| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
I.
Marguérite werkte samen met tante Victoire aan een bal-toilet voor Georgine. Iets nieuws kon niet worden gekocht, maar een oud crème japonnetje van Marguérite was geverfd in een rose tint. Tante Victoire knipte den rok en het jacquetje, Marguérite naaide op de naai-machine het werk, dat gereed was gekomen. Marguérite zag het wel, haar tante had medelijden met haar, omdat zij hier zat, en werkte voor Georgine, terwijl genoegens als een bal voor háar niet meer bestonden. Maar zij was graag bezig, dat gaf afleiding aan haar gedachten. Overmorgen waren er weer courses op Woestduin, waaraan Charles mee zou doen, en waar Vader Miss Fortune liet loopen, die ditmaal door Zeghers zou worden bereden. Maar onder deze omstandigheden was er natuurlijk geen kwestie van, dat zij en Georgine mee zouden gaan. Ach, waarom was alles zoo treurig... Charles had haar geschreven, brieven vol hartelijke woorden, vol betuigingen van zijn liefde, maar korte, en weinig | |
| |
zeggend over zichzelf. Hij kon niet goed brieven schrijven, zei hij, hij had ook weinig tijd. Zij schreef hem ook, zoo teeder, zoo innig liefhebbend, als zij zich voelde, en zoo opbeurend en troostend, als zij kon. Maar toch was zij zoo moe, zoo bedroefd... zij zag de toekomst zoo donker in... ach, alles was zoo somber... alles... alles was zoo... hopeloos...
Een vraag van tante Victoire schrikte haar op. De altijd zwijgende oude vrouw deed haar best om een gesprek gaande te houden, om haar wat afleiding te geven. Marguérite begreep het wel, en zij waardeerde het, maar zij had ook wel gaarne haar gedachten gevolgd...
- Ja, tante, vierkant gedecolleteerd, maar niet lager dan veertien centimeter.
- Vind jij mooi dat roode lint daarbij? Georgine wil altijd iets opvallends hebben.
- Och, Kitty van Hiemstra droeg laatst op 'n lichtblauw toiletje wel vuurroode rozen.
- Georgine is erg vroolijk in de laatste dagen.
- Ja, erg, te erg.
- Geloof je, dat 't opgewondenheid is?
- Ja, daar ben ik bang voor.
- Waarom?
Marguérite aarzelde. Zij kon toch niet over-vertellen, wat Georgine dien avond had gezegd... Maar zij voelde zich zoo bezwaard, zij zou zoo graag zich eens uiten...
- Vindt u niet, vroeg zij, dat Georgine veel te veel uitgaat met Gijs van Heyningen?
- Vanmorgen maakt ze toch 'n rit met Vinck.
| |
| |
- Ja, dat is juist 't vreemde; ik begrijp d'r niet. Ik geloof bepaald, dat ze houdt van van Heyningen, hoe kan ze dan tóch aardig zijn tegen Vinck.
- Vinck verwent haar, hij geeft haar alles, wat zij wil. Ik zou 'm wel 's willen waarschuwen, de jongen. Georgine houdt niets van 'm, dat moest hij toch begrijpen.
- Och, hij is zoo verliefd...
- Ik dacht, dat ze gebroken had met van Heyningen, toen ze zoo boos thuis-kwam van Woestduin.
- Ik weet 't niet zeker, maar zij was, geloof ik, boos, omdat hij toen, niet altijd bij d'r bleef. Maar 't is nu heelemaal weer in orde. En toch zal ze niet met 'm trouwen.
- Nee, Georgine is niet gauw tevreden.
- Ik wou, dat ze maar trouwde met hem of met Vinck. Ze zal, ben ik bang, zoo vreeselijk ongelukkig worden, als ze wat ouder is. En dat er zich 'n betere partij voor zal doen, och, dat is zoo problematisch... De meisjes Brissac zijn niet erg gezocht, dat weet u wel, tante.
- Ja, ik zou wel tegen Georgine willen zeggen: Als je van iemand houdt, trouw 'm dan. Komt er 'n goede partij, die je neemt zonder liefde, geloof dan maar, dat dat nooit goed afloopt. Denk je, dat de man tevreden is, en altijd maar tevreden zal blijven, ondanks dat de vrouw 'm geen genegenheid betoont? Laat ze toch verstandig wezen! 'n huwelijk uit berekening alleen, brengt nooit geluk. En als ze de man, die ze liefheeft | |
| |
afwijst, en er komt nooit 'n betere partij, wat dan? Dan wordt ze toch ook ongelukkig, dan wordt ze zoo iemand als ik.
Marguérite keek haar tante aan.
- Ja, 't is mij natuurlijk ook zoo gegaan. In m'n jeugd mocht 'k deze niet nemen, en die niet, en er kwam niemand, die volgens m'n familie geschikt voor me was. Wat is 't einde geweest? Dat ik eenzaam en ongelukkig gebleven ben, m'n heele leven.
Onwillekeurig legde Marguérite even haar hand op die van haar tante. Maar de oude vrouw bemerkte het niet. In gedachten staarde zij met de glanslooze oogen voor zich uit. Daar zat zij, grijs en vervallen, en doorging haar eentonige dagen, in een doffe, doode berusting. Vergeefsch was haar leven geweest, vergeefsch haar leed, haar vreugde - en hier zag zij de herhaling van haar eigen droevig bestaan in Marguérite, in Georgine... Klagen deed zij niet meer, de tijd, om in opstand te komen, was lang voor haar voorbij... maar zij kon toch de jongeren, de onervarenen, waarschuwen, hun leven niet op te offeren aan een vage, onvervulbare hoop. Zij was oud, zij was machteloos, zij was tot niet veel in staat... maar wat zij kon doen, dat zou zij doen; altijd zou zij de meisjes steunen en helpen tegenover haar Vader, als die hen trachtte te dwingen.
- O... zei Marguérite, 't zou me onmogelijk, onmogelijk zijn, te trouwen met iemand uit berekening. Vroeger, toen 'k jonger was, heb 'k d'r wel 's anders over gedacht. Toen meende ik, dat | |
| |
ik dankbaar zou zijn, als 'n rijk man me wilde hebben. Maar later, later begreep 'k wel ál de vreeselijkheid van zoo'n leven. Vader kan me niet dwingen. Hij kan me afhouen van 'n engagement met Charles misschien, maar hij kan me niet tegen m'n zin doen trouwen met...
Zij maakte een gebaar van afkeer.
