Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendAntwoort [op een gedicht van Josua de la Cave].La-Cave, die den naem van Maro my vereeret,Ga naar voetnoot1
Al neem ickt, als het is, voor enckel boerterij,Ga naar voetnoot2
| |
[pagina 189]
| |
T'is reden dat ick u niet langer schuldich zij,Ga naar voetnoot3
Maer dat u mildicheyt met woecker tot u keret:Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
La Cave, soo den naem van Phoebus ghy begeretGa naar voetnoot5
Den vinder vande lier en vande cruyderij,Ga naar voetnoot6
Ick geef u mijne stem; want het verwondert mij
Hoe dat ghy alle-bey soo constelijck hanteret.Ga naar voetnoot8
Maer een dinck isser noch dat u veel hooger heft,
10[regelnummer]
Waerinne ghy den roem van Phoebus overtreft:
(La-Cave, dit's geen iock, het is de naecte waerheyt.)Ga naar voetnoot11
Want Phoebi spreuken sijn vol dubbelsinnicheyt,Ga naar voetnoot12
Maer Christi reyne leer ghy opentlijck verbreytGa naar voetnoot13
Tot nut van yder, met oprechticheyt en claerheyt.
|
|