| |
| |
| |
VI
Mr Cramp doet altijd wat men niet verwacht. Men rekende er op, dat hij aan de Rivièra of elders buiten Nederland zou sterven. In October 1910 zendt hij van Brussel uit orders om kamers in het Paviljoen voor hem in orde te maken, een slaapkamer, en een werkkamer naast een woonkamer. Vanuit de verte regelt hij alles. Meubilair is daar en daar, aldus opstellen, zorg voor twee brandkasten, naast zijn bed wil hij er ook een. Twee weken later komt hij zelf, een man van 72 jaar, benige slapen, dun grijs haar. Hij is niet veel veranderd, zegt men, vooral zijn ogen niet, waakzame ogen zonder hartelijkheid.
Mr Cramp brengt na zijn terugkeer geen bezoeken, hij ontvangt ze ook niet, wel zeggen de mensen: ‘Kijk, mijnheer Cramp is er weer, ik heb hem gezien,’ maar dat is bedoeld zoals men praat van de regen, of de mist. Cramp is onpersoonlijk geworden, een verschijnsel. Zijn naaste verwanten leven niet meer, alleen nog verre nichten en achterneven herinneren zich hem: oom Gijsbrecht, een afvallige, een uitgestotene. Maar zij kennen hem alleen uit verhalen, en hebben hem niet vaker gezien dan de eerste de beste Amsterdammer.
| |
| |
Het is eenzaam om Mr Cramp. Maar daar is toch Adolf Meerman, nu een vijftiger, met dikke handen, week als sponsen, verwonderlijk hoe hij met zijn korte, gezette lichaam nog een diepe buiging kan maken. Adolf Meerman is een oude getrouwe. Heel de Opera en de verkiezingstijd doemen weer op in het herfstlicht van 1910. Daar zit Meerman in de zware fauteuil bij het raam, achter hem een zaal vol mensen, de kapelmeester tikt af, stilte, unisono beginnen de eerste violen te zingen, de tweede vallen in, een hoornstoot scheurt het klankengordijn vaneen. Mr Cramp, U moet zitting nemen in de Tweede Kamer. U bent een mens van formaat!
Het verleden is niet dood, verleden is het enige dat altijd leven blijft. Er staat een klein, onopvallend bericht in de kranten: in Amerika is overleden K.P. Roderick, die jaren geleden opschudding verwekt heeft door zijn bedriegerijen te Rotterdam en de vlucht nam toen de financiële grond hem te heet onder de voeten werd. Ook Mr Cramp leest het bericht.
‘Zijn ijdelheid was zijn ondergang,’ merkt Cramp op, ‘hij kon nu eenmaal niet toegeven dat hij zich vergist had. Als de werkelijkheid afweek van die welke hij verwacht had, dan suggereerde hij iets dat niet bestond. Een man, die zich te veel aan zichzelf vastklampte.’
Kort na zijn aankomst laat Cramp Meerman bij zich roepen. ‘De directeur van het Paviljoen zal in
| |
| |
de eerstkomende vergadering van aandeelhouders zijn functie neerleggen,’ zegt Mr Cramp, ‘ik had gedacht U in zijn plaats te doen benoemen!’
Deze woorden betekenen zoveel als de benoeming zelf. Reeds lang is Mr Cramp gewend met het Paviljoen te doen wat hij wil. Hij is autocraat. Als hij kinderen gehad had, zou hij hen hebben behandeld als slaven. Hij zou hun kleding, studie en levensweg hebben voorgeschreven, hij zou hebben vastgesteld met wie zij trouwen moesten en de dag van hun huwelijk, hij zou hen kortweg hebben gedresseerd. Maar hij heeft geen kinderen.
Aangezien Cramp over alle zaken, het Paviljoen betreffende, beschikt zonder voorkennis of toestemming van anderen, wordt Meerman dus directeur. In verband daarmee doet hij nu eindelijk Argus van de hand. Er is een drukkerij, die half-pornografische moppenblaadjes uitgeeft, en die het levenswerk van Adolf Meerman wil voortzetten. De transactie omvat een exploitatieregeling van Argus, die Mr Cramp nog een aantal jaren veel geld zal kosten.