- Tante, zei ze toen, op die avond met Charles... hebt u blijk gegeven, dat u wel wist op wie Vader doelde. Hoe wist u dat... tante?
Freule Victoire haalde haar schouders op.
- Ik weet niet, hoe ik 't heb gemerkt. Ik zag 'm naar je kijken... dikwijls... en in 't eerst, toen 'k begreep, hoe 't werd tusschen Charles en jou, had ik hoop, dat er niets van zou komen. Maar toen weer zag 'k soms de vreemde blik, waarmee meneer Albrecht naar jullie keek. En toen begon ik 't te merken. Maar nee, dwingen kan je Vader je niet. In 't uiterste geval gaan wij samen hier vandaan... of je zoekt 'n betrekking.
- Wat is u goed, tante, ik dank u, zei Marguérite.
- Dit zou ik je wel willen vragen: heeft, of verdient Charles zooveel, dat jullie kunnen trouwen?
- Ik weet 't niet... misschien zuinig... O, tante, gelooft u ook niet, dat Charles niet eens zoo heel veel meer dan nu zal uitgeven, als we getrouwd zijn?
- Zeker, dat geloof 'k wel.
- Omdat Vader zei, dat 'k Charles' leven veel zwaarder zou maken.
- Dat zou je in geen geval. Nee, hij zou 'n hulp aan je krijgen, 'n steun.
| |
| |
- Ik heb zoo weinig noodig...
- Zie nooit van 'm af, Marguérite.
- Nooit, nooit.
- En wat er ook moge gebeuren, laat je nooit overhalen, om meneer Albrecht...
De deur vloog open met kracht. Georgine kwam binnen, met roode wangen en stralende oogen. Zij droeg een langen rij-rok, een eenvoudig wit piqué manteltje, en een witten matelot. Zij hield niet van een deftig, stijf, compleet rij-costuum; als het koud was, droeg zij een lang vuurrood jacquet, en anders het losse witte manteltje. Zij zag er zoo frisch, zoo vroolijk-jong en levendig uit, met haar schitterenden blik, en haar lachende, roode lippen, dat tante Victoire en Marguérite onwillekeurig opkeken van haar werk, om even met haar te praten.
- 'n Prettige rit gehad?
- Ja! heelemaal naar de Steenen Tafel. Animo heeft gegaloppeerd dat 't 'n lust was om te zien. En Zéphyr! Die deed z'n best!
Zij lichtte met haar kleinen, ivoor-geknopten karwats een stuk mousseline van een stoel en legde het op de tafel. Toen ging zij zitten, en trok haar handschoenen uit.
- Wat zijn jullie bezig! Zou 't nog klaar komen, tante? Aardig modelletje, hè. Langs 't heele décolleté neem 'k 'n guirlande van roode anjelieren. Vinck zal ze me sturen. Wanneer moet 'k passen?
- Vanmiddag.
- Nee, vanmiddag kan 'k niet. Gijs komt me halen, om te gaan biljarten bij Revers.
| |
| |
Tante Victoire keek Georgine aan, zoo ernstig en lang, dat deze begon te lachen.
- Waarom lach je nu?
- Omdat 'k heel best begrijp, waarom u me zoo aankijkt. U vindt, dat ik 't me te druk maak met m'n beide vrijers.
- Ja, dat vind ik zeker.
- Nu, maar wat zou dat? Laat me nog in 's hemelsnaam wat profiteeren, tante, ik ben nu nog jong. Laat me m'n vrijheid toch!
- Goed, - maar als je vrij wil zijn, waarom trouw je dan niet liever?
Georgine barstte in lachen uit.
- Trouwen! Ja, d'r doen zich voor mij nog al geschikte partijen voor.
- De eenige ‘geschikte’ partij, die zich ooit voor je voor kan doen, is de man, die je liefhebt.
Georgine lachte nog steeds.
- Tante! Mon dieu, hoe ouderwetsch! Trouwen uit liefde is al zóólang uit de mode! En ik ben 'n kind van m'n tijd, ik val niet in 't antieke genre, zooals Marguérite. Die verbeeldt zich nog, dat de liefde blijven kan, als je met elkaar vechten moet om 'n boterham, of je japonnen driemaal keeren!
- Toch is 't...
- Ja, jawel, zeker, natuurlijk, is 't dat, tante!
- Spot toch niet altijd, kind! Wat heb je d'r aan? Ik zou haast zeggen aan je overdrijving, dat je zelf wel inziet ongelijk te hebben.
- O, maar dat heb ik ook! Geen kwestie van. Maar in de tegenwoordige tijden hebben | |
| |
juist de menschen, die ongelijk hebben, gelijk. 't Is 'n vreemde tijd, tante.
Tante Victoire bleef ernstig.
- D'r verandert niets, of zoo weinig, door de jaren. Toen ik jong was, moest ik verscheidenen afslaan, in de hoop op 'n betere partij. Die nooit is gekomen. Zou je later zoo'n leven willen leiden, als ik doe, Georgine?
- O, nooit! nooit! riep Georgine. O, pardon, tante, neem u 't me alstublieft niet kwalijk, maar ik schrikte zoo.
- Ja, dat begrijp ik. Maar ik wou je ook laten schrikken. Wat wil je dan, als je zoo'n leven als ik niet wil? De kans op 'n ‘goede’ partij is gering.
- Wat ik wil! riep Georgine met flikkerende oogen. In elk geval, in elk geval, van m'n jeugd genieten. Après moi le déluge. Ik denk niet aan de toekomst, ik wil niet, ik wil niet, ik denk aan 't tegenwoordige, en hoe 'k me daarin 't best kan amuseeren. Verder gaat 't me niet aan. De toekomst zal natuurlijk niet prettig voor me zijn, dat begrijp ik maar al te best. Maar wat zou 't geven, als ik me daarover bezorgd maakte? Wordt de toekomst daar anders door?
- Ja, als je trouwde.
- En met wie? Zeker met Vinck bijvoorbeeld! En denkt u dan, dat ik van Vinck houd?
- Nee.
Georgine's heele gezicht werd warm-rood gekleurd.
- Moet ik dan soms trouwen met Gijs?
| |
| |
- Ja, als je verstandig was, zou je dat doen.
- Nee, tante, nee! dan zou 'k heel onverstandig zijn! Ik zou hem nooit gelukkig kunnen maken, en hij mij niet. We zouen elkaar aldoor 't leven verbitteren. Hij zou denken, dat ik 'm belemmerde in z'n genoegens, en ik zou 't denken van hem. Al hield ik nog tienmaal meer van 'm, dan 'k doe, dan nog zou 'k 'm nooit trouwen, tante.
