| |
| |
| |
Vierde hoofdstuk.
I.
- Prachtig... prachtig weer! zei de heer van Brissac, zich zenuwachtig in de handen wrijvende. Albrecht, nou gaat 't tusschen ons, hoor! Miss Fortune of Pasop!
- Pasop, zei de heer van Swanevelt bedaard, zijn kijker richtende naar het midden-terrein, waar hij meende Hilverdink te hebben zien loopen.
- 't Is de vraag, wie in beter conditie is, Berghem of Preston.
- 't Zijn beiden spierige boys, Preston heeft z'n jeugd voor.
Marguérite zat zwijgend naast haar Vader op de gereserveerde tribune van Woestduin. Met een vasten handdruk had Charles straks afscheid van haar genomen; hij moest mee-rijden in den eersten ren voor den Cassia-prijs. Bemoedigend had zij hem toe-geknikt; hij was wat nerveus vanmorgen, maar zij had hem opgebeurd en getroost. Het was in elk geval een goedheid van hem, dat hij het paard van Vader wilde rijden, hóe het ook | |
| |
afliep, moest Vader dát toch altijd waardeeren. Vader's stemming zou beter zijn, als Charles won, natuurlijk, - er hing voor Vader ook nogal veel van af, omdat hij flink wat gezet had op Miss Fortune... wat hij zoo onhandig was geweest Charles herhaaldelijk onder het oog te houden. Maar Charles had het immers óok niet in zijn macht? Hij zou wel doen, wat hij kon, dat was zeker.
O, als hij won... en dan met Vader sprak... zoodat hun engagement publiek worden kon. Wat zou dat héérlijk wezen... Hoe innig had zij naar dezen dag verlangd... en eindelijk, eindelijk was hij er toch.
Zij hadden wel een prettigen tijd gehad. Zij waren bijna den geheelen dag rustig tezamen geweest. En op de morgen-ritjes, de lange wandelingen, de stille middagen in het ledige huis, waarin dan noch haars Vaders drukke stem, noch Georgine's rumoerige liedjes klonken, hadden zij veel en vertrouwelijk samen gepraat. Hij vertelde haar van het gelukkige leven zijner jeugd, toen de Berghem's nog een aanzienlijk geslacht waren, en hij de toekomst inzag vol verwachting, vol zekere hoop. Hoe hij woonde op het stamhuis der Berghem's, de oude ridderhofstad ter Aar... en hoe toen opeens door de suikercrisis de débâcle gekomen was, die al erger en erger was gebleken te zijn, totdat de Berghem's waren vernietigd voor goed. Hoe hij toen zijn eigen brood had verdiend, met een paardenhandel, die door de speculaties van zijn compag- | |
| |
non te niet was gegaan, - en daarna door de paarden te rijden, nu eens van dezen, dan weer van dien, vooral van zijn vriend de Courcelles, die, ongelukkig, eens te Epsom een doodelijken val had gedaan. En hoe hij nu maar leefde op goed geluk, nu eens vrij goed bij kas, en dan weer dood-arm...
En zij had, vol geluk toen gedacht: als wij getrouwd zijn... zal alles wel beter worden... ik kan voor hem zorgen, ontelbare uitgaven voor hem vermijden, die nu ónvermijdelijk zijn. Ik zal het hem rustig maken en gezellig thuis, zoodat hij niet meer verlangt naar de vooze, bedwelmende opwinding van het spel. Mijn liefde zal hem vergoeden, wat hij tot dusverre door wedden en spelen genoot. Hij zal gelukkig zijn in het leven... zoo gelukkig als ik...
En daarom wenschte zij, dat hun engagement spoedig publiek worden mocht. Zij hield niet van een heimelijken toestand, die een reeks van onaangename omstandigheden tengevolge had, terwijl de waarheid hen van een druk bevrijdde, die onnoodig gedragen werd. Zij kon Georgine niet begrijpen, die in het oogloopend, bijna overdreven verliefd op van Heyningen was, die door hem op de hartstochtelijkste wijze behandeld werd, en toch niet toe-geven wou, dat er een engagement tusschen hen bestond. Georgine was een zonderling meisje, zij kon niet velen, dat er door iemand dwang op haar werd uitgeoefend, zelfs waarschuwingen nam zij nooit goed op; maar zooals zij nú met van Heyningen omging, was het toch wel wat al te gewaagd, al te vrij. Zij | |
| |
keek naar haar zuster, die naast haar, maar geheel van haar afgewend zat, en fluisterde met van Heyningen, die alleen zou mee-rijden in den horden-ren. Sinds het caroussel-feest was Georgine nog uitgelatener, nog onstuimiger, dan zij ooit was geweest...
Wat zou Vader toch zeggen, als Charles zijn aanzoek deed... zou hij dadelijk toe-stemmen, of... Zij zat toch wel erg in spanning, al hield zij zich goed tegenover Charles, om hem niet te ontroeren. Zij huiverde; het was frisch in de lucht; zij trok haar veeren boa wat hooger op in haar hals.
- Gijs! klonk achter haar heen de stem van den ouden heer van Swanevelt. Haal jij voor de meisjes 's 'n paar tickets bij de totalisator, wil je.
Onwillig stond van Heyningen op. Kon die oude heer zelf niet gaan, of een ander tot boodschapper kiezen?
- Georgine... op wie moet ik nemen?... vroeg hij, op haar neer-ziende met zijn warmen, dringenden blik.
Georgine keek haar programma in.
- Op... Durandal... dat is 't paard van Hilverdink, waar Charles zoo 't land aan heeft, zei ze ondeugend. Of nee!... op Pomegranate!
Van Heyningen fronsde zijn wenkbrauwen.
- Nee! zei hij, jaloersch. Waarom kies je Miss Fortune niet?
- Nee, dan Pasop... dat coiffeert meneer Albrecht, en hij geeft toch de kaartjes. Pasop!
- Jij, Marguérite?
| |
| |
- Miss Fortune, gagné, zei ze dadelijk beslist.
Van Heyningen ging de trappen af, en Georgine keek hem na. Knappe, lieve jongen, dacht zij verrukt. Werkelijk, hoe meer zij had getracht hem verliefd op haar te maken, hoe verliefder zijzelve geworden was Zij kon zich onmogelijk bedwingen daaraan uiting te geven, zelfs al was de heer van Swanevelt in haar nabijheid. Toch was het misschien niet kwaad, hem te toonen, hoe anderen haar beschouwden. Want na het eene moment van zelfvergeten, waarin de heer van Swanevelt haar duidelijk had getoond, hoe hij diep-innerlijk over haar dacht, had hij haar even vriendelijk-koel behandeld als altijd. Enfin, het was natuurlijk mevrouw Huberts, die daar de oorzaak van was, maar als zij haar kracht eens in allen omvang tegenover die van mevrouw Huberts stelde, dan zou het nog de vraag zijn, wie won. Nu was zij niet in een stemming, haar macht te beproeven, te veel werd zij bezig-gehouden door haar passie voor van Heyningen. Maar ondanks dat al haar gedachten van hem waren vervuld, bleef er diep in haar toch de hardnekkige hoop, dat haar illusie omtrent den heer van Swanevelt verwezenlijkt worden zou. Want dat was toch de eenige toekomst voor haar, een huwelijk met een man, die al haar buitensporige behoeften, al haar verlangens naar weelde bevredigen kon. Bij al haar verliefdheid verloor zij toch nooit haar practische kalmte...
Van Heyningen kwam terug. Hij zette zich weer naast Georgine, en hervatte dadelijk met haar het druk-gevoerd, fluisterend gesprek.
| |
| |
De heer van Brissac bewoog zich nerveus op zijn plaats. Er hing veel van af, of Miss Fortune won. Charles was een hoog-geroemd rijder, maar die lenige aap van een Preston... Zenuwachtig bracht hij zijn kijker naar de oogen, en liet dien onrustig weer zinken. Hij interesseerde zich eigenlijk niet voor een sulkey-race, waarvan de deelnemers voorbij draafden, en liet de langzaambedaard geuite opmerkingen van den heer van Swanevelt onbeantwoord.
- Als Roxane er de beenen goed onder heeft... kan ze nog wel 's 'n kans hebben. Is dat niet de zwarte ruin van Diepenbeek?... Ha! hij springt d'r al uit. Belle Rose loopt de voorsprong van Marianne al in. Don Dunce heeft z'n kans verspeeld, hij is slecht weg-gegaan. Ja, zie je wel! Roxane is d'r.
- Nu, hoor, nu gaat 't d'r om, zei de heer van Brissac, te nerveus om te blijven zitten.
