchten hield hij méer, | |
| |
en hij bedankte niet voor perzik of ananas, maar hij sneed de stukjes met het zilveren mesje door en door, te gepreoccupeerd om te eten.
Augustine, goedig, trachtte Charles wat bezig te houden en af te leiden. Zij had gehoord van de ziekte van zijn paard, en dacht, dat hij daarover treurde. En Justine, in een geanimeerde stemming, liet zich niet uit het veld slaan door Charles' weinige aandacht; zij praatte maar door, roerde allerlei onderwerpen aan, vertelde, dat zij wel eens naar de opera ging, maar nooit naar een concert, dat zij vrij deed, alles waar zij zin in had, dat zij den Haag een charmant leuke stad vond, maar Rotterdam verfoeide...
Charles keek haar soms zwijgend aan. Hij vond haar leelijk, met haar klein, arrogant gezicht, haar bruuske, beweeglijke manieren. Hij hield er niet van, een vrouw zooveel te zien drinken, als Justine deed, die haar champagnetumbler nooit zoo lang onaangeroerd liet, tot het schuim was weg-gepareld. Augustine dronk met kleine teugjes, en knabbelde sterke likeurbonbons van Fürth, waarin zuivere cognac en vermouth en anisette, enzoovoort, was te proeven. Zij trachtte Charles over te halen, er ook van te nemen.
- Dat is, om u met 'n zoet lijntje aan de drank te helpen! schaterde schel, Justine.
Charles voelde het zelf, welk een onpassend element hij was in dezen van hem zoo verschillenden kring. Maar hij kon er niets aan doen. Het was hem onmogelijk zich anders te toonen, | |
| |
dan hij zich voelde. En in dit gezelschap kon hij zich niet veel moeite geven zich in te spannen; hij vond het dit niet waard.
In het Turksche kabinet werd de mocca gebruikt. Augustine zette zich breed-uit op den kleinen bonten divan, Justine nestelde zich tusschen de tallooze zijden kussens van een lage bank, en trok een achthoekig tafeltje naar zich toe, waarop haar kopje, haar glaasje topaze curaçao à la fine champagne, en sigaretten stonden. Charles zat dicht bij Justine, wier zwoel parfum hij bij iedere ademhaling hinderlijk gewaar werd. De geur van haar Kyriazi, die zij met blijkbaar genoegen rookte, benauwde hem.
Van Asten had hem sigaren, sigaretten gepresenteerd, maar hij had beslist bedankt. Hij rookte immers nooit. Van Asten had toen zelf, om Charles niet onaangenaam te zijn, en ter wille van Justine, ook slechts een sigaret genomen, waarmee hij meer speelde, dan dat hij haar rookte.
Charles lag uitgestrekt in zijn lagen, diepen stoel. Dit Oostersche kabinet mocht heel mooi zijn misschien, en voor rookers heel geschikt, maar hem beviel het er niet. De geciseleerde, aan dunne kettingen hangende, met kleurige steenen bezette lampen, brandden met reukwerk, en alles wat hij aanraakte, elk kleedje, elk doosje, had zijn bizonderen geur.
Al die reuken dooreen, en het gedempte, kleurige licht, maakten Charles slaperig. Het was hem totaal onmogelijk op Justine's coquetterieën in te gaan. Door een nevel zag hij de gezich- | |
| |
ten, wazig en dof klonken de stemmen tot hem door. Maar eensklaps werd zijn hoofd geheel helder door een gezegde van Justine.
Justine lag naar hem te kijken, en hij dacht flauw, hoe zij, ondanks haar leelijkheid, toch allervoordeeligst uitkwam zóo, in haar lenige houding, terwijl haar schouders tegen de veelheid der bont-zijden kussens blanker schenen, en haar vreemd-blauw toilet haar vormen mouleerde. Haar oogen blonken, haar lippen waren halfgeopend in haar tartenden lach, en zij zei:
- Sport... sport maakt 't leven amusant... maar de hoogste... de beste sport is de flirt!
