| |
| |
| |
Derde hoofdstuk.
I.
In een der beide, voor de deelnemers ingerichte loges van de Arnhemsche manege, zat Marguérite tusschen Charles en Georgine. Zij was nog wel onder den indruk van het verhaal haar door tante Victoire gedaan, maar zij hield zich goed om Charles, zij glimlachte hem toe, en voelde zich gelukkig, als zij zijn strak gezicht zich ontspannen zag tot rustige vriendelijkheid. Toen hij haar van morgen na het ontbijt even alleen had gesproken, en hij aan haar zag, dat zij al alles wist, had hij zoo aarzelend en in zoo'n pijnlijke verlegenheid tegenover haar gestaan, dat een innig-warm gevoel van medelijdende teederheid haar doorstroomde, en zij spontaan haar arm om zijn hals geslagen, en zich tegen hem aan had gevlijd. Neen, zij beloofde het zichzelve, zij zou zijn leven niet moeilijker maken, dan het al was, met verwijten en klachten. Als hij dat tooneel niet had belet, dan had hij het natuurlijk ook niet kunnen beletten. Het was dwaas en onredelijk van haar geweest, van hem, die | |
| |
even goed als de anderen gast was in haars Vaders huis, te vorderen, dat hij de rust en de goede orde bewaarde. Zij was al bevreesd geweest voor iets onaangenaams, toen Oudenhove en van Hiemstra kwamen.
En zij had niets gezegd, maar alleen hem aangezien, en hij had het toen wel begrepen, dat alles goed was tusschen hen. Want met bijna pijnlijke kracht had hij haar hand in de zijne gedrukt, en haar gezoend op den mond.
Neen, hij kon het niet helpen, natuurlijk niet, dat er zulke dingen bij hen gebeurden, maar, al had tante Victoire misschien ook wat overdreven, toen zij haar verslag van de feiten gaf, - Georgine had bovendien immers verteld, dat tante geslapen had, - toch was er voor haar iets bedroevends, iets diep-vernederends in, dat de jongelui het niet noodig schenen te vinden, zich behoorlijk te gedragen bij hen. Zij begreep het niet, dat haar Vader dergelijke tooneelen duldde; zij begreep vooral niet, dat hij er Georgine bij tegenwoordig liet zijn. Zij kon het niet helpen, zij was stroef geweest, toen Oudenhove haar straks begroette, en had aan van Hiemstra, hoewel deze ongegeneerd zijn hand haar had toe-gestoken, alleen een koelen knik gegeven. Zij kon die jongelui niet uitstaan, die de eenvoudigste vormen achteloos na-lieten tegenover hen. Maar tot haar verbazing had zij gezien, dat Vinck en van Hiemstra elkander doodgewoon begroetten, met een jovialen klap op den schouder, en een lachend gezicht. Zij wees hen Charles, die glimlachte. Hij voelde zich ook | |
| |
verlucht, natuurlijk. Georgine trok een spottend gezicht, toen Vinck zich bij haar voegde, en begon lachend met hem te praten.
De groote tribune ving aan zich te vullen. Schitterende dames-toiletten, waartusschen kleurige uniformen en zwarte rokken zich levendig bewogen, wemelden in drukke groepeering dooreen. Door de met groen en lichtbogen versierde gang stroomden nog immer bezoekers de manege binnen. De muziek schalde een vroolijke marsch door de feestelijk-versierde ruimte; het licht straalde neer op het glanzende groen der klimop en de geuren der bloemen vermengden zich met de fijn-verzwevende dames-parfums. Ondanks zichzelve kwam Marguérite een weinig in de stemming; om haar heen hoorde zij niets dan opgewekt gepraat en gelach; Charles zat naast haar, die met elken blik haar zijn liefde zei, - en de twist van den vorigen avond bleek geen onaangename gevolgen te zullen hebben.
Georgine bekeek het programma, en wees een der paardekoppen aan Vinck, als het portret van Pomegranate. Zij plaagde hem altijd in tegenwoordigheid van anderen, om, alleen met hem, des te vriendelijker te zijn, en Vinck werd door haar afwisselende handelwijze voortdurend in opwinding gehouden. In de loge werd druk gefluisterd en gelachen; Kitty van Hiemstra, die geen pruik wilde dragen, vertoonde zich al met haar Louis seize-kapsel, dat zij zich met poeder had laten maken.
Het stond haar pikant, bij haar donkere oogen | |
| |
en roode lippen, en van Heyningen, die zich steeds tot haar hield overgebogen, had geen oog van haar af. Het was een open geheim, dat Kitty's engagement met den rijken sport-Jansen spoedig publiek worden zou, maar toch bleef zij flirten met van Heyningen, op een in 't oog vallende wijze. Zoodra Georgine genoeg kreeg van het voor den gek houden van Vinck, keerde zij zich tot van Heyningen, en nam dezen zoo geheel in beslag, dat Kitty stupéfait bleef zitten. Van Heyningen was de knappe en aangename cavalier, dien de meisjes elkander benijdden, en alles stelden zij in het werk, om hem elkaar afhandig te maken.
- Soupeer je ook op Swanevelt, Gijs?
- Ja, weet je ook wie nog meer?
- Ik onder anderen, zei Georgine coquet.
- Meer hoef ik niet te weten, zei van Heyningen. Zeg, is 't waar, dat ze gisteren om je gevochten hebben?
- Geduelleerd, vertelde Georgine. Op zes passen afstand, met de pistolen onder elkaars neus, in de oude koepel van Brissac. 't Was verschrikkelijk. Vijf schoten elk. En bij elk schot vloog d'r 'n arm of 'n been...
- Nee, maar in ernst...
- Ik bén in ernst. Interessant, hè?
- Nee, maar in ernst... d'r gaat 'n praatje...
- Och, maar begrijp je dan niet, dat d'r niets van waar is? Je hebt je weer 's voor de mal laten houen.
- 't Zou anders geen wonder zijn!
| |
| |
- O, nee! ik ken d'r wel 'n dozijn, die dadelijk bereid zouen wezen voor me te sterven!
- Ik onder anderen, fluisterde van Heyningen.
- Meer hoef ik niet te weten! schaterde Georgine.
Rustig en aandachtig volgde Charles de entréemanoeuvre, die door twaalf heeren in gekleede jas en hoogen hoed werd gereden.
- Ik mag dat altijd graag zien, zei hij.
- Verveelt 't je nooit, altijd paarden? vroeg Marguérite.
- Nooit. Ik word wel 's ongeduldig, als ik fouten zie maken, maar d'r wordt hier al bizonder correct gereden.
Van Hiemstra kwam Charles op den schouder tikken.
- We moeten gaan, zeg, ons verkleeden.
Met een onwillig-gefronsd voorhoofd stond Charles op, zei nog een woord tot Marguérite, en ging mee. Het verveelde hem, het verveelde hem onnoemelijk, nu weer aan die quadrille mee te moeten doen. Wat had hij er aan. Altijd diezelfde dingen, altijd maar weer opnieuw, het begon hem te walgen. Hoe oneindig veel liever was hij bij Marguérite toeschouwer gebleven, in plaats van zich weer te moeten mengen in de drukte van het mee-doen. Zijn kort: tot straks, kind, deed Marguérite begrijpen, hoe ongaarne hij ging. Zij had medelijden met hem, zij wist, hoe hij het land had aan dergelijke feestelijkheden, en hoe hij zóo door Georgine geprest was, dat hij zich er niet aan had kunnen onttrekken. Hij zag er slecht uit, | |
| |
Charles, mager en bleek, paarse schaduwen lagen onder zijn oogen. Zijn logeeren op Brissac was geen tijd van rust voor hem, zooals hij, en zij voor hem, had gehoopt. Integendeel. Hij sliep slecht, en had geen enkele aangename afleiding van zijn gedachten... behalve háar... maar zij kon niets voor hem doen. Zij merkte zelfs, dat hij haar dikwijls aankeek met bezorgden blik, alsof hij twijfelde, er goed aan te hebben gedaan, dat hij met haar had gesproken. Kon zij hem toch maar helpen...
