| |
| |
| |
Tweede hoofdstuk.
I.
Toen de heer van Brissac, na zijn afterdinnersiësta de eetkamer weer binnen-kwam, vond hij daar het gewone drukke avond-gezelschap reeds bijeen. De heer van Swanevelt zat in den grooten stoel bij het vuur, en rookte een manilla; hij had de handen gevouwen, en liet zijn duimen om elkander draaien, terwijl hij met genoegelijke gemoedelijkheid keek naar Marguérite, die een kalm gesprek voerde met Charles en den zeer jongen luitenant Zeghers, of naar Georgine, die in dolle vaart den jongen, wilden terrier na-joeg door de heele kamer, terwijl de luitenant Vinck met uitgespreide handen, en linksche bewegingen, het vlugge dier telkens trachtte tegen te houden.
- Ik moet 'm hebben, vóor Vader komt, riep Georgine, lachend, hijgend, juist toen de heer van Brissac binnen-trad.
- Georgine!
- Ja, Vader!... wacht, Vinck, pak 'm, pak 'm nu... hij kan niet weg door de stoel!
| |
| |
De breede, onhandige Vinck grabbelde naar den fox, en hief het spartelende hondje, dat zenuwachtig-hooge jankjes uitklaagde, triomfantelijk in de lucht.
- Wat ben je voor 'n soort, hè? 'n Streetterrier, 'n street-terrier, ja!
- Geef hier, Vinck! haastte zich Georgine, want haar Vader riep alweer zoo streng haar naam, dat het meisje met een grappig, quasi-bang gezicht, het hondje in het nekvel pakte, en ermee verdween, om het naar de schuur te brengen.
De heer van Brissac zette zich in den tweeden stoel bij den haard, tegenover den heer van Swanevelt, die zijn avondgroet met een handbeweging had beantwoord.
- Kan je nog velen, hè, zei de heer van Brissac, op het houtvuur wijzende, dat rustig glom achter het koperen traliewerk.
- Och.
- Is 't je te warm?
- Och.
De congestieve heer van Swanevelt, die het werkelijk te warm had, maar die te flegmatisch was, om daar veel van te zeggen, of een andere plaats te nemen, bleef rustig achterover leunen.
- We zullen straks wel 'n deur naar de tuin open-zetten, achter de gordijnen.
- Marguérite.
Marguérite stond op, en bracht haar Vader een pijp.
- Zeghers, jij ook een? vroeg zij.
- Please.
| |
| |
Op de koppen der witte pijpen stonden met inkt geschreven de namen der gebruikers; Marguérite zocht Zeghers' pijp. Zij was even rustig in haar gebaren als altijd, maar op haar lief, zacht gezicht was voor Charles toch duidelijk het geluk te zien, dat haar geheel vervulde. En dit stemde hem tot kalmte en vreugde; zijn onrustige gedachten drong hij gemakkelijk weg, als hij haar harmonische gratie aanschouwde.
- Waar blijft Georgine?
- Die komt dadelijk immers terug, Vinck, blijf toch zitten, jongen!
Maar Vinck was al bij de deur, die tegelijk aan den anderen kant werd open-gestooten door Georgine.
- Arm dier! hoe kan u zoo wreed zijn, Vader! hoe houdt dat beest 't nu uit, alleen in de schuur!
- Daar moet hij maar aan wennen: ik heb je vooruit gezegd, geen onzindelijk bijt- en krab-dier in m'n kamer.
- Maar hoe kan hij zindelijk worden, als hij altijd buiten moet blijven! Doe de deur niet dicht, Vinck, daar komen van Hiemstra en Oudenhove.
Marguérite fronsde haar wenkbrauwen op het hooren van de namen dezer twee cavalerie-luitenants. Het waren ruwe, zorgelooze jongelui, die den toch al lossen toon van ‘Brissac’ nog verergerden, zoodat de eetkamer wel op een societeit begon te lijken.
- Ik zag ze vanmiddag in Arnhem, en vroeg: komen jullie vanavond? zei Georgine.
- Hoe kon je dat doen... zei Marguérite, | |
| |
zacht, staande naast haar zuster. Maar Georgine haalde luchtig haar schouders op, en neuriede:
C'est que j'aime les militaires,
De twee luitenants in politiek kwamen binnen, met rumoerig-joviale groeten, en vulden de kamer met hun zware stemmen en ongegeneerd-luiden lach.
Marguérite voelde haar aangenaam rustige stemming wijken. Als deze twee er waren, behoefde niemand er op te hopen, dat de avond kalm zou verloopen. En zij wist dan ook wel, dat, door hun roekelooze onbesuisdheid, de inzetten bij het spel veel hooger waren... Kon zij Charles toch maar weerhouden, er tot het laatste bij te blijven... Dat hij speelde, vond zij vergeeflijk, zelfs begrijpelijk, bij iemand, die zoo weinig genoegens kende, die zoo sober leefde in alle opzichten. Maar zij vreesde, o, zij vreesde zoo, dat hij erdoor in ongelegenheid zou raken. En dan juist nù...jùist nu hij zei zoo gelukkig te zijn... Zou zij ergens op durven zinspelen... maar het was zoo moeilijk voor haar... het kon lijken, of zij het hem niet gunde... of dat zij nu al invloed op hem uitoefenen wou...
Toch, ondanks zichzelve, zei ze:
- Charles...
Hij keek haar aan met een glimlach van begrijpen.
- Je vindt 't niet erg prettig, hè, dat die lui zijn gekomen?
Zij schudde het hoofd.
| |
| |
- Nee, zei ze, ik begrijp niet, hoe Georgine ze kan inviteeren...
- Hoor 's, zei hij, alles wat ik er aan doen kan, om 't vanavond niet te erg te laten loopen, zál ik d'r aan doen. Geloof je me?
Zij knikte dankbaar.
- Als jij... zei ze aarzelend, als jij dan niet te laat naar boven gaat... gaan ze vanzelf wel weg.
- Dat zal 'k doen.
- En dan, Charles, zei ze haastig, doe me éen groot pleizier: zorg dat Georgine niet mee-speelt... toe, verzin iets, als jullie toch willen spelen, iets, dat zij niet kent. Ik weet, dat ze geen geld heeft, en ik kán niet velen, dat ze 't leent van Vinck of 'n ander. Toe, toe, Charles doe, wat je kan.
Hij zag haar diep in de smeekende, zachte oogen.
- Ik beloof 't je, zei hij.
Op dit oogenblik was hij de afspraak met Georgine van 's morgens geheel vergeten.
Marguérite zuchtte verlicht, en nam haar plaats naast haar tante, waar zij onwillekeurig altijd 's avonds ging zitten, weer in. De oude dame met haar strak, was-geel gezicht, haakte voortdurend aan een roodzijden sprei; soms, als haar vingers vermoeid werden, bladerde zij in een uitgave der Almanach de Gotha, haar lievelingslectuur, waarin zij met gretigheid na-speurde, de huwelijken, de geboorten, de sterfgevallen der Fransche, - de eigenlijke, patricische - Brissacs. Met een leesglas volgde zij de fijne letters; wanneer een Brissac zich door een huwelijk vermaagschapte aan een ander geslacht, werd dit óok door haar in alle | |
| |
vertakkingen na-gegaan. Het kleine vierkante roode boek verliet haar werkmand nooit; het aanschaffen van een nieuwe editie was de eenige weelde, die zij zich veroorloofde. Op deze wijze bleef zij zich verbonden voelen aan het oude, oorspronkelijke stam-geslacht, hoewel dit den Hollandschen tak niet langer als verwanten beschouwde.
Marguérite verdroeg gaarne deze eigenaardigheid van de oude vrouw, Georgine spotte er mee, en moedigde dikwijls de jongelui aan, die haar plaagden met niet-uitgezochte toespelingen.