Charles kreeg een schok, en kwam weer geheel tot zichzelf. Flirt! zou zij dan waarlijk verwachten, dat hij ging flirten met haar? Een felle lust kwam in hem op, om ineens, zonder omwegen, te vertellen, dat hij geëngageerd was, om aan dat arrogante wicht, scherp en duidelijk te toonen, dat hij althans haar niet tot vermaak dienen zou. Zijn trots hief zich heftig in hem op. Een van Asten verbeeldde zich, dat een Berghem, zich leenen zou tot haar spel!
Hij keek haar aan, zoo norsch, bijna minachtend, dat Justine, niet begrijpend, waarmee zij hem kon beleedigd hebben, hem, de wenkbrauwen optrekkend, aanzag, verbaasd-gepikeerd. Maar haar broer had haar immers al verteld, welk een zonderling wezen die Berghem was, en zij barstte los, in een schellen schater:
- O, meneer Berghem, wat is u 'n asceet! U houdt niet van eten, niet van drinken, niet | |
| |
van rooken, en u wordt al boos, als ik 't woord flirt maar noem!
Charles haalde zijn schouders op, en zonk terug in zijn gedachten. Neen, hij kon Marguérite's naam niet noemen, hier, in deze leege omgeving. En het was ook niet noodig. Deze menschen hier hadden niets, niets met hem te maken. Marguérite... o, hoe dringend en heftig verlangde hij naar haar... hij moest haar zien, haar spreken, was 't maar voor een oogenblik. Hij moest haar diep-zachte, geduldige oogen weer zien, haar lieven mond kunnen kussen. Zijn verlangen door-hunkerde hem met zoo'n intens-felle kracht, dat hij het besef van zijn omgeving verloor. Hij zag haar, zijn meisje, zijn liefste, bij zich op zijn kamer gekomen; hij zag zich zijn armen leggen om haar heen, hij zag haar het hoofd gewillig vleien aan zijn borst... vlak bij hem was haar lief, zacht gezicht... zij keek hem aan, de mooie, stille oogen vol liefde...
Ja, hij moest haar weer bij zich hebben, hartstochtelijk smachtte hij naar haar bijzijn. Hij zou haar schrijven, haar voorstellen eens bij hem te komen, hij had haar lief...
Van Asten zei iets, de rijpe, blanke schouders van Augustine bewogen zich licht in een lach. Justine wierp haar sigarette in een gedreven koperen aschbak, nam een nieuwe, en zei:
- Och, toe, meneer Berghem, geeft u me even 'n vlammetje.
Charles richtte zich op, streek werktuigelijk een lucifer af, en hield haar werktuigelijk die | |
| |
voor. Justine keek hem aan; wat een onverschillige, bijna onbeleefde man, dacht zij. Zij was het niet gewend, zoo achteloos behandeld te worden. Dat hij geen notitie van haar nam, vond zij het afschuwelijkste in hem, maar... het aantrekkelijkste óok.
Charles, bevangen door de warmte en de geurigheid van zijn omgeving, geheel beheerscht door zijn gedachten aan Marguérite, had een neiging zijn oogen te sluiten, om geheel weg te droomen in mooie fantasieën. Hij had moeite, om zijn besef bij de werkelijkheid te houden, en voelde een verlichting, toen Augustine zei:
- Willen we nu niet 's weg-gaan hier?... 't Is hier warm.
In de ruime, koele gezelschapszaal herkreeg Charles zijn bezinning. Hij werd wat spraakzamer, kon geregelder antwoorden geven, en entameerde ook wel eens zelf een onderwerp van gesprek. Justine werd luidruchtig, bemoeide zich overal mee, en kon Charles geen oogenblik met rust laten.