- Ga je weg? Je kan 't hier toch even goed zien?
- Nee, ik ga naar de omrastering bij de rechterstoel.
De heer van Swanevelt nam dadelijk de plaats in van den heer van Brissac naast Marguérite.
- Je ben bleek en stil, Marguérite.
Zij glimlachte. Was zij dit dan niet altijd?...
- Ben je in spanning?
Zij knikte.
- Om Miss Fortune... of om de rijder?
- Om beide, zei ze eerlijk.
- Om beide? herhaalde hij, en keek haar zoo | |
| |
vreemd-doordringend, bijna-spottend aan, dat zij zich onrustig voelde worden onder zijn blik. Zou hij iets begrepen hebben van haar verhouding tot Charles, en weten, dat haars Vaders antwoord niet gunstig zou zijn? Haar hart begon snel te kloppen; zij voelde zich beverig worden en koud; zij sloeg haar oogen neer.
Nog rustte de blik van den heer van Swanevelt op haar gebogen hoofd met een vreemde, ironische uitdrukking erin. Maar hij wendde zich af, en zei op zijn gewone, rustige manier:
- Daar gaat de bel. Hoor je 't? 't sein voor de start. Let 's op Pasop. Wat ziet ie d'r foeileelijk uit, hè. Maar je moet 'm zien gaan. Daar komt Durandal. Wat 'n reus. Is dat niet de cauchemar van Berghem? Black Berry... de tweede Hilverdink... van Hiemstra rijdt 'm. Je zou van Hiemstra bijna niet herkennen in dress.
- Nee, 't flatteert 'm, zei Marguérite, om iets te zeggen.
- Rosario... nou, stal Careful had toch wel 'n beter product in de baan kunnen brengen. Daar komt ons Zeghersje op Pomegranate; Vinck heb ik nog nergens gezien.
- Ik geloof niet, dat hij er is, zei Marguérite.
- Ah, niet?... ah, niet?... zei de heer van Swanevelt, met een blik, weer vol spotlust en ironie, in de richting van Georgine, die niet op of om keek, en maar luisterde naar van Heyningen. Nu maar kalm blijven, meisje, 't zal dadelijk beginnen.
Om Marguérite heen werd het publiek in aan- | |
| |
dacht stil. De lachjes en het drukke gepraat verstomden. Kijkers werden gericht, een enkele haastige opmerking werd nog geuit. Waar blijft Charles, dacht Marguérite al ongerust, toen zij hem op Miss Fortune, langzaam stappende, naar den start zag gaan. En haar handen klemden zich samen, in een nerveus-hartstochtelijk verlangen, dat hij toch mocht winnen... mocht winnen...
Charles kwam laat aan den start, bijna te laat, merkte hij ontevreden. Maar Bijleveld, de trainer van Swanevelt, en de staljongens wijdden natuurlijk het eerst hun zorgen aan Pasop, vóor Miss Fortune aan de beurt komen kon. Ongeduldig had hij er bij gestaan, in het blauwzijden buis, door Marguérite voor hem gemaakt, totdat hij eindelijk opstijgen, en uit het paddock kon rijden.
Miss Fortune was een grijze, fijn-gebouwde merrie, slank, en zóó licht van gang, dat zij wel over eieren kon loopen, zonder ze stuk te breken, zooals Oudenhove eens geringschattend had gezegd. Zij had een uitstekend humeur, en was aangenaam in de hand, voldeed gewillig aan wat haar berijder van haar eischte, en liep vast, regelmatig en sierlijk. Charles bereed haar graag, de lichte zenuwachtigheid van het dier bedwong hij aanstonds, door zijn volmaakt-rustige en zekere houding. De mededingers in aanmerking genomen, had hij zoo'n slechte kans niet, vond Charles. Pasop was, ofschoon jockey en trainer het verbloemden, nog niet geheel genezen van den gedraaiden schrijnenden hoef; op zijn beweren hadden zij het zelfs krachtig ontkend; er stond voor hen | |
| |
ook teveel op het spel. Maar als Pasop wat presteerde, en Preston, zijn jockey, zou wel alles in het werk stellen, om hem daartoe te brengen, zou hij toch zeker kreupel thuis-komen. Rosario leek naar niets, met haar slappe beenen en suffig neer-hangend hoofd; Dear Boy van van Asten zag er dun uit; Pomegranate was een niet gering te schatten tegenstander, maar de jonge Zeghers was te nerveus, en maakte dit ook het paard. Bleven: Black Berry, dien van Hiemstra reed; van Hiemstra had groote sommen op hem gezet, wat hij niet zou hebben gedaan, als hij geen vertrouwen had op den koolzwarten, stoeren hengst. Durandal, de forsch-gebouwde, snel-gaande roodschimmel van Hilverdink, het paard, waarvan hij een intiemen afkeer had, scheen in splendid condition te zijn; pralerig het groote hoofd bewegend, stapte hij hoog en zelfbewust naar den start.
De paarden stonden opgesteld... de vlag viel... zij stoven reeds weg... maar de tweede vlag bleef omhoog, de zenuwachtige Zeghers had Pomegranate te vroeg los-gelaten, het was een false start. Charles fronsde sterk ontstemd zijn wenkbrauwen; Miss Fortune kon niet tegen het dadelijk weer inhouden en omkeeren. Zij trappelde, en legde een seconde de ooren vlak in den nek. Maar de tweede maal ging het beter, en kwam het veld goed weg. Charles uitte een zucht van verlichting, en met vreugde gaf hij zich over aan het rhythme der vrije beweging. Durandal nam de leiding, na hem volgden Pomegranate en Miss Fortune; Black Berry spaarde zijn krach- | |
| |
ten. Gestadig hield Charles het oog op den grooten, groven schimmel, en op zijn berijder, wiens zwartgele blouse opbolde in den wind. Hij voelde met gerustheid, dat Miss Fortune sneller was dan Pomegranate: hij boog zich wat meer voorover, en gaf zijn paard een paar zachte hulpen met de beenen. In een oogenblik was hij Pomegranate voorbij.
Het geluk van het rennen beving hem. Wijd strekte zich voor hem uit de breede, ver-groene baan, die weg-trok, weg-golfde onder de ijlende hoeven. Zijn oogen kregen een star-fellen blik, zijn lippen openden zich voor den stootenden, snellen adem. Hij gaf zich over aan de suizelende vaart, hij hoorde niets, dan den zwaren klop van zijn hart, hij zag niets, dan vóór zich de deinende, zware vorm van den steeds eerste blijvenden Durandal. Maar bij de bocht, rap als een vogel, scheerde Miss Fortune hem plotseling voorbij.
Nu was de overwinning aan hem, dacht Charles. Zijn bloed stormde niet meer zoo woest in zijn borst; voor de eerste maal sinds den rit dacht hij nu aan Marguérite, en een tintelende dankbaarheid doorvloeide hem geheel. Hij zou haar winnen... Marguérite!... hij zou!
Maar eensklaps hoorde hij, vlak achter zich, den korten, sterken tweeklank van een paard in vollen galop. Hij keek om: het was Pasop. En in de beweging van omzien, ontglipte hem zijn karwats.
Hij vloekte. Hard-op. En toch, tóch zou hij winnen. De hals van Pasop schoof al aan, langs | |
| |
de flank van Miss Fortune. Maar Charles boog zich voorover; eens, tweemaal, met een felle beweging, stiet hij zijn paard de sporen in de zijden. Voort schoot Miss Fortune, met Pasop vlak naast haar blijvende; voort, voort, maar het hooge paardenlijf week geen hoofdlengte terug. Een heete gloed steeg Charles naar het hoofd. Hij zou, hij zou. Daar was de distantie-paal... daar was de jury al... Met een uiterste krachtsinspanning lichtte hij zich op in de beugels, nadat zijn sporen zich nogmaals drukten in de sidderende flanken. Hij wóu... hij móest... Het hoofd van Pasop verdween... reeds hoorde hij achter zich het steunende hijgen van het afgematte dier... toen eensklaps niets meer... Voort... voort... en in een razende vaart droeg hij, als 't ware, Miss Fortune over den eindstreep heen.
Luide bravo's schalden rond hem. Van de tribunes werd geschreeuwd, en met zakdoeken gewuifd. Enthousiaste toeschouwers liepen mee langs de omrastering, toen hij Miss Fortune liet uitgaloppeeren. Een gloeiende, triomfantelijke trots doortrok zijn bonzend bloed. Hij wendde zich, om te zien, hoe Pasop zoo plotseling verdwenen was, wie tweede kwam... Daar stormde van Hiemstra op Black Berry hem voorbij.