Op Charles leeg-gelaten plaats was dadelijk van Heyningen geschoven. Kitty en Georgine waren heen-gegaan, om zich te verkleeden, nu kwam zij bij hem aan de beurt... Marguérite moest er bijna om lachen. Het was eigenaardig, hoe weinig er op haar gelet werd, als er andere meisjes aanwezig waren. Het had haar dikwijls aangenaam gestemd, dit te merken; zij beschouwden háár dan toch van een eenigszins ander gehalte, de jongelui, - dan de flirtende, oppervlakkige meisjes, met wie zij zich zoo goed amuseerden. Zij wist heel goed, dat de jongelui haar oneindig minder aardig vonden, maar aardig gevonden worden door dit soort van mannen was voor haar het tegenovergestelde van een eer. Waarom liet van Heyningen haar niet met rust; op de tribune kon hij genoeg kennissen vinden... Maar als zij daar iets van zeide, zou de pedante jongen bepaald denken, dat zij gepikeerd was, om zijn niet eerder notitie van haar nemen; zij bleef dus onverschillig zwijgen, en keek naar de mooie Arabische, in | |
| |
vrijheid gedresseerde merrie, die rank en bevallig stapte over het witte zaagmeel van de manege.
- Marguérite...
O, wat een onuitstaanbaar mooi gezicht had die jongen en wat een ondraaglijk-vertrouwelijke stem. Hij leek precies een jeune amoureux met zijn oogen, zijn houding, de intonatie van zijn halfvleiende, half-overmoedige woorden. Zij wist, dat hij van de dochters van Brissac gezegd had: ‘de eene is een madonna, de andere een bacchante,’ en zij had hem dat niet vergeven.
- Zeg, Marguérite, is er nu eindelijk 's gelegenheid voor me, 'n woordje met je te praten? Die Charles is letterlijk niet van je weg te slaan.
- Zoo? zei Marguérite koel.
- O! zei van Heyningen met impertinente oogen. O!...
- Wat: o?
- Ik dacht 't al, zei van Heyningen, maar zeker weten doe je zoo iets natuurlijk nooit, voor...
- Wat toch?
- Mag 'k rond-uit spreken?
- Waarom zou je dat niet mogen?
- Nu, d'r is iets tusschen Charles en jou, hè?
Marguérite had, na zijn inleiding, dadelijk begrepen, waarop hij zinspeelde. Zij kreeg geen kleur, de uitdrukking van haar gezicht veranderde niet; zij had het langzamerhand wel geleerd tegenover de wereld haar aandoeningen te beheerschen. Zij had het op de lippen om te zeggen: Je vroeg, of je ‘rond-uit’, niet of je ‘onbescheiden’ mocht spreken, - maar als zij dit zei, zou hij onmid- | |
| |
dellijk alles begrijpen. Zij vergenoegde zich met, onverschillig, licht de schouders op te halen.
- Marguérite...
- Hè, jongen... zei ze, ondanks zichzelf ongeduldig.
Van Heyningen werd kwaad, omdat zijn vriendelijkheden, die door de jonge meisjes altijd zoo bizonder werden gewaardeerd, zoo'n slecht onthaal vonden.
- Luister, zei hij, als je niet wilt, dat iemand d'r iets van merkt, dan moet je ook zorgen, dat ze 't niet kúnnen merken. Ik waarschuw je in gemoede.
- Nu komt de quadrille, zei Marguérite kalm.
- Dacht je soms, dat jullie 't zoo goed verborgen hadden? Iedereen begrijpt 't toch!
Marguérite was door al wat in deze dagen gebeurde, nerveus en geprikkeld. Zij zag opeens het komische ervan in, dat dit eerst gisteren tot stand gekomen engagement tusschen twee óverbedaarde menschen, al zóo zeer de aandacht zou getrokken hebben, dat iedereen iets vermoedde, en zij barstte uit in een lach.
- Je wilt toch niet ontkennen, dat d'r iets is tusschen Charles en jou?
- Vraag 't maar 's aan Vader of aan Georgine.
- Weten die 't nog niet? Nu, ik zal je zeggen, waaraan ik 't heb gemerkt. Ik heb me altijd verbeeld, dat als jij 's eindelijk verliefd werd, 't je nog stiller en droefgeestiger zou maken, dan je al ben. En nu is 't curieuse, dat ik datzelfde | |
| |
merk bij Charles. Hij ziet er ook nog strakker en koeler uit dan gewoonlijk. Jullie passen wèl goed bij elkaar.
Marguérite voelde zich onaangenaam getroffen. Zij had het zelf ook wel gemerkt, dat Charles niet veel opgeruimder was geworden. Wel veranderde dadelijk de sombere uitdrukking van zijn gezicht, als hij haar aankeek, maar een groot, innerlijk geluk was zij niet in staat hem te schenken.
Bedroefd staarde zij voor zich uit, zonder antwoord te geven. En dankbaar voor de afleiding was zij, toen de vier paren Louis XVI rijders en rijderessen de manege binnen-reden.
Haar oog zocht dadelijk naar Charles. Het costuum flatteerde hem niet; de witte pruik deed niet mooi boven zijn smalle, bruin-getinte gezicht. Heel anders zag hij er uit dan van Hiemstra, die nog een zekere statigheid bezat, ondanks zijn leelijkheid, en met van Maasburgh kon men hem eigenlijk in het geheel niet vergelijken, die jongen met zijn frisch-jeugdig, blank-rood gezicht. Maar terwijl zij zoo keek en dacht, voelde zij weer dat diepe, milde medelijden met hem haar geheel doorstroomen. Hij was niet als anderen, goed - maar juist daarom had zij hem lief. Zij voelde het zoo vast, dat haar liefde niet alleen zelfzucht was, niet slechts een drang, om gelukkig te worden. Meer nog dan voor zichzelve hoopte zij op geluk voor hem. Al haar teederheid, die sinds den dood harer Moeder, nooit tot uiting had kunnen komen, zou zij wijden aan hem. Hij moest anders worden, vroolijker, levensblijer, hij moest | |
| |
het innig weten, dat hij iemand gelukkig maakte, dat zou hem kracht geven in het leven; hij moest het volkomen beseffen, dat er nu voortaan een naast hem stond, die zijn moeiten met hem wou deelen, zijn lasten met hem wou dragen. Zij voelde zich sterker worden, terwijl zij zoo dacht, - zij móest toch wel ergens toe in staat zijn, als zij het zóo ernstig wilde...