- Wat nieuws bij de Brissac's, freule, vroeg Oudenhove, met zijn grove stem. Heeft een van de aristocratische spruiten al weer 'n prins veroverd!
- Ja, antwoordde de oude freule bedaard, de jongste dochter van Philippe de Brissac is getrouwd met 'n Chapelle de Jumilhy, van de branche princière.
- Sa, sa, dat 's niet min. Georgine, hè, zou jij ook niet graag 'n ‘fransche’ Brissac zijn?
- 't Is mij zoo ook goed, hoor! Menschen, die ons niet goed genoeg achten, daarvoor houd ik me op mijn beurt te hoog! smaalde Georgine. M'n hemel, om toch maar aldoor belang te stellen in wat die malle, trotsche lui betreft!
- Nou! zei Oudenhove, 't is nog al niet echt, zoo maar te weten, dat je aldoor nieuwe markiezen en vorsten in je familie krijgt, niet waar, freule? knipoogde hij tegen freule Victoire, die geen acht op hem sloeg.
- 't Is ook wat! viel Georgine uit. Als ze je toch niet als familie beschouwen!
| |
| |
- Zoo? En de schijn dan? de schijn?
Marguérite kreeg een schok. Was dit niet een bijna al te duidelijke toespeling op hun toestand?... Maar Oudenhove had zich al gevoegd bij Vinck en van Hiemstra, die, met drukke gebaren en handbewegingen, een warme discussie hadden aangegaan over het onderwerp, of Narcis van graaf van Bueren voor de tweede maal inleg betaald had aan den achtsten Derby, terwijl Zeghers er, rustig zijn lange pijp rookende, bij bleef staan.
- Narcis! schreeuwde van Oudenhove. Van wie stamt die af!
- Van Silver Fox uit Erlkönig's Tochter, wist Zeghers.
- Goed bloed!
- Uitstekend bloed!
- Zeg, heb je van die curieuse Lonsdale gehoord, die verleden jaar al z'n rennen gewonnen heeft?
- Nou, en?
- Die weigert haver, moet je begrijpen, eet alleen hooi.
- Is 't waar?
- Ja, en hij krijgt nooit scherpe arbeid, alleen wat canterarbeid laten ze 'm doen.
Georgine kwam bij het groepje staan.
- Hoe is Fair Flower? vroeg zij nieuwsgierig.
- Enorm temperament, maar heeft veel in de achterbeenen geleden, zal dit jaar niet veel presteeren.
- Dat weet 'k nog niet, ze hebben alle moeite | |
| |
gedaan, om d'r weer in orde te krijgen, zeebaden laten gebruiken....
- Wat denk je van Sweetheart?
- 'n Mooie outsider, meer niet.
- Dat heb 'k toch in Maart op Woestduin gezien, zeg, daar breekt Cachemire uit; een van de bandages van Farewell raakt los, hij trapt d'r op, en struikelt; Encore was ziek, van Heyningen had 't vooraf laten meedeelen, omdat ze niet zouden denken, dat ze getrokken werd, en daar schiet Nitouche vooruit, vooruit, en komt eerste aan. Bij de totalisator was maar éen kaartje op d'r genomen, de nemer kreeg zeventig pop terug voor z'n riks.
- Hè! zei Georgine.
De breed-geschouderde Vinck stapte met zware passen door de kamer heen en weer, bleef nu en dan stil-staan voor het groote portret van den beroemden ‘Overste’, maar liep weer door, als hij bedacht, dat de heer van Brissac, indien deze zijn aandacht bespeurde, los zou breken in een reeks van reeds honderd-maal vertelde histories. Tot zijn spijt was het hem met zijn kolossalen lichaamsbouw onmogelijk ooit aan wedrennen mee te doen, wel liet hij paarden loopen, maar deze werden door zijn vrienden bereden, door den jongen, kinderlijk-tengeren Zeghers, of door Oudenhove, wiens lengte geheel werd vergoed door zijn rustigen, zekeren zit, en zijn verbluffend meesterschap in het rijden. Vinck bespotte zijn ongeschiktheid zelf, door een farmerspaard te berijden, dat hij ten overvloede ‘Zephir’ had gedoopt. Hij was | |
| |
een goedmoedige, domme jongen, met een glad, breed, bol gezicht; hij leefde goed, ontzegde zich niets, en werd, om zijn levenswijze, voor veel rijker gehouden, dan hij inderdaad was.
Van Hiemstra trok een handvol sigaren uit zijn zak, en wierp die op de tafel.
- Oue, zei hij tegen Oudenhove, jij geen naked beauty?
Oudenhove nam met een minachtend gezicht een sigaar in de hand:
- Zijn 't goeie? vroeg hij.
- Belegen havana's... landsigaren
Van Heimstra strekte zich lang-uit neer op een stoel, en stak zijn beenen recht voor zich uit. Met zijn eene hand in den zak, leunde hij nonchalant achterover, en zag de rook-kringen na, die hij vlug achter elkander blies. Zijn leelijk, beenig, bleek-geel gezicht stond altijd lusteloos en verveeld; hij voerde nooit een geregeld gesprek, maar snauwde, als hij iets te zeggen had, de woorden er uit.
Charles praatte zachtjes met Marguérite. Ondanks het gezelschap voelde hij zich met haar geïsoleerd; rustig zaten zij van de anderen afgezonderd aan de groote tafel, naast tante Victoire, die niet op hen lette. Marguérite borduurde; soms zag zij op tot Charles, met haar zachten, dankbaren blik, en telkens weer voelde hij zich van warm geluk doorstroomd bij de gedachte, dat zij zich aan hem toevertrouwde, dat zij hem liefhad.
Bij den haard voerden de beide oude heeren een langzaam, kalm gesprek. De heer van Swane- | |
| |
velt, bij wien het altijd eenigen tijd duurde, eer hij op dreef kwam, vertelde van een geval door hem in zijn stal ontdekt.
- Vanmiddag... kom 'k met Revers... die ik de biek wil laten zien... in de box van... Pasop. En wat zie 'k.. hij houdt z'n rechter-voorbeen omhoog. D'r zit 'n.. ijzer gedraaid.. onder z'n rechter-voorvoet, sapristi. 'k Roep Preston, 'k laat 'm de hengst voor-voeren... 't beest is kreupel. Wie z'n schuld was 't? Niemand z'n schuld. Ik vloek de heele troep bij elkaar. Preston zegt, hij had 't na de morgen-arbeid nog niet. Ik zeg met de noodige vloeken, dat ze dan beter op moeten letten. Bijleveld zegt, dat 't zoo erg niet is, hij zal wel zorgen, dat 't gauw weer in orde komt. Ik zeg, dat zál je, of...
De heer van Swanevelt was al sneller en sneller gaan spreken. Zijn zware, lage stem domineerde elk ander geluid.
- Zulke dingen moeten niet kunnen voorkomen. Ik heb Preston gewaarschuwd. Ik heb Bijleveld gewaarschuwd. Ik heb gezegd: als Pasop de zeventiende niet fit and well is, dan gaan jullie allebei de laan uit.
- Hè, meneer Albrecht, u is ook altijd zoo driftig! riep Georgine, die alles durfde zeggen, en iedereen beoordeelen.
- Ben ik driftig, ik? ik ben de bedaardheid in eigen perzoon.
- Ja, maar als er iets met uw paarden is! 'n ongeluk kan toch altijd gebeuren! Laatst met John Hickman...
| |
| |
- Ja, die werd me 'n beetje al te zwaar in 't zadel. Hield niet op met eischen. Na elke overwinning vroeg ie meer. Te gek.
- Nou, hij was ook de crack jockey van al de Nederlandsche stallen! riep Georgine.