- Nee, vindt u wel, veel nieuws komt d'r niet uit op 't gebied van literatuur. Ik lees eigenlijk nooit iets anders dan Fransch. Willy is m'n lievelingsauteur. Ik dweep met 'm. Kent u Willy? Wel wat gewaagd... maar gééstig!
- Ik lees nooit, zei Charles.
- Zou u me 't verschil kunnen zeggen tusschen 'n sloughi en 'n barzoi, meneer Berghem? Is 'n barzoi niet 'n langharige en 'n sloughi 'n gladharige Russische hazewind?
| |
| |
- Ik zou 't u werkelijk niet kunnen zeggen, juffrouw van Asten.
- Tennist u ook? vroeg Augustine. Maar voor Charles iets zeggen kou, antwoordde Justine:
- Nee, meneer Berghem tennist niet, hij speelt ook geen golf, 'n enkele maal biljart... maar wèl bridge en baccarat... heb 'k 't niet goed geraden, meneer Berghem?
- Perfect, juffrouw van Asten.
- Dus, meneer Berghem, zei van Asten, u is van meening, dat Padmaraga, flink aangepakt, wat degelijks opleveren kan?
- Padmaraga! riep Justine. Wel zeker! dat had ik je ook wel kunnen vertellen! Padmaraga is immers die roestbruine, met de drie witte sokken?
- Wat hebben z'n sokken hier mee te maken? vroeg van Asten lachend.
- O, alles! Weet je dat niet? U toch wel, meneer Berghem? D'r is 'n Hongaarsche hippoloog, die beweert, dat drie sokken 'n uitmuntend teeken is. Heeft 'n paard, éen sok, zie 'm dan goed aan, heeft hij er twee, dan kan je over 'm onderhandelen, heeft hij er drie, koop 'm dan zoo gauw mogelijk. Maar heeft hij er vier...
- Wat dan?
- Laat 'm dan naar de drommel loopen!
- Ha, ha! dat zou wat moois zijn, lachte van Asten.
- 't Is toch waar, hoor! hield Justine haar bewering vol. De bekende Engelsche renners Eclipse en Birdcatcher hadden maar éen sokje, Rataplan had d'r twee, maar die met drie sok- | |
| |
jes zijn allemaal first class: Trompeter, Ketledrum, Verneuil, Trésor, ja, wie nog meer, ik heb die namen allemaal niet onthouden.
- 't Zal wel toeval zijn, zei Charles, maar in Frankrijk zeggen ze óok, dat is waar: cheval de trois, cheval de roi.
- En de paarden met vier sokken hebben gewoonlijk weinig renvermogen, wist Justine nog.
- En Lord Lyon en Pilatus en Dante dan? zei Charles. Maar de afteekens van 'n paard spelen altijd en overal 'n groote rol. 'n Ster op 't voorhoofd van 'n paard, beduidt, volgens de Oosterlingen, dat de rijder 'n vroege dood vindt.
- Hè, zoo bijgeloovig, riep Augustine.
- Ja, zei Charles, voor de eerste maal met een glimlach. Dat zou u niet gelooven, mevrouw, hoe bijgeloovig wij ruiters zijn. Ik heb 's 'n jockey gekend, die voor 'n voordeelige betrekking bedankte, omdat hij dan 'n gele blouse dragen moest. Geel was z'n ongelukskleur, daar zou hij nog 's mee dood-vallen. Ik zelf, als Durandal, de roodschimmel van Hilverdink op de baan is, ben ik zenuwachtig, onrustig. Sommige rennen zijn berucht, omdat d'r altijd ongelukken gebeuren. Altijd. Bijvoorbeeld de Great Metropolitan Stakes te Epsom heeft altijd buitengewone voorvallen. De laatste maal vielen d'r weer drie paarden, een brak de beenen.