- Broken down! schreeuwde van Hiemstra, en Charles zag, hoe Pasop neer-geknakt in de knieën, met moeite door zijn jockey op de been werd geholpen.
Charles reed naar het paddock, om zich te laten uitwegen, overal klonken hem hoera's en | |
| |
felicitaties tegemoet. De heer van Brissac, rood, opgewonden, wuifde hem met beide handen toe en nam zelf Miss Fortune bij den teugel. Charles, gelukkig, klopte het paard op den warmen, bezweeten hals; langzaam stapte hij voort, om het moede, kreun-hijgende dier te laten bedaren. Zeghers was derde aangekomen, de transpiratie stroomde hem van het in spanning verbleekte gezicht. En Charles keek naar den jongen, met een vluchtig gevoel van benijding: alleen gold bij hèm de eer, dáarvoor gaf hij zijn beste krachten. Maar alle onaangename gedachten losten zich op in zijn eene groote vreugde: dat hij vandaag nog, vandaag, met den heer van Brissac over Marguérite zou kunnen spreken.
De bookmakers en de totalisator werden bestormd; Charles glimlachte, hij berekende, dat hij door zijn overwinning een tweehonderd gulden won. Nu had hij rust, nu was hij vrij; zijdelings had de heer van Swanevelt hem aangezocht, om zijn Richard I in den verkoopsren te rijden, maar hij was zoo wijs geweest, er niet op in te gaan. Geld aannemen van dien man wilde hij niet, hij begreep, dat dit Marguérite zeer zou kwetsen, en ten genoegen van den heer van Swanevelt zich opofferen, daarin had hij geen lust.
Opgewekt, na zich verkleed te hebben, ging hij naar de tribune, waar Marguérite, bleek van zenuwachtige blijdschap, hem gelukwenschte, met een paar zachte, innige woorden.
- Ha! onze overwinnaar! riep de heer van Brissac rumoerig, en schudde krachtig Charles' | |
| |
beide handen. Kolossaal! kolossaal! Kerel, wat kan jij rijden! M'n hulde! 't Spande d'rom, hè? Eén oogenblik dacht ik... Swanevelt is mooi uit z'n humeur over Pasop. Hij laat 'm doodschieten, zegt hij. Bijleveld zou 'm anders nog wel op kunnen lappen, maar à quoi bon? Champagne, hè, kom, 'n glas champagne!
Geen van allen sloegen zij acht op de draverij, die nu het verdere publiek in spanning hield. Zij vormden een afgezonderd clubje. Geen der Apeldoornsche of Arnhemsche kennissen, die niet zoo geïnteresseerd waren in sport, dat zij voor niets anders belangstelling hadden, was overgekomen. Een vreugdevolle, gelukkige stemming heerschte onder hen; Marguérite's oogen glansden van groote, innige blijdschap. Als zij straks thuis waren gekomen... en Charles had gesproken met Vader... dan... Wat was Vader nu opgewonden van vreugde; hij wreef zich maar aldoor vergenoegd de handen, en keek dan met groote tevredenheid naar Chalres.
- Kom, Gijs, nog 'n glas champagne?
- Ik dank u, overste, ik moet gaan.
- Moet je nu al gaan? vroeg Georgine teleurgesteld. Je rijdt toch alleen in 't laatste nummer?
- Ja, maar ik moet nu toch gaan, ik heb 't Diepenbeek beloofd, naar Happy Hooligan te komen kijken... en 'k kan natuurlijk niet weg-blijven... Kijk nou niet zoo boos, schat, zei hij heel zacht.
Maar Georgine keek wèl boos. Wat behoefde hij dan zoo een belofte te doen! Zij nam haar programma, en kraste er driftig op met het kleine agaten potlood, dat aan haar horlogeketting | |
| |
hing. Dat was nu het nadeel van geen formeel engagement. Nu kon zoo'n jongen het pleizier hebben van haar vriendelijkheid, en tegelijk zijn eigen weg volgen. Maar zij zou het hem wel betaald zetten. Als hij dan zóo weinig werkelijk om haar gaf... Op éen wenk van haar had zij Vinck weer aan haar zijde... En meneer Albrecht... dien troef had zij nog in het geheel niet tegen Gijs uitgespeeld.
Ineens keek zij op naar hem met schitterende oogen.
- Ga maar, hoor, zei ze spottend. Ga gerust, ik zal me best amuseeren.
- Ik blijf toch immers niet hier dineeren?... fluisterde hij. Dat heb 'k afgeslagen, ik ga immers met jullie weer naar Arnhem terug?
- O! zei Georgine. Dat heb 'k als iets vanzelf sprekends gevonden, iets, waar je jezelf 'n pleizier mee deed. Maar nu je 't voorstelt, alsof je mij 'n gunst zou bewijzen, nu verzoek ik je vriendelijk: blijft in 's hemelsnaam hier!
- 't Is ook 'n pleizier voor mij... 'n gróót...
- Maar voor mij niet zoo bizonder, heusch niet. Ik heb véél liever, dat je blijft.
- Ik ga toch mee.
- Ik heb veel liever, dat je blijft, zeg ik.
- Ik ga toch...
- Moet 'k zeggen, dat ik je niet mee wil hebben? Wat beteekent dat, dat je me overal met me mee-gaat, alsof je bij me hoorde?
- Ik blijf... goed, ik blijf, zei van Heyningen | |
| |
geprikkeld. Ik kom na afloop nog even terug... en breng jullie weg... voegde hij er aarzelend bij.
Georgine gaf daar geen antwoord op.
- Bonjour, zei ze achteloos.
Half boos, half berouwvol ging van Heyningen heen. Ze was er een, die Georgine. Veeleischend... koppig... capricieus... o, als hij niet zoo verliefd op haar was...
Georgine keek hem niet na. Zij keerde zich dadelijk geanimeerd tot den heer van Swanevelt, die met een betrokken gezicht weer op de tribune was komen zitten,
- Hè, meneer Albrecht, u moet nu niet te boos wezen op Preston. Hij had Pasop al eenmaal opgehouden, ik zag 't, en hij heeft toch 'n leelijke val gedaan, hij vloog in 'n boog door de lucht. Hoe is 't met 'm?
De heer van Swanevelt sloeg geen acht op haar.
- Albrecht, je moet maar denken, 't gaat beter van 'n stad dan van 'n dorp, troostte de heer van Brissac, en klopte den heer van Swanevelt gemoedelijk op den schouder.
- Wat doet u nu met Pasop, meneer Albrecht? vroeg Marguérite met haar zachte stem.
- Doodschieten. Zeg... zei hij opeens tegen Charles, zeg jij me 's... komt dat ongeval nog door die verdraaide hoef, denk je?
- Daar hoeft 't niet van te komen, zei Charles. De oorzaak is 't in elk geval niet. De aanleiding misschien. Ik zou toch 's eerst 'n paardenarts bij 'm nemen, voor 'k 'm doodschoot. Is de pees gescheurd, dan zal d'r niet veel meer aan | |
| |
te doen zijn. Maar misschien is die alleen wat verrekt.
- Och, oplappen, oplappen, daar houd 'k niet van.
- Nee, ik ook niet, maar doodschieten is al heel radicaal, te radicaal in dit geval.
- Ik moet je nog gelukwenschen, zei de heer van Swanevelt, Charles aankijkende met zijn ironischen blik. Je hebt je karwats verloren, hè, en toch...
- Had u dat al gehoord? vroeg Charles. Hij hield er niet van, te poseeren, en dat hij daarvan werd verdacht, was hem onaangenaam. Zijn toon was dus koel.
De heer van Swanevelt keek Charles nog even aan, met spot in zijn hard-blauwe oogen. Toen vroeg hij aan Georgine:
- En waar is je courmaker opeens gebleven?
- Wie? vroeg Georgine argeloos.
- Wel, nou... Enfin. Ik kom naast je zitten. Help me 's opletten, of je Richard I al ziet. 'k Hoop, dat 'k Preston niet te zenuwachtig heb gemaakt, door m'n uitvaren.
- Rijdt uw Lady of Shalott ook mee?
- Ja, met Kever in 't zadel. Je kent de kleur. Zilver met zwarte mouwen. Kever is die met de zwarte pet, Preston draagt 'n zilvergrijze.
- Van Asten, kijk toch 's even, hoeveel heeft die d'r wel bij... drie! Is d'r 'n goeie onder, meneer Albrecht?