- Jij mocht 'm graag... te graag, zei van Hiemstra insolent.
- Iedereen mocht 'm graag, zei Georgine in 't minst niet beleedigd. En hij leerde me springen; als 'n vogel schoot Omikron over de horden. We waren al op 'n sprong van éen meter twintig. Ik had 't tot twee meter willen brengen.
- Stel je nou niet aan, zei Oudenhove, dat is immers 'n onmogelijke sprong.
- 'k Had 't tóch willen doen, zei Georgine koppig. Wat anderen kunnen, kan ik ook.
- Niemand anders kan 't.
- Zoo? omdat jij 't nu niet kan, is dat geen bewijs...
- Och, laten we daar niet over twisten, hè, ik wil met genoegen 'n muur van twee meter voor je bouwen, en je in de gelegenheid stellen, met Omikron, jouw nek en zijn ruggegraat te breken.
Marguérite had het gehoord, en keek Charles aan. Hoe was het mogelijk, dat Georgine zich nooit ergerde aan dien groven toon, dat zij schertsend antwoorden kon:
- Heel vriendelijk! Maar d'r zijn d'r wel meer, die ambieeren me les te geven, en die ik allemaal liever zou kiezen, dan jou, Oue. Jij ben me ál te onverschillig voor m'n dierbaar ik.
| |
| |
Van Hiemstra was opgesprongen, en stond nadrukkelijk gebarend, voor Vinck, met zijn hoofd bijna vlak tegen diens gezicht.
- Apache 'n kans? Net zooveel als jouw Pomegranate!
- Waarom? vroeg Vinck, verbaasd. Als Apache door Freddy Randers gereden wordt, is hij beslist gevaarlijk. En Pomegranate... die heeft me verleden jaar toch netjes tweeduizend pop verdiend.
- Apache is te licht, Pomegranate is 'n twijfelachtige starter.
- Wie geef jij dan de kans, Pepi?
- Black Berry.
- Hoe kom je aan die tip?
- Heel eenvoudig. Hij is getraind in Hoppegarten, bij Lenz. Heeft 'n prachtige vorm. Zoo'n ruin is nog niet op de Hollandsche banen verschenen. Regelmatig gebouwd, goed gespierd, buigzame achterhand. 'n Snelle en sterke en hooge stepgang. Ik heb 'm zien loopen op de entraineerbaan van Hilverdink. Hij liep mooi en vlot en met actie. Hij is rondom gaaf en gezond.
- Apache...
- Apache heeft in Maart op Woestduin alleen sterk onder de karwats kunnen winnen.
- Apache is goed overwinterd. Paul van den Berg besteedt z'n speciale zorgen aan hem.
- Jawel, jawel, maar 't is toch eigenlijk nog maar 'n onbewerkt paard. En Pomegranate... beenen als pijpestelen.
- Maar sterke.
| |
| |
- En, nietwaar, Zeghers, heb jij me niet verteld, dat ie zoo'n gevoelige mond heeft, dat ie altijd achter de teugel blijft?
- Pomegranate is uit de stoeterij van Mr. Fitz William.
- Nou, ja, die gebrande merkteekens van stoeterijen! die maak ik zooveel voor je na, als je wil.
- Och, Vinck! riep Georgine, tegen den jongen man, die teleurgesteld voor zich keek, niet in staat vlugge reparties te vinden. Merk je dan niet, dat hij 't alleen zegt, om je te plagen? Ik wil wedden, dat hij geïnteresseerd is in Black Berry. Zeg 's eerlijk, Pepi?
- Black Berry loopt onder de naam en de kleuren van Hilverdink.
- Ja, maar jij hebt 'n aandeel in 'm, heb je niet? 'k Zal 't 's na-zien in de Sport.
Van Hiemstra keek uit zijn lengte op haar neer, en keerde zich om.
- Ah! 't is zoo! riep Georgine, lachend in de handen klappend, en in haar vroolijkheid, nam zij haar mandoline, tokkelde met het schildpadden stukje, langs de snaren, de voor-toontjes van een melodie.
- Van wie heb je dat jammerhout? vroeg Oudenhove.
Met een hoofdknik wees Georgine op Vinck.
- Voor 'n philippine. Nu even stil wezen. En zij zong:
Louison, te souviens-tu ce soir?
D'un premier baiser sur ta bouche,
Premier baiser rempli d'espoir,
| |
| |
Nous grimpions sur le bateau mouche?
Toi, tu te défendais toujours,
En disant: ‘II faut être sage.’
Alors notre roman d'amour
Etait à sa première page.
Zij hield op, en zag steelsgewijze naar Marguérite, die niets zei, maar haar aankeek met afkeurenden blik. Marguérite hield óok al niet van luchtige, franschc liedjes. Maar haar bezorgde zuster, die daar zelf zoo stijf en deftig naast haar houten klaas van een vrijer, en die onmogelijk-overdreven tante Victoire zat, kon gerust zijn, het was een heel onschuldig wijsje. Toch deed zij, alsof zij weigerde verder te gaan, alleen om aangemoedigd te worden.
- Ga nou voort, Georgien! riep Vinck.
Oudenhove solliciteerde om ‘les autres pages d'amour.’ Zeghers begon al:
Oui, je revois ton air câlin...
De oude heeren luisterden niet. Hun hoofden stonden in wolken tabaksrook. Zij waren vervallen in het ophalen van oude geschiedenissen, en trachtten elkander te overbluffen, terwijl zij beiden heimelijk van elkaar dachten: ‘Hoe is 't toch mogelijk zoo op te snijden.’ Hun gezichten waren rood en druk gesticuleerden zij.
- Vooruit, Georgine, beval van Hiemstra.
Toen zong zij achter elkaar de volgende coupletten:
| |
| |
Oui, je revois ton air câlin,
Ton regard espiègle et frivole,
Et le banc vert près du moulin
Où nous jouions à pigeon-vole.
Perdant plus souvent qu'à mon tour
En baisers je payais mon gage;
Notre petit roman d'amour,
Un jour à propos d'un baiser,
Je me fàchai; mais toi, mignonne,
Afin de me mieux apaiser,
Tu me dis: ‘Va, je te pardonne,’
A ton pardon je restai sourd,
Ce fut là le premier orage;
De notre beau roman d'amour
Nous tournions la troisième page.
Van Hiemstra ging naar het buffet, en schonk zich een glas water in. Dat was zoo zijn manier, om aan te toonen, dat, naar zijn zin, de grok te lang uitbleef. En hoewel de oude freule er gewoonlijk opzettelijk geen notitie van nam, vond zij het nu een goede gelegenheid, om Georgine haar zang te doen staken.
- Georgine... zet je even klaar... vroeg zij.
- Georgine!
- Georgine hoor je niet, dat je tante je roept!
- Ja, Vader! riep Georgine opspringende.
Hélas! c'est la dernière page!
| |
| |
declameerde zij, en ging naar het buffet, om glazen en de cognac te halen. Thee werd er nooit geschonken op ‘Brissac’; maar de cognac was goed, daar die altijd door den heer van Swanevelt werd gezonden, onder voorwendsel, dat hij geen ander soort, dan waaraan hij gewoon was, kon drinken.
- Ton chant fut doux, mais il fut court, zei Vinck, die met zijn dikke, stijve vingers zachtjes langs de snaren tokkelde.
Que blonde comme brune...
- Dat ken ik óok wel! riep Georgine ondeugend:
Qu'ils ont dans leur carrière,
Toujours de l'avanc'ment,
Je l'suis, tu l'es, nous l'sommes...
