| |
| |
| |
[Deel 2]
Zesde hoofdstuk.
I.
In zijn kleine, schaars-gemeubelde kamer van een tweede-rangs pension in den Haag, zat Charles lusteloos in een rieten armstoel geleund. Morgen moest hij rijden op Woestduin, en hij voelde zich zoo vermoeid, zoo beu van alles. Vóor hem op tafel lag een, een paar dagen geleden ontvangen brief van Marguérite; zij schreef zoo vriendelijk en lief, het arme kind, maar wat gaf het... wat gaf het... Hun toestand was nu eenmaal een treurige; en hij zag niet, waardoor die veranderd kon worden.
Hij was geen jongen meer, die in een kloek enthousiasme de dingen onder de oogen dorst zien. Te veel levensteleurstellingen had hij al ondervonden, om niet te begrijpen, dat de liefde van Marguérite en hem een onbegonnen arbeid was. Ja, als haar Vader zijn toestemming gegeven had, dan... Dan hadden zij heel gauw, over een paar maanden desnoods, kunnen trouwen, om zich ergens bescheiden te vestigen. | |
| |
Maar nu... het zou wachten en nog eens wachten worden, en waarop? Wanneer zouden de omstandigheden gunstiger zijn?
Arm kind... arm kind... Hij beschuldigde zich voortdurend te hebben gesproken. Als hij gezwegen had, dan, ja, natuurlijk zou zij bedroefd zijn geweest. Maar was zij het nu niet veel erger?...
Arm kind... zij was eigenlijk moediger en sterker dan hij. Zij verdroeg en hoopte. Hij kon dat niet. Hij zag alles te helder, te onbarmhartig-duidelijk in. Zij-beiden waren nu eenmaal ongelukkige wezens, en moesten maar niets verwachten, want er zou toch nooit iets gelukkigs gebeuren.
Dat zij hem liefhad, moest hem op zichzelf al een vreugde zijn. Maar hield zij maar niet van hem... dacht hij wel eens. Haar leven zou dan zeker rustiger zijn.
Hij wist wel, dat hij weifelachtig en slap van karakter was. Hij moest nu flink een besluit nemen, en zeggen: we wagen 't er op, ondanks alles zullen we 't d'r op wagen. Maar hij kon daar niet toe besluiten. Mocht hij haar blootstellen aan het leven, waar hij genoegen mee nam? Hij was geen goed financier, hij verteerde betrekkelijk veel, en had het toch nooit royaal. Neen, hij moest eerst wat opzij leggen, sparen, zoodat zij zich tenminste inrichten konden. Liefde was mooi en goed, maar je moest nog jong zijn, dan schikte zich alles vanzelf. Hij was misschien al te oud... Enfin, zij beiden | |
| |
moesten nu maar zien er 't beste van te maken.
Hij zou haar schrijven. Morgen in de drukte kwam er niet van, en zij zou toch wel graag weer wat hooren. En de avond, dien hij anders gewoonlijk zich vervelende doorbracht, zou er wat korter door worden...
Hij nam zijn schrijfportefeuille, en sloeg die open. Met de hand onder het hoofd begon hij te schrijven.
- M'n liefste meisje. Dank voor je brief. Je moet me meer zoo schrijven, 't doet me goed. We moeten beiden maar blijven hopen, wie weet, binnen niet al te langen tijd zijn we misschien voor goed bij elkaar. Ik zal gaan sparen, en al kunnen we niet dadelijk ons eigen huis hebben, ik weet toch wel, dat je ook tevreden zal zijn bijvoorbeeld op gemeubileerde kamers. Morgen rijd ik op Woestduin, zooals je weet. Arl stalt bij van Diepenbeek; behalve Arl berijd ik ook nog Fanfan van van Diepenbeek en Sexrel van de Blauw. Je Vader laat Zeghers Miss Fortune rijden, heb 'k gehoord. Oudenhove komt met Box. Hilverdink laat er ditmaal geen loopen. Maar van Asten heeft er dezen keer wel vier op de baan. Gelukkige vent, die van Asten. Die weet van geen zorgen. Men zegt, dat de van Asten's ons indertijd wederrechtelijk geld onthouden hebben. Hadden we dat nu maar terug, maar 't viel niet te bewijzen. Enfin, voorbij is voorbij. En Zondag...
| |
| |
Hij hield plotseling op. Hij glimlachte flauw: dit was wel een echte minnebrief aan een meisje, vond hij. Maar hij had er geen slag van, te schrijven. Dit wist zij wel, hij had het haar dikwijls genoeg gezegd. Maar toch...
Er werd geklopt. Wrevelig lichtte hij het hoofd op, terwijl hij kort-af: binnen! riep. Wat was daar nu weer! Zeker een boodschap van van Diepenbeek, die geen oogenblik buiten hem kon. O, zoo'n vermoeiende, vervelende jongen, die maar zeurde en zanikte, en niet begreep, welk een last hij een ander gaf... Waarachtig, daar was hij zelf al weer.
- Soir, Arl. Verdraaid, zeg, wat zit jij hier verduiveld gezellig, zeg.
Het was de gewoonte van van Diepenbeek, om, terwijl zijn bloemzoet, blond, zeer jong gezicht onverstoorbaar blank en rustig bleef, voortdurend de grofste en zwaarste vloeken door zijn woorden te mengen. Het was een spreekmanier van hem, waarvan hij zich nog maar nauwelijks bewust was die te hebben aangenomen.
Wrevelig fronste Charles zijn wenkbrauwen.
- Wat kom je nou weer doen!
- Je rookt niet, hè? je drinkt óok niet, hè? Hoe kan je hier zitten in die belabberde kamer, bij dat slechte licht, ajasses!
- Ik vraag je, wat je komt doen.
- Ja, zie je, ik zit in zoo'n allerberoerdst parket. Ik weet niet, waar Randers zit.