- Fair Flower... ongelukkige achterbeenen. Maar ze hebben Sidney Belmont op 'm gezet, zie 'k. Angelo... de heer van Swanevelt haalde zijn neus op, Civil... gaat nogal hè.
| |
| |
- Wat is dat voor 'n prachtig paard? riep Georgine.
- Dat is Monte Christo van Revers. Als die de winner is, koop ik 'm. 'n Pootige baas.
Georgine, die het al een heel goed teeken vond, dat de heer van Swanevelt naast haar was gaan zitten, en dacht dat het nooit kwaad kon, als zij toonde veel paardenkennis te hebben, praatte op een toon van zekerheid over Cachemire van Jansen, op wie Alec Archer in den zadel was, over Apache van stal Diepenbeek, over Sweetheart en Chelsea, de outsiders. De heer van Swanevelt luisterde nauwelijks, was te veel vervuld van zijn paarden, maar Georgine, in haar opgewondenheid, merkte het niet.
- Daar komt Richard I, hij glanst in de zon! Nu hoop ik van harte, meneer Albrecht, dat u nù gelukkig zal zijn. Wijst u me Happy Hooligan 's aan.
- Happy Hooligan is daar die scheeve zwarte, die d'r zoo komisch uitziet, met die korte manen, zie je 'm?
- Maar die gaat toch niet werkelijk scheef?
- Nee, maar 't lijkt zoo, omdat die zoo zonderling loopt. Happy Hooligan en Diepenbeek zijn samen beroemd geworden. Mocht 't toeval willen, dat hij de winner is, dan zal je 's hooren, hoe d'r op 'm geboden wordt. Expres, want ze weten wel, dat Diepenbeek 'm niet kwijt wil.
- Grappig, zei Georgine, maar met kracht moest zij zich inspannen, vroolijk te blijven praten. Zij had van Heyningen bemerkt, die met zijn licht- | |
| |
grijzen demi en lichtgrijzen deukhoed, al van verre was te herkennen. Akelige, akelige jongen! kon zij maar weg-gaan vóór de horden-ren... als hij won, behoefde zij hem dan tenminste niet geluk te wenschen...
Een kreet van de tribune: Ze zijn afgegaan! trof haar oor. Bah! wat verveelde het haar. Altijd, altijd hetzelfde. Daar stond die jongen, zij zag hem nog steeds, hij volgde, met den kijker voortdurend voor de oogen, den rit. O, kon zij toch weg-gaan...
- 't Gaat goed! best! bromde de heer van Swanevelt, die de deinend-lichte beweging volgde, waarmee zijn Lady of Shalott scheerde over de groene baan.
Georgine hield haar oogen neer-geslagen; zij dacht na. Het kon best, dat Marguérite en zij, bijvoorbeeld met Charles, wat vroeger weg-gingen. Charles zou er niet op tegen hebben, integendeel, hij zou het prettig vinden, nog wat bij Marguérite te zijn, hij ging morgen al weg, omdat hij zijn Arl voor den 23sten op Woestduin klaar moest maken. Vader kon dan gerust aan het diner hier blijven deelnemen, dat deed hij toch wel graag.
Een enorm: ha! deed haar begrijpen, dat de deelnemers het doel waren door-gereden. De beweging was groot. Monte Christo kwam eerste aan, Richard I tweede, Civil van van Asten derde. En in de rumoerigheid, die nu, tusschen de nummers, volgde, wendde Georgine zich haastig naar haar zuster. De heer van Swanevelt, de heer van Brissac en Charles, waren dadelijk verdwenen, om de bookmakers op te zoeken.
| |
| |
- Zeg, Marguérite, ik heb niets geen zin nog langer te blijven. Ik ben koud, ik heb hoofdpijn, ik word verkouden, geloof ik. Kunnen we niet weg-gaan?
- Weg-gaan?
- Ja, wij samen met Charles, hij blijft toch soms óók niet hier dineeren op Woestduin?
- Nee.
- Nou, laten we dat dan doen. Zooveel kan 't jou toch niet schelen.
- Nee... zei Marguérite. Maar zonder Vader heen-gaan, dat wilde zij niet. Wanneer moest Charles hem dan spreken? Als Vader bleef, kwam hij natuurlijk niet thuis voor laat in den nacht; morgenochtend zou hij dan nog niet gedisponeerd zijn, Charles bedaard aan te hooren. Vandaag was hij evenwel in een opgewekte stemming; het zou jammer zijn, daar geen gebruik van te maken.
- Laten we dan allemaal samen weg-gaan, dan vind ik 't best.
- O, als je Vader mee-krijgen kan...
- Ik zal 't vragen.
De heer van Brissac kwam terug met Charles, hij was zeer tevreden, hij had op Monte Christo gezet, en driehonderd gulden gewonnen.
- Wat gaan jullie doen, meisjes, vroeg hij, ziende, dat Marguérite en Georgine beiden opgestaan waren.
- Georgine heeft erge hoofdpijn, ze wou liever naar huis.
- Wat zijn dat nu weer voor kuren? vroeg de heer van Brissac, maar boos was hij niet.
| |
| |
- Kom, laten we maar gaan, Vader, ze vraagt zoo iets anders nooit, je kan 't bepaald aan haar zien, dat ze hoofdpijn heeft. Willen we? Jij vindt 't wel goed, hè, Charles?
- Zeker.
- U komt de drieëntwintigste toch weer terug. Vader, en u kan mijnheer Albrecht commissie's geven.
De heer van Brissac trok zijn lippen op, en dacht na. Voor Miss Fortune behoefde hij niet te zorgen, die reisde met de paarden van Swanevelt, en stond onder de zorgen van Bijleveld, evenals Pasop, Richard I, Lady of Shalott, en Omikron, die nog moest mee doen aan den horden-ren. Hij had niet veel zin het diner te verzuimen, maar aan den anderen kant, had hij al lang gezien, dat Charles Berghem werk maakte van Marguérite; misschien had het jonge mensch zelfs wel plan haar hand te vragen, meenende, dat haar Vader door het succes van Miss Fortune, wel in zijn beste humeur zou zijn. Hij zou eens net doen, of hij weigerde; drong Marguérite dan op zijn mee-gaan aan, dan was het zeker.
- En 't diner?
- Kom wat geeft u daarom... ga nu maar met ons mee, Vader, dat is toch veel gezelliger, zei Marguérite.
Juist, juist, dacht de heer van Brissac, daar had je 't al. Nu, uitmuntend, uitmuntend, dat er dan eens over de kwestie gesproken kon worden.
- Zoo, vind je dat gezelliger?... vroeg hij, en keek Marguérite sterk in de oogen.
- Ja, Vader, zei ze eenvoudig.
| |
| |
- Nou, 't is goed, dan zal ik jullie zin maar 's doen. Hoe laat gaat de trein!
Charles keek het in zijn spoorboekje na. Georgine, half boos om haar besluit, nu het er werkelijk toe kwam, verscheurde het programma. Even flikkerden haar oogen bij de gedachte, hoe gruwelijk teleurgesteld van Heyningen zou zijn, dat zij niet eens tot den horden-ren was gebleven, maar dadelijk, lusteloos, liet zij de leden weer zinken. Vervelend was het toch óók, nu te gaan...
In den trein wierp zij zich achterover tegen het beschot, en veinsde te slapen. Maar zij sliep niet; de bittere, toornige gedachten ontnamen haar alle rust. Waarom was zij verliefd op dien jongen, waarom? Waarom was zij zoo anders tegen hem, dan tegen al de anderen, die haar achtereenvolgens het hof hadden gemaakt? Zij was wel eens meer verliefd geweest, tenminste zoo'n beetje, luchtig, oppervlakkig... maar nu was er ernst in haar gevoel, zij merkte het met onrust en spijt. Wat moest daarvan worden? Zij had altijd gedacht, genoegen en vreugde door haar flirtations te krijgen, moest het nu anders zijn, dan wilde zij er niets meer mee te maken hebben. Niets. Dan trok zij zich maar terug, zooals Marguérite altijd had gedaan, en wachtte... wachtte, totdat... totdat er eindelijk iemand kwam, dien zij aannemen kon.
Wrevelig, inwendig ontevreden, beet zij zich nerveus op de lippen. Nooit eens haar eigen zin te kunnen doen ten volle uit, altijd geleid te moeten worden, door haar verstand, het verveelde haar, het vermoeide haar zoo...
| |
| |
Eigenlijk dwaas, dat zij in een toornige opwelling, gedwongen had, heen te gaan. Zij had spijt het maar niet aangenomen te hebben, dat Gijs niet bleef dineeren. Dat koppige doordrijven ook van haar... Zij had toch wel graag den horden-ren gezien... hij maakte zoo'n goed figuur te paard... en als hij... als hij nu eens een ongeluk kreeg... en zij was er niet bij...