Lachende zette zij het blad met de glazen op tafel, lachende keek zij naar Marguérite, die, zwijgend en bleek, voor het warme water zorgde. Neen, het was te gek, zoo weinig prettig als Marguérite haar leven maakte; aan alles nam zij aanstoot, het minste hinderde haar, zij begon nú al te lijken op tante Victoire, werkelijk, vooral in haar manieren, maar ook al in haar gezicht, met die strakke trekken, en dat rimpelen van haar voorhoofd. Wat een onzin, om de dingen zoo zwaar op te nemen... het leven was er toch, om te genieten, waarvoor zou het anders zijn?...
| |
| |
Het aangenaamste deel van den avond was nu, Marguérite begreep het, voor haar voorbij. Zoo dadelijk zou het spel beginnen, en dan... Maar Charles zag haar zoo rust-gevend aan, dat zij haar bezorgdheid met kracht onderdrukte. Hij had haar immers beloofd, dat het niet te erg loopen zou... dat hij op Georgine zou letten...
- Zeg, Arl! riep van Hiemstra Charles bij zijn sportnaam, heb je de stoeterij op Swanevelt al gezien?
- 'n Goeie boel daar, wat! zei Oudenhove.
- Ja, uitmuntend ingericht. Houdt meneer Swanevelt zelf al die veulens? Fokt hij voor z'n eigen pleizier?
- Welnee, hij verkoopt. Ik heb wel zin in dat blanke merrie'tje, heb je 't gezien, anderhalf jaar, dat begint toe-gereden te worden. Wat denk je daarvan?
- Ik zou niet graag zoo'n jong paard koopen. Over 't algemeen geen, dat nog geen tanden gewisseld heeft. Dat wordt door 't pijnlijke kauwen en 't slechte verteren van z'n eten beslist ziek.
- Nou, je ziet anders genoeg tweejarigen, en goeie, in 't veld.
- Ik zeg ook alleen, wat ik zou doen.
- En hoe vind je Lady Blanche overigens?
- Ik heb d'r niet nauwkeurig onderzocht; op 't gezicht lijkt ze niet kwaad. Misschien is de rug iets te lang. Ook leek me de nek wat te dik. Maar als je wilt, zal ik er nog 's naar toe-gaan en 's accurater alles opnemen.
| |
| |
- Goed, doe dat.
- 't Is aardig in de veulen-weide, hè, Charles? riep Georgine. Ik ben d'r vanmorgen ook geweest. Ik heb ze 'n paar maal suiker gebracht, en 't is verbazend, hoe goed ze zich dat herinneren. Ze dringen me bijna omver. Zeg, lui! zei ze tegen van Hiemstra en Oudenhove, één heeft d'r m'n naam gekregen!
- Welke?
- Die mooie zwarte, met 'n ster op 't voorhoofd, die zoo hoog op d'r beenen staat, o, 'n schat is 't... ik heb d'r zelf gekozen!
Van Hiemstra gaf Oudenhove een elboogstoot, om aan te toonen, dat Georgine hoopte het veulen cadeau te krijgen.
- Swanevelt zal d'r zien aankomen! fluisterde hard, Oudenhove.
- En, Arl, onderzocht Zeghers, die het nauwelijks waagde, Charles zoo familiaar toe te spreken, maar die het toch te typisch vond, dit te laten, wat denk je van Spadille, de hengst?
- O, die is goed genoeg. Op z'n stamboom is niets af te dingen. Hij liep verleden jaar nog zesmaal, kwam driemaal tweede, eenmaal derde, en tweemaal eerste aan. Hij heeft de Prix Lagrange gewonnen in 1901, vijftigduizend francs. Hij is pas vijf jaar, jammer, dat-ie z'n ren-carrière heeft moeten afbreken, d'r zat veel toekomst-muziek in 'm. De veulenmerrie's zijn ook met veel zorg gekozen. Queen Rose is al oud, maar ziet d'r nog prachtig uit. Cythna is 'n edel dier, al d'r kinderen hebben goeie verrichtingen te zien gegeven. Lalla Rookh is ook van voorname familie; binnen | |
| |
veertien dagen wordt 't veulen verwacht, dat heel goed kan zijn. Françoise is 'n française, levendig, fier, mooi hoofd; Titania....
- Hoe dikwijls ben je d'r wel geweest? vroeg Zeghers.
- Eens, vanmorgen.
- En hoe weet je dat dan allemaal zoo precies?
- Och, 't is m'n vak, hè. 'k Zie en onthoud die dingen dadelijk. Vanzelf krijg je 'n oog d'r op. 't Kan haast niet anders.
Vol eerbied zag Zeghers den beroemden heerrijder aan.
- Ik rijd de 23e op Woestduin Pomegranate van hèm, wees Zeghers op Vinck. Ken je die? 'n vosruin, met 'n kol, vóór links witte voet. Ik rijd de ren korte baan.
- Zoo'n twaalfhonderd meter is anders z'n geliefkoosde afstand niet. Misschien zou Amerikaansch kopergewicht z'n snelheid goed te pas kunnen komen.
- Vóór?
- Ja, vóór en achter, maar vooral vóór.
Charles zat met over de borst gekruisde armen rustig te praten. Allen keken naar hem, iedereen wilde zijn meening weten. Vol trots zag Marguérite hem aan. Zij luisterde, ofschoon zij niet veel van de sport-termen begreep, omdat zij er zich nooit erg voor had geïnteresseerd, maar elk woord, dat hij sprak, had waarde voor haar.
Het werd warm in de kamer. De rook van sigaren en pijpen dreef als een nevel boven de | |
| |
hoofden. De gesprek-toon werd rumoeriger, van Hiemstra en Zeghers twistten over de mindere belangrijkheid van de hollandsche races in vergelijk van de buitenlandsche. De jonge Zeghers wond zich op, zijn kinderlijk gezicht werd rood en driftig beet hij op zijn kleinen knevel.
- Natuurlijk! Altijd kan alles nog beter zijn, dan 't is! Maar dat eeuwige smalen! Nu doen ze weer moeite voor 'n nieuwe baan op Duindigt, bij den Haag. Ze doen wat ze kunnen. Je kan...
- Ze doen wat ze kunnen, spotte van Hiemstra. Maar dat is niet veel. Holland blijft Holland. Je moet hier die veldjes van drie paarden zien! wat is dat bij Ascot, Auteuil, Longchamps, Nice, Weenen, Berlijn! En de banen! Die prachtige baan van Hoppegarten, die van 't Dahlwitzer bosch tot aan 't hotel loopt, en denk dan 's aan Hoppegarten zelf, 't jockeydorp, waar ze van vader op zoon allemaal jockey's of trainers zijn, en wat lees je in de sportbladen: de Rotschild's hebben tweeënvijftig paarden in training, en dan, vlak daarop, uit Holland X, IJ, Z, is van plan hier of daar 'n stal te vestigen, die zal bestaan uit... twee paarden.
- Drink 's, drink 's, riep Oudenhove, na die speech moet je wel uitgeput zijn.
- Wat zou dat allemaal! schreeuwde Zeghers. Je kan net zoo goed beweren, dat ons leger niet mee-telt tegenover andere legers!
- Dat doet 't ook niet.
- Nee, natuurlijk niet! We zijn 'n klein land, maar we presteeren 'n verduivelde boel! Wat | |
| |
zijn er niet 'n stallen, en banen, en traineer-inrichtingen en stoeterijen, vergeleken bij vroeger!
- Ja, ha, ha! lachte de heer van Brissac, dat is waar, hoor! Vroeger moest je 't heelemaal in 't buitenland zoeken. Waar, of niet, Albrecht? Daar weten wij van mee te praten, hè, nou! Nom de nom de nom d'un chien! Kom nou 's op Swanevelt! Kan dat niet concurreeren met...
- Nee, riep van Hiemstra. Toch niet!