- Ja! ja! daar zou 'k ook staaltjes van kunnen vertellen! zei van Asten. Je beleeft wat, als je d'r midden in zit. Apropos, meneer Berghem, kent u Jansen's Brownie? Die zou hij | |
| |
graag willen ruilen met mijn Civil. Zou ik 't doen? Brownie is pique fine, zegt hij.
- Ja... 't is moeilijk daarin te raden. Brownie is 'n goed paard, aangenaam in de hand, maar hij moet gereden worden, niet 't hoofd heelemaal vrij-laten. Hij gaat vlot, maar heeft weinig pas-lengte. Och, misschien staan Brownie en Civil wel vrijwel gelijk.
- Is 't waar, meneer Berghem, dat d'r zooveel geknoeid wordt? op de rennen? vroeg Augustine, die ook eens een blijk van belangstelling wilde geven, maar die wel eens een amusanter conversatie had gevoerd, dan met dezen ‘interessanten’ man.
- Knoeien, ja, och, ja, geknoeid wordt d'r overal, maar hier in Holland komt 't toch niet zoo erg voor. D'r zijn hier te weinig belangen mee gemoeid. En 't wordt zwaar gestraft. 'n Jockey, die z'n paard 'n slok whiskey gaf vóor 'n ren kreeg 'n formidabele boete. Ze zijn heel streng op doping...
- O, dus vergiftigde stangen en zoo, en 'n paard z'n pezen door-snijden, dat komt dus nooit voor?
- Zeker wel... in de romans! zei Charles.
- O, riep Justine, en gebeurt 't nooit, dat ze 'n paard opzettelijk laten winnen of verliezen?
- Zelden... d'r wordt te sterk op gelet.
- En als ze nu 's 'n beroemd renpaard koopen in Engeland, en dat onder 'n andere naam hier laten loopen, als 'n maiden bijvoorbeeld? Of als ze 's 'n paard in 't veld brengen, | |
| |
dat veel lijkt op 'n beroemd, terwijl 't beroemde niet mee-doet, dat wint dan natuurlijk niet, en de bookmaker, die 't verzonnen heeft, verdient schatten.
- U weet mooie practijken uit te vinden, juffrouw van Asten, zei Charles. Maar zoo iets zullen ze nooit doen. Als dat ontdekt werd, zou misschien de heele stal gedisqualificeerd worden...
Een echte van Asten! dacht hij. Hoe komt 't meisje erop. Die dingen zitten haar in 't bloed. En ondanks zijn schertsenden toon, en ondanks dat hij 't in 't geheel niet bedoeld had, was er toch zóo duidelijk ironie te hooren in zijn stem, dat Justine abrupt zweeg.
Toen, om haar stemming te verzetten, en geen blijk te geven van boosheid, ging zij naar de piano, tokkelde een paar tonen, en neuriede een sport-liedje:
Of all the mares that are so smart,
There's none like Little Dolly.
For she can give them all a start
And always makes me jolly.
Her father is grand Robinson,
Her mother too 's a bonny mare,
Of all the days that are in the year,
There 's one I must remember...
Charles, om zijn ongewilde onbeleefdheid weer goed te maken, kwam bij haar staan, en vroeg haar het lied verder uit te zingen, aan welk verzoek Justine gewillig voldeed:
| |
| |
- But when the winning number's up,
Of cheers there 'll be a volley,
One name will make the welkin ring
And that is Little Dolly!
Van Asten mompelde het chorus mee:
For she 's the grandest in the land,
The peerless Little Dolly!
En terwijl hij luisterde, kreeg Charles plotseling een herinnering aan de avonden op Brissac, als Georgine haar mandoline nam, en met haar frissche stem guitige liedjes zong. En hoe dan Marguérite bij hem gezeten had, hem aanziende met haar vriendelijke oogen... Ja, hij schreef haar vanavond nog... zij moest komen... zij moest komen... hij wou haar zien.