Het Paviljoen is als een mens met een wankele gezondheid, die bij voorzichtige behandeling nog wel een lang leven hebben kan. Springt men ruw met hem om dan wordt hij ziek, en Adolf Meerman is volstrekt geen goede financiële pleegzuster. De weelde van het goed gesalarieerde directeurschap stijgt hem naar het hoofd. Hij installeert een maitresse op kamers in de Hemonylaan. Hij doet on- | |
| |
verstandige dingen in zakelijk opzicht. Als er twee gegadigden zijn voor de grote schouwburgzaal kiest Meerman de verkeerde en sluit een contract met een toneeltroep die na een week failleert zonder de huur voor de zaal te hebben betaald, en het Paviljoen kan de ruimte in geen maanden meer verhuren. En de bedrijfsresultaten bewogen zich juist in stijgende lijn. De koersen der aandelen trokken aan, zij bewogen zich in 1909 tussen 13 en 18, in 1910 tussen 15 en 26, in 1911 tussen 23 en 27, maar in dat jaar profiteert Meerman nog van de uitwerking van maatregelen die de vorige directeur al had genomen.
Meerman merkt niet, dat hij voor zijn functie niet deugt. ‘Het Paviljoen is altijd een moeilijk bedrijf geweest. Als wij het hoofd maar boven water kunnen houden,’ zegt hij. Hij besluit de jaarlijkse loting ter bepaling voor 60 obligaties werkelijke schuld achterwege te doen blijven. De houders der stukken worden gesust doordat zij een circulaire krijgen, waarin staat dat de maatregel slechts tijdelijk is. Over twee of drie jaar kan de uitloting hervat worden, als alles meeloopt. Men laat zich in slaap wiegen, inderdaad, objectief gezien maakt het geen verschil: een kans van een fractie van een procent of een kans van nul, vooral niet als het slechts om een paar jaar gaat. Meerman zou graag verder gegaan zijn, bijvoorbeeld ook de aflossing en interestbetaling op de obligaties werkelijke schuld hebben stopgezet, maar dat durft hij toch niet, dat
| |
| |
maakt dadelijk veel gerucht, dan ontneemt men de mensen niet een kans maar kasgeld, dat is veel erger.
Aan de andere kant ziet zelfs de dilettant Meerman weldra dat een besparing van f 360 per jaar aan interest - namelijk 3% van 60 maal 200 gulden - geen zoden aan de dijk zet en dat hij er met dat klein gepruts niet komt. Is er niets te doen aan de hypothecaire geldlening, van welke nog 225.000 gulden uitstaat? Inderdaad, daar blijkt iets aan te doen. Er is een bank die het Paviljoen een lening van f 300.000 wil verschaffen, zonder dat daarop de eerste drie jaar een cent behoeft te worden afgelost, als de rente maar 5% mag zijn, en dan natuurlijk tegen hypothecair onderpand. De oude lening wordt afgelost met de opbrengst van de nieuwe, op de uitgaven van het Paviljoen is voorlopig een jaarlijkse besparing van ongeveer 10.000 gulden verkregen. Nu kan de loting van de obligaties werkelijke schuld ook weer voortgang vinden. Meerman slaat zich op de borst. Heb ik het niet gezegd? Binnen het jaar is de uitloting hervat! En hij merkt niet dat hij precies het omgekeerde doet van wat een goede bedrijfspolitiek geweest zou zijn en dat hij moeilijkheden van nu vervangen heeft door grotere moeilijkheden later.