- Nou, wat zou dat? Die zal bijtijds wel weer boven water komen.
| |
| |
- Ja, maar je weet, wat voor 'n zwijn of 't is. Als je die niet met allebei je handen vasthoudt, loopt ie recht-uit in de modder. En hoe moet dat dan morgen? Met 'n katterige kop kan ie niet rijden, dat wil ik tenminste niet. Daar stel ik Fanfan niet aan bloot. Dat vertik ik.
- Wat wou je nou eigenlijk? vroeg Charles, turende op zijn brief, die af-moest, en hij wist niet hoe. Kreeg hij dien lastigen jongen maar weer de deur uit.
- Wel, ik wou, dat je mee-ging, 'm zoeken.
- Ja, welja, wat dacht je nu! zei Charles kregel. 'k Heb meer te doen dan jouw Randers na te loopen. Laat 'm toch begaan. Hij is geen kind.
- O, god, 'm laten begaan? Nooit! Nooit!
- Nou, dan laat je 'm niet begaan.
- Nee, maar ga 'm dan mee zoeken.
- Heusch niet, beslist niet, ik denk d'r niet aan.
- Hè, jasses! wat voer je toch uit, dat je geen tijd zou hebben?
- Ik schrijf 'n brief.
- O, schrijf je 'n brief; nou, maak die dan even af, dan wacht 'k.
- Dank je, zeg, snor jij 'n ander op, om je boodschap te gaan doen.
- Nee, 'n ander, die heeft immers tegenover Randers geen prestige, vloekte van Diepenbeek. Ga maar voort, ik wacht.
Hij ging zitten, sloeg de beenen over elkaar en tuurde in de lucht.
Charles haalde zijn schouders op, en gaf toe.
| |
| |
Hoe kon hij zich nu tegen dien klittigen jongen verzetten? En als zijn brief af was, en hij bleef alleen, zonder iets te doen te hebben, op zijn eenzame, sombere kamer... wat had hij daaraan...
- 'n Sigaar kan 'k wel opsteken, hè?
- Och! zei Charles, weer ongehumeurd, kan je dat nu niet laten? Op 'n kamer waar nooit gerookt wordt, geeft 'n sigaar zoo'n misselijke lucht.
- Nou, 'n sigaret dan, 'n guinea gold, dat zal de fijne zenuwen van meneer niet hinderen.
Charles begon weer te schrijven.
- ...En Zondag rijd 'k Arl weer in de Tulpenprijs, en de oude biek Themistocles van van Diepenbeek in de steeple chase. Zooeven komt daar van Diepenbeek bij me, en vraagt me mee te gaan zoeken naar zijn jockey Randers, die zoek is. Ik kan 't niet nalaten mee te gaan.
Hij hield op. Nu moest hij toch ook nog iets liefs, iets hartelijks zeggen...
- Zal je Zaterdag en Zondag 's aan me denken, lieveling? Je gelooft 't misschien niet, maar je gedachten zullen me helpen als een talisman. Houd je goed, houd je goed, mijn schat, en schrijf me dikwijls, zoo veel en zoo lang als je mogelijk is. Ik zoen je, ik zoen je op je mooie, grijze oogen, je blonde haren, ik zoen je innig, overal op je lieve gezicht. Dag, meisje, mijn eigen meisje, mijn lieveling!
Charles.
| |
| |
Hij bleef nog op het papier zitten turen, maar van Diepenbeek, die een stuk courant van de tafel had genomen, maar zich daarbij niet kon bepalen, merkte, dat hij niet meer schreef.
- Kom, ben je klaar? Vooruit nou, zeg.
Charles nam een couvert, en schreef het adres. Langzaam vouwde hij zijn brief samen. Hij vond, dat hij over het algemeen erg weinig zijn liefde toonde. Wanneer hij won, morgen of overmorgen, zou hij haar iets sturen, een cadeautje... een aardigheid... wat bloemen...
Weer stoorde van Diepenbeek hem.
- Arl, je brief is af. Kom nou mee voor den duivel.
Een oogenblik later liep Charles naast van Diepenbeek de donkere straten af. Van Diepenbeek vertelde, dat hij al aan Randers' kosthuis geweest was, dat de menschen daar hem verwezen hadden naar een familie in de van Limburg Stirumstraat.
- Ben je daar ook al geweest?
- Nee, daar wou 'k jou juist mee naar toe hebben. Daar moet 'n meisje wezen, begrijp je, en 'k wil niet, dat hij in 't seizoen iets met liefde te maken heeft, begrijp je.
Maar in de van Limburg Stirumstraat werd hun gezegd, dat Randers er niet was, en ook niet werd verwacht.
- Waar zit die ellendeling dan! riep van Diepenbeek.
- Laten we naar de Deli-club in de Nieuwe Molstraat gaan, zei Charles.
| |
| |
- Zou ie dáár wezen, riep van Diepenbeek, en vloekte Randers zoo verschrikkelijk uit, dat Charles hem wat moest bedaren.
Zij traden het lokaal binnen. Aan de tafeltjes zaten wat jockey's, magere, nietige kereltjes, in hun burgerkleeren, en meiden, op de matten stoelen, met glazen stout en bier. Maar Randers was er niet bij.
- Hij is hier niet, de ploert, de hond, zei van Diepenbeek, en plakte er een reeks van vloeken achteraan.
Tegen den muur, zat, lusteloos, schuin op zijn stoel, naast 'n jonge, grof-blozende meid, een lange, bleeke jongen, een kennis van Charles en van Diepenbeek, die met weerzin dronk van het glas chartreuse, dat de meid hem, grappigdoend, aan de lippen hield.
- Zeg, Verstraeten, heb je die verdommeling Randers hier ook gezien? vroeg van Diepenbeek.
Verstraeten schudde, zonder een woord te spreken, het hoofd.
- Waar zit dat ondier dan, dat ver...