Ongerust-snel begon haar hart te kloppen. Maar zij stelde zichzelve gerust. Een ongeluk... onzin! Waarom zou hij een ongeluk krijgen. Encore gehoorzaamde immers absoluut aan zijn hand... en dan een eenvoudige horden-ren, als het nu nog een steeplechase was... Zij had Encore immers honderdmaal zien springen, zoo licht, zoo gemakkelijk... Maar toch... Je kon nooit weten... rijden bleef altijd een gevaarlijk métier... Een kleinigheid was voldoende, het plotseling weigeren van het paard voor een horde, een aanrijding, het verlies van een teugel... en dan... o, zij moest er niet aan denken. Zij zag hem al liggen, bloedend en hulpeloos, bedreigd door de hoeven der aantrappelende paarden...
Maar zij beheerschte zich weer. Hoe kwam zij toch zoo zenuwachtig... zoo bezorgd om een akeligen jongen, die lang, lang zooveel niet gaf om haar, als zij hield van hem.... Hij moest het zelf maar weten. Er waren er genoeg, o, meer dan genoeg, die dongen naar haar gunst. En als hij méer zoo deed, dan moest het maar uit zijn... uit...
De tranen drongen haar van machteloozen spijt | |
| |
in de oogen. Hij zou natuurlijk morgen wel weer aankomen, en smeeken en vleien, met die oogen en met die stem... Maar zij zou zoo verstandig zijn, hem niet af te wachten. Vanavond schreef zij nog een briefje aan Vinck, dat zij een rit met hem wilde maken, naar Arnhem, of naar Deventer, of naar Amersfoort... als het maar lang was... lang en ver...
Marguérite luisterde tevreden naar het gepraat van haar Vader en Charles, die, tegenover elkaar gezeten, een bedaard gesprek samen voerden. Zij spraken over de prognostics voor den Rameh-prijs.
- Omikron heeft kans genoeg, maar hij draagt 't topweight.
- Dat 's voor hem geen bezwaar.
- 't Scheelt met Debonair liefst 13 kilo.
- 't Sportblad meent, dat de overwinning moeilijk kan ontgaan aan de stal van Asten, maar ik geef meer kans aan Swanevelt.
- Ik ook.
- Encore is ook 'n vlugge baas.
- En Box van Oudenhove schijnt ook best getraind te zijn.
Marguérite luisterde nog, maar de zin der woorden drong niet meer tot haar door. Zij keek naar haar zuster, die bleek en lusteloos achterover leunde. Eigenlijk een arm kind... Georgine... zij verlangde teveel en teveel tegelijk, om ooit gelukkig te zijn...
Charles had haar gevraagd, of zij bij het onderhoud tegenwoordig wou wezen, en zij had er in toe gestemd. Het leek haar een goed voorteeken, | |
| |
dat Vader dadelijk mee naar huis had willen gaan... het kon toch niet anders, of hij had iets gemerkt van Charles' verhouding tot haar... en dus óok wel begrepen... waarom zij zoo gaarne had, dat hij met hen vertrok...
| |
II.
Na het eenvoudige, korte diner, zaten Charles en Marguérite bij elkander in de stille eetkamer, waar tante Victoire op haar gewone plaats aan de tafel zat te haken. De rustige oude vrouw stoorde hen niet; zij had al lang gezien, dat er iets bestond tusschen hen, en nu en dan, als het niet bemerkt kon worden, rustte haar blik vol zorg op het blonde hoofd van Marguérite. Maar zij sprak niet; het lag in haar natuur van eenzame, zich niet gelukkig voelende vrouw, zich nooit te uiten, en alles weg te houden in haar gesloten, gelaten-berustende ziel.
Georgine was na het diner naar boven gegaan, en boven gebleven, haar voorwendsel van hoofdpijn gestand doende. En Marguérite genoot van de rustige uren; zij voelde wel een kleine onrust in zich trillen, maar het was, of juist die onrust de oogenblikkelijke heerlijkheid nog verhoogde.
Charles beangstigde haar niet met kwellende, onderzoekende vragen, hoe zij toch dacht, dat het antwoord van haar Vader zou zijn, - wat hij zou zeggen... hoe hij zich houden moest. Zijn gewoon-bedaarde manieren, zijn rustig gezicht, kalmeerden haar in deze momenten van wachten, en namen de spanning van haar weg.
| |
| |
Hij streelde even haar hand, die zoo wit en stil lag op haar donkere kleed.
- Lieveling...
- Charles...
- Zeg ook 's 'n lief woord tegen mij...
- Liefste... zei ze, en bloosde diep.
Hij glimlachte. Wat was zij zacht en bekoorlijk...
- Ik heb je lief... zei hij dringend. Onthoud dat... altijd... ik heb je lief...
Zij hoorden den stap van den heer van Brissac in de gang.
Marguérite richtte zich wat op in haar stoel; een angst schoot schichtend-snel door haar heen, maar zij ontmoette Charles' zekeren, geruststellenden blik, en zij beheerschte zich weer.
De heer van Brissac kwam, zich in de handen wrijvende, goed-geluimd, binnen. Hij zette zich in zijn leunstoel neer, en keek om naar de tafel, of zijn kop thee al gereed was gezet. Charles stond op, en ging tegen-over hem zitten, op de gewone plaats van den heer van Swanevelt.
- Is er nog geen telegram gekomen? vroeg de heer van Brissac.
- Neen, nog niet.
- Dan zal 't wel mis zijn met Omikron. Heb jij ook nog gezet op Omikron?
- Ja, 'n kleinigheid.
- Dan zijn we d'r allebei bij, jongen. Marguérite, m'n pijp. 't Is vreemd, dat d'r nu vanavond niemand komt. Is Georgine naar bed?
- Ja, Vader, ze had hoofdpijn.
- Dat komt d'r van, zei de heer van Brissac, | |
| |
en dampte. Ze moet zich niet zoo druk maken met al die jongelui. Dat loopt altijd op kibbelen uit.
Charles wachtte een geschikt oogenblik af, om te kunnen beginnen. Zoodra de heer van Brissac een aanvang gemaakt had met zijn paarden-verhalen, zou er voor hem geen gelegenheid meer zijn, het belangrijke onderwerp ter sprake te brengen. Hij zag, dat de heer van Brissac het op de lippen had, iets over Miss Fortune te zeggen, en snel, besloten, viel hij hem in de rede.
- Ik zou u wel om 'n onderhoud willen verzoeken, overste.
- 'n Onderhoud?
- Ja, over gewichtige dingen.
De oude freule van Brissac keek op, en wenkte Marguérite, of zij beiden ook weg zouden gaan. Maar Marguérite legde haar koude hand op die van haar tante, en verzocht haar zacht te blijven.
- Zoo, zoo, zoo, 'n onderhoud. 'n Onderhoud. En over gewichtige dingen. Wat mag dat wel zijn?
- Dit, overste: dat ik Marguérite heb liefgekregen, en de eer heb u om haar hand te vragen.
De oude heer sprong in sterk-geveinsde verbazing op van zijn stoel.
- Haar hand te vragen?!
- Ja, overste.
- Maar... maar... dat had ik niet verwacht... dat had 'k niet verwacht!
Hoofdschuddend liep de heer van Brissac de kamer op en neer.
| |
| |
Charles zweeg. Hij bleef rustig zitten, en keek niet op. Marguérite volgde haar Vader met den blik; zij begon onrustig te worden.
- 't Is jammer, 't is jammer, zei de heer van Brissac weer bij Charles terug-komende, en zich in zijn stoel zettende, dat doet me nou waarachtig verdriet. 't Spijt me... enorm... enorm!
- Wát spijt u, overste? vroeg Charles, met gefronsde wenkbrauwen, maar hij bleef kalm.
- Ja, je begrijpt toch, je begrijpt toch zelf wel, dat 't niet gaat.
- Om u de waarheid te zeggen, begrijp 'k dat niet, overste.
- Hoor 's, 't is me te pijnlijk, om d'r op door te gaan, maar laat 'k 't je ineens zeggen, en dan praten we d'r niet verder over: d'r kan niets van komen, Charles.
- Waarom niet, overste? vroeg Charles.
- Waarom niet, Vader? vroeg angstig, zacht, Marguérite.
Weer sprong de heer van Brissac driftig op van zijn stoel.
- Maar, m'n god m'n god! moet ik dat dan nog zeggen! moet ik dat dan nog zeggen! Dat voel je toch zelf! Dat begrijp je toch zelf!