In 1915 lopen de zaken vast. De trekkingen loten-Paviljoen van April hebben nog wel plaats, maar de maatschappij verklaart zich niet in staat ze te betalen en evenmin om in de toekomst voorlopig
| |
| |
verdere trekkingen te doen verrichten. Meerman heeft altijd gedacht, dat in het uiterste geval het waarborgfonds toch zijn dienst zou kunnen bewijzen. Het is echter oorlog, de interest op veel buitenlandse fondsen wordt niet betaald, het blijkt dat de totale op effecten van het waarborgfonds gekweekte rente niet genoeg meer bedraagt om de aflossingen en de premies van de loten-Paviljoen te betalen. Welnu, zegt Meerman, dan vullen wij het ontbrekende aan uit het waarborgfonds zelf. Geen kwestie van, antwoordt de commissie van beheer. Wèl uit de rente, die het waarborgfonds maakt, niet uit het waarborgfonds zelf. Bovendien is het fonds geen eigendom van het Paviljoen, maar van de lotenhouders. Een heftig krakeel ontstaat, een oorlogje van woorden en scherpe artikelen in de grote oorlog van granaten en kruisers, die in Augustus 1914 is uitgebroken. Er is een vereniging, die op de bres staat voor de belangen der lotenhouders. Zij stelt een geding in, waarbij van de commissie van beheer van het waarborgfonds betaling der uitgelote obligaties wordt geëist. Ook loopt er een proces over de vraag of het waarborgfonds eigendom van 't Paviljoen dan wel van de lotenhouders is. De eis tot betaling wordt door de rechterlijke instanties afgewezen in December 1915. ‘Overwegende, dat het fonds, indien de hoofdsom zou worden aangesproken niet voldoende zou zijn om de latere aflossingen en in de gegeven omstandigheden het fonds dus intact moet blijven totdat het voldoende is aan- | |
| |
gevuld voor alle aflossingen.’ Drie maanden later wordt beslist, dat het waarborgfonds eigendom is der lotenhouders. Ondertussen hebben heftige vergaderingen plaats van lotenhouders. Meerman is nu wat onzeker geworden, zonder Mr Cramp zou hij niet geweten hebben wat te doen. Mr Cramp laat de stormen over zich heen waaien. Het ontbreekt in de pers niet aan opmerkingen over ‘de wonderlijke wijze, op welke de schepping van Dr d'Espina door zijn
geestelijke erfgenamen wordt geëxploiteerd.’ Een verontwaardigd Amsterdammer, veelvoudig lotenhouder, schrijft een brochure, waarin hij de financiële geschiedenis van het Paviljoen behandelt en tenslotte Mr Cramp verantwoordelijk stelt voor de gang van zaken. Natuurlijk is Mr Cramp de schuld van alles. De herinnering aan het proces Cramp-Marien wordt levendig. En waarom is stelselmatig het dividend gepasseerd sedert 1888? Geen syllabe klinkt als antwoord. Mr Cramp doet of de verdachtmakingen niet meer betekenis hebben dan de herfstbladeren die hij van zijn jas schudt. Hij verwacht geen hulp van mensen meer, hij is eenzaam, welnu, zij zullen voor zijn eenzaamheid betalen. Hij zal zwijgen, en zij zullen zich nog meer opwinden, en hij zal blijven zwijgen. Schrijf, ploerten, schreeuw je hees op vergaderingen, schuimbek van woede: ik zwijg, en mijn zwijgen is machtiger dan een zaal vol stemmengeluid.
Nadat de gemoederen wat gekalmeerd zijn, is de toestand rijp voor onderhandelingen, wat zeggen
| |
| |
wil: om de zaken lange tijd slepend te houden. Nu en dan komt er een verkeerd bericht in de kranten: onderhandelingen afgebroken, of wel: trekkingen zullen hervat worden. Loos alarm. Er gebeurt niets. De heer Meerman, geïnterviewd over de stand van zaken is allerbeminnelijkst in zijn optreden, maar verwijst naar de onderhandelingen. Zo lang daaromtrent niets naders bekend is, kan hij ook niets mededelen. Mr Cramp heeft vragers botweg de deur gewezen. ‘Blijft U mij als het U belieft van het lijf met Uw gezeur.’ De Vereniging voor de Effectenhandel richt een beschermingscomité voor houders van loten-Paviljoen op. Daar valt in elk geval niet mee te gekscheren. De Vereniging is een machtig lichaam, wie haar steun heeft kan min of meer zeker zijn van zijn zaak. Laat ons een gebaar maken, denkt Meerman, en op de vergadering van aandeelhouders van Maart 1918 deelt hij mede, dat de kwestie der loten haar oplossing nadert. De raadslieden van beide partijen zijn nog bezig met hun besprekingen en de zaak is nog niet in kannen en kruiken, natuurlijk niet, maar een grondslag voor een toekomstige regeling begint zich toch af te tekenen. Het is wel nuttig af en toe een mededeling los te laten, denkt Meerman, dan houden wij de zaak warm. Als wij blijven zwijgen doen wij de vijandigheid toenemen. Spreek enige nietszeggende en toch hoopvolle woorden. De mensen willen naar de mond gepraat worden. Wee de man, die meent dat de wereld voor zijn ondergang staat en het zegt.