Tante Victoire zweeg.
- Je mag niet trouwen om verstandsredenen, maar je mag wèl niet-trouwen om verstandsredenen.
- Als je d'r zóó over spreken kan, zei tante Victoire kalm, nee, dan moet je 'm natuurlijk niet trouwen. Want je mag 'm dan misschien wel zoo'n beetje lijden, maar lief heb je 'm niet.
Weer steeg een snelle blos naar Georgine's gezicht. Zij keek naar Marguérite, die rustig voortwerkte, het zachte, bleeke gelaat gebogen over haar handen.
- Ik ben niet, zooals Marguérite, tante. Ik geloof, dat ‘werkelijke’ liefde veel gemeen heeft met zich opofferen. Maar opofferen kan ik me niet. En Gijs zou 't ook niet kunnen. Marguérite en Charles zijn nog 'n paar uit de oude doos. Ze schwärmen en trekkebekken, en zouen precies spreken als 't paar in Heine's Jammerthal, wanneer ze in nood waren:
‘Wenn ich dein Auge sehe,
Verschwindet mein Elend, der Hunger, der Frost,
Maar ondanks de liefste blikken zou ik m'n ellende en m'n honger en m'n kou en al m'n | |
| |
‘Erdenwehe’ blijven voelen, tante, En Gijs ook.
- Nu, ik zeg immers, dan moeten jullie zeker niet trouwen. Ik zal nooit iemand 'n huwelijk uit niet-ware liefde aanraden.
- Hè! riep Georgine, opspringende in onredelijke drift. Wat plaagt u me toch! Laat me toch met rust! En stel nu eens 't geval, dat ik trouwen wou met Gijs, zou Vader dan z'n toestemming geven? Laten we toch niet over onzinnige dingen praten. Ja, als ik nu in 't geval van Marguérite verkeerde! Als ik nu te kiezen had, en u raadde me aan, Gijs te nemen, ja, dan, dan!
Marguérite keek op, verbaasd, dat Georgine het teere onderwerp aanroerde bij tante Victoire. Maar Georgine was te opgewonden, om na te denken, driftig ging zij voort:
- Als ik nu 't geluk had door meneer Albrecht uitverkoren te zijn, en als u me dan voorpreekte, dat met hem te trouwen géén geluk voor me was, dan kon ik 't tenminste nog begrijpen!
- Als ik nu 't geluk had... weet je wel, wat je zegt, kind? Noem je dat 'n geluk, als zoo'n man trouwen wil met 'n jong meisje... Noem je dat 'n geluk?
- Ja! ja! riep Georgine hartstochtelijk. Dat zou geluk voor me zijn! 't Hoogste, 't grootste geluk! Dát! Eigenaresse van Swanevelt, van de stal, van de stoeterij, van alles, alles, rijk zijn, zalig, goddelijk rijk, ja, dat zou m'n geluk zijn, m'n geluk, m'n geluk!
- Georgine... Georgine, zei tante Victoire hoofdschuddend.
| |
| |
- En toch is 't zoo, toch! Waarom moet die man nu juist verliefd worden op Marguérite, die zoo over- en over-tevreden is met d'r Charles, en niet op mij, terwijl hij toch net heeft gedaan, alsof hij verliefd op me was!
- Maar! Georgine!
- Ja, zeker! zeker! ik heb 't aan Marguérite verteld, is 't niet, Marguérite? Op de avond, dat ik op Swanevelt de Cake Walk had gedanst, kwam hij naar me toe, en pakte me bij m'n armen, en keek me aan met 'n paar oogen!
Tante Victoire haalde licht haar schouders op.
- En heb je door die kleinigheid je verbeeld, dat hij verliefd op je was? Meneer Albrecht kent jullie al zoo lang, dat hij er niets in vindt wat familiaar te zijn.
- Familiaar! Noemt u 't maar zoo. Maar 't was heel iets anders. Ik heb groote lust aan Vader alles te vertellen, en dan te zeggen, dat meneer Albrecht mij wel tot vrouw krijgen kan, als hij wil, in plaats van Marguérite. En dan kan Marguérite rustig met Arl trouwen.
Marguérite keek licht-glimlachend op van haar werk. Georgine was er licht toe in staat, om zooiets te doen. Maar wel wat naïef, om zich te verbeelden, dat meneer Albrecht daar opeens genoegen mee nemen zou...
- Geloof maar niet, zei tante Victoire, als iemand Marguérite verlangt, dat hij dan tevreden zal zijn met haar contrast Georgine.
Georgine zette een pruilend-coquet gezicht.
- Ben ik niet even goed als Marguérite? Ik | |
| |
vind me beter zelfs in sommige opzichten... ik zou bijvoorbeeld de oude heer veel beter amuseeren.
- Spot nu maar niet met zulke ernstige dingen.
- Ja, maar ik spot niet, tante! Integendeel!
- Als je niet spot, is 't nog erger.
Georgine was begonnen in scherts, maar de droge, kalme toon van haar tante prikkelde haar tot verzet.
- Weet u wat, in elk geval spreek 'k d'r met Vader over. Hij kan licht te verstaan geven, dat Marguérite niet wil, maar dat ik eventueel wèl zal willen.
Tante Victoire antwoordde niet meer, ook Marguérite vond het 't beste te blijven zwijgen. Alles wat men tegensprak, zou Georgine juist aandrijven haar wil te volgen.
- Nu, kan ik nu soms even passen, ik moet dadelijk na de koffie weg.
- Goed, als je wil, zei Marguérite.
Zij nam het in elkaar geregen rose lijfje, terwijl Georgine zich ontkleedde.
- We moeten ons haasten, zei ze, 't is al kwart over twaalven, en we moeten nog alles opruimen.
Er mocht nooit iets van onordelijken rommel in de eetkamer zijn, als hij er at; dat wilde de heer van Brissac niet; zoo moest dus altijd alles vóor de maaltijden weg-geborgen zijn.
Georgine stond met haar naakte blanke schouders, die rond en vol uitkwamen boven het lage kantstuk van het hemd, in het zonnige licht van | |
| |
de kamer. Haar donkere krullende haar vlijde zich om de ooren; haar oogen keken ironischmedelijdend naar haar zuster, die voor haar stond in haar donkergrijs, zeer eenvoudig morgenjaponnetje, en die met nauwkeurige zorg de voering van het jacquetje, dat zij paste, vast-maakte met spelden. Marguérite zou nooit veel van het leven genieten; zij voelde zich niet gelukkig, en toch zou zij nooit met hartstochtelijke kracht strijden voor haar geluk. Dat waren van die ‘zachte’, ‘mee-gaande’ naturen, die het lot maar met zich lieten doen, wat het wilde. Zij, Georgine... zij zou anders wezen... zij zou vechten, worstelen, om wat geluk, - totdat zij niet meer kon...