- M'n aanzoek moet u doen inzien, dat ik niets voel, niets begrijp. Ik geloof, dat 'k recht heb op 'n nadere verklaring. Wat is er op me te zeggen?
- Niets... niets, niets! God, nee! dat is 't niet! je bent goed, best, braaf, ik mag je waarachtig graag, nee, nee, dat is 't niet!
| |
| |
- Wat dan? vroeg Charles met klem.
De heer van Brissac antwoordde niet. In verlegenheid liep hij heen en weer, heen en weer.
- M'n naam... is die 'n bezwaar? vroeg Charles.
- Je naam, och, nee, de Berghems zijn 'n goed geslacht, geen adel, en wel 'n beetje heruntergekommen... maar, och!... nee, nee, dat zou 't grootste bezwaar niet zijn
- 't Grootste bezwaar zal dan wel m'n positie wezen.
- Ja! juist! Nu je d'r zoo bepaald over spreken wil... moet 'k je rond-uit zeggen, dat je positie niet van dien aard is, 'n meisje als Marguérite ten huwelijk te mogen vragen.
Charles werd rood.
- U zou gelijk kunnen hebben, overste. Maar Marguérite weet al m'n omstandigheden. Ze weet alles... en ze heeft me toch niet afgewezen.
- Beroep je nou in 's hemelsnaam niet op wat 'n meisje in d'r verliefdheid zegt. Natuurlijk vindt ze alles goed. Natuurlijk wil ze met je naar de Noordpool of naar Kamschatka, of god weet waar naar toe. Natuurlijk wil ze met je armoe en honger lijen. Natuurlijk wil ze zich alle genoegens ontzeggen, en oude kleeren dragen, en op 'n vliering wonen, natuurlijk, natuurlijk. Maar breng dat alles 's over in de praktijk? We kennen dat. Als je eenmaal werkelijk in 't harde leven staat, dan blijken de dingen wel anders te wezen, dan ze uit de verte leken. Nee, nee. Praat d'r niet van. Praat d'r niet van.
| |
| |
Charles zweeg ontmoedigd. Het was waar, dat hij Marguérite niets aan te bieden had. Er bestond geen andere verontschuldiging, voor zijn spreken dan deze eene: dat hij haar liefhad... Maar deze verontschuldiging zou bij den heer van Brissac niet gelden...
Marguérite had geluisterd in stijgende droefheid. Het was misschien natuurlijk, dat haar Vader zoo sprak, maar het was bitter voor Charles om te hooren... Zij moest iets zeggen... zij moest iets doen...
Zij stond op, ging naar haar Vader, en sloeg haar arm om zijn hals.
- Vader... zei ze. U hoeft dat alles niet te zeggen. We weten 't wel. Maar we houden van elkaar... Vader.
- Zoo! zei hij, haar aankijkende. Zoo, en geloof jij, dat dat voldoende is. Je ben toch geen kind meer.
- Nee... zei ze, juist daarom kunt u wel na-gaan, dat we alles goed overlegd hebben. Als wij ons niet bezorgd over de toekomst maken, Vader, hoeft u 't u ook niet te doen.
- Och! ik zeg al... dat lijkt alles mooi... uit de verte. Maar leef d'r 's in. Je liefde vergoedt je geen armoe. Dat gaat goed voor 'n tijd... misschien. Maar op den duur...
De heer van Brissac schudde nadrukkelijk-ernstig het hoofd.
De oude freule van Brissac had al een paar maal opgekeken. Zij wist niet, of zij zich in het gesprek zou mengen, of niet. Maar Marguérite's | |
| |
gezicht was zoo bleek van innig verdriet, dat zij zei, met haar fijn-zachte stem:
- George... bedenk 's, wat 'n leven Marguérite altijd gehad heeft. Eigenlijke weelde heeft ze nooit gekend. Waarom ben je zoo bang, dat ze nu 'n dergelijk bestaan krijgen zal. 't Is immers geen verandering voor haar? En dat bestaan gaat ze vrijwillig in, met de man, die ze liefheeft.
- Juist daarom! riep de heer van Brissac opgewonden. Juist omdat ze nooit eigenlijke weelde gekend heeft, wil 'k d'r 'n goed huwelijk laten doen. Begrijp je dat niet!
- Maar, Vader... zei Marguérite. We wachten nu al zóólang op de ‘goede partij’...
- We kunnen nog langer wachten. Je ben nog jong. Dit zeg ik, en daar wijk ik niet van af: m'n toestemming tot dit huwelijk geef ik niet, omdat ik 't niet als geluk voor je zie.
- Dat kan ik toch alleen maar beoordeelen, zei Marguérite zacht, maar beslist. Als u weet, dat 'k nooit van Charles af zal zien, en dat 'k, al mocht d'r later iemand komen, die u beter bevalt, die dan toch nooit nemen zal... dan zal u uw toestemming toch niet blijven weigeren.
- ...dan toch nooit nemen zal! Och, meisje, wat weet je daarvan! Natuurlijk verbeeld je je dat nu, en je zal 't zelfs wel meenen. Maar laat eerst Charles 's uit je leven zijn, en laat 'r je dan 's 'n schitterende positie voorgesteld worden, dan zullen we zien, wat je doet.
- U vergist u in me, Vader. Nooit, nooit zal | |
| |
'k met iemand trouwen van wie 'k niet houd, zelfs niet terwille van de schitterendste positie.
De kalme, nadrukkelijke toon van haar stem, en de vastberaden uitdrukking van haar bleek, ernstig gezicht deed haar Vader onaangenaam aan. Hij had niet gedacht zoo'n tegenstand te zullen vinden bij zijn anders zoo zachte en volgzame dochter. Hij begon bijna spijt te krijgen, dat hij het onderhoud maar niet verhinderd had, door stilletjes op Woestduin te blijven. Een brief van Charles had hij gemakkelijk met een beleefde, positieve weigering kunnen beantwoorden, dan was hem deze scène bespaard gebleven. Hij begon ongeduldig te worden.
- Kort en goed, ik geef m'n toestemming niet. Ik wil later niet de schuld moeten dragen, als jullie berouw krijgen. Dan zou 't heeten: u had ook wijzer moeten wezen. Dank je wel. Dank je hartelijk. We zullen d'r niet over redeneeren. Want alles wat jij aanvoert, Marguérite, dat is zoo 't gewone, traditioneele, waar alle meisjes in jouw geval mee aankomen. Je ontkent me niet, dat jullie armoe te wachten staat.
- Armoe! zei Charles trotsch. Zóo erg zal 't niet zijn. Maar... zei hij, bijna scherp, ik zou haast zeggen, dat u 'n andere, betere partij op 't oog moet hebben, om zóo pertinent te weigeren.
- En als dat zoo was! dan zou je je toch zeker terug-trekken! riep de heer van Brissac, in de hoop, Charles tot zwijgen te dwingen, zijn voorzichtigheid vergetende.
- Als dat zoo was... zei Charles getroffen. | |
| |
Hij keek naar Marguérite, die in stomme verbazing de schouders ophaalde. Zij in elk geval kende den pretendent niet... En hij ging voort:
- Als dat zoo was, en Marguérite verkoos hem boven mij, dan natuurlijk zou ik me dadelijk terug-trekken.
Weer mengde de oude freule van Brissac zich in het gesprek.
- George, zei ze, met nadruk. Je mag Marguérite niet dwingen tot 'n huwelijk, waar ze geen zin in heeft. Je mag niet.
Marguérite en Charles keken elkander aan. Wás er dan iemand... een betere partij?...
- Dwingen... dwingen zal 'k d'r nooit, zei de heer van Brissac. Maar wel d'r aan d'r verstand brengen, wat tot d'r geluk dient, en wat niet.
- Dat is 'n kwestie van m'n gevoel, daar kan niemand iets over zeggen, Vader. Wat u denkt, dat tot m'n geluk dient, doet 't misschien in werkelijkheid niet.
- Goed, maar zeg me één ding: ben je ooit in onze omstandigheden gelukkig geweest? Heb je armoede iets gevonden, dat gemakkelijk was om te dragen?
- Nee, dat niet, maar... zei Marguérite. Zij aarzelde. Zij zou haar Vader misschien kwetsen met hetgeen zij wilde zeggen. En toch, het ging hier om Charles' geluk... om het hare... zij mócht niet aarzelen.