En bijna zonder te weten, dat hij het deed, beantwoordde hij Augustine's vraag:
- U speelt bridge, meneer Berghem? willen we dan misschien 'n partijtje maken? met een vormelijk:
- Met genoegen, mevrouw.
| |
III.
Op zijn kamer, die hij getracht had door veel bloemen een feestelijk aanzien te geven, wachtte, in heftige zenuwspanning, Charles Marguérite's komst. Hij had haar niet van het station kunnen halen, hij durfde zich niet met haar op straat vertoonen, om haar niet te compromitteeren. Maar hij verwenschte die geheimzin- | |
| |
nigheid, hij verwenschte het, dat hij het arme kind hier moest laten komen, wat een valsche tint aan hun verhouding gaf. Kon hij maar trouwen, gauw, zoo gauw mogelijk... maar hij zag er nog geen kans op, nu. Arl ziek... hij had nu wel Gil Blas, maar hij was aan het paard niet gewend, en het paard niet aan hem. Hij kon met Gil Blas er onmogelijk zoo zeker van zijn iets te winnen als met Arl. En verder, paarden van anderen rijden, wat bracht hem dat op... vijftig gulden per rit en een eventueel percent van de winst. God, neen, er kon nu nog nîets van komen, al wilden zij het ook nog zoo zuinig aanleggen. Hij had haar misschien niet mogen vragen hier te komen, maar hij verlangde zoo, hij verlangde zoo ontzettend haar weer eens te zieu. En zelf naar Apeldoorn gaan, dat kon hij onmogelijk met de dagelijksche oefeningen, die hij moest doen, daar Gil Blas voor den zevenden Mei op Woestduin was ingeschreven.
Ongeduldig keek hij op de klok. Op zijn laatst had hij uitgerekend, kon zij om twaalf uur er zijn. In driftig verlangen ging hij staan voor het raam, en keek uit in de straat. En opeens zag hij haar; zij liep snel, het hoofd wat gebogen; haar tengere gestalte, in het fijn-grijze japonnetje kwam al nader en nader bij, totdat zij de deur bereikte. Snel was hij op het portaal getreden, en trok de deur voor haar open.
En toen zij boven, en in de kamer was, nam hij haar sterk in zijn armen, in een warme, | |
| |
hartstochtelijke vreugde, zooals hij nog nooit had gekend.
Zij had haar arm om zijn hals geslagen, en leunde zich blij aan zijn borst; zij had haar oogen gesloten, en glimlachte onder zijn kussen.
- Lieveling... zei hij, god, ik heb zoo naar je verlangd... ben je daar... ben je daar nu eindelijk toch... En hij drukte haar zoo krachtig tegen zich aan, dat zij bijna geen adem kon halen. Maar zij verweerde zich niet, gewillig liet zij zich in zijn armen, gelukkig, verlangeloos tevreden.
- Doe je hoed af en je mantel... zei hij, haar vast-houdende bij de hand. Aldoor zag hij haar aan, haar wangen waren door de blijdschap diep-rood gekleurd, haar zachte, grijze oogen glansden.
- Dank je, dank je, dat je gekomen ben, zei hij innig. Heeft 't je veel moeite gekost?
- Nee, ik heb 't aan tante verteld en aan Georgine. Die hebben me geholpen. We hebben gezegd, dat we 'n picnic hadden en een heele dag uitblijven zouen. Ik gebruik niet graag zulke voorwendsels, maar nu kon ik toch niet helpen, dat ik 't deed... Charles...
Zij glimlachte, en hij sloeg zijn arm om haar schouders, en bukte zijn hoofd om haar te kussen op den koel-zachten mond.
- Wat 'n bloemen heb je... zei ze dankbaar. Heb je dat allemaal voor mij gedaan...
Haar oogen waren vochtig van ontroering, toen zij de zorg zag, waarmee hij de koffietafel | |
| |
had geschikt. Tusschen de bloemen stonden schaaltjes met galantines, sandwiches, petite fours, bananen. Zij wist, hoe hij gedachteloos en onverschillig was in het gewone leven, maar er was zooveel liefde kenbaar in de wijze, waarop hij alles voor haar had in orde gebracht, dat zij de tranen zich in de oogen voelde komen.