- Overblousend? vroeg Marguérite, met de ruime voorstukken van het lijfje in de hand.
- Ja.
- Ik zal 't maar heel eenvoudig maken, met 't breede roode lint om je middel en de roode bloemen om 't corsage is 't al opzichtig genoeg.
- Goed, maar maak dan toch om 't décolleté 'n ruche, doe je? en om de mouwtjes ook. En zeg, als ze d'r bij kleuren, doe ik jouw bloedkoralen om. Of zou dat des Roten zu viel zijn?
- 't Is toch jammer van je eigen ketting... zei Marguérite onbedacht. Zij had de woorden gezegd, eer zij het wist, zij had ze anders gezwegen; zij riepen haar een 'n beetje pijnlijk tooneel met Charles voor den geest.
- Och, waarom... zei Georgine luchtig. Bij dit toilet had die immers toch niet gekleurd?
Haar ketting... ja, jammer was het zeker, dat | |
| |
Charles die nu had... wat zou hij ermee hebben gedaan?... Aan zijn sweetheart geven kon hij niet... 't Was eigenlijk een grappig-pikante historie, dat Charles, juist Charles, haar ketting had, en dat Marguérite er niets van mocht weten...
- Waarom lach je?
- Och, zoomaar.
- Ik dacht, dat je zoo aan die ketting was gehecht.
- O, dat was 'k ook, maar...
... maar 'k ben 'm niet voor goed kwijt, wou zij zeggen, als jij trouwt met Charles, geeft hij 'm me zeker wel terug... Maar dit was al te dwaas-onvoorzichtig, en ze zei:
- ...maar wat geeft 't, of 'k daarover nu al treur... ik zet me maar liefst zoo gauw mogelijk over onaangename dingen heen.
- Meisjes, maak voort, zei tante Victoire, die al bezig was, den boel weg te ruimen. Marguérite trok Georgine het gepaste lijfje uit, en Georgine, zich gereed-makende, om naar boven te gaan, waar zij zich wilde verkleeden, zong:
- C'est là, où je voudrais vivre!
En voorbij Marguérite gaande, fluisterde zij: weet je wáár?... op Swanevelt!
En lachende liep zij heen.
Tante Victoire en Marguérite dekten de tafel, toen de heer van Brissac binnen-kwam. Hij had zich sinds de scène met Marguérite en Charles zeer goedmoedig getoond, nergens meer op gezin- | |
| |
speeld, en zich gedragen, alsof hij de zaak als afgedaan beschouwde. Hij vroeg niet, waarom Marguérite bleek en stil was, maar behandelde haar vriendelijk-minzaam. Zijn houding van alles zoo kalm en alsof het niets bizonders was, te bezien, terwijl toch het geluk van zijn kind op het spel stond, was Marguérite niet aangenaam, maar haar karakter was te weinig aggressief, om voortdurend heftige tooneelen uit te lokken. Zij verdroeg maar, en wachtte.
- Zeg, Pasop is nu toch verkocht.
- Zoo? zei Marguérite zonder animo.
- Ja, aan de Belgische stoeterij van Levermans. Veel beter dan 'm te laten doodschieten. Veel beter. Ik heb 't meneer Albrecht aangeraden. Vraag je niet naar Miss Fortune?
- Hoe is ze?
- Magnifiek! magnifiek! Preston zegt, als die niets maakt, mag hij gedrost worden. Je vraagt niet eens, wie of d'r nog meer uitkomen van Swanevelt.
- Ja, wie?
- Richard I en Lady of Shalott, maar je moet niet denken, dat ik die 'n kans geef. Waar blijft Georgine? O, ben je daar? Waar blijf je toch, kind?
Het koffiedrinken verliep, zooals altijd, snel. Georgine at niets anders dan een beschuit, die zij nog grootendeels tusschen haar zenuwachtige vingers verkruimelde. Sinds het oogenblik naderde, dat zij van Heyningen weer zou zien, werd zij gejaagd en onrustig. Bijna elken dag werd zij verliefder op hem, en hij op haar. Zij verlangde | |
| |
voortdurend, bij hem te zijn, zijn oogen met den heftigen blik erin op zich gevestigd te zien, zijn warme, vaste hand om de hare te voelen. En als hij haar zoende met zijn hartstochtelijke kracht, dan overweldigde haar zóo haar liefde, dat zij haar oogen moest sluiten, en machteloos lag in zijn armen. Zij had geprobeerd in den eersten tijd nog wat terughoudend te zijn, maar zijn dringende wil en haar eigen opgewondenheid maakten het haar onmogelijk hem af te wijzen, te weigeren.
Na de races te Woestduin, toen zij haar toorn en haar koppigheid had laten zegevieren over haar zachter gevoel, en na het gesprek, dat zij had gehad met Marguérite, wachtte zij Gijs den volgenden morgen op, in onstuimig, hartkloppend ongeduld. Hij zou komen, zij wist het. En hij kwam. En toen hij haar in zijn armen klemde, in adem-benemenden druk, had zij hem zonder bedenken gekust, en zijn zoenen ontvangen, totdat zij beiden van niets om zich heen meer wisten, verdoofd, bedwelmd van verliefdheid...
Maar toch, ondanks haar fel-gepassionneerde gevoelens verloor zij niet haar practischen zin. Zij bleef uit-rijden met Vinck, gedeeltelijk omdat zij hem niet verliezen wilde, gedeeltelijk om van Heyningen's hartstocht nog te verhoogen. En zij zou werkelijk bovenmate gelukkig zijn, als inderdaad meneer Albrecht haar tot vrouw bleek te verlangen. Ondanks haar heftige verliefdheid begreep zij toch in een huwelijk met Gijs geen geluk te zullen vinden. Geluk was, méer nog dan liefde, voor haar: weelde en overvloed.
| |
| |
Het sloeg half twee. Georgine sprong op, en liep ongegeneerd de kamer uit, terwijl zij vluchtig riep:
- Bonjour tout le monde!
- Die manieren moet Georgine toch 's afleeren... hoorde zij haar Vader nog zeggen, streng. En zij lachte erom, en luid begon zij te zingen:
- Die Nachtigall singt von Lieb' und Kusz -
Es liebt sich so lieblich im Lenze!