- Heel beleefd! zei Zeghers.
- Beleefdheid komt hier niet te pas! snauwde van Hiemstra. 't Is hier om de waarheid te doen.
- Kom, meneer Arl, komt u ook 's uit de hoek, animeerde Oudenhove. Vindt u de rennerij hier in 't land ook zoo piramidaal?
- Betrekkelijk, ja, absoluut natuurlijk niet. Holland doet heel aardig mee, de omstandigheden in aanmerking genomen. 't Spreekt van zelf, dat hier voor 'n paard nooit zulke hooge sommen kunnen besteed worden, als in 't buitenland, omdat je er nooit meer je geld uithaalt. De prijzen zijn veel te laag. Dat kan niet anders, omdat de entrées ook laag zijn, en verhoogde je die, dan komt er geen publiek. Onze paarden loopen dan ook nooit tegen ernstige concurrenten. De buitenlanders komen hier niet, ten eerste zijn de prijzen niet de moeite waard, ten tweede laten ze 't om de reis. D'r is hier niet genoeg eer en niet genoeg geld te behalen.
- Nou, wat zeg ik! triomfeerde van Hiemstra. D'r worden hier toch ook telkens buitenlandsche fokpaarden ingevoerd, dat moet wel, anders kwam d'r niets van terecht.
| |
| |
- De Hollandsche dravers zijn toch altijd beroemd geweest, bestreed Zeghers.
- Och, wat! Ja! als ze afstammen van de Russische Orloffs, dán!
- Ha! ha! hij is goed! hij is goed! lachte luid de heer van Brissac. De Orloff's stammen juist van Hollanders af, ja!
- Zoo!
- Ja, zeker! ja, zeker! graaf Orloff, de vriend van Catharina de Groote, heeft Friesche merriën laten kruisen met 'n Arabische hengst, en daar is 't Orloff-ras door ontstaan, hoor! hoor!
- Toch heb ik gelijk, dat de ren-boel hier...
- Expert! laat je stem 's hooren...
- Vertel 's van die race op Clingendaal, verleden jaar, Charles, met Arl, je weet wel, zei Georgine, haastig, om een twist te voorkomen.
- God, ja, Arl, Arl, vooruit!
- Toen die beugel brak?
- Ja, dat beroemde win-nummer.
- Toe, Charles, jongen, geneer je niet!
- Nou, zei Charles, die even bedaard bleef als altijd, ik wil 't wel vertellen, zoo ontzettend bizonder is 't niet. 't Was in de Arenaria-prijs, afstand vierentwintigduizend meter. We startten bij Arendsdorp; Rosario, Chelsea, Cinderella, Durandal, Clarisse en Arl waren de candidaten. Durandal is die pootige roodschimmel van Hilverdink, die me altijd en overal - of 't toeval is - in 't vaarwater zit. Nou, de vlag valt, en 't heele veld komt goed weg. Rosario neemt dadelijk de leiding, Cinderella en Chelsea hangen hoofd aan hoofd | |
| |
aan elkaar. Ik heb de buitenkant rechts. Na 'n paar seconden was 'k voor, ik dacht niet anders dan 't doel hands down te kunnen doorrijden, maar daar neent Durandal 'n raam, en dringt naar voor, daar komt-ie in 'n geweldige actie opzetten, hij dreunt achter me aan, distanceert gemakkelijk de anderen, in de bocht zet hij nog meer op, bom! daar bonst ie tegen me aan, Arl stort, Durandal stort, - hij is trouwens gedisqualificeerd - ik vang Arl op, die staat direct weer op z'n beenen, maar m'n eene stijgriem is afgeknapt, ik verlies bijna m'n zit. Cinderella en Chelsea suizen me voorbij, Rosario volgt.... D'r was ineens 'n wil in me, om tóch te winnen, vooruit! schreeuw ik, vooruit! en ik hef m'n karwats, en ik, vlieg Rosario voorbij, en nóg 's sla ik... Cinderella en Chelsea zijn achter me... en nog 's... en 'k jaag in 'n dolle spurt over de eindstreep heen...
- Ja, zeg! en dat heb ik 's gehad met 'n jachtrit, vertelde dadelijk Oudenhove. Box weigert te springen over 'n sloot, ik zet 'm aan, hij springt, maar valt natuurlijk op de andere oever. Hij slingert mij uit 't zadel, maar ik grijp 'm tegelijk in z'n manen. Wacht, ellendeling, zeg 'k, dat zal je niet lukken, en ik ruk me aan 'm overeind, ik hield de bosjes haren in m'n hand, zeg!
- Ja, Box heeft weken lang 'n hair-restorer moeten gebruiken, spotte Georgine.
Het gesprek kwam nu algemeen op de jacht. De heer van Swanevelt vertelde nauwkeurig hoeveel stuks, en van welke soort, hij verleden | |
| |
jaar in zijn jachtboek had kunnen bijschrijven. Ondanks zijn zestig jaren was hij nog een uitstekend ruiter, en ging dikwijls naar Engeland, de jachten mee-maken bij een zijner vrienden. De heer van Brissac zwetste druk mee, evenals de jongelui, behalve Charles, die rustig op zijn stoel zat, niet dronk, niet rookte, en zacht sprak met Marguérite, die bleek was geworden in de benauwdheid en den walm van de kamer.
- 'k Zou nu maar naar boven gaan, ried hij haar, 't is over elven. Heb je geen hoofdpijn?
Zij schudde het hoofd.
- Zorg je dan, Charles, dat 't... niet te laat wordt vanavond?...
- Ja... nacht, lieveling... fluisterde hij.
- Nacht, Charles...
Toen ging zij stil, zonder afscheid, zooals zij altijd deed, heen, en Charles verveelde zich opeens, in die te warme, doordampte kamer, met al die menschen, waarom hij niets gaf. Hij hoorde spreken van het ongeluk den huntsman overkomen op een jàcht bij Zeist, door van Hiemstra, die er bij was geweest.
- Twee dagen later was ie dood, hoor. Ik zeg altijd, nooit te dicht op de honden rijden, en als je je paard niet houen kan, dan moet je zeker 'n beetje uit 't midden blijven.
- Ik ben met Vinck wel 's bij de whip geweest, vertelde Georgine. Dicht bij Velp liggen de kennels. O, 't was zoo aardig. De honden waren juist gevoerd, en lagen op de britsen...
- We zullen nu vooreerst wel geen jachten | |
| |
hebben, nu de master of the hounds heeft bedankt. Geen master... geen whip...
Charles dacht erover, of hij niet, onder een snel voorwendsel van hoofdpijn of vermoeidheid, zich terug-trekken kon. Hij was eigenlijk niet voor het spel gestemd. En als hij weg-ging, zouden van Hiemstra en Oudenhove, wèl wrevelig, maar tóch, vertrekken, en Vinck en Zeghers volgden natuurlijk. De oude heeren konden dan blijven trictracken, wat zij deden, als zij geen partners hadden voor ander spel. Maar daar klonk Georgine's stem:
- Kom, Charlie, kom, help 's met de tafeltjes. Wat zit je daar pensief! Hoe zullen we ons verdeelen? We zijn met ons... achten... Oue, quadrilleer jij met Vader, of speel je bridge met ons.
- Met wie?
- Met Charles, Vinck en mij.
- Ik speel bridge, riep Zeghers.
- Goed. Wil iemand nog 'n grok? vroeg Georgine, en keek in den bouilloire, of er genoeg water in was. De oude heer van Swanevelt leegde een likeur-glaasje cognac in een grooten tumbler, dien hij verder vol-schonk met, koud water.
- Laten we nu toch iets open zetten! riep Georgine, sloeg de gordijnen, van een der deurramen weg, en opende snel, wijd, de deur.