Van Heyningen, naast haar, liet haar met rust. Geboeid keek hij naar het kleurrijke schouwspel; zijn blikken gingen van Georgine naar Kitty, van Kitty naar Georgine... Wie was de mooiste... hij vond ze beiden mooi. Kitty was niet meer te krijgen, die had zich al verkwanseld aan den burgerlijken paardenvriend Jansen... maar Georgine... Georgine... Wat een gratie... wat een lenigheid... Zij was coquet, natuurlijk... maar met zoo'n gezicht, met die oogen, mocht je, moest je 't zijn. Hij werd niet gauw verliefd, tenminste niet serieus, - verliefd was hij eigenlijk altijd zoo'n beetje... maar Georgine wond hem op, bracht een zenuwachtige lust in hem, haar in zijn armen te nemen, en haar te kussen. Hij zou wel eens willen weten, hoe zij, als hij 't deed, dat opvatten zou. Als een wat vrije flirt, zooals hij het bedoelde, of als een declaratie, waarop een huwelijksaanzoek in optima forma moest volgen. Trouwen... hij dacht er niet aan. Tenzij hij een meisje met fortuin krijgen kon. Maar die Brissac's... een goede naam, dat was alles. In elk geval kon hij zich niet aan een verklaring wagen... zij moest | |
| |
eens toestemmen, en dan? Vinck zou op een goeden dag zoo onnoozel zijn in de kaars te vliegen, ofschoon Vinck toch niet door den ouden heer zou worden geaccepteerd. Drommels mooi kopje... die oogen... die roode lippen...
Hij staarde maar in gespannen gretigheid naar Georgine, die geen enkele maal óp-zag naar hem. Zij was louter aandacht voor haar partner, dien kalen, mageren Berghem... Zou zij ook al gecharmeerd van hem zijn... Enfin, van Marguérite kon hij het nog begrijpen, maar van Georgine, die één en al hartstocht was... hoe kwam zij er toe! Of was het coquetterie, of zucht om haar zuster te plagen?...
De muziek speelde vroolijk en entraînant de wijs der quadrille-lanciers. Achteloos en van andere dingen vervuld, had Charles de verschillende figuren door-gereden, maar nu kwam de grande chaîne, die meer oplettendheid eischte, omdat dit figuur op geen der repetities naar wensch was gegaan. En opeens kreeg hij de volle aandacht voor het hem omgevende, de melodie drong tot hem door, hij zag de geanimeerdheid om zich heen, en zijn stemming steeg. Waarom onttrok hij zich toch altijd met wrevel en onwil aan wat het leven aangenaamheid gaf? Even goed als hij nu alles afwees, kon hij toch ook de kleine vreugden, de vluchtige genoegens waardeeren. En wat moest het wel zijn voor Marguérite hem altijd lusteloos en humeurig te zien...
Hij keek op, en recht in Georgine's stralende, overmoedige oogen.
| |
| |
- Nu wat meer attentie, Charles... de grande chaîne, waarschuwde zij, terwijl de muziek de inleidingsnoten speelde, en de paarden stil te wachten stonden.
Hij knikte; het was toch wel aardig van haar, dat zij geen rancune bewaarde om haar ketting. Zij had het wel zelf gewild, maar een ander dan hij had er toch allicht iets op gevonden, om haar die te doen behouden. Hij was altijd even onhandig, hij bleef altijd even ver buiten de dingen...
- Charlie?
Hij lachte, omdat hij toch, ondanks zichzelf, weer was afgedwaald. Wat een prachtige oogen had die Georgine, elke uitdrukking, die zij wilde, gaf zij er aan. Zij was uitnemend geschikt voor zoo een feestelijkheid; haar heele persoon leende er zich toe, met hart en ziel deed zij er aan mee. Zij was aantrekkelijk, bekoorlijk, en als hij dan toch deel moest nemen, had hij zich geen aangenamer amazone kunnen kiezen. Wat reed zij zeker en rustig, hoe volkomen had zij haar paard in haar macht... Met genoegen zag hij naar haar bewegingen, alles wat zij deed, deed zij bevallig, alles aan haar was vol charme...
Daar wendde Kitty van Hiemstra haar paard weer naar rechts, terwijl het naar links moest zijn. De anderen aarzelden, weifelden, trachttten haar fout nog weer goed te maken, maar het ging niet meer, ordeloos bewogen de paarden zich door elkaar. Van Hiemstra snauwde zijn zuster wat toe, Charles' gezicht stond weer strak, | |
| |
maar Georgine brak uit in zoo'n schaterend gelach, dat de deelnemers onwillekeurig mede-lachten. Het publiek begon óok te lachen, en klapte toen zoo stormachtig in de handen, dat het applaus bij een volkomen correct rijden niet grooter had kunnen geweest zijn.
Met glinsterende oogen keerde van Heyningen zich weer tot Marguérite, toen de vier paarden uit de manege verdwenen waren.
- Kranig! riep hij, wat zeg je d'r van!
Marguérite knikte. Zij had het ook mooi gevonden, maar de avond was er voor haar niet een van onvermengd genot. Zij begon het bijna te betreuren, dat zij uit trots geweigerd had, mee te doen. Vader zei het, en zij wist het ook wel, meneer Albrecht had haar met genoegen de kleine bruine merrie Jonquille geleend, en het costuum, och, als zij dat zelf maakte, evenals dat van Georgine... Nu zat zij hier aldoor zonder Charles, en hij kwam nog niet terug, want na het Voltige-nummer, moest hij, met Georgine, nog deelnemen aan de Guirlande-manoeuvre... Het speet haar, dat zij zoo weinig om het feest zelf geven kon, vervelend eigenlijk hier zoo'n heelen avond te zitten, en er niets om te geven.
Van Heyningen was stil naast haar blijven zitten, na haar weinig enthousiaste toestemming. Hij zat met neer-geslagen oogen, en over de borst geslagen armen; hij was opeens dol verliefd op Georgine... Als hij aan het souper eens naast haar werd geplaatst... Het kon wel misschien... als de plaatsen tenminste niet vooraf bepaald | |
| |
waren. Maar dat zou het geval wel zijn, het ging op Swanevelt zoo veel meer in de vormen toe, dan op Brissac. Hij moest van Marguérite te weten komen wie de genoodigden waren.
- Zeg, Marguérite, wie komen d'r vanavond allemaal op Swanevelt?
- Ik weet 't niet... Revers en z'n vrouw zullen d'r wel zijn, en Oudenhove en van Hiemstra en Kitty en Jansen en Vinck, en Vader met ons beiden... meer weet ik niet, Charles ook natuurlijk, en jij.
Van Heyningen rekende uit. Swanevelt met Doppie Revers, Marguérite met Charles, Kitty met Jansen, mevrouw Huberts, die de huishouding deed, met... enfin, voor Georgine bleven er dan nog drie partners over, - de vraag, of hij juist de hare zou zijn...
Een handgeklap waarschuwde hem, dat de Voltige ten einde was. Nu kwam de Guirlandemanoeuvre, en dan eindelijk de pauze.
- Jij doet mee aan 't Flêche-rijden, Gijs?
- Nee, 'k heb nog de tijd... aan de Galopmanoeuvre. Ik verveel me, jij ook? Hij geeuwde vluchtig achter zijn hand.
Marguérite ergerde zich aan zijn houding. Maar het was nu eenmaal vanzelf-sprekend, dat men tegenover de meisjes van Brissac de vormen niet in acht behoefde te nemen. Het was mal, dat zij er zich nog aan stoorde.
De Guirlande-manoeuvre, zoo vlot en sierlijk gereden, ontlokte aan het publiek een daverend applaus. Marguérite, verheugd, dat de pauze naderde, keek met aandacht naar de mooie figuren.
| |
| |
- Mooi, die berceau, zei ze.