Haastig liep zij de kille, leege, nooit-gebruikte voorkamer in, opende half de blinden van een der ramen, en keek naar buiten, waar zij Gijs kon zien aankomen. Op een oude tafel lag hier haar baljapon, op een stoel stond de naaimachine. Wel gemakkelijk zoo'n rommelkamer... maar beter nog was het, als van deze kamer kon gemaakt worden, waarvoor zij bestemd was: een salon. Grappig, niet eens meubels genoeg te hebben voor je eigen huis... Neen, nooit, nooit, zou zij in armoede trouwen...
Daar hoorde zij het hek open-gaan, daar hoorde zij zijn stap op het grint. En zij zag Gijs, zoo sterk, zoo recht, met zijn gezond-knap gezicht... en een gloeiende blos steeg haar stroomend-snel naar de wangen, haar hart klopte wild van verlangen. Zij opende de voordeur, en sloot die weer snel achter hem, toen wierp zij zich in zijn armen, en kuste hem onstuimig en lang, en liet zich door hem kussen, totdat zijn frissche mond warm was geworden van hartstocht. Toen liet zij hem eensklaps los.
- Ik ga m'n hoed en m'n mantel halen, zei ze.
| |
| |
- Waar gaan we naar toe?
- Naar Doppie Revers... biljarten.
- Hè?... nee!...
- Ja! ja! zei Georgine lachend. Zij wist heel goed, dat hij liever met haar wandelen ging, dan alleen in haar nabijheid te zijn in gezelschap, maar zij stoorde er zich niet aan, zij wilde hem niet in alles toegeven, wat zijn liefde veel te gauw zou doen uitbranden. Zij herhaalde dus:
- Ja, ja, jawel!
Hij haalde zijn neus op.
- Waarom wil je dat nu!
- Omdat ik er pleizier in heb.
- En wie komen d'r nog meer?
- Niemand.
- En weet ze, dat ik mee-kom?
- Nee, dat is juist 't pikante, zei Georgine uitdagend. Nu. ik ben dadelijk terug, wacht maar even... hier in onze antichambre, wilde zij spottend zeggen, maar zij nam haar hand weer weg van den deur-knop: zóó openbaar behoefde zij hun armoede niet te maken. Ik ben dadelijk terug, herhaalde zij, en stoof de trappen op, om onmiddellijk terug te keeren, met haar hoed op, en het jacquet van haar mantel-costuum over haar blouse aangetrokken.
- Zeg, zei hij, toen zij de Loolaan afliepen, om naar het Oranjepark te gaan, waar op een kleine, maar luxueuse villa, Doppie Revers woonde. Ik heb eigenlijk heelemaal geen zin, om te gaan biljarten.
- O, best, jongen, gá dan maar gerust, als je interessanter bezigheden hebt... adieu.
| |
| |
- Zóo bedoel ik 't niet. Ik zal je brengen, en je komen halen, zoo laat als je wil, als je tenminste niet met me wil gaan wandelen.
- Nee, dank je. Je gaat mee, of je gaat niet mee, maar niet zóo.
- Wat ben je toch 'n tyran...
- 'n Tyran? Integendeel... ik laat je heelemaal vrij... Maar waarom ben je er zoo tegen, je met mij bij Doppie te vertoonen?
- Wat zou me dat kunnen schelen?
Georgine zag Gijs scherp aan.
- Dacht je, dat 'k 't niet wist? vroeg zij spottend.
- Wat wist?
- Dat jij en Doppie verliefd op elkaar zijn geweest.
- Daar is niets van waar, hoor.
- Niets? werkelijk heelemaal niets?
- Niets, waarachtig niets, op m'n woord.
Ondanks zijn stelligen toon begreep Georgine, dat hij onwaarheid sprak. Hij loog, maar wat kwam er dat op aan? Hij hield haar met een leugen beter in haar humeur. En zij zou immers óok ontkennen, als hij vroeg, of er iets bestond tusschen haar en Vinck?...
- Nu wat kan 't je dan schelen, om met me mee te gaan?
- Dat kán me ook niet schelen. Dát is 't niet. Maar... hij kwam dichter bij haar loopen, en fluisterde: Ik zou je zoo graag... zoo dol en dol-graag 's 'n middag voor mij alleen hebben.
| |
| |
Georgine zweeg. Als hij zoo sprak, op zoo'n toon van ingehouden hartstocht, door-rilde een zoo vreemde, en toch aangename aandoening haar, dat zij niet in staat was, blijvend te weigeren. Toch deed zij nog, of zij aarzelde.
- Ik kan niet weg-blijven van Doppie. Ik heb d'r beloofd te komen.
- Dan weet 'k wat... fluisterde hij. Vraag d'r dan de automobiel te leen, dan gaan we naar Arnhem.
- Hè, vind je dat nu gezellig, zoo'n rit achter 'n chauffeur?
- Ja, maar natuurlijk zónder chauffeur.
- O, dan is 't goed!
- En in Arnhem... drinken we... ergens thee...
- Ja, ja, dat 's goed, zei Georgine, die het uiterst amusant vond, aan Doppie voor te stellen den automobiel te leenen aan Gijs en haar.
In Vila M.A.R.O. (de voorletters van Max, Adolphine Revers-Oudenhove) leidde de knecht hen naar den salon. Daar nam Gijs Georgine snel, met heftige kracht, in zijn armen.
- Ik dank je... ik dank je, zei hij afgebroken.
- En dan zeggen ze nog... weet je, wat ze zeggen... wat ze zeggen... fluisterde zij ademloos. Dat ik niet van je houd...
Hij klemde haar zoo vast tegen zich aan, dat zij zich lachend los-maken moest, omdat hij den stap in de vestibule niet hoorde. Zij stoof van hem weg, naar het raam, hij tikte met zijn vingers | |
| |
op de tafel, toen de deur open-ging. Max Revers trad binnen.
- Zoo, lui, zei hij joviaal. 't Is goed, Georgine, dat je Gijs hebt mee-gebracht. Dop komt dadelijk. Willen we hier wachten, of dadelijk naar de biljartkamer gaan?
- We wilden je wat vragen, Max, zei Georgine, met haar vriendelijkste gezichtje. Of we je automobiel mochten leenen, om naar Arnhem te gaan.
- Mij is 't goed... dan zal ik jullie wel even brengen, ik moet toch...
- Nee, zei Gijs haastig, ik wou juist jouw jas en pet leenen, en zelf chauffeeren.
Max trok een bedenkelijk gezicht.