Charles ging zwijgend het tweede lokaal binnen. Daar werd gespeeld. En dadelijk herkende Charles den kleinen, schraal-dunnen Randers, met zijn puntig, glad, mahoniehout-kleurig gezicht. Van Diepenbeek zag hem tegelijk.
- Wat doe jij hier, hè? vroeg hij dreigend, en tikte hem ongenadig met den knop van zijn wandelstok op den schouder. Vod! vuil beest!
Maar Randers was dronken. Hij trachtte zich weg te trekken onder den stok, en schudde de dobbelsteenen aldoor over van de eene hand in de andere.
| |
| |
- Sta je op! snauwde van Diepenbeek vloekend. Dat vod moet nou morgen rijden! Bah!
Nu herkende Randers van Diepenbeek. Hij schrikte, en keek op met een schichtigen blik, waarna hij snel in elkaar dook, bang voor een slag.
- Randers, sta op, en ga met ons mee, zei Charles bedaard.
Onwillekeurig schoof Randers zijn stoel achteruit. De dobbelsteenen tokten een voor een uit zijn hand op de tafel. De overige spelers wachtten geduldig, totdat de scène gedaan zou zijn. En nauwelijks lagen de dobbelsteenen op tafel, of een van hen maakte er zich meester van; Randers' hoopje geld werd op zij geschoven en het spel eenvoudig voort-gezet.
Charles nam den jockey bij een arm, en deed hem opstaan. De jongen wankelde wat op zijn slappe beenen, sloeg half om, maar van Diepenbeek greep hem ruw bij den anderen arm, en noodzaakte hem te loopen. In het lokaal begonnen de uitroepen weer van het euchre, dat de Amerikaansche jockey's speelden.
- Do you order me up?
- No.
- I pass too.
- I turn it down, zei de gever, met zijn hand aan de troefkaart.
Een der jockey's, die al sprak met zware tong, verkondigde, dat je nooit beter reed, dan wanneer je 'n brom inhad. De anderen speelden voort, werktuigelijk; nog aandacht genoeg hadden zij voor het spel, dat hen ophitste tot hevig kijken, | |
| |
maar hield dat op, dan zakten zij in een wezenlooze onverschilligheid weg.
- Pass again.
- Clubs.
- Haven't you got any clubs?
Eentonig-geregeld roesden de stemmen voort.
- All but, zei een der spelers, en keerde zijn markers om.
Charles en van Diepenbeek brachten Randers naar zijn kosthuis. Van Diepenbeek deed niets dan snauwen en vloeken, en schudde soms Randers' arm zoo kwaadaardig, dat deze bijna omviel.
- Laat dat toch, beval Charles kortaf.
- Zoo, waarom, hij kan toch spelen, kan hij dan z'n beenen niet beter verzetten... Dat zeg 'k je, hoor, 'n volgend jaar dit schepsel niet weer!
- Ze zijn allemaal gelijk. Je krijgt met iedereen herrie. Laat ze toch begaan. 't Is immers hun eigen nadeel, als ze slecht rijden.
In het kosthuis, waar Randers in den uitbouw een kleine kamer had, sleepten Charles en van Diepenbeek hem door het gangetje. Van Diepenbeek greep hem, en wierp hem vierkant op het bed.
- Daar, zwijn! Nou zal je morgen wel frisch wezen, hè, - hè!
- Roep de kostbaas, en laat die 'm uitkleeden, zei Charles, tegelijk weer terug-loopende naar de straat, waar, na een oogenblik, van Diepenbeek, woedend, vloekend, zich bij hem voegen kwam.
- Ga je mee naar Arlette, vroeg van Diepenbeek. D'r wordt Tannhäuser gegeven, dan is 't ballet in de eerste acte, en is ze nu natuurlijk al thuis.
| |
| |
- Nee, ik ga naar huis.
- Ga je niet mee?!
- Wou je nu de eene jockey laten doen, wat je de andere verbiedt? vroeg Charles, met scherpen spot.
Maar het trof van Diepenbeek niet eens, dat Charles zich gelijk stelde met den beroepsjockey; hij zei alleen:
- Nou, jij drinkt immers niet. En 't is nog zoo vroeg.
- Ga jij maar alleen, hoor!
- Wees nou niet zoo...
- Heb je niet gehoord, wat 'k gezegd heb? vroeg Charles koud en hoog.
Van Diepenbeek drong niet verder aan.
- Ik begrijp je niet, zei hij nog. Verleden jaar zei je niet nee. Maar je moet 't zelf maar weten. Tot morgen dan aan 't station.
- Tot morgen.
Charles liep langzaam, in gedachten verdiept, naar zijn huis. De eigenlijke reden, waarom hij niet mee naar Arlette ging, kon hij immers toch niet vertellen. Hij zou er vanavond, nu hij in een moede, lustelooze stemming was, toch geen lust in hebben gehad, maar nu hij geëngageerd was, kon hij niet meer fuiven van vroolijken aard bezoeken. En vooral niet bij Arlette, de fransche danseres, die eigenlijk Henriëtte heette, en aan wie hij eens, toen hij nogal verliefd op haar was, naar zichzelf, Arl, den naam Arlette had gegeven. Iedereen juichte dezen vondst als een goede geestigheid toe, en de danseuse bleef sinds | |
| |
den naam Arlette behouden. Nu vond hij dat wel onaangenaam, heel onaangenaam zelfs. Maar er viel niets meer aan te veranderen, vooral niet, omdat zijn engagement nog geheim was. In elk geval kon hij haar niet meer bezoeken. Beter was het dan nog zijn avonden in eenzame verveling door te brengen, op zijn stille, verlatene, somber-stemmende kamer...
| |
II.
Het prachtige, heldere weer had een groot publiek op Woestduin verzameld. De gladde, groene. in open zon liggende baan, omringd door het forsche, hooge geboomte, lag lang gestrekt in den glans van het frissche, elastische gras. De bezoekers van het middenterrein bewogen zich druk, met gewichtige gebaren; zij taxeerden de paarden, en bespraken de jockey's, alsof het ook paarden waren.