- ...maar waarom voelde 'k me altijd ongelukkig... omdat we 'n schijn moesten ophouden. Als dat niet 't geval is, als ik me vrij uitleven kan, en dan met hem... met Charles...
| |
| |
- En Charles zelf? Denk je daar niet aan? Wat wordt 't voor 'n leven voor hèm? Hij heeft 't nu al niet ruim, niewaar! wat moet 't dan worden, als jij d'r bij-komt? Laten we praktisch blijven. 't Is me niet aangenaam over al die dingen te moeten praten, ik had 't ook niet willen doen, maar jullie forceeren me d'r toe. M'n weigering is absoluut. Ik kom d'r niet weer op terug. Charles zal me gelijk moeten geven, dat hij je geen gelukkige, onbezorgde toekomst aanbieden kan. En jij zal wel met me overtuigd zijn, dat je Charles' leven niet lichter, maar veel zwaarder maakt.
- U zegt harde dingen, zei Charles, en u hebt voor 'n oppervlakkige hoorder gelijk. Maar d'r is ook nog 'n andere kant aan 't leven, dan de droge, nuchtere, die u alleen bespreekt. Er bestaat ook nog zoo iets als liefde. Ik wil Marguérite niet overhalen. Ze moet zelf beslissen, en ze is op 'n leeftijd, dat haar Vader 't niet meer voor haar kan doen... màg doen, zou 'k haast zeggen.
- Zoo is 't, George, zei freule Victoire. Jij mag geen besluit nemen voor Marguérite. Je kan de verantwoordelijkheid niet daarvan dragen.
Marguérite ging naar Charles toe, die moedeloos, met gebogen hoofd in zijn stoel zat geleund, en legde haar arm om zijn hals.
- En vooral, als u dan weet, dat 'k tóch nooit van Charles zal afzien, Vader.
- Nooit? groote woorden! Enfin, we zullen wel zien.
- Vader, zei Marguérite, u weet nu, dat ik | |
| |
geen ander zal trouwen dan Charles, zelfs al kwam er iemand, die u beter leek. Maar hoe kán u toch denken, dat d'r nog wel 's iemand komen kan. Ik ben nu al zóo lang in de wereld, en nooit is er iemand gekomen, die u aannemelijk vond. Moet ik nu, u kan dat toch niet meenen, om die onmogelijke kans, m'n werkelijk geluk van 't oogenblik laten glippen? Hoe kunt u dat van me eischen!
- Omdat 'k je welzijn op 't oog heb.
- M'n welzijn? Is er dan iemand, die... Denkt u, Vader, dat d'r iemand is, die mij ten huwelijk zal vragen, en die u aannemelijk vindt?
De heer van Brissac zweeg.
- Vader! riep Marguérite ongerust.
- Dat komt er niet op aan. Dat is van later orde. We moeten...
- Nee, dat is niet van later orde, viel freule Victoire den heer van Brissac in de rede, niet lettende op het heftige wenken om toch niet verder te gaan, dat haar broeder haar deed. 't Kan nu even goed besproken worden. En dan zeg 'k je dit: al lukt 't je ook voor 't oogenblik 'n engagement tusschen Marguérite en Charles te beletten, dat Marguérite toch nooit, nooit zal over te halen zijn, tot 'n huwelijk met...
- Met wie, tante!
- 't Komt 'r niet op aan, dat zal wel op z'n tijd blijken, zei de heer van Brissac driftig.
- Ik wil 't weten, Vader!
- Wil je! Nu,'t is elk geval 'n partij, waarmee je voor den dag kan komen, wees daar verzekerd van.
| |
| |
- Wie is 't?
- Wat vraag je toch! Ik zeg je 'n schitterende...
- Meneer Albrecht!.. zei Marguérite, ontsteld en vol weerzin.
Haar Vader antwoordde niet.
Charles en Marguérite keken elkander aan.
- God! zei Marguérite. Daar was 'k bang voor... daar was 'k bang voor. Hij is de eenige... de eenige... Maar toen opeens barstte haar verontwaardiging uit. Vader! zou u me aan die man willen geven?!
- Praat niet als 'n dom kind! viel de heer van Brissac toornig uit. Hij zou je 'n leven kunnen geven overeenkomstig je stand en je...
Charles stond op.
- Overste, zei hij, dat u mij weigert, daar kan ik niets tegen doen... maar dat u dáártoe in staat zou zijn... nee!
De heer van Brissac wond zich op. Zijn gezicht werd rood; driftig-snel bewoog hij zich door de kamer.
- Niemand... niemand ben 'k rekenschap schuldig... en jou allerminst, meneer Berghem. Je hebt je aanzoek gedaan, je bent afgewezen. Wat meer?
- U bedoelt, dat ik nu wel kan gaan. En ik zál ook gaan. Maar dit wil ik u eerst nog zeggen, dat 't 'n schanddaad zou zijn, uw dochter te willen koppelen aan...
Bloedrood van woede wees de heer van Brissac naar de deur.
| |
| |
- ...aan 'n man, die d'r grootvader wel kon wezen, en alleen om 't geld, 't geld.
- Ga! ga! bracht de heer van Brissac er uit.
- Ik zál 't zeggen: u mág uw dochter niet opofferen aan...
- Charles... kom... zei Marguérite angstig, en stak haar arm door den zijne.
- Ga!... ga!... herhaalde de heer van Brissac, wiens gezicht opzwol van drift; op het hooge, kale voorhoofd klopten de blauwe aren.
- Ga, Charles... fluisterde freule Victoire.
Charles haalde zijn schouders op. Hij ging naar de deur; Marguérite klemde zich vast aan zijn arm.
- Jij blijft hier! gebood haar Vader.
Maar Marguérite luisterde niet. Zij sloot de deur achter henbeiden, en in de gang sloeg zij haar armen om Charles' hals, en barstte uit in tranen.
- Arm kind... zei hij in heftig medelijden, arm, arm kind...
- Charles... Vader werd alleen zoo boos omdat hij voelt, dat hij ongelijk heeft.
- Dat begrijp 'k wel, kind, dat begrijp 'k wel... Maar wat verandert dat!...
- Charles... Charles... nooit, nooit zal 'k die man nemen....
- Nee, hè, nee, dat zal je niet?
- Nooit, nooit.
- Huil zoo niet, arm kind, huil zoo niet... Ik heb 't wel gevreesd... Ach, dat ik je zoo'n verdriet moet doen...
- O, 't is niets... dat is maar even... o, ik vind 't zoo vreeslijk, dat jij... dat jij...
| |
| |
Charles zuchtte.
- Hij heeft gelijk... ik ben geen partij voor je... hij heeft gelijk.
- Néé, néé, Charles... zeg dat niet! Als Vader zich niet verbeeldde, dat... dat die man... dan had hij jou aangenomen.
- Maar ik begrijp niet... hoe kan je Vader zich dat verbeelden?
- Ik weet 't niet! ik weet 't niet! Misschien omdat ik op dat souper naast 'm zat... misschien ook heeft hij aan Vader iets gezegd. Ikzelf heb nooit iets gemerkt, nooit! Alleen... hij kon me wel eens vreemd aankijken, vanmiddag nog, toen hij vroeg, of 'k me ongerust maakte over jou... ja! nu staat 't me weer duidelijk voor... zoo... spottend, alsof hij dacht: als ik niet wil, komt d'r immers niets van!
- Ach, kind, wat 'n moeilijke tijd zal jij nog krijgen... en dat ik je niet helpen kan...
- Jij kan me wèl helpen... als ik maar weet... dat jij evenmin ooit afstand van mij zal doen, als ik van jou.
- Dat weet je, dat weet je!
- Dan... dan... maak je dan niet bezorgd over mij... lieveling... lieveling... Dan komt alles nog wel in orde... zei Marguérite, en klemde zich aan hem vast. Zij, anders zoo terug-gehouden, kuste hem nu herhaaldelijk, in haar hartstochtelijke opwinding, en gaf hem de liefste namen. En hij streelde haar haar, en hield haar innig tegen zich aan; meer nog dan liefde voelde hij in dit oogenblik een diep, erbarmingsvol mededoogen voor haar.
| |
| |
- Ik schrijf je... zei hij, en schrijf mij ook, alles, wat er gebeurt, en heb je me noodig, dan kom ik. Als wij beiden ernstig blijven bij ons besluit, wat kan ons dan op den duur beletten te trouwen?
- Niets... niets... fluisterde zij. Heb maar geduld en vertrouw...
- En zal jij je dan goed-houden, morgen, als ik er niet meer ben?...
- Ja!... Ik beloof je, ik beloof je, ik zal sterk zijn.
Hij nam haar hoofd in zijn handen, en zoende haar, lang, heel lang en vast, op den mond.