- Georgine, laat de gordijnen dicht, zei freule Victoire, met haar fijne, zachte stem. Een stroom frissche lucht was naar binnen gegolfd, en sluierde den rook uit elkaar. Vermoeid leunde de oude freule in haar stoel; jammer, dat er juist | |
| |
twee viertallen waren, nu zou het spel vooreerst niet gedaan zijn.
- Georgine, waagde zij, ga jij niet liever naar boven, denk aan morgen-avond.
- Nou, ja, ik zal morgen de hééle dag uitslapen, tante. Gaat u wat meer naar de schoorsteen zitten, dan is u heelemaal buiten de tocht.
Zij knipoogde tegen Charles, terwijl zij het zei, en eensklaps herinnerde hij zich de belofte, haar vanmorgen gedaan. Maar hij was niet van plan die te houden. Georgine fluisterde tegen Zeghers, en toevallig verstond hij haar woorden:
- Zeg, we gaan niet bridgen, maar banken, ga jij liever bij de oue lui.
- Vanavond niet, Georgine, zei Charles, bij haar komende. Ik heb hoofdpijn, ik wil liever niet, dat 't laat wordt.
- Onzin, riep Georgine ongegeneerd. Je hebt geen hoofdpijn. Heeft Marguérite je soms 'n opdracht gegeven, om me in 't oog te houen? Kom, ga zitten, jongen! Zij tikte toen van Hiemstra op den schouder. Pepi, wil je niet liever banken dan quadrilleeren? Zet Zeghers dan in jouw plaats bij Vader.
- Zeghers! commandeerde van Hiemstra.
Besluiteloos draaide Charles aan zijn knevel. Hij hield er niet van krachtig op te treden, hij voegde zich gewoonlijk bij den wil van de meerderheid. Toch zei hij:
- Nee, Georgine, voor 'n partijtje bridge ben 'k te vinden, banken doe 'k vanavond niet, beslist niet.
| |
| |
Georgine trok een gezicht.
- Dan ga jij maar quadrilleeren hoor. Oudenhove komt met genoegen bij ons. En praat niet zoo hard, hè, denk aan tante. Oue!
- Néé, Georgine!
- Wat nee? Je houdt je belofte niet, verder heb je je ook niet met me te bemoeien. Ga dan!
- Wees nu niet zoo kinderachtig, Georgine, zei Charles ongeduldig. 't Was heusch beter, dat je naar boven ging.
Georgine zag hem met een uitdagend-spottenden blik aan, en ging toen dadelijk naar den ouden heer van Swanevelt, tot wien zij zich overboog.
- Wat dunkt u, vroeg zij openlijk, kunnen we vanavond niet 's banken? We zijn nu met zoovelen....
- God, ja! riep Oudenhove.
- Ik vind 't goed, zei de heer van Swanevelt.
- Ik ook, best, stemde de heer van Brissac toe, maar ga jij dan naar bed, Georgine.
- Ja, Vader, dadelijk, even kijken, hoe 't gaat, zei Georgine, die stoelen zette om de al door van Hiemstra aan elkaar geschoven speeltafeltjes. Tante Victoire liet haar haakwerk zinken; zij begreep wel, hoe het zou gaan: als haar broer niet direct en beslist haar naar boven stuurde, zou Georgine tot het einde blijven. De heer van Brissac zou spoedig zoo in zijn spel zijn verdiept, dat hij op niets meer kon letten. Zij stond op.
- George, zend Georgine naar boven, zei ze | |
| |
half-luid tot haar broer. Ik ben ook moe, ik zou liever weg willen gaan.
- Georgine! naar bed! commandeerde de heer van Brissac, die in het speeltafeltje naar spellen kaarten zocht.
Georgine stak juist de kaarsen aan op den zwaren koperen candelabre, die op den schoorsteenmantel stond. Vinck, met een rood, geanimeerd gezicht, greep haar bij den pols.
- Och, overste, laat d'r toch even blijven kijken! riep hij. Hij zag Georgine strak aan, en trok haar mee achter de gordijnen, voor de open deur.
- Zeg, jij blijft, hoor! fluisterde hij opgewonden. Ga naast me zitten, en bekommer je niet om de inzetten, daar zal ik voor zorgen.
- Dank je, zei Georgine, hem lachend aanziende, en zij liet het toe, dat hij zijn arm om haar heen-sloeg, en haar haastig zoende op de zachte, warme lippen, de gloeiende wangen.
Charles was gaan zitten, met een berustend schouderophalen. Als haar eigen Vader het niet de moeite waard vond, haar het spel te verbieden, wat zou hij er zich dan verder over bekommeren.
Freule Victoire was met een strak gezicht terug naar haar plaats gegaan. Met een zucht nam zij haar handwerk weer op. Er zou niets van Georgine terechtkomen. Niemand had invloed op haar. Maar George moest het zelf maar weten.
Georgine schroefde de guéridons aan de tafeltjes vast, en plaatste de grok-glazen er op.
- Ziezoo! zei ze, en ging zitten naast Vinck. Wie houdt de bank?
| |
| |
Charles hield de bank. Met zijn fijne handen, waaraan maar één ring stak, een ring met een grooten, hellen, bloedrooden robijn, schudde hij de kaarten. Georgine keek naar het spiegelschitteren van den steen, die telkens het licht van een der kaarsen ving, bij elke heffing van zijn vinger.
- Wat een prachtige robijn, Charles, zei ze begeerig, wat 'n geluksvogel om die te hebben!
Charles lette niet op haar. Als er iets was, waarvoor hij, behalve voor paardensport, hartstocht voelde, dan was dit het spel. Zijn flauwe, verstrooide oogen kregen een vasten, glinsterenden blik, zijn mond hield hij vastberaden dicht-geklemd, zijn wenkbrauwen fronsden zich.
Van Hiemstra en Oudenhove praatten over de grootte van den inleg. Zij wilden dadelijk hoog beginnen, en stelden voor een kwartje per punt.
- Niet te grof, niet te grof, waarschuwde de heer van Brissac, die nooit anders zijn verlies betaalde, dan met waardelooze beloften op visitekaartjes. Zeghers luisterde in gretige aandacht toe. Zijn mond stond open, zijn oogen staarden gespannen; hij was nog een nieuweling in het spel, maar wilde zich ervaren toonen, en stemde dus vóór een kwartje.
Charles deelde elk der spelers twee kaarten toe.
- Geldt 't aas voor één of elf?
- Voor elf, riepen allen gelijk.
Van Hiemstra bezag zijn eerste kaart.
- Twee pop, riep hij.
- Twee pop, volgde Zeghers zijn voorbeeld.
| |
| |
- Twee pop, riep Georgine luidruchtig.
De heer van Brissac bedacht zich lang, Oudenhove vloekte binnensmonds; het ronde gezicht van Vinck glom van genoegen; het kon hem niet schelen, wat hij zei, hij noemde maar een getal, ook den heer van Swanevelt liet het onverschillig.
Charles bekeek zijn kaarten, en legde ze open op tafel.
- Vingt et un d'emblée! riep hij nerveus.
Oudenhove vloekte opnieuw.
- Dat is 'n duivelsgeluk! riep van Hiemstra, de eerste maal!
- Wat beteekent dat? vroeg Georgine aan Vinck.
- Nu krijgt hij van ons allemaal 't dubbele van onze inzet.
- O! Charles! plaagde Georgine. O! zóo gelukkig in 't spel!
Charles luisterde niet; met zenuwachtige vingers verzamelde en schudde hij de kaarten.
Het aanvankelijk succes wond hem op. Hij was nu geheel in het spel; zijn oogen keken strak, onafgewend op zijn handen.
- 't Eerste gewin is kattegespin, zei de oude heer van Swanevelt flegmatisch.