- Flinke kop!
- Geen kracht in z'n beenen.
- Veel te lange beenen.
- Wat 'n reus!
- Mager genoeg, maar te groot. Beenen wegen meer dan vleesch.
- Kijk, die biek met z'n varkensnek!
- O, die kan niet draven, die huppelt liever.
- Zeg, als ze die geen peper gegeven hebben!
- Mag niet, krijg je boete.
- Die daar doet 't nooit; om meer snelheid te krijgen, gaat ie van achter veel te wijd.
| |
| |
De kijkenden langs de barrière golfden onrustig door elkaar. Op de tribunes was het nog niet vol, langzaam vulden zich de rijen. Over de groene baan bewogen zich orde-commissarissen; de jury had haar hoogen stoel nog niet beklommen. Rumoerig schalden de mededeelingen rond uit de tips.
- De Apeldoornsche stal, zeg!
- Wie is de Apeldoornsche stal?
- Swanevelt.
- Wie wint de Zuïderzee-prijs?
- Arl II.
- Let 's op Plenty, kleine kol, twee witte achtersokken.
- Zeg, weet je, dat Belman laatst boete gekregen heeft. Hij was vierde, en liet zich daarom niet uit-wegen. Maar nummer drie was gedisqualificeerd. De jockey's moeten toch altijd aan de weegplaats vragen, of ze na-gewogen moeten worden.
De zon schitterde; de muziek zond haar heldere klanken over het open veld en het geraas van de massa. De beweging werd grooter; de bookmakers schreeuwden, bij den totalisator werden de eerste tickets genomen.
In zijn rood-en-witte blouse stond Charles in de box van Arl. In gedachten streelde hij het dier door de manen. Arl stond daar zoo zelfbewust en zoo fier, het mooie, ranke hoofd op den schouder van zijn meester gebogen. Zoo trotsch en toch zoo rustig. Het fijne hoofd, met het rechte, smalle profiel, de lange hals, waar, onder | |
| |
de dunne huid, zichtbaar de aderen klopten, de hooge, smalle schoft, de breede, schuine, krachtig gespierde schouder, het rechte, slanke, met vaste spieren bekleede been, de korte lenden, de smalle, krachtige flanken, maakten hem uitnemend tot renpaard geschikt. Het oog was levendig en doorschijnend, de oogleden waren dun en fijn; de spieren van de wangen lagen duidelijk zichtbaar onder de droge, zacht behaarde huid, de lippen waren beweeglijk en gevoelig, de neusgaten wijd geopend.
Charles hield nog meer van dit paard, dan van zijn vroegeren Arl, een paard uit zijn jeugd, uit den luxe-tijd van zijn leven. Die was, hoewel een goed renner, en uitmuntend in de hoogeschool gedresseerd, toch niet zóo schrander, zóo hem in alles begrijpend en gehoorzamend, als de tweede Arl.
Het paard ademde stil; liefkoozend wreef Charles hem over de los-liggende, gemakkelijk over de ribben schuivende huid. Het paard was gezond, zijn haren waren glad en glansden.
Achter zich hoorde Charles de gewild-ruwe jongensstem van van Diepenbeek, die onder veel vloeken aan den trainer van den Berg vertelde, dat hij gisteren, smoordronken, Randers uit de jockey-bar had moeten halen. Van den Berg luisterde gemoedelijk toe, zonder te spreken, hij knikte maar, en stak zijn lippen bedenkelijk vooruit. Hij was bezig Fanfan te tuigen, en legde den singel, dien de staljongen hem aangaf, over den schouder, terwijl hij het zadel paste.
| |
| |
Charles keerde zich om, en aanstonds mengde van Diepenbeek hem ook in het gesprek.
- Zeg, Arl, heb je Randers al gezien, wat 'n snoet, hè. Vaal, grijs, net 'n vaatdoek. Hij houdt zich stram, maar, nou, ik hoef niks te zeggen. Willen we die maar niet laten loopen? wees hij op Fanfan. Hij bederft 'm misschien voor jou voor straks.
- Randers is all right. Winnen doet hij natuurlijk niet, maar dat ligt noch aan hem, noch aan Fanfan.
- Nee, dat ligt aan Arl, hè. Nou, als hij maar derde arriveert, of vierde, dan ben 'k nog tevreden. Maak wat voort, van den Berg, de sweepstakes is verdraaid bijna gedaan.
Hij liep driftig heen en weer, bijna tegen een staljongen aan, die een emmer water weg-sjouwde, en vloekte toen zoo fel, dat verscheidenen lachend omkeken, en Max Revers, die een praatje wou komen maken, riep:
- Zeg, kan je wel?
- Is handsome Hilverdink d'r niet?
- Nee, die brengt d'r vandaag geen in 't veld.
- Verkoop je je Adolf van Nassau, Max?
- Die wint toch niet, maar je moet je peerden 's laten loopen, hè, anders kom je nooit te weten, wat ze waard zijn. Zeg, Arl is splendid, hoor. Ik zeg 't niet tegen jou, zei hij tegen Charles, ik zeg 't van je paard.
- Ik ben anders ook splendid, zei Charles. Ik heb nog nooit zoo'n zeker gevoel gehad te winnen. Dat komt omdat Durandal d'r niet is. | |
| |
Onbegrijpelijk, en toch, 't is net, of die me in bedwang houdt, en maakt, dat ik niet alles geef, wat 'k kan.
- Ja, dat kan je zoo hebben. Zenuwachtig ben ik anders nooit, maar Monte Christo, verleden jaar, is éénmaal geschrikt van Dimanche, die 'm kruiste, en vertikt, zeg, hij heeft nooit meer mee willen loopen, als Dimanche deelnam. Ik heb geprobeerd 'm met 'n capuchon aan de start te brengen, maar denk maar niet, dat 't hielp, hoor. Of die 't rook... ik weet 't niet, maar hij moest terug naar 't paddock. 't Is...