| |
| |
Men zal hem een ongeluksprofeet noemen en hem daarnaar bejegenen. Zeg echter dat het met de wereld zo slecht nog niet staat. Ik, aldus Meerman, zie overal lichtpunten. Zeg ook vooral niet dat de trekkingen der loten zeker de eerste jaren niet kunnen worden hervat. Het is de waarheid, maar de waarheid moet de mensen worden medegedeeld via de leugen. Maar zeer voorzichtig, in doseringen. In Juli 1918 gaat een circulaire aan lotenhouders uit, in welke nogmaals aangekondigd wordt, dat de ‘besprekingen in een zeer gunstig stadium zijn,’ maar dat men anderzijds de lage koers der buitenlandse fondsen in aanmerking moet nemen. Dat beïnvloedt de waarde van het waarborgfonds op ongunstige wijze. Hoewel men op de goede weg is, is het daarom raadzaam met het voorleggen van een uitgewerkt plan aan lotenhouders nog even te wachten. Trouwens, vele loten Paviljoen bevinden zich in buitenlandse handen en de houders daarvan zijn op het ogenblik, nu de wereldbrand woedt (hier verraadt zich de hand van de oud-scribent van Argus) moeilijk te bereiken. Laat men een open oog hebben voor de zware taak, die onderhandelaars hebben.
Met zulke woorden bezweert Meerman inderdaad wel een heftige ontevredenheid, die zich in acties zou kunnen uiten. Wanneer men iemand, die gebrek lijdt, met klem en aldoor weer zegt dat hij spoedig een rijk man zal zijn, dan gelooft hij dat wel niet, maar het heeft invloed ten goede op de
| |
| |
wijze, waarop hij zijn lot draagt. De lotenhouders geloven ook niet meer, dat de zaak spoedig in orde zal komen, maar zij maken tenminste geen kabaal. Met een zacht lijntje, is het devies van Meerman.
Eén ding echter luistert naar de woorden van Meerman niet en is ongevoelig voor de aankondiging der regeling, die welhaast een voldongen feit zal zijn. Dat is het koersverloop der loten. In 1915 en 1916, ja zelfs in het grootste deel van 1917 bewoog het zich boven pari, 219, 128, 103, maar in 1918 komen noteringen voor van 75, 70, 59. Door de wapenstilstand, en de gebeurtenissen van het jaar 1919 en 1920 met hun speculatiewoede en in korte tijd vergaarde fortuinen, komt de zaak van de loten-Paviljoen een weinig op de achtergrond. De mensen hebben plotseling zoveel middelen gekregen om snel rijk te worden, dat niemand zich bekreunt om een lot, waarmee hij 46 of 56 gulden kan winnen, laat het 100 zijn. De crisis echter leidt de aandacht weer naar het Paviljoen. Dat is waar ook! herinnert zich de belegger, die klappen gehad heeft, ik bezit nog loten-Paviljoen, wat bliksem, zijn de trekkingen nog nier hervat? Meerman behoeft nu evenwel niet langer meer te sussen en te beloven en te kalmeren: het Paviljoen heeft in en vlak na de oorlog tegen voordelige voorwaarden zijn zalen kunnen verhuren, de tijd brengt mee dat de mensen veel verstrooiïng hebben willen, toneel, operette, revue worden druk bezocht, men raakt aan het uitgaan verslaafd als aan narcotica. Verwordings-ver- | |
| |
schijnselen, zeggen critische geesten, maar het Paviljoen heeft er zijde bij gesponnen. In 1922 kunnen de trekkingen der loten hervat worden. Men nodigt de houders uit hun bezit vanaf 3 September 1921 ten kantore van het Paviljoen ter afstempeling aan te bieden, daarmee bewijzen zij dan met de regeling in te stemmen. Er blijken natuurlijk een aantal nurksen te zijn, die niet willen meedoen, nu, die laat men in hun sop gaarkoken. Vier-en-negentig procent der lotenhouders laat afstempelen, en tegen het einde van het jaar kondigt de directie aan dat de eerstvolgende trekking op 1 April aanstaande zal plaats hebben.
De thans tot stand gekomen regeling is ingewikkeld. Bij het Paviljoen kan een kwestie nooit anders dan ingewikkeld opgelost worden. Een deel der uitgelote obligaties zal door het Paviljoen, een deel vanuit het waarborgfonds betaald worden. Het waarborgfonds is zonder al te grote kleerscheuren door de oorlog gekomen, maar nu dreigt de economische crisis weer. Men heeft echter een aantal spoorwegfondsen vervangen door Nederlandse staatsobligaties. De Russische en Oostenrijkse stukken zijn nog niet van de hand gedaan, maar zij staan promemorie vermeld. Het communisme in Rusland kan een tijdelijk ding zijn, misschien heeft een contra-revolutie eens succes, maar zelfs dan zal de 4% Rjazan-Oeralsk wel niet in zijn volle waardigheid hersteld worden, evenmin als de 4% Groot-Russische Spoorweg Maatschappij. En dat de Do- | |
| |
nau-Monarchie zal herrijzen, gelooft wel niemand, waarmede dan ook het lot der 5% Kaiserin-Elisabeth-Eisenbahn is bezegeld.