- Dat doe 'k niet graag, zei hij, m'n auto leenen, neem dan in elk geval Dammers mee.
- Och, wel nee, Max! riep Georgine vroolijk, waarom zou dat noodig zijn, ik ben d'r immers bij!
Max lachte, en Gijs lachte, en Gijs zei:
- We brengen je 't karretje veilig weer terug.
- Zou ik 't wagen? zei Max. Ga jij dan even naar Doppie, ze is op de slaapkamer, om d'r te waarschuwen, dat jullie niet blijven, Georgine.
Georgine liep luchtig de wit-geschilderde trappen op, en klopte aan.
- Ja! riep Doppie. Wie is daar?
- Ik! zei Georgine, tegelijk binnen-tredende. Wat heb je 't overal toch leuk, zei ze, ondanks zichzelve.
Zij keek rond in de lichte, in helder-rood en wit gehouden kamer. Het reusachtige bed, | |
| |
style Empire, van wit verlakt, droeg een hemel van roode zijde. De vloer was in wit geschilderd met bloemslingers langs de randen, de muren waren in roode en witte vakken gehouden; de stoelen van wit verlakt hadden zittingen en ruggen van glad-gespannen, roode zijde, de verdere meubelen waren van wit verlakt, en hier en daar, op den vloer, lag een groote, witte vacht.
En Georgine dacht: zoo'n huisje met Gijs, klein, maar vol weelde, een salon, zooals beneden, eenvoudig in Louis XV, van notenhout met koper, los neer-hangende fluweelen gordijnen, de stoelen sober met vergulde matten... Gijs' kamer in twee tinten blauw geschilderd, de eetkamer Henri II in eikenhout... alles juist zooals hier, en toch heel anders weer... op eigen manier, naar eigen smaak... Maar dadelijk lachte zij om zichzelve, trouwen met Gijs, het ging immers niet?!... Zij mocht al heel blij zijn een tochtje met hem te mogen maken in een geleenden automobiel!...
Doppie stond voor haar grooten, driebladigen toilet-spiegel, in haar wit-zijden corset, en haar soupelen jupon van zijde en kant, en spiegelde zich aan alle zijden.
- Zeg, jij draagt 'n corset ‘plus que droit devant’ lijkt 't wel! riep Georgine. Waar heb je dat vandaan?
- Uit Parijs, van Madame Desbruères. Maar, zeg, heb ik 't goed verstaan, heb je Gijs meegebracht?
- Ja! zei Georgine triomfantelijk.
Even lichtten Doppie's oogen op, maar zij | |
| |
bedwong zich. Georgine had dien jongen wèl goed ingepalmd. En dan met hem hier te komen, dat was het comble.
- En vond Gijs dat goed? vroeg zij lachend. Wou hij wel mee?
- Die mij liefhebben volgen mij! zei Georgine met pathos. Zij wist het, zij wist het immers, dat er eenmaal hetzelfde had bestaan tusschen Doppie en Gijs, als er nu bestond tusschen Gijs en háar... Maar op het oogenblik was hij de hare, haar eigendom, en goed moest Doppie dat weten.
- Ik kom je zeggen, dat we niet blijven biljarten... Max heeft ons de automobiel geleend, om naar Arnhem te gaan.
- Zoo! zei Doppie. Zij moest zich afwenden, want zij voelde het, hoe haar gezicht veranderde. Zoo! werd het ernst... werd het ernst tusschen die twee? O, best! best, als ze dat wilden! Best! uitstekend! als Georgine zich compromitteeren wou met Gijs! Daar zou zij haar met alle genoegen in helpen, met alle genoegen!... En haar stemming wisselde weer. Haar oogenblikkelijke verontwaardiging sloeg in een schaterende vroolijkheid over.
- Zoo, zoo, zeg! zei ze, met een oudeugenden lach, zoo, zoo, Georgie, gaan jullie zoo naar Arnhem samen, - en waar naar toe?
- Ergens theedrinken... 't is maar 'n toertje.
- Nou, jullie zullen gezellig zitten achter Dammers, hij rijdt zoo rustig, dan hoef je niet bang te zijn.
| |
| |
- Nee, Gijs zal rijden.
- Gaan jullie alleen? zei Doppie, haar mond klein trekkende en met flikkerende oogen. Nu, dacht zij, des te beter. Dat kind schijnt zoo verliefd te zijn, dat ze om haar naam niet meer denkt.
Georgine zag Doppie's ontroeringen wel. Maar zij zocht er niets anders achter dan jaloerschheid. Zij vond het eenig, dol, om Doppie te plagen. Die mocht dat waarachtig wel hebben, zoo'n gelukskind, met haar rijken en dommen Max...
- Heb je geen sluier voor me te leen?
- Wel zeker, zeg! Wacht... zei Doppie, en nam uit de muurkast haar wit-satijnen, vierkanten voile-doos. Georgie, kom hier, dan zal 'k je helpen, zeg!
Met vaardige vingers plooide zij den langen witten sluier om Georgine's hoed, achter het hoofd, en vormde een grooten strik ervan op de borst.
- O, Georgie, wat flatteert je dat! Snoezig, zeg! Ga nu maar gauw naar beneden, Gijs ruft nach dir, er schmachtet!
- Dank je wel! Dag! riep Georgine.
- Veel pleizier, zeg! Georgie, m'n groeten aan Gijs. Veel pleizier!
En toen Georgine en Gijs, voor het huis bij den automobiel stonden, en Max nog raad en aanwijzingen gaf, aangaande het aanzetten van den motor, het in beweging brengen van den slinger, over den handel, den hefboom, het pedaal en het vliegwiel, en maande, om geen grooter snelheid te nemen dan vijftien kilometer per uur, keek Doppie door de kanten gordijnen | |
| |
van haar slaapkamer neer op den slanken, knappen Gijs, en het mooie, onvoorzichtige meisje, en lachte, lachte van harte.
| |
II.
Marguérite zat alleen in de eetkamer, tante Victoire was bezig met toe-zien op de bereiding van het middagmaal; zij had al langen tijd, eenzaam aan haar gedachten over-gelaten, hier gezeten, en pluisde een langen reep mousseline uit voor de ruche, die Georgine had verlangd. Zooeven had zij een brief van Charles gekregen, maar geen vroolijke. Die schreef hij trouwens nooit, evenmin als hij in den omgang ooit vroolijk was. Marguérite zuchtte; zij wist het, hij was van een zwaar, triest en neergedrukt temperament, maar juist daarom had zij zoo graag hem het leven verlicht, zijn zorgen met hem gedragen. Als zij maar bij hem was, en altijd hem steunen mocht met den troost van haar woorden, de kracht van haar daden, - welk een geluk, o, welk een geluk zou dat zijn voor haarzelve... Zij was ook altijd stil en in-zich-zelf gekeerd geweest, maar zij voelde het, haar liefde zou haar sterk genoeg maken, om hem geluk te geven.