- We hebben nou geen tijd meer voor praatjes, zei van Diepenbeek. Op zij, man! Zelf leidde hij Fanfan naar buiten, terwijl van den Berg dadelijk vlug Arl onder handen nam.
Randers kwam aan. Zijn strak, hout-hard gezicht toonde geen sporen van vermoeidheid of hoofdpijn. Toch schold van Diepenbeek hem uit en vroeg vloekend:
- Hoeveel draag je ook weer? En waar ben je gebleven na 't wegen?
- Zevenenveertig en een halve kilogram.
- En waar heb je gezeten?...
- Goeie god, schaterde Max Revers, hij is jou natuurlijk een beetje uit de voeten gebleven!
Met breede passen kwam de Blauw van Ymonde over de zadelplaats aangeloopen, een groote, forsche kerel, met een blonden baard.
- Zoo, jongens! riep hij, in zijn handen wrijvend, hoe staat hier 't leven. 't Is goed vol, hoor. Zeg, als 'k hier zoo de drukte zie, dan | |
| |
moet 'k altijd denken, dat we achter de coulissen van 'n comedie zijn. Hè?
- Ja, zei Charles, zoo is 't precies. En als je dan denkt aan al die hunkerende toeschouwers, dan krijg je waarachtig 't idee 'n acteur te zijn, die 'n rol gaat opvoeren.
De Blauw maakte Charles, toen deze terug kwam na het wegen, zijn compliment over Arl. Charles mocht de Blauw graag, het was een hartelijke, gulle vent, die hem dikwijls geholpen had, als hij in verlegenheid was.
- Heb je dat nieuwe vosje van van Asten gezien? 'n goudmijntje, zegt hij.
Charles schudde het hoofd.
- Zal 'm tegenvallen, geen twijfel.
- Merrie heeft 'm tweeduizend gulden gekost, 't is 'n dochter van Mefisto uit Pentesileia.
- Bonjour, lui, zei Charles, die Arl in de manen greep, en in een oogenblik in den zadel zat. De bel is geluid, ik moet gaan. Met zijn karwats groette hij, omziende naar de Blauw en Revers, en volgde Randers op Fanfan, die stapvoets reed naar den start.
Charles overkeek de mededingers met een onverschilligen blik. Er was er geen een bij, dien hij vreesde. Toch had hij niet-licht-te-tellen concurrenten in Miss Fortune en Richard I, en naar men zei, in de nieuweling Merrie. Maar hij vertrouwde onvoorwaardelijk op de stalen spieren van Arl en diens uithoudingsvermogen, en op zijn eigen rijkunst.
Rustig wachtte hij op het vallen van de vlag. | |
| |
En toen opeens, zoo gemakkelijk en licht, als raakte hij nauwelijks den grond, schoot Arl vooruit... vooruit, in een zeer snelle, toch rustige vaart. Charles bleef volkomen bedaard; bij het vallen van de vlag had hij de jonge Merrie zien weg-spatten, als een veer, die zich ontspant; om te weten te komen, in hoeverre hij met haar rekening te houden had, bleef hij zijn oog gericht houden op het zwart-en-wit gecirkelde buis. Maar spoedig zag hij, dat Sidney Belmont de capaciteiten van de vos had overschat, haar snelheid verminderde merkbaar. Charles raakte even Arl's schouder met zijn karwats, en onmiddellijk won hij grond; hij keek om, een heel eind achter hem jaagden Merrie en Fanfan, direct gevolgd door Miss Fortune. En nog verder terug onderscheidde hij Richard I, die op kwam zetten ín een razenden galop, maar het verschil niet meer inhalen kon.
Hij was vóor, hij bleef vóor, zonder moeite zou hij eerste aankomen; Arl jachtte zich niet, hij hijgde nauwelijks, er werd niets bovenmatigs van zijn krachten gevergd. Toen opeens werd een wilde wil in Charles wakker, om ver, ver vóor allen aan te komen. Hij wou niet zoo gemakkelijk winnen. En gehoorzamende aan een driftigen impuls, raakte hij Arl's flanken met zijn sporen, hij sloeg, een, tweemaal, met zijn karwats, en Arl volgde zijn heftig verlangen. De grond vloog weg, de tribunes, de boomen, alles wervelde weg; voort, voort, suisden zij, in een blinddollen ren. Charles voelde niet meer de veerende | |
| |
beweging van het zich tot in zijn grootste lengte uitstrekkende paard, hij voelde niets meer, hij zag, hij wist niets meer, zijn kaken waren vast op elkander geklemd, zijn oogen staarden wild, wijd, voor zich uit, hij duizelde weg in een bijna te sterke, hem overweldigende vreugd. Maar op eens schokte hij op uit zijn vreemde gespannenheid; hij hoorde gejoel, gejuich, zijn naam werd geschreeuwd, de naam van zijn paard werd geschreeuwd... hij begreep, hij begreep in een plotselinge helderheid: de rit was volbracht.
Hij hield Arl in, die langzamer te galoppeeren begon, en aldoor in vaart verminderde, totdat hij verviel in wankelende stappen. Bezorgd boog Charles zich over het, door het hevige hijgen sterk bewogen hoofd van zijn paard, het schuim vlokte weg langs den mond... had hij toch misschien te veel van Arl's krachten geëischt?... Maar hij had geen tijd zich verder met hem te bemoeien, want om hem heen werd zóo uitbundig gerumoerd en geschreeuwd, dat hij het wel opletten moest. Handen sloegen in de lucht, zakdoeken werden gewuifd, van de tribune's schalden hoera's en bravo's, en eensklaps begreep hij, door een luider roep, de oorzaak van het razend enthousiasme: hij had alle andere paarden gedistanceerd.