- Ja, mooi, herhaalde van Heyningen werktuigelijk. Hij keek maar aldoor naar Georgine, wier wangen al donkerder waren gaan gloeien, wier oogen glinsterden. Straks in de pauze, dadelijk... ging hij naar haar toe... en zou haar vragen, haar zeggen... wat, hij wist het niet, maar de woorden zouden vanzelf wel komen, als hij bij haar stond...
Lang en geestdriftig applaudisseerde het publiek. De vier amazones namen lachend en dankend de haar gebrachte bloemen-hulde in ontvangst, en verdwenen met haar cavaliers onder aanhoudende en warme toejuichingen. Zonder haar aan te zien, stak van Heyningen zijn hand naar Marguérite uit, om haar met opstaan te helpen.
- Kom, zei hij gejaagd, de pauze is begonnen, laten we wat in de manege gaan wandelen.
- Ik blijf liever hier, zei Marguérite, die bevreesd was, dat Charles, na zich verkleed te hebben, terug-komende, haar niet vinden zou.
- Nee, kom nou, drong hij ongeduldig. De beleefdheid vorderde, dat hij haar niet alleen liet, en bij haar in de loge blijven, daarin had hij geen zin. Bovendien kon hij haar in de manege dadelijk overdoen aan haar Vader of aan andere kennissen.
Marguérite volgde hem, en dadelijk werd zij omstroomd door belangstellenden, die haar aanspreken kwamen, en haar complimenteerden over haar zuster. Haar Vader naderde haar, vroeg oppervlakkig, zonder naar het antwoord te luisteren, of zij zich amuseerde; de heer van Swanevelt | |
| |
sprak haar aan, en bood haar champagne. Maar aldoor bleven haar oogen zoeken naar Charles, totdat zij hem eensklaps vlak bij zich bemerkte.
- Hoe heb je me zoo gauw kunnen vinden, vroeg zij verrast.
Hij glimlachte.
- Nu ben 'k vrij, zei hij, met een zucht van verlichting.
- Hoefden we nu straks maar niet naar Swanevelt, hè, zei ze, dan hadden we tenminste één avond rustig thuis.
- Freule Victoire zal niet weten, hoe ze 't heeft, zei Charles.
- Ze was onmogelijk te bewegen, mee te gaan, ik kan 't me best begrijpen.
Charles keek haar aan. Ik kan 't me best begrijpen... dat was een vreemd gezegde voor een jong meisje, en toch, hij voelde met haar mee. Hij óok gaf niets om het leege gewoel der wereld, hij ook was door het leven gedesillusionneerd, en interesseerde zich maar voor weinig dingen. Zij was wel de vrouw, die voor hem paste, de goede, de rustige, die hem niet tot excessen zou drijven, waartegen zijn natuur zich verzette. Integendeel, zij zou hem steunen en helpen en aanmoedigen, en altijd geduldig en altijd verdraagzaam zijn...
- Ik heb je lief, fluisterde hij innig.
Een sterke blos overkleurde haar zacht gezicht.
- Ik heb jou zoo lief... fluisterde zij terug, diep ademhalend. Je maakt me gelukkig...
- Doe ik?... vroeg hij.
| |
| |
- Ja... ja... volkomen.
Maar dit oogenblik was het eenige van afzonderlijke samenspraak, dat zij nog konden hebben. Lachend, opgewekt was Georgine met de andere meisjes binnen-gekomen, met haar bouquet in haar hand, en dadelijk werd zij door een zwerm van kennissen omringd.
Vinck drong door de groepjes heen, van Heyningen was al aan haar zijde, Victor de Cocq, een kleine, sierlijke swell, kwam vragen, hoe haar den terrier beviel, en het jonge mevrouwtje Revers, die altijd met Georgine had gerivaliseerd, en het nóg deed ondanks haar huwelijk, en die haar spijt nauwelijks verbergen kon, dat zij niet voor de quadrille was geïnviteerd, zei met een allerliefst gezichtje:
- O, Georgie, zeg, wat jammer van die grande chaine, hè! Alles ging anders zoo prachtig, zoo goed, zoo magnifiek in één woord!
Georgine luisterde niet naar haar. Zij hield de drie jongelui tegelijk in gesprek, en zij deed dit met groot gemak. Zij zei vriendelijkheidjes aan Vinck, over Animo, het paard, dat zij altijd van hem gebruikte, zij vertelde aan Victor de Cocq de ondeugendheden van den terrier, die driemaal door de spijlen van het hek zich had gewrongen, maar voor van Heyningen bewaarde zij haar dringendste blikken en haar veelzeggendste lachjes. Zij zag het, dat zij vanavond macht over hem had, hij lette niet op Kitty van Hiemstra, niet op Doppie Revers, een vurige vroegere flirt van hem, - al zijn aandacht was voor haar, voor | |
| |
haar alleen. Dat vleide, dat verheugde haar; hij was zóó'n knappe jongen, dat zij werkelijk geloofde een beetje verliefd op hem te wezen. Zij wist wel, dat hij geen serieuse huwelijks-candidaat kon zijn, maar wie viel nu eigenlijk in de termen, om dat te zijn? Zoo naïef was zij niet meer, om niet in te zien, dat haar omgeving eigenlijk geen enkelen ernstigen pretendent opleverde. Maar moest zij, al wachtende op den eenig-aannemelijke, zich dan maar alle vreugde ontzeggen, en maar duf en saai voort-leven? Daar was haar aard niet naar; zij kon niet buiten vroolijkheid en wereldsch genot. En al leidden haar flirtations dan ook niet naar het gehoopte, veilige doel, zij vermaakte zich op het oogenblik, dat was het voornaamste, het eenige.
- O, gaan jullie ook allemaal straks naar Swanevelt? Typisch, zeg! Max heeft z'n auto, wil een van jullie mee? vroeg Doppie.
Georgine was op het punt ja te zeggen, maar een blik van van Heyningen hield haar terug.
- Ik heb al afgesproken, zei ze, in 't rijtuig van Swanevelt.
- Zoo! zei Doppie Revers ontevreden, die van Heyningen veel te veel notitie van Georgine zag nemen naar haar zin, en begreep, dat die zeker ook wel in het rijtuig van Swanevelt zou gaan. Maar eensklaps, gefrappeerd door het ontbreken van de ketting om Georgine's hals, die deze altijd droeg, vroeg zij:
- God, zeg, je ketting, zeg. Waar is die? Je hebt 'm toch niet verloren?
| |
| |
- Ja, zei Georgine. Verloren. Ik heb 'm bij ongeluk verloren.
- Hè hoe jammer, zeg! Waar, wanneer? Heb je 't niet bij de politie aangegeven?
- Welnee.
- Niet? niet? Hoe is 't mogelijk. Ik zou d'r toch werk van maken, zeg! Zoo'n beeldige ketting, waren 't geen topazen?
Georgine antwoordde niet. Zij wandelde, fluisterend, weg, met van Heyningen, die zijn blond hoofd dicht tot haar hield neer-gebogen. Vinck staarde hen na, verbaasd, ontsteld; hij had niet genoeg initiatief, om zich ook aan Georgine's zijde te voegen, en te concurreeren met van Heyningen; hij was altijd dadelijk uit het veld geslagen en kon zijn verwondering niet meester worden. Doppie Revers raakte vreeselijk uit haar humeur; zij eischte dezelfde belangstelling als vóor haar huwelijk van de jongelui, en kon het niet velen, als een ander zich daarvan verzekerde. Ook Kitty van Hiemstra keek met booze blikken Georgine na, en zei zacht-scherp:
- Wat ze met die ketting gedaan heeft... misschien wel...
... beleend, wou zij zeggen, maar dat hield zij toch in.
