Over-Ysselsche sangen en dichten
(1930-1935)–Jacobus Revius– Auteursrecht onbekendTweede Vreuchden-rey,
| |
[pagina 136]
| |
Wert lopend' op het seerst, verswolgen in den gront,
Datmen noch sien en can noch speuren waer hy blyvet.Ga naar voetnoot3-4
5[regelnummer]
Den stroom die Belgica (in droefenis verstyvet:Ga naar voetnoot5
Om soo veel helden doot) wt hare oogen sontGa naar voetnoot6
Door 'sPrincen dapperheyt soo haestelijck verswont
Dat yder een van vreucht nu singet ende schryvet.
Het lust my, Herckmans, oock (in lager toon als ghy)Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Te prijsen desen Mars, die, om te maken vryGa naar voetnoot10
Ons palen van gewelt, ons Godes-dienst van lasterGa naar voetnoot11
Heeft wederom gewaecht sijn Vorstelijcke bloet,
En onse Vaderlant oogschijnlijck werden doetGa naar voetnoot13
Of schooner in den vree, of inden oorloch vaster.
Overwinninge.
15[regelnummer]
De macht van Asia, van India, van Spanjen,Ga naar voetnoot15
Van Naples, van Milaen, Castilia, Leon,
'tGewelt van Portugal, Minorque, Arragon,
Lothrijck, Sicilia, Majorque, en Sardanjen,Ga naar voetnoot15-18Ga naar voetnoot18
Den trots van Oostenrijck, Borgonjen, Allemanjen,Ga naar voetnoot15-19Ga naar voetnoot19
20[regelnummer]
Den rijckdom vande op-en-neder gaende SonGa naar voetnoot20
Op eenen hoop gebracht niet hinderen en con
| |
[pagina 137]
| |
In Brabant het geluck en d'eere van Oranjen.Ga naar voetnoot22
‘De seege t'aller tijt haer segen niet en geeft
Den geen die 'tmeeste volck en sterckste wapen heeft:
25[regelnummer]
Voorsorge, rijpen raet en wackerheyt bemintse.
Sy rijst (gelijck het werck wtwyset) int gemeynGa naar voetnoot26
Niet wt de handen, maer, als Pallas, wt het breyn.Ga naar voetnoot23-27Ga naar voetnoot27
En haren Jupiter is onsen braven Prince.Ga naar voetnoot28
Seven Oversten.Ga naar voetnoot*
De Hydra, die het vier wt seven kelen spouwetGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
En aenden Tyber heeft haer setel opgericht
Aen wien van langer hant lijf-eygen is verplichtGa naar voetnoot31
Den Spaenschen Geryon daer yder een voor grouwet,Ga naar voetnoot32
Haer reddelose nest in Brabant heeft betrouwetGa naar voetnoot33
Aen seven die het docht te wesen wonder licht
35[regelnummer]
Het leger vanden Prins te jagen van Maestricht
Al waer het noch soo sterck omsettet en benouwet.Ga naar voetnoot36
Maer God, die heylichlijck geknopet heeft den bant
| |
[pagina 138]
| |
Der seven leden van het moedich Nederlant,Ga naar voetnoot38
Heeft dese seven soo de vlagge leeren strijcken
40[regelnummer]
En met een ogenwinck doen voelen zijne cracht:
Dat zy die eenen wech had in het lant gebracht
Door seven wegen daer beginnen wt te wijcken.Ga naar voetnoot41-42
Soma.Ga naar voetnoot*
'Tis Etna niet alleen waer onder zijn begraven
De reusen die wel-eer den hemel boden trots,Ga naar voetnoot43-44Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
Maer Soma wort alsnu door 't eeuwich oordeel Gods
Het rustelose graf der goddelose Graven.Ga naar voetnoot46
Des Roomschen donderaers en Spanjens trouwe slaven
Van wien des Heeren kerck gelee'n heeft soo veel spots
Sijn om haer moorderij in dese heete rots
50[regelnummer]
Vergaderet als in een ongestuyme haven.