Een siddering van vreugde doorliep hem. Het was uniek, wat hij met Arl had volbracht. Hij mocht nu tevreden zijn, en hij wás tevreden, volkomen.
Een luidruchtige menigte begeleidde hem naar de weegplaats. Kreten klonken nog steeds om | |
| |
hem heen. De menschen verdrongen zich, en werkten met stompen en elleboogstooten, om Charles in het oog te krijgen.
Een rustige, groote dankbaarheid doorvloeide Charles. Hij had Arl overgegeven aan van den Berg, met de opdracht het paard een bizondere zorg te geven. Haastig stapte hij zijn kleedkamer in, en wierp de roode blouse uit, waarna hij zich met een ruwen handdoek de borst en de armen afwreef.
De deur werd open-gestooten. Met luidruchtige felicitaties kwam van Diepenbeek binnen.
- Wat 'n kraan, wat 'n verdraaide geluksvogel! En wat win je nou wel! Eerste vierhonderd, tweede honderd, derde vijfentwintig, dat is vijfhonderdvijfentwintig pop, en dan je weddenschappen nog. Verdord, kerel, hoe je 'm dat toch gelapt hebt!
De Blauw kwam ook binnen, en wenschte Charles hartelijk geluk.
- 'k Bewonder je, 'k bewonder je absoluut. Arl wil je zeker niet verkoopen, hè?
- Om den dood niet.
- Nou, dat kan 'k begrijpen. Wat 'n kracht zit d'r in dat dier. Om na zoo'n rit nog zóó d'r uit te zien.
- Ja? zei Charles en trok de witte blouse met het blauwe Sint-Andrieskruis aan. Hij leek me, om je de waarheid te zeggen, wel 'n beetje erg vermoeid.
- Geen kwestie van. Maar, zeg, ben jij niet moe? Drink jij 'n glas champagne, zeg.
| |
| |
- Nee, dank, doe 'k nooit.
- Ja, maar nou, je moet dadelijk weer rijden, vooruit, Diepenbeek, laat 's 'n flesch halen, maar gauw.
Charles liet zich overreden, en dronk een glas.
- Nu moet ik me laten wegen, zei hij.
Door een bewonderenden drom omstuwd, ging hij met het zadel van Sexrel naar de weegschaal. Hij voelde zich monter en opgewekt, en beantwoordde met een handbeweging den vroolijken toe roep van Revers, die achter hem liep.
- Zeg, jij hebt eigenlijk alleen gereden, doe je dat nou wéer zoo? vroeg Revers. Van Asten is een en al desillusie over z'n nieuwe Merrie.
- Nu loopen Indranila en Angelo mee, hè?
- Ja, en, zeg, vlak ook Happy Hooligan van Diepenbeek niet uit, zei Revers.
Zij lachten beiden.
Toen Charles naar den start reed, had hij nog altijd dat luchtige, overmoedige gevoel in zijn hoofd. Hij merkte dadelijk, dat Sexrel een vrij wat lastiger paard was dan Arl. Hij had den nerveusen, slanken schimmelruin wel meer gereden, maar nu kwam hij hem toch bizonder moeilijk voor, - was het de dadelijke overgang, die hem het verschil tusschen de beide paarden zoo duidelijk deed merken? Sexrel was onrustig, wilde bijna niet stil-staan, en zaagde hem haast de armen van het lichaam.
- Hup! zei Charles, toen de vlag was gevallen, en Sexrel sprong vooruit op een wilde, onregelmatige wijze. Naast hem schoven de Lady of | |
| |
Shalott en de Adolf van Nassau glad en gemakkelijk voort, en met moeite bedwong Charles het onredelijk-driftige dier.
Hij zag wel, dat hij ditmaal niet zoo'n gemakkelijken kamp hebben zou. In zijn armen werd hij een zonderlinge, inwendige trilling gewaar... was het de werking van den champagne, dien hij nooit anders dronk?...
Hij richtte zich wat rechter, winnen moest hij, dat was hij aan zijn reputatie verschuldigd; en hij spoorde een paar maal Sexrel, die vanzelf reeds een groote snelheid hebbend, ineen-kromp en weer uit elkander schoot, als een haas. Vlak achter hem klonk het rauwe geschreeuw van den jockey van Rosario, die zich nooit kon bedwingen, en zijn paard aanzette met kreten, die hij toch zonder bewustheid uitkrijschte. Maar Sexrel schrikte van de plotselinge, hard-heesche klanken, hij rende er eensklaps van door, aangevuurd tot zijn grootste kracht.
Charles wist, dat de Blaauw het zeer gaarne zou zien, dat Sexrel won. Verkoopen wilde hij het paard niet, hij zou het zelf weer inkoopen, maar de eer gold bij hem veel.
Nu begon het te spannen. Indranila kwam op; Adolf van Nassau volgde, beiden naderden zij Sexrel op gevaarlijk-dichtbije wijze. Charles hield er niet van te winnen met een hals- of hoofd-lengte verschil, maar ditmaal zou het wel niet anders gaan. Hij had Sexrel niet dadelijk, zooals het moest, aangepakt; hij had het peerd eerst moeten laten uitloopen, om het daarna | |
| |
krachtig in de hand te nemen. Nu had hij hem dadelijk bedwongen, dat was verkeerd geweest. Enfin, winnen zou hij natuurlijk wel. Champagne nam hij niet meer, nooit, tenminste niet tusschen de rennen. Hij voelde zich nu zoo onverschillig, zoo dof-nuchter, geen enkele emotie werd hij gewaar. En hoe kon het anders niet zijn, zelfs als hij zijn eigen paard niet bereed.... Kom, hij moest winnen. Hij sloeg, sloeg nog eens... daar was de finish al.
Een groot enthousiasme omringde hem. Maar het liet hem koud. En toen hij, naast elkander, de heeren van Brissac en van Swanevelt loopen zag, zonk zijn stemming geheel.