Zij lunchten samen, en praatten veel. In het eerst genoten zij geheel de vreugde van elkanders tegenwoordigheid. Zij maakten kleine opmerkingen, herinnerden elkaar aan Charles' logeertijd op Brissac, vertelden feitjes uit hun tegenwoordige leven, totdat zij-beiden langzaam hun stemming zinken voelden, door de gedachten, die klaarder en klaarder werden, aan hun oogenblikkelijken, moeielijken, droevigen tijd.
Zij trachtten opgewektheid te blijven voelen, zij spraken opzettelijk druk, opdat de stilte niet zwaar zou neer-vallen tusschen hen. Maar zij konden toch niet laten naar elkaars omstandigheden te vragen, en de antwoorden, die zij moesten geven, drukten beiden neer.
Zij vroeg hem zoo dringend naar alles, wat hem betrof, zij wilde alles weten, hoe het hem toch ging, dat hij haar onwillekeurig de geschiedenis van Arl uitvoerig vertelde. Hij was gewend treurig en zorgvol over zichzelven te denken, en ondanks hemzelf gaf hij blijk, in welk een moeilijken toestand Arl's ziek-zijn hem bracht. Hij vertelde ook zijn bezoek bij van Asten en van de propositie hem door dezen gedaan.
- Arme Charles... zei ze, en streelde zacht | |
| |
zijn hand, wat vreeselijk voor je, om zoo iets van die man aan te moeten nemen.
- Waarom? vroeg hij, en zag haar vluchtig verwonderd aan. Juist van die man! Van 'n ànder zou 'k zoo iets niet kunnen accepteeren, zonder d'r wat anders tegenover te stellen. Maar bij van Asten! De menschen, die ons zoo geplunderd hebben, bijna tot de bedelstaf gebracht!
- Ja, dat is waar, zei ze zacht.
Hij had haar laten zitten in den rieten leunstoel, en zat zelf dicht bij haar, met de elbogen op de knieën, en het hoofd op de eene hand gesteund naar haar te kijken. Wat was zij mooi en gracieus en lief... hij kon haar niet genoeg aanzien; haar diepe, stille oogen, met hun teederen blik, haar blanke voorhoofd, waarom-heen lichtblonde lokjes krulden, de kleine mond, die zelfs, als zij lachte den weemoedigen trek niet verloor, de fijne, slanke handen, de smalle schouders en meisjesachtige buste, alles aan haar bekoorde hem. Nu de eerste groote vreugde van het weerzien was verstild, was het rood uit haar wangen weg-gevloeid; zij was heel bleek zag hij nu, en donkere schaduwen lagen onder haar oogen. En ongerust drong hij aan, dat zij hem alles vertellen zou: hij vroeg haar naar de tegenwoordige verhouding tusschen haar Vader en haar, verzocht haar nauwkeurig alles te zeggen over den heer van Swanevelt, en Marguérite, eerst nog beproevende wat te verzachten, kon zich eindelijk, in een diepe behoefte, om toch ergens bescherming te vinden, niet lan- | |
| |
ger weerhouden, en vertelde hem van haar onderhoud met den heer van Swanevelt. Nog zeide zij niet alles, niet de pertinente, zekere verklaring van den heer van Swanevelt, dat Charles haar eenmaal van haar woord aan hem zou ontheffen, - maar zij sprak wel van zijn beslisten toon, waaruit ten volle bleek, hoe sterk haar Vader op zijn hand was.