Daer liggen na haer doot en snuyven roock en vier
Den Grave van Bucquoy, den Grave van Dampier,Ga naar voetnoot52
Gods onversoenlijcke gesworene vyanden.
Daer heeft zijn eygen bat den Grave van Tilly,Ga naar voetnoot54
55[regelnummer]
En comter nu den Graef van Papenheym oock by,Ga naar voetnoot55
| |
[pagina 139]
| |
Limborch.Ga naar voetnoot*
Noch macht, noch argelist, noch tegenspoet sal crokenGa naar voetnoot57
U wassende geluck. de nimmer-stille tijt
Heeft haer getandde vijl die alle dingen slijt
60[regelnummer]
Opt stael van uwen naem (dien rakende) gebroken.
Gedachtenis gans breet haer slippen heeft ontlokenGa naar voetnoot61
Om-armende daer in (voor 't blasen vande Nijt
Die al wat goet en groot is door het herte snijt)
'tGeruchte dat van u soo hooge heeft gesproken.Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Een yder tong' en pen, en redelijck gemoet
U sonder fleem of sucht eenstemmich heeten moetGa naar voetnoot66
Beschermer, Vrede-Vorst, en crijger groot van daden.
Soo sprack de Herderin van Limburch, en altansGa naar voetnoot68
Begiftede den Prins met een gemengde crans
70[regelnummer]
Van eycken, lauwerier, en dichte oly-bladen.Ga naar voetnoot70
Vrede.
O Brabant, die alsnoch sitt' inde droeve schimmenGa naar voetnoot71
Vant domme by-geloof, en stomme dienstbaerheyt,
Siet hoe een clare son u nevelen verspreyt,
Siet hoe hy hem alree toont boven uwe kimmen.
75[regelnummer]
Hy wackert zynen loop, en laet niet af van climmenGa naar voetnoot75
Tot dat hy over u sijn stralen heeft gebreyt,
Verlichtende het ooch dat lange heeft geschreyt,
En qualijck noch verdraecht dit ongewoonlijck glimmen.
Het is dien goeden Prins, dien Godes hooge hant
80[regelnummer]
Tot rust van u en ons gevoert heeft in u lant.
Wiens deugden men alleen sijn grootheyt mach gelijcken.Ga naar voetnoot81
Den Prince, die met recht geducht wert en bemint,
Dewijl sijn vromicheyt de vyanden verwint,Ga naar voetnoot83
En sijne soeticheyt haer vyantschap doet wijcken.Ga naar voetnoot84
| |
[pagina 140]
| |
Oorloch.
85[regelnummer]
Wie is hy die het schip van Nederlant can stieren
Als onsen Admirael? hy kent de Noorder as,Ga naar voetnoot86
Hy weet de diepten, en de streken vant compas,
Hy siet de haven al eer hy den schoot gaet vieren.Ga naar voetnoot85-88Ga naar voetnoot88
Derf Brabant tegen hem noch spartelen en tieren,Ga naar voetnoot89
90[regelnummer]
Comt haer sijn vriendelijck aenbieden niet te pas,
Hy sal, en twyfelt niet, de bootschap haer wel rasGa naar voetnoot91
Aenseggen met den mont van vlammende mortieren.
Vaer voort, Prins Frederick, den wieroock vant canon
Laet tot des vyants schrick benevelen de son
95[regelnummer]
Terwijle wy tot God opclimmen in gebede;
Versekert, dat, gelijck een fellen donderslach
Het onweer stilt, wanneer 't niet anders wesen mach,
Alsoo den oorloch ons aenbrengen moet den vrede.
Voortganck.
De deugde vanden Prins, de grootheyt sijner wercken
100[regelnummer]
Groeyt sonder onderlaet, en ryset dach op dach,Ga naar voetnoot100
Veel hooger als of oog' of stem bereycken mach,Ga naar voetnoot101
Veel wijder als den Geest is doenlijck te omperken.Ga naar voetnoot102
Sijn Fame draget hem op soo geswinde vlercken
Datmen hem elcke reys siet hoger alsmen plach,Ga naar voetnoot104
105[regelnummer]
En, die van zynen lof deed gisteren gewach
De nieticheyt sijns doens van dage comt te mercken.