- Vooruit, Arl!
- Wie koopt, vroeg Charles, met zijn hand aan den talon.
- Ik! riep Oudenhove. Nog een! nog een! zoo, - verdord wat 'n spel.
- Dood! schreeuwde van Hiemstra, zijn kaarten op tafel werpend.
| |
| |
- Pas! riep Zeghers.
Het spel ging voort. Langzamerhand zwegen de rumoerige stemmen. De gezichten begonnen te gloeien, de oogen kregen een star-fellen glans. Georgine's wangen waren vuurrood, haar lippen trilden van opwinding; Vinck deed niets dan haar aankijken; werktuigelijk speelde hij mee, maar al zijn andacht was voor haar, wier dichte nabijheid zijn hartstocht al sterker deed branden. Soms ontmoette Georgine zijn heftigen blik, dan glimlachte zij, wat hem nog verliefder maakte. Zij zette op haar kaarten al hooger, zij dacht er niet aan, dat zij zelf niet betaalde. De hartstocht van het spel had haar bevangen, en met koortsige vreugde greep zij telkens het geld, dat de bankhouder haar toe-schoof. Zij telde het niet; zij speelde onbewust voort, haar oogen glinsterden star, haar lippen waren in aandacht geopend en vertrokken zich soms nerveus.
De stilte werd drukkend in de kamer. De hoofden, hoo-grood, bogen zich over het spel, de uitroepen klonken hard en kort, verbeten vloeken, het neerzetten van een glas, het aansteken van een sigaar, waren de bruuske, onsamenhangende klanken, die de benauwende stilte verbraken. Zeer moe en bleek lag de oude freule van Brissac in haar stoel, zij sluimerde, zij had geen kracht meer tot waken. Met angstige, rood-omrande oogen staarde de jonge Zeghers voor zich uit; hij verloor, hij verloor aldoor, en met zenuwachtige, onleesbare hand krabbelde hij steeds hooger sommen op stukjes papier. Charles dacht aan niets meer; er lag | |
| |
een hoopje geld voor hem, waarvan hij voortdurend af-nam, of er bij-schoof; zijn gezicht stond strak en gespannen, zijn oogen waren van een donkere, stekende felheid geworden. De oude heeren speelden rustig, maar de bewegelijke trekken van den heer van Brissac beefden soms van zenuwachtige teleurstelling of vreugde. Van Hiemstra en Oudenhove berekenden in kalmte hun kans; als zij verloren, vloekten zij heftig van woede. Bij het overgaan van de bank kwam Charles een oogenblik tot bezinning, het geld vóor hem was weg, hij had niets meer bij zich, en hij riep:
- Laten we eindigen, lui!
- Goed, goed! maar dan rouge ou noir!
- Rouge ou noir! stamelde Zeghers ontzet.
- Ga jij dan maar naar huis, jog, snauwde van Hiemstra.
- Rouge ou noir, zei bedaard de heer van Swanevelt, terwijl hij de kaarten verzamelde. George, jij en ik. En dadelijk begon hij met den ouden heer van Brissac het onzinnig hazardspel van te raden naar de kaarten: zwart of rood.
Zeghers begon bijna te huilen. Met stotterende stem vertelde hij, dat hij geen geld meer had, en al bij de zeshonderd gulden schuld.
- Rij dan op, vent, riep Oudenhove ongeduldig, die naast hem zat, en stiet hem aan met den elboog. Vooruit, ben je weg?
Ongelukkig, met onzekere schreden, stond Zeghers op, en zocht overal in de kamer naar zijn sabel, dien hij, hij wist het zeker, toch ergens neer had gezet. Eindelijk vond hij hem, nam hem | |
| |
in de hand, en ging, zwaar zijn neus snuitende, naar de deur.
- Die kan d'r nog niet eens tegen, dronken te zijn, spotte Oudenhove.
Georgine had het blikken doosje Dimitrino's, dat bij Vinck op tafel stond, genomen, en haalde er een sigarette uit. Vinck, die haar aldoor gadesloeg, nam een bougie uit een candelabre, en hield die haar voor.
- Dank je, zei Georgine, en stak de sigarette aan. Vinck, wij spelen samen met Charles, er zijn nu geen paren meer!
Maar Vinck speelde niet meer, hij liet Charles keeren, en Georgine de kaarten afroepen.
- Kom, Vinck, haastte hem Georgine, als hij niet spoedig betaalde. 'n Pop! Vooruit dan, rood!
Het was zwart, het was aldoor zwart, en Georgine nerveus, geprikkeld, hield Charles hand tegen, waaraan de robijn haar fel in de oogen glansde.
- Hoor, Charles, zei ze gejaagd, en maakte haar gouden halsketting los, ik zet dit tegen jouw robijn. Wil je? 't Is misschien niet zooveel waard, 't zijn gele saffieren, maar 'k wil die robijn zoo dól-graag hebben. Wil je?
- Goed, zei Charles, en trok den ring van zijn vinger.
- Rood! riep Georgine.
Charles keerde, het was schoppen twee.
Georgine begon te lachen.
- Asjeblieft, zei ze, de ketting naar Charles toe-schuivende.
| |
| |
- Nee, die neem 'k niet aan, zei Charles, tot de werkelijkheid komende. Nee, ik dóe 't niet, Georgine.
- Verbeeld je! riep Georgine, nog lachend. Beleedig me niet! Dadelijk aannemen, Charles.
- Nee, heusch niet, heusch niet, herhaalde Charles, terug-gezakt in zijn stoel. Zijn roes was voorbij, hij voelde zich moe en verveeld, en het speet hem toe-gegeven te hebben aan den wensch van Georgine.
- Charles! je móet, drong Georgine aan. Je moet, hoor, of 'k word boos. Ik zou jouw ring toch óok genomen hebben!
- Als je die neemt, is 't mij goed. Neem 'm, dan ruilen we eenvoudig. Neem 'm, ik hecht d'r niet aan.
- Nee! nee! riep Georgine. Hier! en ze stak snel de ketting in den zak van Charles' jas. Alleen éen ding, Charles, zei ze, en greep hem bij den pols. Zeg er niets van aan Marguérite, niets. Beloof me dat.
- Goed, zei hij, zeer onaangenaam gestemd; en stond op.
- Georgine! riep van Hiemstra, die vrijwel de hoogte had, op nonchalanten toon, geef me nou nog 'n droog cognakje, zeg!
Vinck sprong op. Zijn bol gezicht was bloedrood, zijn gewoonlijk uitdrukkingslooze oogen flikkerden toornig en dreigend. Tóch al geërgerd door het tooneel tusschen Charles en Georgine werd hij door van Hiemstra's brutaliteit buiten zichzelven gebracht.
| |
| |
- Wat! schreeuwde hij. Hoe durf jij Georgine toe-spreken! Ze is geen bar-meid!
- Kom, Georgine! tergde van Hiemstra. 'n Droog...
Vinck stortte zich op hem, en sloeg hem de hand op den mond. In een oogenblik worstelden zij samen, met veel lawaai en grove, beleedigende vloeken. De oude freule vloog op met een kreet, zij was zoo bleek, en beefde zoo sterk, dat Georgine snel met haar de kamer verliet. De heer van Brissac kommandeerde uitscheiden! en stilte! Charles trachtte de vechtenden te scheiden; Oudenhove zat wachtend, met kalm gezicht bij de tafel, en de heer van Swanevelt, met een bedaard, beslist gebaar, greep van Hiemstra onder de schouders, en rukte hem los van Vinck. Hij drong hem naar de deur, en wierp den tegenspartelenden jongen man naar buiten.
- Ga zien, of hij weg-gaat, zei hij tegen Charles, en zette zich weer in zijn stoel.