Terwijl hij luisterde, en zweeg, en zat met neergeslagen oogen, kwam er een bittere, zwaarmoedige stemming over Charles. Een machteloos gevoel van ellende besloop hem. Nooit, immers nooit, zou hij op kunnen tegen dezen ontzettendoverwichtigen dwang. Een oogenblikkelijke wanhoop beving hem; hij sprong op, en liep de kamer op en neer, de handen gebald in de zakken. Een radelooze lust rees snel en sterk in hem op, haar te zeggen, dat al hun hopen en wachten noodwendig vergeefs moest zijn, dat hun liefde tot niets zou leiden... Aan den eenen kant de heer van Swanevelt, met zijn rijkdom, voorgepleit door het gezond verstand, sterk ondersteund door haar Vader... aan den anderen kant hij... arm en wilszwak, niet in staat het in de wereld tot iets te brengen... Het was immers onzin, langer te wachten, langer te strijden... zij moesten zich maar overgeven, berustend, gedwee...
Maar hij bedwong zich. Hij ging naar haar toe, nam haar hand in de zijne, on leunde zijn gebogen hoofd tegen het hare aan. En zij voelde het, met een diepe droefheid, dat hij haar nooit | |
| |
een troost, een hulp, een bescherming zou zijn, dat zij integendeel hèm zou moeten steunen en opbeuren, altijd. En een angst greep haar aan, een angst, of zij wel kracht genoeg hebben zou, om nooit te wankelen, nooit te wijken... of de drukkende invloed, die haar geheele vroegere treurige leven op haar geest had gehad, wel geheel verdwijnen zou in haar liefde... Maar zij sprak haar moedeloosheid en haar twijfel niet uit, zij streelde zijn hand, en hield die tegen haar lippen.
Beiden bedwongen zij zich, beiden zeiden hun diepste gevoelens niet uit, om elkander te sparen. En toen zij elkander weer aanzagen, was er in beider blik het verborgene, dat zij uit liefde weigerden elkaar te openbaren. En toen zij weer spraken, was het over gewone dingen, en bleef het werkelijke, wat zij niet wilden, niet durfden zeggen, achter de woorden verholen.
De middag verliep; de tijd naderde, dat zij weer moest vertrekken. Maar zij bleef roerloos zitten; in deze stemming kon zij bijna niet weggaan van hem. En ook hij beproefde het voorbij-gaan van den tijd niet te merken... nú was zij nog bij hem... nog bij hem... wanneer zou dit ooit weer zoo zijn!...
Zij sloeg haar arm om zijn hals, en snikte even stil aan zijn schouder. Zijn lippen trilden, toen hij haar kussen wou; ook hem viel het afscheid zoo zwaar, dat hij onbewust haar vaster aan zich knelde, terwijl de ontroering zoo sterk hem klopte in de keel, dat hij geen woord kon zeggen.
| |
| |
Maar weer deden zij een poging, om zich voor elkaar te bedwingen. Zij stond op, en wischte haar oogen droog, en glimlachte met haar bevende lippen. En hij, om zijn aandoening meester te worden, drong zich tot spreken, en zei:
- De tijd gaat veel te gauw om... 't is me net, of je pas ben gekomen...
Zij zuchtte.
- Ja... nu is 't alweer voorbij...
Zij schikte voor den spiegel haar voile, en zag zich zoo treurig, zoo bleek, dat zij begreep anders te moeten zijn, om het hunbeiden niet te doen berouwen, dat zij naar hier was gekomen.
- Maar 't is toch heerlijk, dat we elkaar hebben gezien... zei ze.
- Ja, zei hij, en keek haar aan, haar aldoor aan, met dringenden, onafgewenden blik. Hij had haar lief... zij had hem lief, en toch... en toch...
En ofschoon zij elkaar nog veel verlangden te zeggen, elkaar nog moed en vertrouwen wilden inspreken, konden zij op het moment van het afscheid geen woorden meer vinden. Zij drukten zich tegen elkander aan, en kusten elkaar herhaaldelijk... herhaaldelijk en lang, met droevige, zwijgende lippen.
|
|