Homerus vint voor hem geen tonen op zijn lier,
Demosthenes can hem niet malen op papier,Ga naar voetnoot108
Apellis trecken zijn onbruyckelijck in desen.Ga naar voetnoot107-109Ga naar voetnoot109
| |
[pagina 141]
| |
110[regelnummer]
Want wat door hare hant waer huyden afgedaen
Op morgen alte slecht en ongelijck sou staen,Ga naar voetnoot111
Dewijl het voorbeelt dan noch heerlijcker sal wesen.
Beelt des Princen.Ga naar voetnoot*
Het gout, wiens mogentheyt soo hoge is gevlogenGa naar voetnoot113
Dat yder het byna aenbiddet als zijn Heer
115[regelnummer]
Is merckelijck aen dien verbonden, die wel-eerGa naar voetnoot115
Het wt den swarten gront der aerden heeft getogen:Ga naar voetnoot116
Maer watten danckbaerheyt ist schuldich u te toogenGa naar voetnoot117
O Prins, door wien het rijst tot dese nieuwe eer
Dat het u wapenen mach voeren, en, noch meer,
120[regelnummer]
U voorhooft, uwen mont, u minnelijcke oogen!Ga naar voetnoot120
Ick achte dat den arm die wracht dit costel werckGa naar voetnoot121
Wiert vlugger als een veer, en als een yser sterck
Al was hy van te voor met moedicheyt bevangen.Ga naar voetnoot123
En dat het edel gout wiert sacht gelijck een was,
125[regelnummer]
Ja daer in wenschte te veranderen, om ras
En op het suyverste dien stempel te ontfangen.
Stromen geopent.Ga naar voetnoot*
Rivieren water-rijck, ghy Diese en ghy Dommel
Die op des Princen wenck belegerdet den Bos,Ga naar voetnoot128
Ghy Slinge, die het juck van Gelder maeckte los,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
Ghy Wael, die met u vocht vergroenet Tiel en Bommel,Ga naar voetnoot130
Ghy Yssel, danssende opt spelen vande trommel
Doe 'tOostenrijcksche heyr te voete en te rosGa naar voetnoot132
| |
[pagina 142]
| |
Opcraemde, en ghy droecht voort laetste zynen trosGa naar voetnoot133
En wagenen gewoel, en raderen gerommel:
135[regelnummer]
Ghy Roer, die 'tCleefsche lant doorsnydende verblijt,Ga naar voetnoot135
Ghy Schelde, Maes, en Rijn wt dienstbaerheyt bevrijt,Ga naar voetnoot136
Ey! wilt des Heeren roem danckseggende gewagen.
En hecht voor zijn altaer de cluysters en de sweep
Waer mee u, eer den Prins de wapenen aengreep,
140[regelnummer]
Den Spaenschen Xerxes had gesloten en geslagen.Ga naar voetnoot140
Opweckinge.
Urania, voogdes der hooge SangerinnenGa naar voetnoot141
Heeft onlangs door den creyts vant bondich NederlantGa naar voetnoot142
Een snel-gewieckte boo wt Helicon gesantGa naar voetnoot143
Aen alle die haer gunst (constlievende) beminnen,
145[regelnummer]
En prestse, datse (nu of nimmermeer) beginnen
Te nemen yverich de veder inde hant
Tot roem van onsen Mars, die aende Mase-cant
Sijn vyant en de haer dees somer quam verwinnen.Ga naar voetnoot148
Wie op het suyverste sijn maten heeft gestelt
150[regelnummer]
Diens veersen wilse aen het hooch lazuyren veltGa naar voetnoot150
Ter eeren vanden Prins met goude sterren schryven,
En de gedachtenis des dichters die 't soo raemtGa naar voetnoot152
Sal neven onsen helt waer hy oock wert genaemt
Geduyrichlijck bewaert en onvergeten blijven.
|
|