Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendTrouw-dichtGa naar voetnoot* | |
Op de echtelijcke versaminge des achtbaren vromen iongmans Conraet Verwer, ende der eerbare deuchtrijcke jonge dochter juffrou Hermannae Scholiers.Conrade, soo ick dacht de tomelose baren
Om gout, of ebben-hout, of silver te bevaren,
Ick vraegde u wel eens na diepte, caep, en clip
Die ghy, niet lang' gelee'n beseyldet met u schip:Ga naar voetnoot1-4
| |
[pagina 164]
| |
5[regelnummer]
Nu is een ander lust u haestich aengecomen,
Want voor u jonge lijf hebdy een wijf genomen;
Soo isset dan mijn beurt dat ick u onderrecht
Int corte, hoe ghy moet beleven uwe echt,
Gelijck het plomp en rou my vloeyde wt de veder.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Nu luystert na den sanck, en sett den roemer neder:Ga naar voetnoot10
Den bant des houwelijcx onlosbaer is en vast,Ga naar voetnoot11
Bewaert hem ongeschent, dat is u hooch belast.Ga naar voetnoot12
Houdt eerlijck t'echte bedd' datmen u twee gaet spreyden.
Wat God gebonden heeft en moet geen mensche scheyden.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
't Is altijt niet mooy wee'r in desen lieven staet,
Een storm daer al te licht by vlagen onder gaet.Ga naar voetnoot16
Brengt over soet en suyr, ghy crijchtet doch van beyden.Ga naar voetnoot17
Dat God gevoeget heeft en can geen mensche scheyden.Ga naar voetnoot18
Draecht u geduldichlijck in sware tegenspoetGa naar voetnoot19
20[regelnummer]
Met vierige gebee'n God vallende te voet.
In welstant wilt sijn lof danckseggende verbreyden.
Wat God vereenicht heeft en mach geen mensche scheyden.
Haett overdaet en pracht, omhelst deemoedicheyt
Indien ghy smaken wilt des Heeren goedicheyt.
25[regelnummer]
De maet bewaert den staat, gelijck de ouden seyden.Ga naar voetnoot25
Wat God geknopet heeft en sal geen mensche scheyden.
Geeft u God kinderkens, die soete nieuwe vrucht,
Siet toe dat ghyse wen't tot heylicheyt en tucht.
Sy hooren Christo toe: wiltse tot Christum leyden.
30[regelnummer]
Dat God te samen voegt en moet geen mensche scheyden.
Speurdy aen haer de sond' (haer eerste erfenis)
Waerschouwtse minnelijck voor de verderfenis,Ga naar voetnoot32
En buychtse met de roe, ofse schoon deerlijck schreyden.Ga naar voetnoot33
| |
[pagina 165]
| |
Dat God te samen voecht en moet geen mensche scheyden.
35[regelnummer]
Gelijck ghy Gods verbont beswoeret inden doop,Ga naar voetnoot35
Soo schickt na sijnen wil oock uwes levens loop.Ga naar voetnoot36
Ten is geen Christen die hem aenstelt als een heyden.Ga naar voetnoot37
Wat God te samen voecht en moet geen mensche scheyden.
Begeeft u in Gods kerck, en wijcket daer niet af
40[regelnummer]
Om vreese noch om hoop, om gonste noch om straf,
Of s'werelts kinderen u lasterden of vleyden.Ga naar voetnoot41
Wat God te samen voecht en moet geen mensche scheyden.
Gelovet met het hert, belydet met den mont,Ga naar voetnoot43
En tooget in het werck dat suyver is den gront.Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Vergeetty een van drie'n ghy sult u self verleyden.Ga naar voetnoot45
Wat God te samen voecht en moet geen mensche scheyden.
Hoe stercken jongelinck, hoe frisschen bed-genootGa naar voetnoot47
Dit leven wort opt lest gevolget vanden doot.
Die 'teene heeft ontfaen het ander moet verbeyden.
50[regelnummer]
Wat God te samen voecht en can geen mensche scheyden.
Maer trachty (so ghy moet) na 'shemels waere vreuchtGa naar voetnoot51
'Tis nodich dat ghy u vercieret met de deucht.
Die daer verschijnen wil die moet hem hier bereyden.
Wat God te samen voecht en mach geen mensche scheyden.
55[regelnummer]
God maeck' u erven in sijn Coninckrijck, wanneer
Het lichaem met de siel, de siele met den HeerGa naar voetnoot56
Blymoedich paren sal in alle eeuwicheyden,Ga naar voetnoot57
Wat soo vereenicht is sal doot noch leven scheyden.
Dit speelde op sijn riet een herder, u verwantGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
En trouwelijck geneycht, die aende Yssel-cantGa naar voetnoot60
Sijn lippen altemet aent pijpken plach te wrijvenGa naar voetnoot61
Wanneer hy moede was van hoeden en van drijven.
| |
[pagina 166]
| |
Vant rijm en vanden toon elck gunnende sijn praet,Ga naar voetnoot63
Ist goet soo is het goet, ist quaet soo is het quaet.
65[regelnummer]
En, als hijt op een blat of twee heeft afgeschrevenGa naar voetnoot65
Soo is hem al genoech een leser ses of seven
(Diet doorsien, lustet hen, en leggent dan weer heen)Ga naar voetnoot67
Of vijf, of vier, of drie, of twee, of een, of geen.
|
|