Maar een heftige gloed steeg Marguérite naar de wangen. Zij begreep Kitty's hatelijke woorden wel. Zij óok had Georgine niet dadelijk geloofd, toen deze op een vraag van haar antwoordde, haar ketting te hebben verloren. Eensklaps ging haar een licht op: verloren... dat kon ook beteekenen, | |
| |
verloren bij het spel... En onbedacht, gejaagd, wendde zij zich tot Charles:
- Charles, Georgine heeft haar ketting toch niet verloren bij 't spel?
- Wat? vroeg hij. Nee, ik weet d'r niets van.
- Niet? drong zij aan; de snelle, ontstemde uitdrukking op zijn gezicht was haar niet ontgaan.
Hij schudde geprikkeld het hoofd.
- Geloof je me niet?
Een sterk-onaangenaam gevoel sloop door haar heen. Zij twijfelde, zonder te durven vragen. Het was de eerste maal, dat zij iets van onoprechtheid in hem meende te zien. Maar zij onderdrukte die opwelling met kracht. Zij mocht niet aan hem twijfelen, en zij wilde niet: zij had hem lief.
- De pauze is om, we moeten terug, zei hij, en toen zij weer in de loge zaten, keek hij haar lang en strak aan.
Zij ontroerde onder zijn blik. Er was iets schuw-verlangends in, iets vragends... hij zeide daardoor, dat hij niet was, en niet kon behandeld worden als anderen, dat zijn ziel gevoelig was, overgevoelig misschien, en dat zij hem wat moest ontzien, wat begrijpen.
Zij glimlachte hem toe, vol teederheid, en wist het niet, hoeveel weemoed er was in haar glimlach. Maar hij zag het.
- Ik heb je lief... god, ik heb je zoo lief, zei hij spontaan.
Maar tegelijk dat hij die woorden uitsprak, dacht hij treurig, dat hij, voor alles wat zij hem | |
| |
gaf, niets in staat was terug te geven, dan die, bij hem zoo weinig beteekenende uitingen van zijn liefde...
Het publiek, enthousiaster bij elk nummer, uitbundig in toejuichingen, als er een toespraak werd gehouden, of een krans gegeven, bewonderde geestdriftig het kranige Flèche-rijden, de schitterende Galop-manoeuvre, het correcte voorrijden in de hooge school, de Hollandsche Post met zes paarden gereden. Het applaus doordaverde de ruimte, bravo-geroep ging op, maar Marguérite gaf geen aandacht meer aan de voorstellingen; zij zat stil voor zich heen te kijken, in diepe gepeinzen verzonken.
Ach, het was misschien natuurlijk, dat de liefde haar niet zoo gelukkig maakte, als anderen er soms door werden. Zij had geen exuberant temperament, zij zag de dingen altijd van hun donkersten kant. Zij moest haar geluk vinden in hem, in het hem gelukkig maken. Haar eenige vrees was daar niet voldoende in te kunnen slagen. Hij zei het zelf, dat hij een eigenaardig mensch was, en hij wás het; het leven kwetste hem, onophoudelijk - zij moest het voor hem verzachten.
En toen het laatste sterke applaus was weggeruischt en de tribune en de loges leeg-stroomden, schrikte zij even van de afbreking van het rumoer, dat er opeens ontstond. Zij liet zich, nog wat bedwelmd, door Charles naar het rijtuiggeleiden.
In het eerste rijtuig van Swanevelt hadden de heeren Swanevelt en Brissac, Kitty van Hiemstra en haar broer plaats-genomen, Kitty's pretendent, | |
| |
de rijke, grove, sportlievende Jansen was verhinderd geweest het manege-feest bij te wonen, maar zou de anderen op Swanevelt treffen. In het tweede rijtuig zaten Marguérite en Charles, met Georgine en van Heyningen.
Het was een lange rit. Onder de bedekking van haar cape, had Charles Marguérite's hand genomen, en zij liet hem die, gelukkig door de eenvoudige liefkozing. Zij praatten niet samen, rustig zaten zij naast elkaar, verheugd om het stil zoo bij elkander zijn.
Van Heyningen leunde zoo dicht naar Georgine toe, dat zijn hoofd haar schouder bijna raakte, en hij de warmte voelde van haar wang. Haar hoofd lag tegen het kussenbeschot, en zij zag hem aan, met glinsterende oogen tusschen de half-gesloten leden, en lachende lippen. Zijn arm gleed om haar middel; zij verroerde zich niet, zei alleen zacht, maar de glimlach week niet van haar mond:
- Laat dat... Gijs... doe weg je arm.
Hij deed het niet, hij drong zich nog wat dichter naar haar toe. Zijn adem ging snel, hij moest zich met kracht weerhouden, toe te geven aan zijn fel verlangen, zijn lippen op de hare te drukken in een hartstochtelijken zoen.
- Je bent zoo mooi vanavond... fluisterde hij. Het stormende kloppen in zijn borst belette hem bijna te spreken. En zoo opgewonden was hij, dat hij nauwelijks woorden kon vinden. Ik heb je nog nooit zoo mooi... gezien... je... bdwelmt me... ik... ik ben...
| |
| |
- Stil... fluisterde zij.
Vol innerlijken triomf, gestreeld, gevleid, dat zij dien oppervlakkigen flirt-jongen tot dergelijke gepassionneerde uitingen dwong, zat Georgine bewegingloos in het rijtuig. Bij het nu en dan naar binnen schijnen van een lantaren-licht, zag zij de aderen op zijn slapen gezwollen, en zijn in ontroering geopende lippen. Een warme, vreugdevolle ontroering doorstroomde haar; ja, zij was óok verliefd op hem... meer, dan zij ooit op iemand was geweest; hij was de knapste, de liefste jongen, dien zij kende, en Doppie Revers... Kitty... iedereen zou jaloersch op haar zijn. Zij zou hem zóólang aanmoedigen, totdat hij nooit meer naar een ander keek, dan naar haar... en zij zou hem aan zich verbonden houden, totdat... zij trouwde.
Jammer... jammer... dat hij daarvoor niet in de termen viel.
Zij zwegen. Zij verbood hem niet langer zijn arm om haar middel te houden, waarvan zij de nerveuse knelling voelde. En zij bleven zoo zitten, totdat het rijtuig stil-hield voor de hooge, dubbele stoep van Swanevelt.
In de hall vonden zij reeds de overige genoodigden bijeen. Mevrouw Huberts, een gezette, statige dame, die het huishouden waar-nam op Swanevelt, ontving de gasten met een deftige gemakkelijkheid, alsof zij de vrouw des huizes was. Niemand dacht er aan, haar niet de eer te bewijzen, die aan een vrouwe van Swanevelt toe-kwam, en die zij bovendien vorderde als een | |
| |
recht. Hoog en rustig zat zij in een der lage, diepe, gecapitonneerde fauteuils van de hall, en praatte met een korten, breeden man, die hij haar stond, ‘handsome’ Hilverdink, zóó bij-genaamd, omdat hij bijna terug-stootend leelijk was, met zijn vreemd-klein, mager hoofd op den forschen romp, zijn kleine, starende oogen en zijn ronde, wijduitstaande ooren. De heer van Swanevelt liep met Vinck, die altijd het geduldigste was, om verhalen aan te hooren, de hall rond, en toonde hem de herten-geweien, de verzameling wapens, de afbeeldingen van zijn beroemde paarden. De heer van Brissac liep bewegelijk heen en weer, maakte nu eens een grapje met Kitty, ging dan een complimentje maken aan Doppie Revers, en wist tenslotte een groepje van jongelui om zich heen te verzamelen, Oudenhove, van Hiemstra, Charles, Max Revers, aan wie hij vertelde, dat hij dertig jaren geleden bij de oprichting van de manege was tegenwoordig geweest. Albertine Hilverdink praatte met Marguérite en Doppie, Kitty van Hiemstra werd door haar heimelijken verloofde Jansen in beslag genomen, en Georgine en van Heyningen liepen, geabsorbeerd in gesprek, heen en weer.