Dat waren haar droomen. Maar, ach, wat kon zij in werkelijkheid... Niets... immers niets...
Zij hoorde schreden in den tuin; iemand kwam aan, en klopte aan het deur-raam, waarvoor zij zat. En tot haar ontsteltenis bemerkte zij, dat het de heer van Swanevelt was.
| |
| |
Zij stond op, opende het raam, maar hield het vast in de hand.
- Dag, meneer Albrecht, zei ze. Vader is niet thuis, hij gaat immers elke middag naar de societeit.
Maar terwijl zij dit zeide, en hij haar aankeek met den koelen, zekeren blik van zijn harde oogen, begreep zij, dat hij met bedoeling om dezen tijd was gekomen, evenzeer als het met bedoeling was geweest, dat hij achter om het huis heen liep: hij had haar alleen willen treffen.
Een oogenblik werd zij angstig, toen kwam zij in opstand tegen een dergelijke willekeurige handelwijze. Zij bleef staan.
- Vader is niet thuis, herhaalde zij.
- Nee, dat weet 'k, zei hij bedaard. Die gaat immers elke middag naar de societeit?
- Ik zal tante roepen, zei Marguérite, en ging achter-uit, maar hij vatte haar bij den pols, en zei kort, gedecideerd:
- Dat ik om jóu en niet om je Vader of je tante hier kom, is nogal duidelijk. Ik wil je spreken. Je ben me in de laatste dagen al te veel ontloopen. Ga daar zitten.
Marguérite gehoorzaamde werktuigelijk. Zij zag wel, het was onmogelijk aan een onderhoud te ontkomen. Maar zij vond het eigenlijk beter, dat niet te ontwijken. Of zij met haar Vader sprak, en wat zij tegen hem betoogde, dat gaf alles niets. Meneer Albrecht zelf moest haar besliste antwoord hooren, en zij zou hem wel duidelijk, o, duidelijk zeggen...
| |
| |
- Ik wil 's rond-uit en gemoedelijk met je praten. Ik ben oud genoeg, om dat te doen. Wat heeft je Vader je gezegd?
- Niets... niets bepaalds, zei Marguérite verward. Het was toch wel heel moeilijk kalm en beraden te blijven tegenover die scherpe, onbarmhartige, koud-blauwe oogen...
- Hij heeft dus niets bepaalds gezegd. Maar blijkbaar wel iets te kennen gegeven. Namelijk dat ik misschien wel 's aanzoek om je hand kon doen. Is 't niet?
Een gloeiende kleur brandde op Marguérite's wangen. Zij hield haar hoofd gebogen, en klemde haar handen ineen.
- En daarvoor moest je Berghem bedanken. Is 't zoo niet?
De groote, breede figuur van den heer van Swanevelt zat zoo overweldigend-sterk en beheerschend tegenover haar, dat zij de oogen bijna niet op durfde slaan. En toch, en toch, zij beloofde het zichzelve, hij zou niet van hier gaan, zonder te weten, overtuigd en voor altijd te weten, dat nooit, nooit zijn wensch vervuld worden zou.
- Enfin. Je hebt Berghem dus nu bedankt, Marguérite?
- Nee, zei ze vast, en zag hem aan, met haar stil-grijze oogen, dat heb 'k niet. Heeft Vader u dat gezegd, meneer Albrecht?
- Heb je 't nog niet gedaan, dat is niet verstandig, meisje. Waarom uit te stellen, wat toch gebeuren moet?
| |
| |
- Gebeuren moet? De eenige reden, waarom dat zou moeten gebeuren, is... als Charles 't wil.
De heer van Swanevelt keek haar aan met een kalm-spottenden blik, en zei rustig-verzekerd:
- Dat zal ‘Charles’ ongetwijfeld t' avond of te morgen willen. Maar ik zou daar niet op wachten, als 'k jou was.
Een angstig-nerveus gevoel beving haar, de tranen drongen zich met plotseling geweld naar haar oogen. Maar zij bedwong zich: welke reden had zij om te huilen?... Omdat die man, die zijn zin krijgen wou, dat nu zei?...
- Ik had je toch waarachtig voor verstandiger gehouden. Laten we d'r maar 's bedaard over praten samen, dan zullen we 't wel eens worden. Je wilt trouwen met Berghem, omdat jullie elkaar ‘liefhebben.’ Maar, m'n kind, dat is toch de reine onzin. Als jullie achttien jaar waren, kon ik 't me nog begrijpen. Maar jullie weten toch wel, dat je van liefde niet eten en leven kan.
Maguérite keek op, de blik harer oogen werd hoog.
- Dat is 'n zaak, zei ze, die alleen Charles en mij betreft.
- Goed, maar je zal toch wel willen gelooven, dat ik belang stel, in alles wat jou betreft. En dan zeg 'k je: je doet dwaas, je doet verkeerd. Ik ben 'n oud man, ik heb veel levenservaring. En ik zeg je heel kalm en bedaard, dat 'n huwelijk tusschen Berghem en jou op niets dan ongeluk uitloopen kan.
Marguérite zweeg. Zij werd al zwaarmoediger | |
| |
en onrustiger gestemd. Die wilskrachtige, besliste stem, die absolute zekerheid van optreden, maakte haar angstig en schuw.
- Je denkt, en je hebt ten deele ook gelijk, dat ik uit eigenbelang spreek. Maar mijn belang loopt hier parallel met 't jouwe. Ik wil je geen malle phrases verkoopen, dat ik je lief heb, etcetera. Maar ik wensch je tot vrouw. Je zal 'n rustig, goed leven krijgen. En je hebt 't besef, dat je voor die arme jongen 't bestaan niet nog moeilijker maakt.
- U zegt 't zelfde als Vader, zei Marguérite zacht; zij hoorde het, hoe haar stem beefde, en zij bedwong zich met kracht. Maar 't geeft toch niets, héusch niet, niets.
- Als 'k geweten had, dat 't nog niet uit was tusschen Berghem en jou, dan had 'k nu nog niet gesproken. Enfin. Ik zal dan eenvoudig wachten, totdat hij 't uit heeft gemaakt.
- Waarom denkt u toch zoo zeker, dat hij dat doen zal? vroeg Marguérite, ondanks haarzelve, en hief haar nu weer heel bleek en droevig gezicht tot hem op.