De heer van Brissac sprak op hoogen toon tegen Vinck, die bedremmeld luisterde.
- Ik verzoek je dat voortaan te laten, verstaan, verstaan! Je brengt m'n dochter in opspraak! Zoo iets mag niet meer gebeuren, of 'k verbied je m'n huis. Is ie weg? vroeg hij aan Charles, die weer binnen-trad.
- Ja.
- Dan ga jij óok, Vinck! Oudenhove, ga met 'm mee.
Vinck droop af, Oudenhove volgde, kalm de achterblijvenden groetend. De heer van Brissac | |
| |
ruimde de kaarten op, en pruttelde nog voort tegen den heer van Swanevelt, die afscheid nam.
Charles ging naar zijn kamer, waar hij een kaars ontstak. Boos wierp hij Georgine's ketting op de tafel. Wat moest hij doen met dat ding? Wat een ellendige invallen had dat kind...
Hij voelde zich zeer ontstemd. In plaats van zijn belofte aan Marguérite te houden, had hij niet eens belet, dat het nog rumoeriger toe-ging dan anders. Georgine had gespeeld, geld gekregen van Vinck, en ten slotte haar ketting, - ongelukkig genoeg aan hèm, - verloren. Hij zou haar die morgen terug-geven. Of... zou hij alles aan Marguérite vertellen? Hij had wel aan Georgine beloofd... Maar hij hield immers toch nooit zijn beloften? Dat was een eigenaardigheid, beter gezegd een zwakheid van hem. Maar hij kon er niets aan doen.
Het waren de omstandigheden, die hem altijd iets anders lieten doen, dan hij zich had voorgenomen. Ja, de omstandigheden... een povere en gemakkelijke verontschuldiging, maar voor hem toch de eenige, die hij kon laten gelden. Hij had genoeg zijn best gedaan, zichzelf door de wereld te helpen. Hij was nooit iemand lastig gevallen. Om hulp gevraagd had hij nooit, en die alleen aangenomen, als hij niet anders kon. Enfin. Hij scheen niet onder een gelukkig gesternte geboren. Want dadelijk na een onbezorgde jeugd, toen hij waande de toekomst vol vertrouwen in te kunnen gaan, was de misère begonnen. Het algeheele fortuin-verlies, door de crisis in de suiker, waardoor zelfs het huis, dat hun eigendom was, | |
| |
Huize ter Aar, moest worden verkocht. Wie had óoit kunnen denken, dat de débâcle zóo volkomen zou zijn. Ja, de van Asten's, die nu eigenaren waren van de vroeger aan de Berghem's toebehoorende suikerfabriek Meronggei, hadden hun slag wel goed geslagen. Die lui hadden nu een ren-stal, de grootste en beste van het land, en hij, de Berghem... de oorspronkelijke bezitter van het door die sluwe geldschieters langzamerhand buit-gemaakte kapitaal, moest scharrelen, om zijn brood te verdienen, dan bij dezen, dan bij dien paarden-eigenaar... had, met veel opoffering en moeite, eindelijk weer een paard kunnen koopen, één... Arl... dat hem tot dusver nog niet eens veel had opgebracht. De van Asten's waren de groote lui op de renbaan, gaven den toon aan, schreven rennen uit, deden de prachtigste prijzen cadeau... en hij, de Berghem, reed paarden van anderen voor geld, en bezat er zelf maar éen, dat hij nog bij vrienden gestald moest laten.
Ja, het ging eigenaardig toe in het leven. Als hij maar een beetje van het vroegere fortuin had mogen behouden, wat zou alles dan nu anders zijn. Dan kon hij Marguérite trouwen, dadelijk... en nu, wanneer zou het hem nú mogelijk zijn?... Sinds vandaag... sinds vandaag eerst was hij verloofd... en zelfs die allereerste oogenblikken kon hij niet rustig en zonder storende gedachten gelukkig wezen... Een ellendige boel.
Driftig wierp hij zijn kleedingstukken af, blies de kaars uit, en stapte in bed. Maar hij kon niet | |
| |
slapen. Hij was zoo helder wakker als aan 't begin van den dag. Alles verveelde hem, en stond hem tegen. Lusteloos leefde hij zijn dagen, met weerzin deed hij, wat het lot van hem eischte; en nu er eindelijk een werkelijke vreugde tot hem kwam... de liefde van Marguérite... nu was die zoo met zorg en kommer vermengd, dat hij er nauwelijks blijdschap van ondervinden kon.
Hij had haar lief... en het maakte hem gelukkig te weten, dat zij ook hem liefhad. Maar zóo sterk was zijn liefde niet, dat zij alles voor hem verlichtte, dat zij hem alle verdriet deed vergeten. Had hij haar dan niet lief? Hij wist toch zeker van wèl. Maar hij was niet zoo jong meer, en zijn vermoeiend, onrustig leven had hem vóor zijn tijd doen verouderen. En hij had nooit een heftig, hartstochtelijk, enthousiast temperament gehad, Arme Marguérite... arm kind... zij kreeg geen goeden, wilsvasten man aan hem... hij wist het wel, hij was onstandvastig, en maar al te zeer toe-gevende aan wat hij het gemakkelijkst vond. Arm kind...
Waarom werd zij niet verliefd op een man, die in staat was, haar een beter leven te verschaffen, dan hij. En waarom werd hij niet verliefd op een meisje, dat niet zóo volkomen van hem afhankelijk was, als zij... Zonderling toeval... Dat juist twee ongelukkige, arme menschen elkaar hadden liefgekregen.
Zij had een ellendig leven. Wat een omgeving voor een zacht, fijngevoelig meisje, om aldoor in te vertoeven. Hij had het nu vanavond weer zoo | |
| |
goed gezien. Die tooneelen... 't was te bar. En wie was er, op wien het arme kind rekenen kon? Haar Vader?... hij, haar verloofde?...
Hij had zich niet mogen verklaren aan haar, die hij geen toekomst aanbieden kon. Zij, in haar goedheid, zei, dat zij hem dankbaar was te hebben gesproken. Maar waarom? Wat baatte hun een oogenblikkelijk, vaag geluk, als dit nooit tot iets degelijks, iets duurzaams kon leiden...
Als zij eens wist, hoe weinig zij hem kon vertrouwen. Als zij eens wist, dat, den eersten dag van hun verloving al, hij het haar gegeven woord had gebroken. Zou zij dàn nog van hem houden, met dezelfde argelooze, overgegeven volkomenheid? Arm, arm kind... had zij geen betere keus kunnen doen...
Dikwijls, om zijn lichtzinnig gedrag, zijn onstandvastige handelwijzen, verachtte hij zichzelf. Maar wat gaf het, of hij dit deed? Veranderen deed hij immers toch niet meer.
Hij wou, dat hij weg kon gaan, om haar den tijd te laten tot bezinning te komen, en zelf wat kalmer te worden. Maar daar was nu morgen het caroussel-feest, waaraan Georgine hem had overgehaald mede te doen, - dan, den zeventiende, de meeting op Woestduin, waarop hij Miss Fortune zou rijden... Vervelend, dat hij zich van die quadrille niet had afgemaakt... vervelend, dat hij juist Georgine's partner moest zijn... Wat moest hij nu zeggen, als Marguérite hem over het voorgevallene van gisteravond ondervroeg?... De waarheid natuurlijk, zij zou toch alles hooren | |
| |
van freule Victoire... Maar over Georgine's ketting zou hij maar zwijgen. Georgine nam het ding toch niet terug, hij zou het wel kwijtraken op de een of andere manier. En het zou Marguérite te veel verdriet doen misschien. Wat kon het hem ook eigenlijk schelen, het dwaze kind had het immers zelf zoo gewild...
Toch alles au fond een ellendige boel...
|
|