Totdat de breede dubbele deur der eetzaal geopend werd, het zware, gobelin-gordijn daarvan weg-geslagen, en de heer van Brissac aanstonds hoffelijk toetrad op mevrouw Huberts, om haar aan tafel te geleiden. De anderen volgden, zooveel mogelijk paren vormend, en traden in de groote, hooge zaal, die door twee kaarsen-kronen hel werd verlicht. De zaal was nog geheel gehouden in | |
| |
het deftige, ouderwetsche karakter van een oud Geldersch kasteel, de wanden waren met donkerbruin leer behangen; de lambrizeeringen waren van donker notenhout, zoo ook de groote buffetten, de tafels, en de met bruin leer bekleede, hooggerugde stoelen. De hieraan grenzende, even groote receptie-zaal was in modernen stijl ingericht, met lichte behangsels, lichte meubelen en kronen met electrische kelken.
De heer van Swanevelt ging naar zijn plaats aan het hoofd van de tafel. Iedereen verwachtte, dat een der getrouwde vrouwtjes, Albertine of Doppie, naast hem zou zitten. Maar tot ieders verbazing geleidde hij Marguérite naar den stoel naast den zijne. De heer van Brissac kreeg een vroolijken glimp op zijn gezicht, dien hij dadelijk door een radden woordenvloed tegen mevrouw Huberts, wier cavalier hij was, trachtte te verbergen. Van Heyningen had snel de naamkaartjes na-gespeurd, en handig zijn eigen kaartje en dat van Vinck, die als cavalier voor Georgine bestemd was, verwisseld. Vinck was bij Georgine, die hij naar binnen geleid had, blijven staan; hij beklaagde er zich over, dat hij vanavond zoo weinig bij haar had kunnen zijn, er niet aan denkende naar zijn plaats te zoeken, totdat die hem spotachtig-vriendelijk door van Heyningen werd gewezen: aan het beneden-einde der tafel, tusschen van Hiemstra en Revers.
De hors d'oeuvre werden gediend. Mevrouw Huberts overkeek voldaan de met fijn-groene slingers, waartusschen roode anjelieren, versierde | |
| |
tafel, vol antiek porcelein, en glinsterend, met het wapen van Swanevelt gegraveerd, zilver en het kristal der vele glazen. Twee knechts bedienden, in de eenvoudige, gekleede livrei van Swanevelt, donkerblauw met zilver. Mevrouw Huberts was tevreden; alles ging correct; de heer van Swanevelt zeide haar de uitgezochtste galanterieën; de gasten schenen zich allen goed geplaatst te vinden. Alleen keek zij even scherp naar van Heyningen... was het niet Vinck, dien zij naast Georgine van Brissac had gezet? Zij zag het verwezen, teleurgestelde gezicht van Vinck, en zij fronsde de wenkbrauwen, want een dergelijken inbreuk op de vormen nam zij nooit gunstig op. Maar zij kon er toch bezwaarlijk iets van zeggen.
Ondanks de aanwezigheid van veel jongelui bleef de toon aan het souper toch zeer bedwongen. Marguérite vond het rustig en aangenaam; nog liever had zij den avond verder stil thuis doorgebracht met Charles en tante Victoire, maar verre verkoos zij dit vormelijke en toch niet stijve souper, boven de losse, vrije, ongegeneerde bijeenkomsten bij hen aan huis. Zij zat naast den heer van Swanevelt, - een beleefdheid door hem bewezen aan de oudste dochter van zijn vriend, meende zij, - die haar hoffelijk onderhield op zijn kalme, langzame manier, en naast Charles, die, zij zag het aan hem, het óok prettig vond, een bedaarden avond te hebben. Aan Charles' andere zijde zat Albertine Hilverdink, een vriendelijk, eenvoudig vrouwtje, naar men zeide een vroegere café-chantant zangeres, maar die, eerst | |
| |
door het overwicht van Hilverdink's naam, later door haar bescheiden, beschaafde persoonlijkheid, overal werd ontvangen. Albertine luisterde glimlachend naar haar man, die van een jacht in Engeland vertelde, hoe woest het daarbij was toe-gegaan, een der deelnemers was met zijn paard gestort, dat op de plaats moest worden afgemaakt, de rijder bleef voor dood liggen, had zijn sleutelbeen en zijn arm gebroken... hoe de vos de jagers achter hem aan deed stormen, het voorplein van een kasteel op, waarvan de eigenaar hen onbekend was, en die hen toch met hoffelijke gastvrijheid te lunchen had gehouden... en hoe de brush was aangeboden aan mevrouw Warburton, een veertigjarige vrouw, de eenige amazone, die tot het laatste achter de honden was gebleven. De meesten luisterden met aandacht. En toen hij geëindigd had, ging de heer van Swanevelt op zijn langwijlige wijze een verhaal doen over de gevaarlijke wallen in het Iersche jachtland:
- ...'n sloot... midden in 'n wal, daarachter wéér 'n sloot. 't Paard springt recht op de wal... zet tegelijk af... en springt wéér... Dát is de manier... om die... wallen... te nemen.
Onder de beschutting der algemeene gesprekken, zaten van Heyningen en Georgine opgewonden samen te fluisteren. Georgine nam een roode anjelier, en speelde ermee tegen haar lippen, terwijl zij den jongen man aanzag met lachende oogen.
- Mij... mij die bloem... smeekte hij heftig.
Zij schudde coquet het hoofd, en stak de anjelier in haar corsage.
| |
| |
Zijn oogen brandden, zijn wangen gloeiden, zijn keel was droog, en hij dronk maar, dronk, zonder te weten, dat hij het deed.
- Je gaat niet meer met Vinck... niet meer met de Cocq... met mij, met mij alleen. Je kan Encore krijgen... altijd... wanneer je wil... beloof je 't me?...
- Nee, nee, zei ze lachend, volstrekt niet; aan Animo ben 'k gewend. Nee, nee, dat beloof ik niet, hoor!
Hij voelde wel, dat zij hem opzettelijk plaagde, toch kon hij zich niet inhouden, en driftig-fluisterend viel hij uit:
- Ik wil 't niet! Je moet met mij gaan... Georgine... Georgine...
- Gijs... fluisterde zij terug.
- Zeg, luister... mag 'k je thuis-brengen straks... Jullie zijn met je vijven... vraag jij dan om de coupé van Swanevelt... en ik breng je... mag 'k... mag 'k...
- Misschien.
- God, beloof 't me, of 'k weet niet, wat 'k doe.
- Misschien.
- Zeg je niets anders?
- Zal 'k ja zeggen?
- Ja!
- Flirt, die je ben...
- Ik bén geen flirt. Ik meen 't. Ik méén 't... ik ben dol, ik maak 'n scène... o, je weet niet... je weet niet...