Wat gaf 't, of hij een bekwaam ruiter was. Marguérite, hoe zij elkander ook trouw beloofden, was vrijwel onbereikbaar voor hem...
Lusteloos stond hij in zijn kleedhok voor zich uit te staren, toen de stem van de Blauw hem opschrikte.
- Ik dank je, Arl, van harte.
- Ja, goed, zei Charles, en maakte zijn hand los uit de Blauw's fermen greep.
- Mankeert je wat?
- Nee, niets, niets, maar je moet me geen champagne meer geven.
De Blauw lachte.
- Je bent moe, dat is de kwestie. En geen wonder. Enfin, als de races afgeloopen zijn, kom je wel weer tot jezelf. Nu de steeple nog. Jongen, is 't eigenlijk niet te veel?
Charles antwoordde niet. Het wás veel, maar | |
| |
wat gaf dat; het zou niet te veel zijn geweest, als hij zich bij den eersten rit niet zoo sterk had ingespannen.
Hij trad naar buiten, waar van den Berg Fanfan voorvoerde.
- Hoe is Arl? vroeg hij.
- O, goed, kreunt nog 'n beetje.
- Nog al? vroeg Charles ongerust, en keek naar Fanfan, die, glad-afgewreven, frisch voor hem stond. En kijk die dan 's!
- O, meneer, maar Fanfan heeft ook bijna niets gedaan, Randers zag, dat 'r niks te beginnen viel, en heeft met opzet z'n krachten gespaard.
- Zoo, dus 't is niets van Arl?
- Welnee.
- Maak de beugels 'n paar gaten korter.
- Twaalf sprongen, Arl! natuurlijk geen enkele dubbelsprong, zal wel gaan, hè? kwam van Diepenbeek druk pratend aanzetten. Nou, succes, succes, Arl! Rijd voor mij nou ook 's goed, zeg!
Fanfan was een goede springer, maar eischte een geheel vrije beweging. Charles wist, dat zijn zit zeker en rustig genoeg was, om het paard niet te hinderen.
Aan den start zag Charles Oudenhove op Box, die hem ruchtig iets toe-riep. Met Omikron van Swanevelt was het trio gevormd, dat rijden zou om den Oosterbeek-prijs.
Oudenhove was een uitmuntend springruiter, maar hij was te voortvarend, hij sprong zelf mee met zijn paard. Charles had, dank zij de dressuur van den eersten Arl, een zeer groote | |
| |
geoefendheid in het springen. Fanfan moest als springpaard verre ten achter staan bij Omikron, maar Preston, zijn jockey, reed te onzeker, hij was eigenlijk uitsluitend voor de vlakke baan geschikt. Over hindernissen ging hij met lange beugels en korte teugels, hij bracht zijn paard vlak ervoor, zonder het in vrijen galop er op aan te rijden, en perste het er dan als het ware overheen.
Het ging. Fanfan maakte vlotten na vlotten sprong. Dank zij zijn verkeerde methode, had het paard van Preston, Omikron, vlak voor het hek gestopt, waardoor Preston er overheen was gevlogen. Naast elkaar sprongen Box en Fanfan over den boom, maar op den sprong hield Oudenhove zijn paard in de teugels vast, en belette het bijna het springen. Charles raakte daardoor vóor, hij hief Fanfan over de laatste horden, en kwam, voor de derde maal dien middag, éerste aan.
| |
III.
Aan het diner in het hotel Woestduin, namen veel van de eigenaren, die dien middag paarden hadden laten loopen, deel. Naast Charles had, onder veel opdringerige frasen, van Asten van Aechtenskerke plaats genomen, een kleine, fatterige, donkerharige man, die onaangenaamdrukke manieren had en een sterk Rotterdamsch accent. Al vele malen had hij getracht met Charles in nadere bekendheid te komen, maar deze had zijn toenaderingen gewoonlijk met niets anders dan met een norsche nonchalance beantwoord. | |
| |
Hij kende dien jongen immers, sinds den tijd, nu twintig jaren geleden, dat zij samen op de academie in Utrecht waren, waar de jonge van Asten door iedereen om het zeerst werd geplaagd en slechts om zijn geld geduld. Hij was een nare, onbenullige jongen, met geestigheid noch gevoel; niets van het stoere van Asten-ras was bij hem te vinden; bleek, bloedeloos, in al te groote weelde verbroeid stadskind, zocht hij bij iedereen steun, kon niets uit zichzelf. Charles had zich nooit met hem bemoeid, zoomin als de club, waarvan Charles deel uitmaakte. En in het latere leven, op de renbaan, in gezelschappen, waar zij elkander herhaaldelijk hadden ontmoet, was Charles nooit op van Asten's attentie's en invitatie's ingegaan. Onwillekeurig zat er nog altijd de oude wrok. Een lid der familie Berghem kon niet met een lid van het gehate geslacht van Asten in vriendschappelijken omgang verkeeren. De Berghems beschouwden terecht de van Astens als de bewerkers van hun ongeluk. De onbetrouwbare geldschieters, die zich de van Astens hadden betoond, door de fabriek, die in het bezit der familie Berghem was, door kwade praktijken en niet voor het gerecht te bewijzen knoeierijen, áan zich te trekken langzamerhand, en ten slotte geheel buit te maken, konden niet met hun slachtoffers omgaan, alsof er niets was gebeurd. Diep in zich droeg Charles het besef, dat de van Asten's de oorzaak waren van zijn tegenwoordige onzekere leven, en bovendien was de persoonlijkheid van van Asten van Aechtens- | |
| |
kerke hem antipathiek. Maar langzaam-aan in den loop der jaren waren zijn sterke gevoelens van afkeer verflauwd; hij ontweek van Asten niet meer, maar behandelde hem koud-onverschillig en uit de hoogte. Het was natuurlijk onvermijdelijk, dat zij elkaar herhaaldelijk op de courses ontmoetten, maar hoe vaak van Asten ook getracht had, zich bij Charles in te dringen, het was hem nooit gelukt.