- Ik ken m'n menschen. 't Is niets dan 'n kwestie van tijd, en ik heb geduld.
Marguérite voelde zich moedeloos en moe. Zij miste bijna de kracht, om vast en beslist te spreken. Die man zat daar zoo overtuigd en bedaard, in zijn breed-grooten, forschen vorm tegenover haar bange kleinte. Hij leek haar het Noodlot, zoo onwrikbaar, zoo onverbiddelijk hard, waartegen al haar woorden vergeefsch moesten | |
| |
zijn. En toch, zij kon, zij kon zich niet laten overheerschen door een kracht, die haar suggereeren wilde. Haar lippen trilden, maar zij zeide, zoo sterk, als zij kon:
- Als dat gebeurt... dan kan u er zeker van zijn, dat 'k nóóit zal trouwen.
- Nooit? herhaalde hij, en keek haar aan, met onafgewenden, spottend-ironischen blik. Zij huiverde onwillekeurig. Maar nog vaster herhaalde zij:
- Nooit... Nooit.
- Ik geloof wel, dat je dat nu meent. Maar ik zeg je, ik heb geduld.
Marguérite werd wanhopig. Zij begon het te voelen, alsof hij haar in zijn macht had, en alleen maar wachtte, om daarvan gebruik te maken.
- O! riep ze, hoe kan u, hoe kan u toch iemand tot vrouw verlangen, die niet van u houdt, - die houdt van 'n ander! En waarom kiest u mij, ik ben niet vroolijk, niet mooi, u zou 't u immers dadelijk beklagen! En u kent me al zoo lang... waarom, waarom vraagt u me dan nu ineens tot vrouw, nu u weet, dat 'k 'n ander heb liefgekregen!
De heer van Swanevelt keek haar aan, aldoor maar aan. Hij voelde geen medelijden met haar, haar ontroering trof hem niet. Hij vond het natuurlijk, dat zij nu verdrietig was, en wat tegenstreefde. Maar dat ging wel over met den tijd, als alle meisjes-caprices. Marguérite was, wat men een zachte, gevoelige natuur noemt, - en juist daarom waardeerde hij haar, - die bedroefdheid zou wel verdwijnen, en plaats maken voor | |
| |
appreciatie en dankbaarheid, over een poos. Hij wenschte haar tot zijn vrouw, en hij was er met een volkomen gerustheid zeker van, dat eenmaal zijn verlangen vervuld worden zou. Vaag had het hem reeds een tijd-lang vervuld, dat de oudste dochter van zijn vriend een geschikt meisje was, om op een goeden dag mee te trouwen. Dat gevoel was in hem gekomen, sinds mevrouw Huberts, die hem eerst zeer goed beviel, door haar hoe langer hoe arroganter optreden, hem vrijwel begon te vervelen. Maar dat vage voornemen was langzamerhand tot een ernstig besluit geworden, sinds hij Charles Berghem werk zag maken van Marguérite, en begreep hier met een ernstigen pretendent te doen hebben. Toen had hij zoo nu en dan den heer van Brissac iets laten merken van zijn plan, wel begrijpende, dat deze, indien hij hoop kreeg op dit rijke huwelijk voor zijn dochter, elke andere verbintenis met kracht zou coupeeren.
- Wees maar kalm, Marguérite, en huil niet, zei hij onbewogen. Je hebt geen reden tot huilen, integendeel. Dat zal je later wel met me eens zijn. Als je eerst maar wat bedaard en koel de omstandigheden in leert zien. Dan zal je nog gelukkig en blij wezen, geloof me.
Zij schudde hopeloos het hoofd.
- Ik word voor niets zoo geplaagd, zei ze, voor niets. Want 'k zal tóch nóoit veranderen.
- Wacht maar, wacht maar, als we eerst maar wat verder zijn.
Zij kon zich nu niet langer weerhouden, en | |
| |
snikte. Al de droefheid der laatste dagen, en nu dit pijnlijke onderhoud drukte haar neer met fel-sterke kracht.
- Ach, zei ze, denk toch niet langer om mij... ik vraag 't u dringend... Ik kan... ik zal toch... nooit...
- Nu, ja... zei hij. Ik zal nu niet langer met je praten, meisje. Ik zal nog 'n poosje wachten. Dan huil je niet meer, of stelt je ongelukkig aan, als ik van trouwen spreek. Dan is die tegenwoordige kwestie van jou uit de wereld, en kan je weer kalm naar me luisteren. Adieu.
Hij stond op.
- Meneer Albrecht! riep Marguérite. Zie van me af... zie van me af. Er zijn zooveel.. zóoveel anderen, die u gelukkig zou maken door...
- Ja, ja, dat weet 'k wel. Onder meer jouw ongelukkige zuster, hè. Maar 't is, dat ik liever zèlf gelukkig wil worden, begrijp je.
Marguérite schrikte heftig bij zijn zinspeling op Georgine. Wat wist hij van haar?
- Waarom noemt u Georgine ongelukkig?
De heer van Swanevelt keek haar aan met malicieusen blik.
- Dat arme kind is, wat men noemt... Hij hield in. Zij is d'r een, begrijp je, die zich amuseert zoo veel en goed ze kan, die zich maar laat gaan, in de hoop, d'r jeunesse orageuse te kunnen beëindigen door 'n huwelijk met 'n rijke, liefst oude man. Ze is heel aardig; werkelijk charmant, charmant, om naar te kijken, maar om te trouwen... nee.
| |
| |
Marguérite geschokt door zijn meedoogenlooze woorden, trachtte Georgine nog te verdedigen.
- Ze is niet anders dan andere meisjes. Iedereen wil zich graag amuseeren, die jong is... dat is natuurlijk.
- Zoo... ja... Maar gaat iedereen ook alleen automobielen met 'n jongen, ik ben d'r zoo even tegen gekomen. Is iedereen even weinig bang, om zich te compromitteeren?...
Marguérite antwoordde niet.
- Wees niet bang, ik zal d'r wel van zwijgen, meisje. Maar ze moet wat oppassen. D'r moest later eens géén rijke, oude man om d'r komen.
Marguérite bleef stom onder zijn scherp-harden spot. En toen hij, na nog een: adieu, weg-ging en met zijn zwaren, langzamen tred de kamer verliet, bleef zij zitten met neergezonken hoofd. Haar oogen staarden stil voor zich uit, en roerloos lagen in haar schoot de gevouwen handen.
einde van het eerste deel.
|
|