- Adieu... adieu... m'n liefste, zei hij innig.
- Wie weet... wie weet... hoe gauw we elkaar terug-zien... stamelde zij.
Hij drukte haar nog eens, en nog eens aan zijn borst, toen liet hij haar los, en liep de trappen op naar zijn kamer.
Marguérite leunde zich tegen den lamp-kolom van de trap, en snikte, snikte het uit, zij had zich bedwongen, zoo sterk als zij kon, maar nu was haar kracht gebroken. Maar dadelijk kon haar Vader komen, of tante... zij moest maar naar boven gaan. En langzaam, zich trachtende te beheerschen, om Georgine niet te wekken, daar zij haar ongaarne nu een uitlegging zou willen geven van haar tranen, ging zij naar haar kamer.
Toen zij binnen kwam, lag Georgine met groote, open oogen voor zich uit te staren. De kaars op het nachttafeltje naast haar, bescheen vol haar bleek gezicht. Toen zij de deur hoorde open-gaan, | |
| |
nam zij haastig een boek, dat voor haar op de dekens lag, en veinsde te lezen.
Marguérite begon zich te ontkleeden. Georgine keek nu en dan naar haar, met een sarcastischen trek om den mond. Eindelijk, in haar slechte stemming, kon zij het niet langer uithouden, en vroeg schamper:
- Huil je? 't Lijkt wel, of je huilt! Doet 't je zoo aan, dat Charlie morgen weg-gaat? Poor she!
Marguérite antwoordde niet; dat prikkelde Georgine.
- Of... heeft hij soms de beslissende woorden nog niet gesproken?.. Of gaf Papa geen permissie!
- Ach, laat me toch... met rust... Georgine.
- Kom, kind, zeg 't me! ik ben toch je zuster, kom!
- Ik dacht, dat je slapen zou.
- Slapen! ja, ik kan nog al slapen!... Vertel nou.
- Vader wil z'n toestemming niet geven.
- Mal! waarom niet?
- Och, je begrijpt 't wel... Charles is niet rijk.
- Nou, ja, goeie hemel! wat wil Vader dan! Je ben toch al zesentwintig jaar, je hebt waarachtig lang genoeg gewacht! Ik zeg je, als ik zesentwintig was, dan deed ik m'n zin!
- O! denk je dan, dat 'k af-zie van Charles!
- Waarom huil je dan? Is d'r nog meer? Je maakt me nieuwsgierig, zeg!
Marguérite zuchtte.
Georgine sprong uit haar bed, en zette zich op den rand van de tafel.
| |
| |
- Nee! nu wordt 't interessant! Hè, je ben altijd zoo gesloten. Wat is d'r nog meer?
Marguérite had liever gezwegen. Maar zij was zoo bedroefd, dat zij zich niet sterk genoeg voelde, om aan Georgine's nieuwsgierigen aandrang krachtig weerstand te bieden.
- Nu, hoor 's, wat Vader zich verbeeldt: hij weigert m'n hand aan Charles, beslist, positief, omdat hij denkt, dat...
- Dat? dat?
- Dat meneer Albrecht werk van me maakt.
Georgine's mond opende zich, om iets te zeggen, zij sprong van de tafel, en sloeg de handen samen. Toen barstte zij in een luiden schaterlach uit.
Verbaasd keek Marguérite haar zuster aan.
- Waarom lach je nu!
- O, ik kan 't niet helpen! Denkt Vader, dat hij jou... dat hij jou...
- Ja, 't is absurd.
- Hoe komt Vader daarbij?
- Ik weet 't niet, maar hij schijnt er degelijke grond voor te hebben. Hoe kan hij anders Charles zóo absoluut afslaan!
- Och! dan zou jij er zelf toch wel iets van hebben gemerkt!
- 't Eénige wat ik weet, is, dat meneer Albrecht me laatst op 't souper naast zich heeft laten zitten, maar dat is 't eenige. Ik dacht, dat dat niets anders was, dan een beleefdheid tegenover z'n vriend.
- Ik ook! M'n hemel!
- Wat is er?
| |
| |
- O, nee! ik kan 't niet zeggen!
Georgine stampte met haar kleinen blanken voet op den grond. In het eerst had het sterk komische van het geval haar getroffen, maar nu drong de eigenlijke beteekenis daarvan tot haar door. Weg, illusie, weg, hoop! nog eens te kunnen triomfeeren als vrouwe van Swanevelt! Neen, voor haar was het leven uit, zij had niets meer, niets meer te wachten...
Moedeloos wierp zij zich neer op haar bed, en drukte haar hoofd in het kussen. Marguérite begreep het niet, zij vergat een oogenblik haar eigen verdriet, en zette zich op een stoel voor het bed van haar zuster.
- Georgine, je vroeg me, wat ik had... en je weet 't nu... maar wees dan ook open met mij. We zijn zoo weinig vertrouwelijk samen, laten we 't wat meer wezen. Toe... Georgine... als jij bedroefd ben... en ik ben bedroefd... laten we elkaar dan wat troosten...
- Och, wat geeft 't!
- 't Geeft niets natuurlijk... zei Marguérite met een zucht, en drukte haar handen tegen het pijnlijk-vermoeide hoofd. Maar wij beiden... we hebben nooit 's iemand, bij wie we uitklagen kunnen... Ik heb me zoo dikwijls, o, bijna altijd eenzaam gevoeld... en nu 't voor mij zoo heerlijk veranderen kon... nu...
Met een ruk richtte Georgine zich op. Marguérite vond zich erg te beklagen... maar wat was haar lot bij dat van haar, Georgine, vergeleken! En driftig viel zij uit:
| |
| |
- Ik dacht... ik had gedacht... ja, nu zal ik 't zeggen! dat mijnheer Albrecht mij, mij tot vrouw verlangde!
- Jou?
- Ja! Op de avond van 't souper, toen ik de cake-walk had gedanst, toen had je moeten zien, hoe hij me aankeek! Zoo verliefd en doordringend! o, ik weet zeker, ik wéét zeker, dat hij op dat oogenplik verliefd op me was!
- Hè! zei Marguérite. Een rilling ging door haar schouders. Vond je dat niet vreeselijk?
- Vreeselijk? waarom?
- O... zoo'n oue man... hij is immers zelfs nog ouer dan Vader... en jij... je ben nog bijna 'n kind. O, je weet niet, wat 'n afkeer, wat 'n tegenzin ik voelde, toen Vader er op zinspeelde, dat hij werk maakte van mij.
- M'n hemel! wat overdreven! Wat komt z'n leeftijd er op aan. Hij is immers zoo rijk, zoo goddelijk rijk! o, z'n huis, z'n paarden, z'n prachtig landgoed, dat vergoedt immers alles, alles!
- O, Georgine!...
- Och, kom! Als zoo'n oue man trouwt, dan draagt hij z'n vrouw op de handen, dan doet hij alles, en staat d'r alles toe, wat ze maar wil. M'n god! ik kan 't niet begrijpen, Vader moet zich vergissen, 't kan niet, 't kan niet!
- O, ik wou, dat je gelijk had, Georgine. Als jij 't toch als 'n geluk beschouwt... o, ik, ik zou 't denkbeeld niet kunnen verdragen, o, nee, nee!
| |
| |
- Ja, jij... jij bent zoo overgevoelig, en bovendien verliefd... Maar Georgine hield eensklaps op, bedenkende dat zij óok verliefd was, - misschien véél hartstochtelijker nog dan Marguérite...
- O, ik wou, dat er nog iets aan te doen was... zuchtte Marguérite. Zeg jij aan Vader, wat je mij van meneer Albrecht hebt verteld... dan krijgt hij misschien andere inzichten...
- Och! riep Georgine, ongeduldig en bitter. Natuurlijk is d'r niets aan te doen! Hoe zou 't, als ik 't zoo dol graag wil!...
- Maar, Georgine, ik dacht...
- Ja, je dacht natuurlijk, dat ik verliefd was op Gijs... en al ben ik dat, wat zou dat? Ik kan immers niet met hem trouwen!
- Maar hoe kan je, hoe kán je dan aan 'n ander denken, Georgine!
- Ja, hoe kan ik dat, hè? Zoo ben ik, smaalde Georgine. Maar maak je niet bezorgd, d'r zal niets van komen! Meneer Albrecht geeft immers niet om mij, maar om jou, om jou!...
- Was 't maar niet zoo...
- Maar dát zeg 'k je! riep Georgine heftig, dat me nu ook niets, niets, meer schelen kan! Nu volg ik ook in alles, in álles, m'n eigen weg!...
|
|