Georgine begreep, dat zij hem wat matigen moest, wilde niet de geheele tafel zijn opgewon- | |
| |
denheid bemerken; maar zij begreep óok, dat elk verbod hem nog heftiger maken zou, zij vond het dus het beste hem even aan zichzelf over te laten. Zij keek naar Kitty, die zich zeer slecht vermaakte, tusschen haar verloofde, den onontwikkelden, weinig-fijne aardigheden ten beste gevenden Jansen en den heer van Brissac, die zich geheel aan mevrouw Huberts wijdde. En lachend plaagde Georgine haar met de verkeerde wending in de chaîne grande.
- Ja, zeg! hoe kwam dat toch, zeg! giegelde Doppie Revers, ik zag 't, ik had je wel willen waarschuwen... O, 't was grappig om te zien, hoe julie daar om elkaar heen stonden te draaien, en niemand wist welke richting hij eigenlijk uit-moest.
- 't Was 'n mooi feest, zei de heer van Swanevelt.
- Ah! mevrouw! u hebt veel gemist! zei de heer van Brissac tot mevrouw Huberts, maar de voldoening, dat u ons op Swanevelt zoo'n heerlijk feest bereidt, moet u wel veel vergoeden!
Mevrouw Huberts lachte zelfgenoegzaam. De hoop nog eenmaal in werkelijkheid châtelaine van Swanevelt te worden, verliet haar nooit, en niemand kon haar meer genoegen doen, dan zinspelingen te maken, alsof zij dit inderdaad was.
- Kom, Kitty, laat 'k je 's wat bedienen, wat is dit? zei Jansen, turende op zijn menu. Gelatine de veau truffée... kom.
- Niet zoo veel, hè, zei Kitty met gefronsde wenkbrauwen.
| |
| |
- Nou al genoeg? ik neem wat meer, hoor. - Zeg, heb jij zulke fouten gemaakt? Je moet je maar onder de leiding van Alec Archer stellen, die zal je wel op de hoogte brengen.
Kitty raakte al meer en meer uit haar humeur. Hun engagement was immers nog niet publiek? hoe kon hij dan hard-op zeggen, dat zij maar eens les moest gaan nemen bij zijn jockey? En die hatelijke aanmerkingen over haar rijden... iedereen maakte toch wel eens een fout... En dan die akelige van Heyningen... die deed maar niets dan Georgine aanstaren en drinken...
Van Hiemstra vertelde aan Vinck, met wien hij al lang weer goede vrienden was, - het voorgevallene van gisteravond had, in hun benevelden toestand te weinig indruk op hen gemaakt, om gevolgen te kunnen hebben - dat Zeghers vanmorgen in doodsnood bij hem gekomen was, en hem zei, dat hij de vijfhonderd gulden speelgeld, die hij hem schuldig was, niet anders kon betalen, dan dat hij een van zijn twee paarden verkocht, wat hij toch niet kon doen. Van Hiemstra, die de duiten bij uitzondering niet noodig had, stelde hem voor, erom te ‘tossen’; - als hij het hoogst aantal oogen met dobbelen haalde, hoefde hij niets te betalen, - maar wierp hij het laagste, dan verdubbelde zich zijn schuld. Zeghers nam het aan, hij was vaal-bleek, het zweet stond hem op zijn voorhoofd. Maar waarachtig, hij haalde 't hoogste getal.
Vinck stelde niet veel belang in het verhaal. Ontsteld staarde hij naar Georgine, die zoo heel | |
| |
anders tegen hem deed dan gewoonlijk. Wat bezielde haar toch?... Gisteravond... gisteravond nog had zij hem toch gezoend...
Hilverdink vroeg over de tafel heen aan Charles, of hij Sidney Belmont al had zien rijden, en of deze werkelijk zooveel presteerde, als van hem werd verteld.
- Ja, zeker, zei Charles op zijn rustige manier, we zullen allemaal rekening met 'm moeten houden. Hij heeft 'n typische manier van rijden. Hij rijdt heel kort, zooals de Amerikaansche jockey's, maar hij legt zich niet, zooals die doen, voorover op de hals van z'n paard, hij richt zich in de beugels op.
Oudenhove praatte niet. De diners of soupers op Swanevelt waren hem niet amusant genoeg naar zijn zin. Maar de spijzen waren goed, en de wijn was goed, hij bediende zich overvloedig van een chaud-froid van zwezerik, en dronk een stevig glas Volnay.
- En is Pasop weer all right? vroeg Max Revers aan den heer van Swanevelt.
- Ja, ja... 't was niet zoo erg.
- Dus hij komt uit, de zeventiende?
- Vast.
- Ik ben nieuwsgierig naar z'n gang.
- Zal je meevallen. 't Is 'n rum'one to look at, but a devil to go.
Mevrouw Huberts' stil-scherpe oogen namen alles, wat er gebeurde in zich op. Geen oogenblik verloor zij haar houding van statige, kalme matrone, maar niets ontging aan haar blik. Nu | |
| |
eens gaf zij een snellen wenk aan een der bedienden, die een onhandigheid beging, dan keek zij misprijzend naar Georgine, wier luidruchtigheid haar allesbehalve beviel, of met een streng voorhoofd-fronsen naar van Hiemstra, die een wat-gewaagde aardigheid trachtte te plaatsen. Zij was wel even verwonderd geweest, toen de heer van Swanevelt vanmorgen haar zeide, Marguérite van Brissac aan zijn zijde te wenschen, maar dat hij hulde wou doen aan de oudste dochter van zijn vriend, was zoo wonderlijk niet, - terwijl de heer van Brissac deze hoffelijkheid weer reciproceerde, door haar de beleefdste vriendelijkheden te zeggen. Bovendien was Marguérite al half en half verloofd met dien stillen, eenzelvigen Berghem, dat had zij dadelijk gezien. Nu, alles ging geregeld, Gerard en Frederik waren te goed gedresseerd, om reden tot ontevredenheid te geven, en was het niet geweest, dat Gerard bijna den witten wijn in de verkeerde glazen had geschonken, en dat hij bij het presenteeren van de Bordure de volaille à la Toulouse aan den rechterkant van Marguérite had gestaan, dan had zij geen enkele reden tot klagen gehad. Het souper was nu gevorderd tot de Bavaroise; de champagne werd rond-gediend; de gasten kwamen langzamerhand in een wat verhoogder stemming, maar niemand werd luidruchtig, of liet zich in opwinding gaan.
Georgine had niet veel kunnen eten; het klopte en tintelde overal in haar. De champagne, dien zij niet verdragen kon, vervulde haar met een ongeduldig verlangen naar beweging; zij werd onbe- | |
| |
heerscht in haar woorden, noemde van Heyningen mon mignon, en beloofde hem om den coupé te vragen.
- Abrikozen-ijs... zei ze, en nam voor de tweede maal. Ik houd eigenlijk meer van pistache, maar alle ijs is me goed, ik ben dol op ijs. Jij?
Van Heyningen schudde het hoofd. Hij kon niet antwoorden, hij was als bedwelmd. Werktuigelijk bewoog hij zich, en deed gewoon, maar in hem brandde het hartstochtelijk verlangen, met haar alleen te zijn. Hij stelde het zich zóó hevig voor, hoe straks hun terug-tocht zou zijn, dat hij bijna het besef van zijn omgeving verloor. O... straks... als zij zich verliefd en gewillig in zijn armen zou vlijen, als hij haar zoenen mocht met zijn warmen verlangenden mond....
- Kom, Gijs... fluisterde Georgine. Hij had het niet gezien, dat mevrouw Huberts was opgestaan. Duizelig, met een afwezigen lach, volgde hij Georgine naar den salon, waar de gasten zich reeds verzameld hadden.