En nu, ongezocht, vond hij Charles naast zich zitten, aan het diner. Charles voelde zich moe, en antwoordde weinig op het drukke gepraat, totdat hij eindelijk begon te begrijpen, waarheen van Asten het wilde leiden.
- Ja, 't is... ziet u...ik heb nou vanmiddag weer die enorme verrichting van Arl gezien...
- Ik denk er niet aan Arl te verkoopen, zei hij kortaf.
- Nee, nee, ik begrijp natuurlijk... men hecht zich aan zoo'n dier... Maar... ik dacht... ik had gedacht...
Charles antwoordde niet.
- Ziet u... ik had gedacht... u had de som maar te noemen...
- Ik zeg u immers: ik denk er niet aan Arl te verkoopen.
- 't Is maar, ziet u, dat ik... Enfin, dat ik bepaald, bepaald, d'r veel voor over zou hebben, om dit paard in eigendom te krijgen.
- Zulke gekken zijn d'r wel meer, zei Charles droog.
| |
| |
- Ja, ja, dat zal ongetwijfeld wel. Denk u d'r 's over.
- Waarover? deed Charles sterk verwonderd, alsof hij hem niet begreep, en zich verbeeldde, dat van Asten een nieuw onderwerp entameerde.
- Over Arl toch? Over 't bod, dat ik u doe. Vijfduizend gulden... zesduizend... u hebt de som maar te noemen.
Charles wendde zich hooghartig om tot van Asten, die dom naar hem opstaarde.
- Wat bedoelt u toch? vroeg hij. Ik heb u nadrukkelijk gezegd, dat ik Arl niet verkoop. Verbeeld u u soms, dat wat niet te koop is, toch nog wel voor uw geld is te krijgen?
Hij had dat voor uw geld zóo smadelijk gezegd, dat van Asten verlegen het hoofd boog. Charles verafschuwde op dat oogenblik den bruten man, die meende van iedereen, zelfs van een Berghem, alles te kunnen verkrijgen, als hij maar geld genoeg bood.
Toch, na een oogenblik, om geen slechten indruk na te laten, begon van Asten opnieuw.
- Ja, ziet u, - zei hij met een gedwongen lachje, - weet u, hoe 't is, als 'n paard me bevalt, dan doe 'k d'r al gauw 'n bod naar. Soms loop 'k d'rin, maar bij Arl zou dat niet 't geval wezen. Enfin. U zou me 'n groote eer bewijzen, als u m'n stal 's wou komen bezoeken, en me uw oordeel zeggen over sommige paarden. Zou u dat willen?
Charles fronste zijn wenkbrauwen. Hij vond van Asten lastig en indringend, maar een der- | |
| |
gelijk verzoek werd hem zoo dikwijls gedaan. Zijn kennis en inzicht werden altijd geroemd, en velen vroegen hem om raad. Hij wist wel, dat van Asten al lang gehunkerd had, hem eens zijn heele inrichting te laten zien. Zou hij weigeren? dat was misschien al te persoonlijk.
- Och, ja, als ik in den Haag ben, en ik heb gelegenheid, dan zal ik misschien wel eens komen kijken.
- Graag! en laat u 't me dan vooruit weten, en dineert u dan 's middags met ons op Villa Augustine, Oude Scheveningsche Weg?
- Daar zal ik geen tijd voor hebben, ik ben altijd heel bezet, zei Charles. Hij vond zijn toestemming nu mooi genoeg.
Van Asten begon hem te vertellen, dat zijn vrouw en zijn zuster bijna nooit een course oversloegen, waaraan Charles mee zou doen. Zij bewonderden hem, en noemden hem altijd den crack-gentleman-rider. Maar Charles ging niet op de vleiende loftuitingen in. Dergelijke praatjes had hij al zoo vaak gehoord, dat hij er beu van was. Iedereen bewonderde hem altijd, en vooral de dames waren uitbundig in prijzende woorden. Het verveelde hem, zooals alles, zooals zijn heele beroep hem verveelde. Hij wou vrij zijn, zich vrij kunnen bewegen, vrij wezen, om de vrouw te nemen die hij verkoos...
Daar, aan dezelfde tafel als hij, zat de heer van Brissac... zat ook de heer van Swanevelt, die volgens haar Vader beter geschikt was als echtgenoot voor Marguérite, dan hij... Bah! wat een | |
| |
boel! Hier was hij nu de gevierde, de bespeechte, men riep hem toe, men trok lijntjes met hem, hij was de ‘held’ van den dag... Maar wat had hij aan die gloeiende geestdrift... als hij over 'n paar jaar niet meer in staat was te rijden, was hij ook immers dadelijk een vergeten man...
De stemming aan tafel was goed. Verhalen van fabelachtige overwinningen, van paarden, die op vijf en twintig-jarigen leeftijd, of met een onbruikbaar achterbeen, nog de schitterendste verrichtingen te zien gaven, deden de rondte, en werden door nóg curieuser vertelsels overbluft.
Charles luisterde vaag: hij was vervuld van gedachten aan Arl. Toen hij straks nog eens naar zijn paard ging kijken, had het op het stroo gelegen in zijn box, zoo heftig ademend nog, dat de flanken zwaar op en neder sloegen. Van den Berg had hem gerustgesteld, het was niets dan de overgroote vermoeidheid. Hij had misschien beter gedaan, Arl niet zoo bovenmatig in te spannen. Maar Arl was sterk. En aan zijn carrière deed het natuurlijk goed. Hij zou nu wel meer aanbiedingen krijgen, dan hij aannemen kon. Eén woord zou het hem maar kosten, en van Asten verzocht den ‘crack-gentleman-rider’ voor hem te rijden, ‘engageerde’ hem misschien wel voor ‘vast’. Neen, after all had hij een goeden dag gehad...hij mocht wèl tevreden zijn.
|
|