Het Paviljoen moet als zekerheid voor de betaling van zijn aandeel een crediethypotheek geven ten name van een der grote banken, die het beheer over het waarborgfonds voeren. Niemand heeft nu eenmaal veel vertrouwen in de bedrijfsleiding van het Paviljoen, maar als het gebouw met de bijbehorende gronden tot onderpand dient, kan er eigenlijk niets gebeuren. Er wàs echter reeds een hypotheek, en nog wel een, die dank zij de kortzichtigheid van Meerman 5% rente kost. In genen dele is daarmede de waarde van het onderpand verbruikt. Vòòr echter Meerman zulks in zijn toekomstige geldnood zich ten nutte kan maken hebben de bankiers dit braakliggende gebied snel aangewend voor de crediethypotheek. Maar nu staat het Paviljoen dan ook in een strak gewaad van hypotheken. Men spreekt in zulk een geval van een zilveren dak. Het zilveren dak echter kan hier beter heten een costuum, dat met edelstenen en goud is bezaaid, een stijf en knellend plankier van kostbaarheden. Wie naar het Paviljoen kijkt zal het niet zeggen, hij ziet niets dan vergrijsd groen en grote stoffige glazen.
Hij, die de regeling der uitlotingen bestudeert, begint het te duizelen. In 1922 zal voor f 100.000 worden uitgeloot en wel aldus: één premie van f 10.000, 2 van 5000, 10 van 1000, 20 van 500, 40 van 250,100 van 100, 500 van 20 en 2500 van
| |
| |
10 gulden. De hoofdprijs van 10.000 gulden is dus gebleven, het aantal andere gelukkigen is beperkt. Dit geld zal worden uitbetaald door het waarborgfonds. Van 1923 tot en met 1933 zullen geen premies worden betaald. Elk jaar zullen 300 obligaties tegen de nominale koers worden afgelost, elf jaar lang. De betalingen, in verband hiermede noodzakelijk, zullen gedaan worden door het Paviljoen. Dan plotseling weer een jaar met grote verrassingen: in 1934 zal men de premies uitloten zoals in 1922. Daarop weer elf dode jaren, opgevolgd door 1946, dat nogmaals een herhaling van 1922 te zien zal geven. En dat gaat zo door tot het jaar 1989. Dan hebben de grote uitkeringen plaats: een premie van f 100.000, twee van 50.000, 4 van 10.000, verder uitkeringen als gebruikelijk, alleen het aantal uitlotingen van 10 gulden is groter dan normaal, omdat het hier een restbedrag betreft.
Zover is men dus met zijn gedachten gegaan. In 1921 heeft men een plan opgemaakt, dat in 1989 zal zijn voltooid. Is dit niet een toren van Babel, welks opperste reiken moet tot waar het een mens niet gegeven is te komen? En deze driestheid is niet genoeg. De laatste uitkeringen zullen de grootste zijn. Al die jaren, tientallen jaren lang zal er een premielot blijven dat voorbestemd is om een prijs van 100.000 gulden te dragen, en dat zal het glanspunt in de geschiedenis van het Paviljoen worden: wie zal in 1989 de honderdduizend winnen?
Aan de toekomst denken vele mensen met zorg,
| |
| |
anderen met angst, nog anderen met blijdschap en vreugde, niemand echter zonder ernst. Nu is het of Bach's Hoge Mis wordt uitgevoerd met een revuefinale van klatergoud, balleteuses en gekleurd licht.
De directeur van de N.V. Paviljoen voor Nijverheid merkt daarvan niets. In de circulaire, die het regelingsplan aan lotenhouders voorlegt, staat bovendien:
‘Als de abnormaal lage koersen van 1922 ook slechts in geringe mate verbeteren, dan zal het plan, als het fonds geregeld 4½% rente op de aangroeiïngen kan kweken, uitvoerbaar blijken.’
Uitvoerbaar blijken! Grenzenloze dwaasheid. Kinderen bouwen aan zee een fort van zand, maar wie denkt dat het er de volgende zomer nog zal staan?
|
|