Vreemd, opeens wat bekoeld, zaten de gasten in de groote ruimte der lichte, fijn-kleurige zaal. De gesprekken, plotseling afgebroken, hadden eenige moeite zich weer te vormen. Maar daar de heeren bij de dames waren, zelfs mochten rooken, was de stemming spoedig hersteld.
Vinck had een poging gedaan, om Georgine te naderen. Hij zat naast haar op een vierkanten, gebombeerd-zijden tabouret, maar hij had in zijn onlust te veel gedronken, om goed in staat te zijn zijn woorden te kiezen. Hij had zich bepaald tot een klagend-verwijtend:
| |
| |
- Georgine... waarom bemoei je je in 't geheel niet met mij?....
Maar toen hij daarop een kortaf, weinig-ophelderend: daarom! als antwoord ontvangen had, durfde hij niets meer zeggen, en bleef verwezen naast haar voor zich uit zitten staren.
Doppie Revers en Kitty van Hiemstra waren naast elkaar geschoven, en fluisterden afkeurend over Georgine. die wel légèrement émue leek, zóó allermalst stelde zij zich aan met dien Gijs. Nu, ze moest het zelf maar weten. Voor een poosje vonden de mannen dat ongebondene, dat al te vrije, wel aardig, maar op den duur kregen ze er toch ook een tegenzin in.
- Was 't niet de Cake-walk, die bij dat hoogeschool-paard werd gespeeld? vroeg Albertine Hilverdink.
- Ja, zei haar man, dat is die gekke, woeste dans, die tegenwoordig opgang maakt in de Parijsche salons.
- De Cake-walk!... fluisterde Georgine. Willen wij die samen 's dansen Gijs?... Ik kan niet stil blijven zitten, ik moet me bewegen... kom!
Zij sprong op.
- Ik zal 'm 's dansen, riep zij, de Cakewalk, dan kan iedereen 's zien, hoe 't gaat. Pepi, speel, jij kent de wijs.
Van Hiemstra, heimelijk lachend, dat er hier in huis een dergelijke vertooning zou worden gegeven, haastte zich naar den vleugel, en begon te spelen, bang, dat haar plan nog verhinderd zou worden.
| |
| |
Oudenhove schoof snel wat stoelen op zijde, en een breede baan kwam over den parketvloer vrij.
Mevrouw Huberts opende haar mond in grenzelooze verbazing. Onrustig stond de heer van Brissac op, om zijn dochter tegen te houden, Marguérite riep ontsteld:
- Georgine!
Maar Georgine had geen beheersching meer over zichzelf. Zij vatte van Heyningen's hand, wachtte op het tempo, en gleed plotseling met hem voort, in wijd-snelle, elastische passen.
Van Hiemstra speelde met animo de bizarre, gesaccadeerde wijs. De gasten keken elkander aan, onthutst, verbaasd, met spot of verwondering, Mevrouw Huberts kneep sterk haar lippen samen, en zag fel-gefronsd voor zich uit. Was dat een tooneel... zoo verregaand on-comme il faut... Dat meisje deed en danste als een bacchante... Marguérite staarde in pijnlijke verlegenheid naarden grond; zij durfde niet opkijken, om de strengmisprijzende blikken van mevrouw Huberts en haar Vader, en de heimelijk-spottend-vergenoegde van Kitty en Doppie niet te ontmoeten. Maar spoedig, geboeid, vergaten de toe-kijkenden hun ergernis en hun spot. Georgine danste... zij danste met een kracht en een élan, een gloed en een hartstocht, die haarzelve bedwelmde. Haar lenige, gratievolle figuur zwenkte, en wendde zich, en boog, en deinde, en elke beweging was een bekorende lust voor het oog. Zij strekte de slanke armen, zij hief den fijnen voet omhoog op het rhythme; haar witte tanden glinsterden, tusscheu | |
| |
de in een lach geopende, rood-vochtige lippen. En haar oogen, de donkere, lokkende, blonken haar partner tegen.
Zij danste... zij danste... en onweerstaanbaar, ademloos, hield zij de aandacht der jongeren geboeid. De heer van Brissac wendde vragend, in triomfantelijken trots, zijn hoofd naar mevrouw Huberts, die haar strakke houding had opgegeven, en, ondanks zichzelve, zich in waardeerende beschouwing verloor. De heer van Swanevelt, langzaam maar gestadig, schoof dichterbij... dichterbij. Zijn bloedrood gezicht stond in onbewegelijken ernst; zijn harde oogen blikten onafgewend naar het tooneel van den dans, en overtastten star Georgine's lenige, jong-slanke gestalte.
Zij merkte niets... zij danste... zij ging op in het genot van den dans. Zij zag slechts van Heyningen's dol-hartstochtelijke oogen, en voelde den gloeienden greep van zijn hand. En toen de muziek plotseling zweeg na een onverwacht, abrupt slot-accoord, viel zij hijgend neer op een stoel, en schrikte, toen de heer van Swanevelt opeens over haar heen stond gebogen, en haar bij den arm greep, dien hij schudde, terwijl hij haar strak-hard in de oogen zag, en, in opgewonden vroolijkheid, afgebroken zei:
- Wat moet 'k je doen, hè... wilde meid... ondeugende meid... hè... wat moet 'k je doen...
Georgine worstelde zich lachend los. Maar nóg zag zij den blik der fel-blauwe oogen op zich gericht, en eensklaps overduizelde haar een zoo | |
| |
hevig gevoel van geluk, dat zij een oogenblik geen adem kon halen. Meesteresse hier op Swanevelt... triomfeeren over Kitty, over Doppie Revers... over mevrouw Huberts... over iedereen, iedereen... Waarom niet... waarom zou het niet kunnen... als hij... meneer Albrecht... toch verliefd op haar was...
Maar dadelijk herstelde zij zich, ofschoon de vreugde der voldane ijdelheid tintelend bleef nagloeien in haar bloed. Zij werd met complimentjes bestormd; mevrouw Huberts legde den dekker op de toetsen, het was aardig geweest, hoewel ongepast, en maar goed, dat meneer van Swanevelt haar een zachte bestraffing had toegediend, - maar nu was het in elk geval genoeg. Doppie Revers vertelde met haar lieven glimlach, dat zij in een der illustraties een afbeelding had gezien van den Cake-walk, in een salon gedanst, en zoo gracieus... zóó gracieus... Vinck zat dof en verslagen op zijn tabouret; zijn oogen waren in een helle flikkering opgeleefd, toen hij haar dansen zag, maar haar naderen durfde hij niet, en met den laatsten toon verslapte zijn houding weer.
Van Heyningen stond naast Georgine. Hij sprak geen woord, maar door den intensen wil van zijn blik trachte hij haar te suggereeren tot het vervullen van haar belofte... om voor hen beiden om den coupé te vragen.
En eensklaps zag zij hem aan, terwijl een siddering haar door de leden ging. Zij voelde het, dat ze hem liefhad... en dat zij wèl misschien | |
| |
den heer van Swanevelt zou trouwen, maar dat toch haar liefde voor hèm zou zijn, voor hem alleen.
- Vraag nu... vraag nu om de coupé... fluisterde hij.
En bedaard trad zij op den heer van Swanevelt toe, die stond te praten met Hilverdink, en legde hem licht de hand op den arm.
- Meneer Albrecht, zei ze hard-op, zoodat iedereen het kon hooren, we zijn met ons vijven bij 't naar huis gaan, mogen we dan, behalve de landauer, ook nog de coupé van u leenen?...
|
|